De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 19 juli pagina 2

19 juli 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

.DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Juli '14. Nov 1934 te worden. Het is kenschetsend, dat zij aan het klavier, het uxe-instrument der 19de eeuwsche salon ontstaat en dat het klavier in de 19de eeuw de ontwikkeling der toon kunst beheerscht." Hoe goed gezien! Doch merk op, dat de piano het resultaat is van den clavecimbel, die de geheele achttiende eeuwsche muziek (het groote tijdperk van Dr. Wirth) stileerde. Merk op, dat Bach, Mozart, Beethoven, Schumann en Brahms (de eeuwige goden) klavier-virtuozen waren en hoofd zakelijk componeerden voor klavier. Merk op, dat Berlioz en Wagher, tegen wien zulke bewijsvoering dient! niét eens piano konden spelen, dat Wagner levenslang op de mate rialistische" piano en hareuniverseeletyrannie gescholden heeft. Welke slechte logica en hoe onhistorisch! Want zelfs in Haydns en Mozarfs tijd was het klavier slechts een onderdeel ,van het orkest geweest, zonder pverheerschende positie " Het lag er immers maar aan wat er gespeeld werd. In het 18de eeuwsch orchest waren dirigent en klavier uniform en de dirigent leidde vanuit het klavier. Zelfs wanneer de meening van den heer Wirth grond had, dan ware zij .slechts bruikbaar ten voordeele der mo derne kunst, die onder invloed van Wagner en Berlioz, het klavier geheel zag verdwijnen uit het orchest. De heer Wirth moet Wagner ook niet willen verderven met de uitspraak Wenn er nur nicht immer sterben wollte"... dat is tétoepasselijk op Bach, wiens doodsver langens waarlijk menigvuldiger en monotoner zijn dan de Wagnersche! Maar welke hooghartige eischen jegens de beschaving: Wagner met de moderne muziek verwierven slechts stedelijke popu lariteit, en zijn ongeschikt voor de huis kamer l" Ik weet waarlijk niet of eene sfinx, eene pyramide, eene kathedraal, een tempel, geschikt zijn voor eene dorpersche popula riteit en voor de huiskamer. Ik heb ook reeds dikwijls gezegd dat Brahms' symphonieën noch voor het gesimuleerde pleinair, noch voor de huiskamer deugen. En onze dienstboden kunnen zijne liederen noch zin gen noch accompagneeren. Ik keer dus het argument even gemakkelijk tegen Brahms als tegen Wagner. Maar welk eene klein geestigheid om zulke argumenten uit te vaardigen tegen groot-meesters! Weet de heer Wirth bovendien niet, dat de geheele cultuur der Protestantsche en Katholieke kerken bestierd wordt door de meest ver foeilijke klein-meesters, componeerende dor pelingen, organisten en onderwijzers? Het euvel is zoo algemeen dat de bewonderaar der huismuziek tevreden mag zijn. Over de moderne journalistiek en hare schandelijke verhouding tot de moderne kunst... Hoe tevreden en stoutmoedig ver draait de heer Wirth wederom de feiten! FEUILLETON HET WOUD RUISCHT SIBERISCHE NOVELLE VAN W. KOROLENKO Naar een Duitsche vertaling Ik zal u dan vertellen Heer, wat gebeurd is 4n het woud. Hier op deze plaats zelf nog staat me alles voor den geest, of ik 't gedroomd heb. Maar begint eenmaal 't woud te ruischen dan wordt alles zoo duidelijk, alsof het pas gebeurd was. Wenscht u, dat ik het u vertel? Ja, ja, vertel maar. Goed, luister dan! *** Vader en moeder stierven, toen ik nog 'n kleine jongen was eenzaam en verlaten lieten ze mij achter. Met den armen wees wist niemand uitweg, ook de landheer niet. Daar kwam Roman de boschwachter aanloopen, ging naar het dorpshoofd toe en zei: Geef mij dien jongen maar mee, ik zal hem wel grootbrengen. Dan voel ik me niet meer zoo eenzaam in het bosch en hij heeft meteen den kost." Dit waren zijn woorden en 't antwoord van het dorpshoofd was: neem hem maar mee!" Sinds dien tijd woon ik in het bosch. En hier heeft Roman me ook