Historisch Archief 1877-1940
12 Juli '14. No. 1933
DE AMSTERDAMMER, WEEKBL'AD VOOR NEDERLAND
?S'f e**" ? -RU t.;,
Het belegerde Durazzo. Op den voorgrond de aan den rand van het moeras opgestelde
kanonnen van kapitein Fabius
De sloep met liet lijk van overste Thomsom komt langs de
zij van de Noord-Brabartt"
iiiiiniiiiiiiiilimii
IIIIMIIIIIIIIIIIIHflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIMIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIliMlllllllllllflIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIIHIIIIUmil
iiiiiiiiiiiiiiHitiiiiiiiiiiiiiimiiuiiiiilili
IIIIIIHIIIIII iiiiiiii|iiiiiiiiitiiiiiiiHlM"iii"""MHiiii|iiiililiuiimiiiHiiiiiiiiiiiiuii
Er 'is in het werk door van den Berg
tgemaakt steeds een tekort geweest:
Het weemeien der d lepte werd
?e r i n g e m i s t. Dit is een te groot gebrek,
want evenmin was de derde afmeting er in,
«verwonnen en opgelost in de twee andere.
'Het gaf een gebrek aan vuur aan zijn ver
klaring der schoonheid; er was daardoor
geen ongewisheid der liefde in. Alles werd
?duidelijk voorgedragen; niet smaak geschikt;
?hier en daar niet zonder kunde gerealiseerd;
maar er ging geen geur van den geest uit;
er was geen hoogste beving in. Het was
iets als een woordenboek voor iets schoons,
maar er was geen ontroerende woordsa
menvoeging. Het was een romantiek zonder
adem, en zonder ademen, wat nog iets an
ders is. Het werk trilde niet, en romantiek
-die niet van aantlend licht trillende
zachtkens leeft is een armoede.
In W. van Konijnenburg is dit aarzlend
licht rijkelijk aanwezig. Het is een zijner
?eigenaardigheden. Het 19 zeker niet verzwakt
?door zijn zoeken. Het is mogelijk dat W.
van den Berg, nu nog onvrij, nu nog ver
doold in dit nieuwe beproeven, als per
soonlijk geworden eigendom uit dit tasten
dit aarzlend licht zich wint, dit weemlen
der diepte; het zou zeker zijn werk beter
maken.
2. Mondriaan (bij Walrecht, den Haag).
Geheel anders lijkt het geval bij Mon
driaan. Hij laat hier een aantal composities
zien, bijna grisailles wat de kleur betreft.
Het zijn voorstellingen, schijnbaar alleen
decoratief. Ze zijn niet decora
tief. Een goed schilderij is een in zich zelf
volledig geheel. Het wil zich niet uitbreiden
over den rand van zijn lijst; het wil het vlak
binnen die lijst vullen, d.i. vol maken p d'
ne manier, die vol rust is. Bij Mondriaan
is onder anderen dit niet het geval. De vul
ling deugt niet, en de mooglijkheid voor de
gedachte om in de kleuren allerlei te zien,'
dat haar leven wekt en steeds verder wekt,
ontbreekt. Het werk zooals hij het hier laat
zien is onrustig, en tevens zonder wekkend
vermogen. Het is niet grof;datisheteenige
wat ten bate ervan te zeggen is. Mondriaan
is nooit een sterk schilder geweest. Hij is
nu naar de zijde gegaan van de abstracte?
schilderkunst (zoo ge dit pogen een naam
woudt geven). Hij tracht zich uit te drukken
in iets, dat meer op een eenvoudig
glas-inlood lijkt dan op iets anders. Soms schijnen
zijn kleurvlekken als vlindervleugels geplaatst
te zijn. Ze zijn dan nog onrustiger dan in
het vorige geval; minder nog wordt aan den
wensch naar rust voldaan. Tevens hebben
zijn kleur-samenstellingen niets van den
soms muzikaal-lyrlschen klank die Kandinsky
in zijn nauw aangeduid landschap etc. bereikte.