grootgebracht. Een verschrik kelijk mensch was dat, God beware ieder een. ... Groot en zwaar was hij gebouwd, zwart waren zijn haren en oogen, waaruit z'n menschenhatersziel naar buiten loerde, omdat hij z'n leven lang alleen in het bosch gehuisd had. De wilde beesten waren z'n vrienden en verwanten. Elk dier kende hij en hij vreesde God noch z'n gebod, maar voor de menschen ging hij opzij en hij keek ze niet aan. Ja, zoo was het, daar wil ik op zweren. Als hij me aankeek, kreeg ik 'n koude rilling over m'n lijf. Toch was 't 'n best mensch, en hij gaf me goed eten grutjes met spek, en zoo nu en dan ook wel eens een eendvogel, als hij er een ge schoten had voor mij was 't 'n goed meester, dat zal ik hem altijd nageven, * Zoo leefden we dus samen, Roman en ik. Als hij het bosch inging, sloot hij me op in huis, uit angst voor roofdieren. Later kreeg hij Oxana tot vrouw.... De landheer gaf hem haar. Hij liet hem op 't kasteel komen en zei: Hoor eens Roman, je moet trouwen!" En 't antwoord van Roman was: Ver vloekt, waarvoor heb ik 'n vrouw noodig! Wat moet ik in Godsnaam met 'n vrouwmensch beginnen in het bosch, ik heb toch al hulp! Ik trouw niet." Hij was niet gewoon zich met vrouwvolk af te geven, dat was de heele zaak. Nou, maar de landheer was ook niet voor de poes! Als ik aan hém denk, wil 't er bij mij niet in, dat er tegenwoordig zulke heeren nog zijn die zijn uitgestorven. Ja, neem nou bijvoorbeeld u zelf. U is toch ook van edele komaf, zooals dat heet, maar dat echte, dat gebiedende, daar is bij u niets van te merken. Hij had het wél. Zal ik u eens wat zeggen, hoe is 't mogelijk, dat honderden menschen soms zoo bang zijn voor iemand? en sid deren voor dien nen? Dat komt zoo: de arend en de kip, uit het ei kruipen ze allebei maar nauwelijks op de vleugels, verheft de n zich hoog in de lucht, en de ander blijft als 'n worm op den grond kruipen met een edelman en 'n gewoon mensch is 't net zoo. De arend is nou eenmaal 'n edele vogel, de kip niets anders als 'n doodge woon beest. Zoo herinner ik me nog uit m'n jeugd, hoe eens 'n man of dertig bezig waren dikke boomstammen uit het water te sleepen, en de landheer hen toen dood-alleen tegemoet kwam rijden, draaiend aan z'n snor. Het paard Want iedereen kan weten dat Brahms lang zamerhand in 't openbare leven is geslo pen door de occulte goedgunstigheid der internationale pers; dat hij b.v. aan Weenen is opgedrongen door Hanslick en de Neue Freie Presse; ieder kan toch weten met welke halstarrigheid en haat, Wagner, Berlioz, Bruckner, Wolf, Mahler achtervolgd zijn door het -?heirleger van muzikale journa listen" ; men weet toch hoe gaarne de Pers een reactionnaire en conservatieve kunst in hare bescherming neemt! Wat wil de heer Wirth ons het tegendeel beweren bij Brahms! Dit zijn echter lang niet alle zwakke passages van het boekje, dat redekunstig zoo zwak staat. Want de heer Wirth b.v. gaat uit van de stelling, dat de tegenwoordige Hollanders leven in eene onnationale, maladieve cultuur en zijn geschrift is een pro pagandistische getuigenis voor Schumann en Brahms. Een ieder zal vragen of wij Schumann en Brahms nog niet genoeg spelen, zingen en bestudeeren sinds meer dan vijftig jaren. Wij drenken zelfs de pro vincie met hun geest, onze meesters compo neeren in hun stijl... Is het mogelijk dat wij ons nog beter assimileeren aan hun wezen ? De heer Wirth vergt dat men van over heidswege het spelen verbiede van alle opera-muziek l Ach... Welk kunst had juist bij ons een ellendiger leven dan de opera? Hoeveel gezelschappen gingen reeds failliet? En zou men daaruit niet concludeeren (gegeven onze gebrekkige cultuur...) dat het spelen van opera-muziek bevolen moet worden ? De heer Wirth verlangt naar melodie en rythme! Maar wat bloeit krachtiger bij ons en bij de omringende volken dan het popu laire rythme? Wat valt daar te klagen in Herold, Auber, Boieldieu, Meyerbeer, Bellini, Rossini en andere groote dwaallichten"? Moeten wij allen de Freischütz" zingen en Czar und Zimmermann"? Staan deze wer ken van zuiver muzikaal en aesthetisch standpunt hooger dan de Italiaansche en Fransche? Zoo niet welke reden hebben wij dan om de Duitsche sentimentaliteit te verkiezen boven een streelende en geestige levensaanschouwing? Eene uitweiding van den heer Wirth over Stille Nacht, Heilige Nacht! (met kaarsen en kerstboomen) zal ons daartoe niet overhalen. De heer Wirth bestrijdt het Calvinisme. Dit is wellicht noodig voor onze cultuur. Maar is de stroeve, stoere" Brahms, wiens vergiftigde onoprechtheid en nurksche hypo crisie zoo weinig gemeenschap heeft met het naieve en rondborstige Lutheranisme, daarvoor een beter wapen dan de groote dwaallichten" en Meyerbeer, den zanger (Hugenoten, Profeet!) der Hervormingen ? De heer Wirth bestrijdt het particularisme. ging rustig zijns weegs en hijzelf keek on verschillig rond, alsof de heele zaak hem niet aanging. Nauwelijks kregen de boeren den edelman in het oog, of er ontstond 'n geloop en 'n gedraaf; paarden en sleden werden terzijde van den weg gebracht in de sneeuw en de hoofden werden ontbloot. Daarna hadden ze uren werk om in het zweet huns aanschijns de stam men weer uit de sneeuw te sleepen, ter wijl de landheer vroolijk verder reed. Hij hoefde z'n wenkbrauwen maar te fronsen, en de boeren sidderden al, hij had maar te lachen en allemaal keken ze blij en vroolijk, was hij ontstemd, dan kregen ze 't benauwd. En dat iemand 't in zijn hoofd haalde hem tegen te spreken, is ondenkbaar. Maar nou was 't met Roman 'n ander geval; die was in 't bosch opgegroeid, en wist van geen manieren; op hem werd de landheer dan ook niet boos. Ik wil, dat je trouwt," zei de landheer, en de rest is mijn zaak, Oxana is je aan staande vrouw!" Nou, en ik pas voor vrouwen, ook voor Oxana. Voor mijn part trouwt de duivel haar, ik in ieder geval niet!" Toen liet de landheer de knoet komen. Roman werd neergelegd, en nogeens werd hem gevraagd : Wil je trouwen of niet ?" Nee!" antwoordde Roman. Dan er maar op los!" kommandeerde de landheer. De slagen vielen neer. Wel was Roman een boom van 'n kerel en kon hij tegen 'n duwtje, maar eindelijk werd het toch ook hem te bar. Loop naar den duivel, laat me los! ver domme, breng haar dan in Godsnaam maar hier, als 't moet, in plaats van 'n fatsoenlijk mensch voor haar plezier te pijnigen. Geef haar dan maar op, ik zal ze wel nemen." Nou woonde er op het landgoed 'n arme man, een vreemdeling, genaamd Opanas, als gast van den landheer, Juist was die van het veld teruggekeerd, toen Roman onderhanden genomen werd. Toen hij hoorde van het ongeluk, den boschwachter overkomen, viel hij op z'n knieën voor den landheer. Waarom edele Heer, moet iemand met geweld gebracht worden tot datgene, waar naar ik verlang met hart en ziel. Geef mij Oxana tot vrouw!" Hij wou ze zelf trouwen. Zoo'n mensch was dat. Ja waarachtig. Roman verademde al. Hij stond op en zei: Zoo mag ik 'thooren, jammer dat je niet wat eerder gekomen bent. En de Heer zelf denkt er niet aan te vragen, of iemand anders haar misschien niet vrijwillig wil hebben. Hij laat je maar oppakken en afranselen. Is dat soms christelijk ? Foei!" Ja, ja, zoo nu en dan zei hij den landheer de waarheid in zijn gezicht. En als 't er op aankwam viel er niet met hem te spot ten; met den landheer zelf trouwens ook niet hoor, als hij 'n kwade bui had, want dan gaf hij ook geen stap toe. Bovendien was 't 'n slimme vos, de landsheer want hij had nog 'n ander plannetje in 't zin Hij liet Roman nog maar eens met den knoet bewerken. Zeg, ezel, ik wil jou gelukkig