Mondriaan staat in tegenstelling van W. van
den Berg .niet onder een scherp-persoonlijken
invloed, maar hij is iemand, die toch typisch
allerlei invloed ondervindt. Deze invloed
werkt hier niet vernietigend, maar over
drijvend. Mondriaan gaat te ver voort.
Hoewel niet als schilderijen, waren zijn
zeeën etc. te aanvaarden als niet belang
rijke werken, mogelijk voor andere technieken
dan waarin ze uitgevoerd zijn; deze laatste
composities" zijn naar den geest overdrij
vingen, met ernst gemeende, overdrijvingen
van een zwakke persoon. Dat zij niet zon
der ernst zijn ontstaan, vermindert het
agressieve, dat ge er tegen zoudt kunnen
voelen; vermeerdert het gevaar van deze
pogingen voor den maker zelf. Zulke pogin
gen kunnen een zelfvernietiging zonder glorie
worden.
PLASSCHAERT
? * *
De tentoonstelling van den
Duitschen Werkbpnd te Keulen
m (siot)
Ik sprak u van gebouwen, van gebruiks
voorwerpen, van Tüxe^'dthgen, ik' sprak u
niet van de vele kunst-producten, die
hoewel zich aansluitend bij die dingen der
praktijk, toch alleen als versiering of ver
'IMIIIffMMlHIlHIUIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIUIIIIIItMIIIIIIMtllllllllllllllllllllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIttlllllllllllllflIlllllflIllllllltllMlllllllttlll
iiimimmmiilimmuni iiiiiniiiii
u ; ,T'M. ?? -.
luchting reden van bestaan hebben. En nu
spijt 't mij dubbel, dat ik zoo kort moet
zijn; want hoe u een denkbeeld te geven,
van zoo uiteenloopende en meest zoo
zonderling gewrochten? De vele fresco's,
reliëfs, beelden, mozaïeken, glasschilderingen
dezer tentoonstelling, zij dunken mij vaak
verbijsterend, zelden mooi, maar haast altijd
hoogst merkwaardig. Dit is zeker: dat wij
op het gebied der monumentale en deco
ratieve kunsten in een periode van ont
zettende gisting leven. Het zal in elk geval
een pittig festijn van den geest zijn, de
evolutie dier kunsten in de volgende jaren
te volgen! Op het pogenblik heerscht hier
de meest waanzinnige anarchie, die men
zich ooit heeft kunnen denken. Het eenige
wat men voorloopig doen kan, is voorzichtig
na te speuren, wat zich uit den chaos kris
talliseert en te zoeken naar het dieper ver
band dier oogenschijnlijk zoo grillige mani
festaties.