maken en nou wil je je daar nog tegen verzetten ook? Je zit nu maar alleen in je hol te brommen als 'n beer en je denkt zeker, dat 't prettig is om je op te zoeken Sla d'r op los, op die schaapskop net zoo lang, tot hij zelf genoeg" roept. En jij Opanas, ruk jij uit, en zorg, dat je niet te gast komt, daar waar je niet genood bent en wees voor zichtig, dat dezelfde spijs je niet voorgezet wordt, waar Roman nu van gesmuld heeft!" Roman was inmiddels ook kwaad gewor den; nou nou! op hem sloegen ze dan ook flink los, want vroeger wisten ze den knoet te h.inteeren, dat verzeker ik u. Zoo lang Waarom begrijp ik niet goed, wijl de antieke culturen en 't laatst de Italiaansche Renais sance wel konden bloeien in het egoïstisch particularisme der stedelijke republieken." Maar hij bestrijdt het en zijn heele geschrift is tegelijkertijd een overtuigde aanbeveling van de huismuziek en de klein-kunst. Wat is particularistischer: Een afgescheiden stad van begaafde, samenvoelende burgers (Venetië, Florence, Pisa, Rome...) of een staat van afgescheiden huisgezinnen ? De heer Wirth beschikt over eene te ver warde intelligentie om wegbereider''te zijn voor de toekomst van den Nederlandschen stam." Hij is niet gewoon een argument door te denken tot zijn uiterste consequenties en aldus onbruikbaar als bestrijder van de nieuwe muziek, als bevorderaar van Schumann?Brahms, als verdediger zijner eigen gezichtspunten. Ik betreur dit, wijl ik het in vele opzichten met den heer Wirth eens ben. Wij hebben geene nationale muziek. Doch ik zou de remedie nooit zoeken in het Pangermanisme, als de schrijver van dit boekje, wijl wij dan nog minder nationaal zullen componeeren. Muziek bestaat niet enkel uit noten, doch in de noten leeft ook eene psyche. Het is niet gemakkelijk de psyche van ons volk te synthetiseeren. Rembrandt, de mystieker, is Hollander, Jan Steen, de vervoerde realist, is Hollander, Ruysdael de pantheist der natuur, Van der Helst, de geheel onttooverde, zijn Hollanders. In Italië, Spanje of Duitschland vindt men zulke contrasten niet onder ne natie. Ik hoorde echter dezer dagen, in een proeflokaal" vertoevende, een half-dronken dikke Duitscher O du, mein holder Abendstern" zingen uit Wagners Tannhauser met ma jestueuze sentimentaliteit. Dit gaf mij een anderen kijk op Wagner en deze zijde van den componist lijkt mij belangrijker dan de ziekelijke erotiek", het idee fixe van den heer Wirth, en het ware beter ge weest Wagner te bestrijden van uit dezen gezichtshoek, om langs dezelfde lijn aanvaller te worden van Schumann-Brahms en de bronnen-vergiftiging onzer muzikale cultuur. De sentimentaliteit nu, voortkomend uit eene gemakkelijke, interieure bevrediging, atoon, dadenloos en onexpansief, doodelijk voor alle intellectueele energie, is niet enkel volkomen afwezig in onze oude schilderkunst, ondanks die uiterste verscheidenheid van stroomin gen en zielswaarden, doch ook in de muziek der contrapuntisten, in de liederen der geuzen. Zij schijnt niet te behooren tot onze ras eigenschappen, zelfs nietals wij componeeren. Sinds onafzienbaren tijd echter importeert men ons een gevoel" uit het hartelijke Duitschland, waarmee we niet genoeg contact hebben, gelijk de heer Wirth beweert. Hij zelf noemt dit het stuitend semietisme", dat het Calvinisme entte op onzen volksstam. als hij het uit kon houden zonder genoeg" te roepen, hield hij het uit. Eindelijk spuugde hij z'n gal uit. Je zult 't niet beleven, dat 'n fatsoenlijk christenmensch om 'n vrouw onbarmhartig met den knoet bewerkt wordt, zonder dat de slagen ook maar geteld worden. Voor mijn part vallen je de handen af, hondsvotten! Goed dan, ik zal ze trouwen De landheer lachte witjes. Zoo, dat is verstandig van je," zei hij ,En al kan je dan op je bruiloft niet zitten, dansen kan je dan toch in ieder geval!" Ja 't was 'n oolijkerd, onze Heer, waarach tig 'n snaak was 't. Jammer, dat 't hem later zuur bekwam daar zal God ieder Christen mensch voor bewaren. Nee, waarachtig zooiets wensch ik m'n ergsten vijand niet toe, al was 't ook 'n Jood Roman trouwde dus. Z'n vrouwtje bracht hij in de hut, en schold haar den eersten tijd de huid vol, en verweet haar de knoetslagen. En je bent 't nog niet eens waard ook, dat 'n mensch zich voor jou laat mishande len!" Kwam hij uit 't bosch, dan joeg hij haar de hut uit. Vooruit jij! vrouwen heb ik niet noodig in m'n hut, en ik wil niet de minste last van je hebben! Ik moet er niets van hebben, dat 'n vrouw in m'n hut slaapt!" Maar 't duurde niet lang, of hij was aan haar gewend. Oxana hield de hut schoon en in orde, poetste 't koper, dat 't glom als 'n spiegel, en 't 'n lust was om te zien. Roman zag dat hij 'n goede vrouw aan haar had, en niet alleen dat hij aan haar gewend raakte, hij hechtte zich ook aan haar. Ja, waar achtig, dat is geen leugen hoor! Zoo stonden de zaken met Roman. En toen hij goed en wel aan z'n vrouw gewend was, zei hij: Ik moet er mijnheer toch dankbaar voor zijn, dat hij me 't goede heeft leeren kennen. En wat was ik toch 'n stoffel, dat eerst de knoet er bij moest komen, om me aan mijn verstand te brengen, dat iets goeds was, wat nu toch werkelijk niet slecht blijkt te zijn. Ja, zelfs goed, zelfs zoo goed!" Zoo verliep 'n poosje, ik weet niet precies hoe lang. Oxana voelde zich niet goed, ging te bed liggen en begon te steunen, 's Avonds was ze onwel geworden, en toen ik den volgenden morgen wakker werd, hoorde ik iets schreeuwen met 'n zwak stemmetje. Haha," denk ik, dat zal 't kleintje zijn, dat gekomen is!" Ja hoor, dat kwam uit. Lang leefde 't niet van 's morgens tot 's avonds; toen was 't huilen meteen ook afgeloopen. Oxana begon te schreien en Roman zei: alles is nu voorbij, het kind is niet meer bij ons en daarom hebben we ook den priester niet meer noodig we zullen het hier in 't bosch begraven." Dat zei Roman, en daar bleef het niet bij, want zooals hij gezegd had, deed hij ook, hij dolf 'n graf en begroef de kleine. Daar onder dien boomstomp, waar de bliksem in geslagen is, daaronder heeft Roman toen het wichtje begraven En nu moet u opletten: tot op den huldigen dag vliegt nog 'n klein vogeltje om den boom rond, als de zon onder is, en de ster ren helder schitteren boven het bosch, en dan zingt het z'n liedje ... zoo treurig, dat het me aan m'n hart gaat. Dat is de ziel van het ongedoopte kindje, dat om 'n kruis smeekt. Men zegt, dat iemand die de boeken verstaat, haar rust kan geven, dat ze niet meer zoo onrustig rond hoeft te fladderen... Maar wij, we leven in 't bosch en wat weten wij ? niets. Ze smeekt en fladdert altijd maar door, en alles wat we voor haar doen kunnen, is zeggen : vlieg, vlieg maar, arme zieltje niets kunnen we voor je doen!" Dan schreit ze en vliegt weg, maar dadelijk komt ze toch weer terug. Mijn hart krimpt ineen, als ik aan dat arme ( zieltje denk! Toen Oxana weer beter was, ging ze j Doch nam hij wel eens kennis van de litte ratuur der Metetersinger, welke nog Hebreeuwscher klinkt buiten alle Calvinistische ethiek om ? Hij zou zien dat het Calvinisme niet alleen de schuld draagt van onze na tionale decadentie in de musische kunsten. Niet het Calvinisme maakt de menschen doch de menschen het Calvinisme en het leven is te Génève altijd prettiger geweest dan in Dordt. Onze muziek lijdt aan dege neratie, gelijk vroeger onze poëzie, doch er behoeven slechts andere menschen aan het bewind te komen en de muziek is hersteld. Vergeet niet dat onze Röntgens en Zweersen (allen Duitsch geschoolden!) dezelfde sympathieën belijden als hun onvrij willige aanklager