Reeds wanneer wij de uitgebreide
onderwijs-afdeeling bezien, waar in een eindelooze
zaaltjes-reeks de vele Duitsche
kunst-nijverheids-scholen toonen, wat door de leerlingen
bereikt is en in welke richting door de
leeraren wordt gewerkt, treft 't ons, dat in
de toegepaste kunsten (meubelmakerij, kunst
en goudsmederij, weverij, ceramiek, graphiek
enz.) vrij systematisch en behoorlijk onder
wijs gegeven wordt, maar dat alles in 't
hon
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIWIHIHIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
VLAK VOOR HET ZOMERRECES DOOR TON VAN TAST GENOMEN KIEK VAN DE LEDEN DER TWEEDE KAMER,
DE MINISTERS, HET BUREAU EN DE STENOGRAFEN
1. Janssen (Den Haag); 2. Marchant; 3. Van Raalte; 4. Vliegen; 5. Patijn; 6. Van Doorn; 7. Roodhuizen; 8. Kleerekoper; 9. Bos;
10. Lieftink; 11. Troelstra; 12. Eland; 13. De Meester; 14. Ter Laan (Rotterdam); 15. Mendels; 16. De Beaufort; 17. Van Foreest;
18. Van Deventer; 19. Teenstra; 20. Knobel; 21. Lely, Minister van Waterstaat; 22. Pleyte, Minister van Koloniën: 23. Treub, Minister
van Landbouw, Handel en Nijverheid; 24. Cort v. d. Linden, Minister van Binnenlandsche Zaken; 25. Bertling, Minister van Financiën;
26. Ortt, Minister van Justitie; 27. Hugenholtz; 28. De Jong; 29. Van Leeuwen; 30. Jannink; Sl.Eenzaalknecht; 32. Boissevain; 33. Drion;
34. De Geer; 35. Schimmelpenninck; 36. Eerdmans; 37. Otto; 38. Gerhard; 39. Spiekman; 40. Scheurer; 41. Gerritsen; 42. v. d. Voort v. Zijp;
43. Lohman; 44. v. Bijlandt; 45. v. Wass. v. Catwijk; 46. v. Idsinga; 47. Van Veen; 48. Ankerman; 49. v. d. Molen; 50. v. d. Velde;
51. De MontéVerloren;- 52. Duymaer v. Twist; .53. Rutgers; 54. Beumer; 55. Van Nispen (Rheden); 56. Fleskens; 57. De Stuers;
58. Best; 59. Ruys de Beerenbrouck; 60. Loeff; 61. Bogaardt; 62. Van Wijnbergen; 63. Van Nispen tot Sevenaer (Nijmegen); 64. Nolens;
65. De Wijkerslooth; 66. Arts; 67. Duynstee; 68. Beckers; 69. Fruytier; 70. Kooien; 71. Jansen; 72. Aalberse; 73. Een kamerbewaarder;
74. Arntzenius, Griffier; 75. Borgesius, Voorzitter; 76. Meilinck, Commies-griffier; 77. Van Sonsbeek, Commies-griffier; 78. Roodenburg;
79. Ter Spill. 80. Rink; 81. Duys.
derd loopt, zoodra men op 't gebied belandt
der vrij-ornamentale kunsten, waar de harde
dwang der technische noodzakelijkheid niet
meer zoo sterk wordt gevoeld. De heeren
professoren staan er blijkbaar radeloos voort
Alle grond ontzinkt hun. Moet nog naar
de natuur" gestudeerd worden? moet ge
ometrie de basis zijn? moet handigheid van
schetsen bestreefd worden? of moet juist
bovenal die zekere barbaren-naïeveteit in
den leerling worden behouden en aange
kweekt? Is de kleur de hoofdzaak, of de
lijn? het karakter en de expressie, of wel
de harmonie, de schoonheid? En omdat zij
van niets oYertuigd zijn en niets meer voorop
durven stellen, ziet men alles vereenigd,
vereenigd in een hopeloos en verwaand
dilettantisme. Naast groote akademische
figuur-studies, zonder merg of begrip, vindt
men gruwbaarlijk verwilderde en verslapte
imitaties van Cézanne, Van Gogh, Gauguin,
en van de Cubisten, expressiionsten, futu
risten. Laat de jeugd maar waaien met alle
mode-winden, denkt de professor, wij weten
nfets meer: alles is goed en alles is slecht
de genieën" zullen toch hun weg wel vin
den en de anderen zullen tóch wel mislukken.
Men leeft er onder 't schrikbewind van
den genieën waan.
Duidelijk is 't, dat een leeraar niet te
vél waarheden onder het oog gezien mag
hebben...
Doch nu de toepassing dezer individualis
tische moraal in het werk der volwassenen.