Wirth. Zij introniseerden de Duitsche muziek, zij proclameerden Schumann en Brahms reeds een halve eeuw vór Wirth. En zij bekampten Beethoven in Beethoven. Want ook de heer Wirth vergeet met hen dat Beethoven van onzen stam is, gelijk Rembrandt, Jan Steen en Ruysdael en dat wij met meer recht onze ingeboren psyche bij hem zouden zoeken dan bij Schumann-Brahms. Zij calviniseerden Beet hoven rustig tot eene begripsleer", tot het dorre dogma". Maar dit schijnt samen te gaan met die liefde voor sentimentaliteit, welke ongehoord, wonderbaarlijk, onhollandsch en moordend is. Wij groeien er mee op, zij klinkt van af de klokkentorens, van uit de schoollokalen,. van af de straat, van uit de kerken is het den heer Wirth niet genoeg ? zij verwijft, verleutert en banaliseert .de jeugd, welke zij voorbeschikt tot de burgerlijkste der schoonheden. Deze geheele sentimentaliteit berust op het Duitsche volks lied. Is het niet genoeg ? Denkt men deze decadentie te paaien met een crescendo van Stille en Heilige Nachten ? Verwacht men een Beethoven of een nationale muziek uit zulk een milieu, dat vergiftigd is (in volks liederenbundels, in koor-uitvoeringen, in zanglessen, in eerediensten) met zooveel karakterloosheid, zooveel lijzig geteem, zoo veel gekweel ? Meer huismuziek en vooruit! naar Brahms en Schumann! het is de belachelijkste thesis, welke men stellen kan wanneer men op de hoogte is der plaatselijke toestanden. Zal de heer Wirth echter een boek herzien, waarvan nog thesis, noch argumentatie deugen? Och! de aanklager staat in goed blaadje bij de aangeklaagden... De heer Wirth heeft er een baantje mee, misschien wel een levenstaak en alles blijft bij 't oude. MATTHIJS VERMEULEN * * # dagelijks naar het graf. _ Ze ging daar zitten schreien, en dikwijls zoo luid, dat haar stem door het heele bosch weerklonk. Om haar kind vergoot ze die tranen; Roman had er niet van gehouden, Oxana wel. Soms, als hij uit het bosch kwam, kwam hij bij haar staan en zei: Hou nu maar eens op, dwaas schepseltje!" 't Is nogal de moeite waard! Eén kind is dood, God zal wel 'n ander geven! En mis schien nog wel 'n beter ook. Dat was mis schien niet eens het mijne, hoe kan ik dat weten? Maar dit zal wél 't mijne zijn. Oxana had het niet graag, dat hij zoo sprak. Dan hield ze op met schreien en be gon hem uit te schelden. Maar Roman trok er zich niets van aan. En wat maak je je nu eigenlijk druk voor niets, zoo iets ergs heb ik toch niet gezegd, alleen maar dat ik 't toch niet weten kan. En ik kan 't toch ook niet weten, vroeger woonde je immers niet bij me in het bosch, maar ergens anders op de wereld bij de menschen. Hoe zou ik 't dan kunnen weten? Nu is 't goed, nu leef je in 't bosch. Wel heeft de oude Theodosia in het dorp tegen me gezegd : Zeg Roman, hoe kom je toch zoo vroeg aan 'n kind ?" Wat weet ik er in Godsnaam vanbef 't vroeg of laat is..." antwoordde ik haar Maar dat is alles en hou nu meteen met schelden op, anders word ik kwaad en sla er op los.'' Zij hield er niet om op, maar eindelijk kwam er toch 'n eind aan. Ook gaf ze hem soms 'n slag op z'n rug, als ze hem aan 't uitschelden was, maar nauwelijks werd hij werkelijk boos, of ze was zoo stil als 'n muis. Want ze was bang voor hem. Dan kuste ze hem, viel hem om de hals, zag hem in de oogen en dan werd ook Roman weer rustig. Want, Heer, u weet dat misschien niet zoo, maar ik heb 't dikwijls meege maakt in m'n leven, al ben ik zelf niet ge trouwd: zoet is de kus van 'n jonge vrouw, de wildste man wordt er door getemd. O ja ik weet wel, hoe dervrouwen zijn. Bovendien was Oxana 'n mooie slanke vrouw, zooals ik haars gelijke niet meer gezien heb. Och de vrouwen zijn ook al niet meer als vroeger. * * * Daar schalde op 'n goeden dag 'n hoorn: tra ra, tra ra. Helder weerklonken de tonen tusschen de boomen. Ik was toen nog n kleine jongen en wist niet, wat dat te be duiden had. Ik zag de vogels uit hun nesten vliegen, en hier en daar ook 'n haas tevoor schijn komen, en over den weg huppen. Eerst dacht ik: wat 'n bizonder dier moet dat zijn, dat zulke mooie geluiden uitstooten kan. Maar 't was geen dier, wel de landheer te paard, die door het woud reed en in z'n hoorn blies. Achter hem kwam het volk met de honden aan den koppel het schoonste was Opanas in z'n blauwe jas met z'n gou den pet, terwijl zijn paard onder hem danste. Zijn mantel fladderde op zijn rug en glansde. De luit hing aan 'n band aan zijn schouder. De landheer hield van Opanas, omdat hij zoo prachtig op de luit kon tokkelen en er bij zingen ook. En hij was zelf ook 'n mooie verschijning, die Opanas, o 'n pracht van 'n kerel was 't! Vergeleken bij hem had de landheer geen kans, die zelf al grijs en kaal was en 'n roode neus had, en wiens oogen, al waren ze nog vol vuur, toch niet waren zooals die van Opanas. Als Opanas mij soms aankeek, mij kleinen jongen, dan sprong m'n hart van blijdschap op, al was ik geen meisje. Men zei, dat de vader en voorvader van Opanas vrije kozakken waren, en dat zijn immers altijd prachtige en statige menschen. En nou moet u zelf eens nagaan: met ge velden lans op 't vliegende ros over de vlakte te jagen, of boomen hakken in 't bosch precies 't zelfde is dat niet. Ik liep de hut uit naar buiten en daar kwam de landheer aangereden en hield zijn Iets over Regie bij ons te lande De werkelijkheid is te beschouwen in verhouding van these, antithese en synthese, d.i. in verhouding van stelling, van tegen stelling en van samenvatting. De werkelijk heid is te beschouwen in verhouding van potentialiteit, van realiteit en van idealiteit. Nu doet zich het betrekkelijk toevallige, merkwaardige feit voor, dat wij heden bij ons te lande drie regisseurs hebben, die ieder eene der drie kunst-?phases" ver tegenwoordigen, welke zich aansluiten aan de door ons gestelde verhoudingen, en wel die van de symboliek, die van het realisme (of naturalisme) en die van de romantiek. Men zou n.l. Eduard Verkade, meer bepaaldelijk, symbolist kunnen noemen; Herman Heijermans realist (of naturalist) en Willem Royaards romanticus. Meer bepaaldelijk, want uit het feit dat iets slechts te denken is in verhouding tot iets anders, volgt dat het eene niet is zonder het andere. De ver tegenwoordiger der symboliek is niet zonder realisme en romantiek, die van het realisme niet zonder symboliek en romantiek, en die van de romantiek heeft alle voorafgegane momenten in zich opgeheven. Ten slotte is alles quaestie van nadruk, van accent. Symboliek is aanduidende kunst, realisme is zakelijkheid stellende kunst, romantiek is zakelijkheid te buiten gaande (en inhoudende) verinnerlijkte kunst. Is elke kunst te beschouwen als min of meer verinnerlijkte veruitwendiging, dan is de verhouding van symboliek, realisme en romantiek als die van verinnerlijkte veruit wendiging, verinnerlijkte veruitwendiging en verinnerlijkte veruitwendiging (men lette op de cursiveering). Want symboliek is niet zonder innerlijkheid, innerlijkheid die niet (of niet voldoende) tot uiting kan komen, die dus slechts aanduidt; bij het realisme ligt de nadruk op de tot uiting koming, op het nabootsen plastisch en drastisch van datgene wat in de werkelijkheid gebeurt", terwijl de romantiek de tot uiting gebrachte innerlijkheid zelve is. Symboliek en romantiek hebben gemeen den nadruk op het innerlijke; in het realis me wordt de nadruk op de veruitwendiging gelegd. Maar de aanvankelijke innerlijkheid der symboliek is niet gelijkwaardig aan die der romantiek. Bij de regie van Eduard Yerkade sluit zich het tooneelspelen van Eduard Verkade