Aan den eenen kant ziet men den laatsten,
zeer verwelkten na-bloei der akademici:
rauwe fresco's in grof-naruralistischen geest;
domme beelden, zonder stijl of expressie;
mozaïeken gecopieerd naar schilderijen,
glasschilderingen als romantische plaatjes. Maar
-daarnaast, veel talrijker, het cubisme en
synt het isme toe.gepast door decoratie-schilders",
zotte, langlijvige poppen, in lijnen van
gelijdelijkheid, wezenloos gebarend onder kra
kerige palroboompjes of aan suikerkleurige
stranden, .alles overgoten met een flets sausje
?uit de toch al niet heel pittige keuken van
Cézanne; of wel yroojijker een krifr
kras-motief van helle kleur-vakjes, rood,
geel. roze, groen, waaruit *ich een geha
vende menschen-figuur ontlast; dikwijls
geestig, een enkele maal werkelijk geslaagd
(het heeft dan iets van een Japansche
teekening, doch is veel minder naturalistisch).
Over 't geheel mist het werk der schilde
rende exposanten nog allen werkelijken ernst.
Het erbarmelijkst van al is wel de reeks
nachtmerrie-fresco's, die de gaanderij der
Haupthalle verlevendigt. Indien kunst het
buitensporige" is, dan is dit kunst in 't
kwadraat.
Wanneer men zulke plompe brutaliteiten
vergelijkt met de geweven en deels op doek
feschilderde figuren van den Silezischen
unstenaar Wislicenus, figuren van
Helleenscbe gratie, zoo rank van lijn, zoo rijk
van toon, zoo rhythmisch van
vorm-ontwikkeling, zoo zuiver van ornamentaal gevoel
ze zijn, dan' beseft men de poenige onbe
schaamdheid der anderen eerst recht.
Veel merkwaardiger dunkt mij voorloopig
de plastiek: men voelt in dit werk, in dit
onvolkomen zoekers-werk, een wil, een
opvatting, een ernstig streven. Niet, dat
't alles zoo mooi" is... Het kracht-lievende
Duitschland legt een spier-en-vleesch-cultus
aan den dag, waaraan gewoonlijk juist dat
gene ontbreekt, wat de kracht indrukwekkend
kon doen zijn: n.l. Geest. In de
rood-enzwart-fresco's van 't Haupt-portal" treden
reeds hier en daar zulke pathetische krachts
verspillers aan ons verbijsterd oog voorbij:
Helleensche krijgslieden schrijden er voort,
stomp en zwaarwichtig als vetgemeste
dpminee's. Maar de beeldhouwers maken 't
dikwijls veel erger. Hodler is hun held...
de arme Hodler! Een Keulsch beeldhouwer,
Grasegger, heeft reeksen kerels geboetseerd,
laag van voorhoofd, dom van blik, kolossaal
van kaken en wangen, nijlpaardachtig van
nek, als een gezelschap aan 't heilig bier
verslaafde worstelaars in ruste. Doch alle
lachlust vergaat ons, wanneer hij zoo'n
kwabbelige vleesch-massa de dramatische
allure toedicht van Rodin's Balzac"... En
wel heelemaal bedenkelijk wordt 't geval,
waar de man, als om te toonen dat hij het
k wel dnders kan, een serie Christus-koppen,
madonna's en jongelingen boetseerde, die
een vrij saaie imitatie zijn van de Italiaansche
plastiek der vroege, ranke Renaissance...
Maar die zucht naar massaliteifrheeft zich
bij velen, onder een duidelijken invloed
van 't Indisch Bouddha-beeld en vooral van
Gauguin's zoo schoone vrouwen-gestalten,
toch wel zeker verinnigd, zopdat men hier
telkens beelden en reliëfs ziet, die wel is
waar nog niet geheel mooi zijn, die soms
zelfs niet vrij van gemaniëreerdheid schijnefl,
maar waar stellig iets nieuws en, cöete uit
groeien kon. Een zekere Kqgatu4Mj
-*«tfteen viertal reliëfs gemaakt (zij weüte*Ati-»*n.
achter-portaaltje der fabriek verstopt) zeer