aan, bij de regie van Heijermans het tooneel spelen van b.v. Willem van der Veer (of Henriëtte van Kuyk of mevrouw de Boer van Rijk), bij de regie van Royaards het tooneelspelen van Royaards. Het is nu niet toevallig dat a. Verkade zijne woorden, standen, gebaren vastlegt en soberheid (die ui"" i in n iiimimiiiiii r»u ,1111 nu umi paard in. Het gevolg bleef terzijde staan, Roman was ook naar buiten gekomen en hield den stijgbeugel voor hem vast. Hij steeg af en Roman boog zich ter aarde. God zegen je, ben je gezond, Roman ?" Ja, dank u, ik ben gezond en wel, wat zou mij schelen ? Hoe maakt uwe Genade het ?" Je bent dus goddank gezond! Hoe maakt het je vrouwtje ? En waar blijft ze ?" Waar anders dan in de hut natuurlijk!" Zoo, nu dan zullen wij ook maar binnen gaan ', zei de landheer, en zich tot z'n ge volg wendend: Spreidt maar vast 'n tapijt uit en maakt alles in orde, want we zullen op het welzijn van het jonge paar drinken." Ze gingen dus de hut binnen : de land heer en Opanas voorop en Roman met z'n muts in de hand achter hen aan, en ook Bogdan, de oudste knecht, een trouw dienaar van z'n Heer. Ook zulke dienaars zijn niet meer te vinden: 'n oud man was 't, streng voor het personeel, bang als 'n hond voor z'n Heer. Hij had niemand anders op de wereld, als z'n Heer. Het verhaal ging, dat hij, toen z'n vader en moeder gestorven waren, verlof gevraagd had aan den ouden landheer om te mogen trouwen; maar deze zou het ge weigerd hebben, en hem toegevoegd hebben aan den jonker. Die," zei hij zal vader, moeder en vrouw voor je zijn." Bogdan heeft hem dus opgevoed en grootgebracht, heeft hem leeren paardrijden en schieten met de buks, tot hij groot geworden was, en zijn landgoed begon te besturen. Steeds was Bogdan aan zijn zijde als 'n hond. Ik wil er niet om liegen; velen hebben er den ouden Bogdan om verwenscht; veel tranen heeft hij op z'n geweten, en toch deed hij alles slechts om der wille van z'n heer. Een woord van zijn heer en hij zou den eersten den besten afgemaakt hebben als 'n hond, al was 't z'n eigen vader geweest. Ik volgde hen, in de hut, natuurlijk was ik nieuwsgierig. Waar de landheer ging, ging ik ook. Daar stond hij midden in de hut zijn baard te strijken en te lachen; Roman was er ook, nog steeds met de muts in z'n hand, terwijl Opanastegende muur geleund stond, gebogen als 'n hooge eik in den storm, somber en dreigend en stil Alle drie wendden zij zich nu tot Oxana, Alleen de oude Bogdan ging op de bank zitten en wachtte op de bevelen van zijn heer. Oxana ging bij den kachel staan en 'n roode gloed verspreidde zich over haar gelaat, alsof ze voelde, dat ze ongeluk over anderen brengen zou. En heer, dat moet ik u ook nog zeggen: wanneer drie mannen naar dezelfde vrouw kijken, loopt dat nooit goed af, dat weet ik zeker, ik heb 't immers zelf gezien. Nou Roman, heb ik je 'n goede vrouw bezorgd?" Een vrouw als iedere andere," antwoordde hij. Opanas haalde z'n schouders op, keek naar Oxana en zei: een goede vrouw, zeker, maar niet voor zoo'n lummel als jij!" En heer Opanas, in welk opzicht schijn ik u dan toe, zoo n lummel te zijn ?" In zooverre schijn je me 'n lummel toe,, dat je niet op je vrouw schijnt te kunnen passen." Ja, dat zei hij hem. En de landheer stampte op den grond, terwijl Bogdan 't hoofd schudde. Roman bedacht zich 'n oogenblik, zag zijn heer toen vast in de oogen en zei met opgericht hoofd: Voor wien moet ik haar behoeden? Buiten de wilde dieren van het bosch komt toch geen sterveling bij me, behalve dan 'n enkel maal onze edele heer. Voor wie dan moet ik m'n vrouw behoeden ? Ik zou je raden kozak, me niet kwaad te maken, anders kon het je wel eens slecht bekomen!" En werkelijk, het had niet veel gescheeld

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl