Historisch Archief 1877-1940
.DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Juli '14. Nov 1934
te worden. Het is kenschetsend, dat zij aan
het klavier, het uxe-instrument der 19de
eeuwsche salon ontstaat en dat het klavier
in de 19de eeuw de ontwikkeling der toon
kunst beheerscht." Hoe goed gezien! Doch
merk op, dat de piano het resultaat is van
den clavecimbel, die de geheele achttiende
eeuwsche muziek (het groote tijdperk van Dr.
Wirth) stileerde. Merk op, dat Bach, Mozart,
Beethoven, Schumann en Brahms (de eeuwige
goden) klavier-virtuozen waren en hoofd
zakelijk componeerden voor klavier. Merk
op, dat Berlioz en Wagher, tegen wien zulke
bewijsvoering dient! niét eens piano konden
spelen, dat Wagner levenslang op de mate
rialistische" piano en
hareuniverseeletyrannie gescholden heeft. Welke slechte logica
en hoe onhistorisch! Want zelfs in Haydns
en Mozarfs tijd was het klavier slechts een
onderdeel ,van het orkest geweest, zonder
pverheerschende positie " Het lag er
immers maar aan wat er gespeeld werd.
In het 18de eeuwsch orchest waren dirigent
en klavier uniform en de dirigent leidde
vanuit het klavier. Zelfs wanneer de meening
van den heer Wirth grond had, dan ware
zij .slechts bruikbaar ten voordeele der mo
derne kunst, die onder invloed van Wagner
en Berlioz, het klavier geheel zag verdwijnen
uit het orchest.
De heer Wirth moet Wagner ook niet
willen verderven met de uitspraak Wenn
er nur nicht immer sterben wollte"... dat
is tétoepasselijk op Bach, wiens doodsver
langens waarlijk menigvuldiger en monotoner
zijn dan de Wagnersche!
Maar welke hooghartige eischen jegens
de beschaving: Wagner met de moderne
muziek verwierven slechts stedelijke popu
lariteit, en zijn ongeschikt voor de huis
kamer l" Ik weet waarlijk niet of eene sfinx,
eene pyramide, eene kathedraal, een tempel,
geschikt zijn voor eene dorpersche popula
riteit en voor de huiskamer. Ik heb ook
reeds dikwijls gezegd dat Brahms'
symphonieën noch voor het gesimuleerde pleinair,
noch voor de huiskamer deugen. En onze
dienstboden kunnen zijne liederen noch zin
gen noch accompagneeren. Ik keer dus het
argument even gemakkelijk tegen Brahms
als tegen Wagner. Maar welk eene klein
geestigheid om zulke argumenten uit te
vaardigen tegen groot-meesters! Weet de
heer Wirth bovendien niet, dat de geheele
cultuur der Protestantsche en Katholieke
kerken bestierd wordt door de meest ver
foeilijke klein-meesters, componeerende dor
pelingen, organisten en onderwijzers? Het
euvel is zoo algemeen dat de bewonderaar
der huismuziek tevreden mag zijn.
Over de moderne journalistiek en hare
schandelijke verhouding tot de moderne
kunst... Hoe tevreden en stoutmoedig ver
draait de heer Wirth wederom de feiten!
FEUILLETON
HET WOUD RUISCHT
SIBERISCHE NOVELLE VAN W. KOROLENKO
Naar een Duitsche vertaling
Ik zal u dan vertellen Heer, wat gebeurd
is 4n het woud. Hier op deze plaats zelf
nog staat me alles voor den geest, of ik
't gedroomd heb. Maar begint eenmaal 't
woud te ruischen dan wordt alles zoo
duidelijk, alsof het pas gebeurd was. Wenscht
u, dat ik het u vertel?
Ja, ja, vertel maar.
Goed, luister dan!
***
Vader en moeder stierven, toen ik nog 'n
kleine jongen was eenzaam en verlaten
lieten ze mij achter. Met den armen wees
wist niemand uitweg, ook de landheer niet.
Daar kwam Roman de boschwachter
aanloopen, ging naar het dorpshoofd toe en
zei: Geef mij dien jongen maar mee, ik
zal hem wel grootbrengen. Dan voel ik me
niet meer zoo eenzaam in het bosch en hij
heeft meteen den kost." Dit waren zijn
woorden en 't antwoord van het dorpshoofd
was: neem hem maar mee!" Sinds dien
tijd woon ik in het bosch. En hier heeft
Roman me ook grootgebracht. Een verschrik
kelijk mensch was dat, God beware ieder
een. ... Groot en zwaar was hij gebouwd,
zwart waren zijn haren en oogen, waaruit
z'n menschenhatersziel naar buiten loerde,
omdat hij z'n leven lang alleen in het bosch
gehuisd had. De wilde beesten waren z'n
vrienden en verwanten. Elk dier kende hij
en hij vreesde God noch z'n gebod, maar
voor de menschen ging hij opzij en hij keek
ze niet aan. Ja, zoo was het, daar wil ik
op zweren. Als hij me aankeek, kreeg ik 'n
koude rilling over m'n lijf. Toch was 't 'n
best mensch, en hij gaf me goed eten
grutjes met spek, en zoo nu en dan ook
wel eens een eendvogel, als hij er een ge
schoten had voor mij was 't 'n goed
meester, dat zal ik hem altijd nageven,
*
Zoo leefden we dus samen, Roman en ik.
Als hij het bosch inging, sloot hij me op
in huis, uit angst voor roofdieren. Later kreeg
hij Oxana tot vrouw....
De landheer gaf hem haar. Hij liet hem
op 't kasteel komen en zei: Hoor eens Roman,
je moet trouwen!"
En 't antwoord van Roman was: Ver
vloekt, waarvoor heb ik 'n vrouw noodig!
Wat moet ik in Godsnaam met 'n
vrouwmensch beginnen in het bosch, ik heb toch
al hulp! Ik trouw niet."
Hij was niet gewoon zich met vrouwvolk
af te geven, dat was de heele zaak. Nou,
maar de landheer was ook niet voor de poes!
Als ik aan hém denk, wil 't er bij mij niet
in, dat er tegenwoordig zulke heeren nog
zijn die zijn uitgestorven. Ja, neem nou
bijvoorbeeld u zelf. U is toch ook van edele
komaf, zooals dat heet, maar dat echte, dat
gebiedende, daar is bij u niets van te merken.
Hij had het wél. Zal ik u eens wat zeggen,
hoe is 't mogelijk, dat honderden menschen
soms zoo bang zijn voor iemand? en sid
deren voor dien nen? Dat komt zoo: de
arend en de kip, uit het ei kruipen ze allebei
maar nauwelijks op de vleugels, verheft
de n zich hoog in de lucht, en de ander
blijft als 'n worm op den grond kruipen
met een edelman en 'n gewoon mensch is 't
net zoo. De arend is nou eenmaal 'n edele
vogel, de kip niets anders als 'n doodge
woon beest.
Zoo herinner ik me nog uit m'n jeugd,
hoe eens 'n man of dertig bezig waren dikke
boomstammen uit het water te sleepen, en
de landheer hen toen dood-alleen tegemoet
kwam rijden, draaiend aan z'n snor. Het paard
Want iedereen kan weten dat Brahms lang
zamerhand in 't openbare leven is geslo
pen door de occulte goedgunstigheid der
internationale pers; dat hij b.v. aan Weenen
is opgedrongen door Hanslick en de Neue
Freie Presse; ieder kan toch weten met welke
halstarrigheid en haat, Wagner, Berlioz,
Bruckner, Wolf, Mahler achtervolgd zijn
door het -?heirleger van muzikale journa
listen" ; men weet toch hoe gaarne de Pers
een reactionnaire en conservatieve kunst in
hare bescherming neemt! Wat wil de heer
Wirth ons het tegendeel beweren bij Brahms!
Dit zijn echter lang niet alle zwakke
passages van het boekje, dat redekunstig
zoo zwak staat. Want de heer Wirth b.v.
gaat uit van de stelling, dat de tegenwoordige
Hollanders leven in eene onnationale,
maladieve cultuur en zijn geschrift is een pro
pagandistische getuigenis voor Schumann
en Brahms. Een ieder zal vragen of wij
Schumann en Brahms nog niet genoeg
spelen, zingen en bestudeeren sinds meer
dan vijftig jaren. Wij drenken zelfs de pro
vincie met hun geest, onze meesters compo
neeren in hun stijl... Is het mogelijk dat
wij ons nog beter assimileeren aan hun
wezen ?
De heer Wirth vergt dat men van over
heidswege het spelen verbiede van alle
opera-muziek l Ach... Welk kunst had juist
bij ons een ellendiger leven dan de opera?
Hoeveel gezelschappen gingen reeds failliet?
En zou men daaruit niet concludeeren
(gegeven onze gebrekkige cultuur...) dat
het spelen van opera-muziek bevolen moet
worden ?
De heer Wirth verlangt naar melodie en
rythme! Maar wat bloeit krachtiger bij ons
en bij de omringende volken dan het popu
laire rythme? Wat valt daar te klagen in
Herold, Auber, Boieldieu, Meyerbeer,
Bellini, Rossini en andere groote dwaallichten"?
Moeten wij allen de Freischütz" zingen en
Czar und Zimmermann"? Staan deze wer
ken van zuiver muzikaal en aesthetisch
standpunt hooger dan de Italiaansche en
Fransche? Zoo niet welke reden hebben
wij dan om de Duitsche sentimentaliteit te
verkiezen boven een streelende en geestige
levensaanschouwing? Eene uitweiding van
den heer Wirth over Stille Nacht, Heilige
Nacht! (met kaarsen en kerstboomen) zal
ons daartoe niet overhalen.
De heer Wirth bestrijdt het Calvinisme.
Dit is wellicht noodig voor onze cultuur.
Maar is de stroeve, stoere" Brahms, wiens
vergiftigde onoprechtheid en nurksche hypo
crisie zoo weinig gemeenschap heeft met
het naieve en rondborstige Lutheranisme,
daarvoor een beter wapen dan de groote
dwaallichten" en Meyerbeer, den zanger
(Hugenoten, Profeet!) der Hervormingen ?
De heer Wirth bestrijdt het particularisme.
ging rustig zijns weegs en hijzelf keek on
verschillig rond, alsof de heele zaak hem
niet aanging. Nauwelijks kregen de boeren
den edelman in het oog, of er ontstond 'n
geloop en 'n gedraaf; paarden en sleden
werden terzijde van den weg gebracht
in de sneeuw en de hoofden werden
ontbloot. Daarna hadden ze uren werk om
in het zweet huns aanschijns de stam
men weer uit de sneeuw te sleepen, ter
wijl de landheer vroolijk verder reed. Hij
hoefde z'n wenkbrauwen maar te fronsen,
en de boeren sidderden al, hij had maar te
lachen en allemaal keken ze blij en vroolijk,
was hij ontstemd, dan kregen ze 't benauwd.
En dat iemand 't in zijn hoofd haalde hem
tegen te spreken, is ondenkbaar.
Maar nou was 't met Roman 'n ander geval;
die was in 't bosch opgegroeid, en wist van
geen manieren; op hem werd de landheer
dan ook niet boos.
Ik wil, dat je trouwt," zei de landheer,
en de rest is mijn zaak, Oxana is je aan
staande vrouw!"
Nou, en ik pas voor vrouwen, ook voor
Oxana. Voor mijn part trouwt de duivel
haar, ik in ieder geval niet!"
Toen liet de landheer de knoet komen.
Roman werd neergelegd, en nogeens werd
hem gevraagd : Wil je trouwen of niet ?"
Nee!" antwoordde Roman.
Dan er maar op los!" kommandeerde de
landheer.
De slagen vielen neer. Wel was Roman
een boom van 'n kerel en kon hij tegen 'n
duwtje, maar eindelijk werd het toch ook
hem te bar.
Loop naar den duivel, laat me los! ver
domme, breng haar dan in Godsnaam maar
hier, als 't moet, in plaats van 'n fatsoenlijk
mensch voor haar plezier te pijnigen. Geef
haar dan maar op, ik zal ze wel nemen."
Nou woonde er op het landgoed 'n arme
man, een vreemdeling, genaamd Opanas,
als gast van den landheer, Juist was die
van het veld teruggekeerd, toen Roman
onderhanden genomen werd.
Toen hij hoorde van het ongeluk, den
boschwachter overkomen, viel hij op z'n
knieën voor den landheer.
Waarom edele Heer, moet iemand met
geweld gebracht worden tot datgene, waar
naar ik verlang met hart en ziel. Geef mij
Oxana tot vrouw!"
Hij wou ze zelf trouwen. Zoo'n mensch
was dat. Ja waarachtig.
Roman verademde al. Hij stond op en zei:
Zoo mag ik 'thooren, jammer dat je niet
wat eerder gekomen bent. En de Heer zelf
denkt er niet aan te vragen, of iemand anders
haar misschien niet vrijwillig wil hebben.
Hij laat je maar oppakken en afranselen. Is
dat soms christelijk ? Foei!"
Ja, ja, zoo nu en dan zei hij den landheer
de waarheid in zijn gezicht. En als 't er
op aankwam viel er niet met hem te spot
ten; met den landheer zelf trouwens ook
niet hoor, als hij 'n kwade bui had, want
dan gaf hij ook geen stap toe. Bovendien
was 't 'n slimme vos, de landsheer want
hij had nog 'n ander plannetje in 't zin
Hij liet Roman nog maar eens met den
knoet bewerken.
Zeg, ezel, ik wil jou gelukkig maken en
nou wil je je daar nog tegen verzetten ook?
Je zit nu maar alleen in je hol te brommen
als 'n beer en je denkt zeker, dat 't prettig
is om je op te zoeken Sla d'r op los,
op die schaapskop net zoo lang, tot hij
zelf genoeg" roept. En jij Opanas, ruk jij
uit, en zorg, dat je niet te gast komt, daar
waar je niet genood bent en wees voor
zichtig, dat dezelfde spijs je niet voorgezet
wordt, waar Roman nu van gesmuld heeft!"
Roman was inmiddels ook kwaad gewor
den; nou nou! op hem sloegen ze dan ook
flink los, want vroeger wisten ze den knoet
te h.inteeren, dat verzeker ik u. Zoo lang
Waarom begrijp ik niet goed, wijl de antieke
culturen en 't laatst de Italiaansche Renais
sance wel konden bloeien in het egoïstisch
particularisme der stedelijke republieken."
Maar hij bestrijdt het en zijn heele geschrift
is tegelijkertijd een overtuigde aanbeveling
van de huismuziek en de klein-kunst. Wat is
particularistischer: Een afgescheiden stad van
begaafde, samenvoelende burgers (Venetië,
Florence, Pisa, Rome...) of een staat van
afgescheiden huisgezinnen ?
De heer Wirth beschikt over eene te ver
warde intelligentie om wegbereider''te zijn
voor de toekomst van den Nederlandschen
stam." Hij is niet gewoon een argument
door te denken tot zijn uiterste consequenties
en aldus onbruikbaar als bestrijder van
de nieuwe muziek, als bevorderaar van
Schumann?Brahms, als verdediger zijner
eigen gezichtspunten. Ik betreur dit, wijl
ik het in vele opzichten met den heer Wirth
eens ben. Wij hebben geene nationale muziek.
Doch ik zou de remedie nooit zoeken in
het Pangermanisme, als de schrijver van dit
boekje, wijl wij dan nog minder nationaal
zullen componeeren. Muziek bestaat niet
enkel uit noten, doch in de noten leeft ook
eene psyche. Het is niet gemakkelijk de
psyche van ons volk te synthetiseeren.
Rembrandt, de mystieker, is Hollander, Jan
Steen, de vervoerde realist, is Hollander,
Ruysdael de pantheist der natuur, Van der
Helst, de geheel onttooverde, zijn Hollanders.
In Italië, Spanje of Duitschland vindt men
zulke contrasten niet onder ne natie. Ik
hoorde echter dezer dagen, in een
proeflokaal" vertoevende, een half-dronken dikke
Duitscher O du, mein holder Abendstern"
zingen uit Wagners Tannhauser met ma
jestueuze sentimentaliteit. Dit gaf mij een
anderen kijk op Wagner en deze zijde
van den componist lijkt mij belangrijker
dan de ziekelijke erotiek", het idee fixe
van den heer Wirth, en het ware beter ge
weest Wagner te bestrijden van uit dezen
gezichtshoek, om langs dezelfde lijn aanvaller
te worden van Schumann-Brahms en de
bronnen-vergiftiging onzer muzikale cultuur.
De sentimentaliteit nu, voortkomend uit eene
gemakkelijke, interieure bevrediging, atoon,
dadenloos en onexpansief, doodelijk voor alle
intellectueele energie, is niet enkel volkomen
afwezig in onze oude schilderkunst, ondanks
die uiterste verscheidenheid van stroomin
gen en zielswaarden, doch ook in de muziek
der contrapuntisten, in de liederen der geuzen.
Zij schijnt niet te behooren tot onze ras
eigenschappen, zelfs nietals wij componeeren.
Sinds onafzienbaren tijd echter importeert
men ons een gevoel" uit het hartelijke
Duitschland, waarmee we niet genoeg contact
hebben, gelijk de heer Wirth beweert. Hij
zelf noemt dit het stuitend semietisme", dat
het Calvinisme entte op onzen volksstam.
als hij het uit kon houden zonder genoeg"
te roepen, hield hij het uit. Eindelijk spuugde
hij z'n gal uit.
Je zult 't niet beleven, dat 'n fatsoenlijk
christenmensch om 'n vrouw onbarmhartig
met den knoet bewerkt wordt, zonder dat
de slagen ook maar geteld worden. Voor
mijn part vallen je de handen af,
hondsvotten! Goed dan, ik zal ze trouwen
De landheer lachte witjes.
Zoo, dat is verstandig van je," zei hij
,En al kan je dan op je bruiloft niet zitten,
dansen kan je dan toch in ieder geval!"
Ja 't was 'n oolijkerd, onze Heer, waarach
tig 'n snaak was 't. Jammer, dat 't hem later
zuur bekwam daar zal God ieder Christen
mensch voor bewaren. Nee, waarachtig
zooiets wensch ik m'n ergsten vijand niet toe,
al was 't ook 'n Jood
Roman trouwde dus. Z'n vrouwtje bracht
hij in de hut, en schold haar den eersten tijd
de huid vol, en verweet haar de knoetslagen.
En je bent 't nog niet eens waard ook,
dat 'n mensch zich voor jou laat mishande
len!" Kwam hij uit 't bosch, dan joeg hij
haar de hut uit.
Vooruit jij! vrouwen heb ik niet noodig
in m'n hut, en ik wil niet de minste last
van je hebben! Ik moet er niets van hebben,
dat 'n vrouw in m'n hut slaapt!"
Maar 't duurde niet lang, of hij was aan
haar gewend. Oxana hield de hut schoon en
in orde, poetste 't koper, dat 't glom als 'n
spiegel, en 't 'n lust was om te zien. Roman
zag dat hij 'n goede vrouw aan haar had,
en niet alleen dat hij aan haar gewend raakte,
hij hechtte zich ook aan haar. Ja, waar
achtig, dat is geen leugen hoor! Zoo stonden
de zaken met Roman. En toen hij goed en
wel aan z'n vrouw gewend was, zei hij:
Ik moet er mijnheer toch dankbaar voor
zijn, dat hij me 't goede heeft leeren kennen.
En wat was ik toch 'n stoffel, dat eerst de
knoet er bij moest komen, om me aan mijn
verstand te brengen, dat iets goeds was, wat
nu toch werkelijk niet slecht blijkt te zijn.
Ja, zelfs goed, zelfs zoo goed!"
Zoo verliep 'n poosje, ik weet niet precies
hoe lang. Oxana voelde zich niet goed, ging
te bed liggen en begon te steunen, 's Avonds
was ze onwel geworden, en toen ik den
volgenden morgen wakker werd, hoorde ik
iets schreeuwen met 'n zwak stemmetje.
Haha," denk ik, dat zal 't kleintje zijn, dat
gekomen is!" Ja hoor, dat kwam uit.
Lang leefde 't niet van 's morgens tot
's avonds; toen was 't huilen meteen ook
afgeloopen. Oxana begon te schreien en
Roman zei: alles is nu voorbij, het kind
is niet meer bij ons en daarom hebben we
ook den priester niet meer noodig we
zullen het hier in 't bosch begraven."
Dat zei Roman, en daar bleef het niet bij,
want zooals hij gezegd had, deed hij ook,
hij dolf 'n graf en begroef de kleine.
Daar onder dien boomstomp, waar de
bliksem in geslagen is, daaronder heeft
Roman toen het wichtje begraven En
nu moet u opletten: tot op den huldigen
dag vliegt nog 'n klein vogeltje om den
boom rond, als de zon onder is, en de ster
ren helder schitteren boven het bosch, en
dan zingt het z'n liedje ... zoo treurig, dat
het me aan m'n hart gaat. Dat is de
ziel van het ongedoopte kindje, dat om 'n
kruis smeekt. Men zegt, dat iemand die
de boeken verstaat, haar rust kan geven,
dat ze niet meer zoo onrustig rond hoeft
te fladderen... Maar wij, we leven in 't
bosch en wat weten wij ? niets. Ze smeekt
en fladdert altijd maar door, en alles wat
we voor haar doen kunnen, is zeggen : vlieg,
vlieg maar, arme zieltje niets kunnen
we voor je doen!" Dan schreit ze en vliegt
weg, maar dadelijk komt ze toch weer terug.
Mijn hart krimpt ineen, als ik aan dat arme (
zieltje denk!
Toen Oxana weer beter was, ging ze j
Doch nam hij wel eens kennis van de litte
ratuur der Metetersinger, welke nog
Hebreeuwscher klinkt buiten alle Calvinistische
ethiek om ? Hij zou zien dat het Calvinisme
niet alleen de schuld draagt van onze na
tionale decadentie in de musische kunsten.
Niet het Calvinisme maakt de menschen
doch de menschen het Calvinisme en het
leven is te Génève altijd prettiger geweest
dan in Dordt. Onze muziek lijdt aan dege
neratie, gelijk vroeger onze poëzie, doch
er behoeven slechts andere menschen aan
het bewind te komen en de muziek is
hersteld. Vergeet niet dat onze Röntgens
en Zweersen (allen Duitsch geschoolden!)
dezelfde sympathieën belijden als hun onvrij
willige aanklager Wirth. Zij introniseerden
de Duitsche muziek, zij proclameerden
Schumann en Brahms reeds een halve eeuw
vór Wirth. En zij bekampten Beethoven in
Beethoven. Want ook de heer Wirth vergeet
met hen dat Beethoven van onzen stam is,
gelijk Rembrandt, Jan Steen en Ruysdael en
dat wij met meer recht onze ingeboren
psyche bij hem zouden zoeken dan bij
Schumann-Brahms. Zij calviniseerden Beet
hoven rustig tot eene begripsleer", tot het
dorre dogma". Maar dit schijnt samen te
gaan met die liefde voor sentimentaliteit,
welke ongehoord, wonderbaarlijk,
onhollandsch en moordend is. Wij groeien er mee
op, zij klinkt van af de klokkentorens, van
uit de schoollokalen,. van af de straat, van
uit de kerken is het den heer Wirth niet
genoeg ? zij verwijft, verleutert en
banaliseert .de jeugd, welke zij voorbeschikt tot de
burgerlijkste der schoonheden. Deze geheele
sentimentaliteit berust op het Duitsche volks
lied. Is het niet genoeg ? Denkt men deze
decadentie te paaien met een crescendo van
Stille en Heilige Nachten ? Verwacht men
een Beethoven of een nationale muziek uit
zulk een milieu, dat vergiftigd is (in volks
liederenbundels, in koor-uitvoeringen, in
zanglessen, in eerediensten) met zooveel
karakterloosheid, zooveel lijzig geteem, zoo
veel gekweel ?
Meer huismuziek en vooruit! naar Brahms
en Schumann! het is de belachelijkste thesis,
welke men stellen kan wanneer men op
de hoogte is der plaatselijke toestanden.
Zal de heer Wirth echter een boek herzien,
waarvan nog thesis, noch argumentatie
deugen? Och! de aanklager staat in goed
blaadje bij de aangeklaagden... De heer
Wirth heeft er een baantje mee, misschien
wel een levenstaak en alles blijft bij 't oude.
MATTHIJS VERMEULEN
* * #
dagelijks naar het graf. _ Ze ging daar zitten
schreien, en dikwijls zoo luid, dat haar stem
door het heele bosch weerklonk. Om haar
kind vergoot ze die tranen; Roman had er
niet van gehouden, Oxana wel. Soms, als
hij uit het bosch kwam, kwam hij bij haar
staan en zei: Hou nu maar eens op, dwaas
schepseltje!"
't Is nogal de moeite waard! Eén kind is
dood, God zal wel 'n ander geven! En mis
schien nog wel 'n beter ook. Dat was mis
schien niet eens het mijne, hoe kan ik dat
weten? Maar dit zal wél 't mijne zijn.
Oxana had het niet graag, dat hij zoo
sprak. Dan hield ze op met schreien en be
gon hem uit te schelden. Maar Roman trok
er zich niets van aan.
En wat maak je je nu eigenlijk druk voor
niets, zoo iets ergs heb ik toch niet gezegd,
alleen maar dat ik 't toch niet weten kan.
En ik kan 't toch ook niet weten, vroeger
woonde je immers niet bij me in het bosch,
maar ergens anders op de wereld bij de
menschen. Hoe zou ik 't dan kunnen weten?
Nu is 't goed, nu leef je in 't bosch. Wel
heeft de oude Theodosia in het dorp tegen
me gezegd : Zeg Roman, hoe kom je toch
zoo vroeg aan 'n kind ?" Wat weet ik er
in Godsnaam vanbef 't vroeg of laat is..."
antwoordde ik haar Maar dat is alles en
hou nu meteen met schelden op, anders
word ik kwaad en sla er op los.''
Zij hield er niet om op, maar eindelijk
kwam er toch 'n eind aan. Ook gaf ze hem
soms 'n slag op z'n rug, als ze hem aan
't uitschelden was, maar nauwelijks werd
hij werkelijk boos, of ze was zoo stil als
'n muis. Want ze was bang voor hem. Dan
kuste ze hem, viel hem om de hals, zag hem
in de oogen en dan werd ook Roman weer
rustig. Want, Heer, u weet dat misschien
niet zoo, maar ik heb 't dikwijls meege
maakt in m'n leven, al ben ik zelf niet ge
trouwd: zoet is de kus van 'n jonge vrouw,
de wildste man wordt er door getemd.
O ja ik weet wel, hoe dervrouwen zijn.
Bovendien was Oxana 'n mooie slanke
vrouw, zooals ik haars gelijke niet meer
gezien heb. Och de vrouwen zijn ook al
niet meer als vroeger.
* * *
Daar schalde op 'n goeden dag 'n hoorn:
tra ra, tra ra. Helder weerklonken de tonen
tusschen de boomen. Ik was toen nog n
kleine jongen en wist niet, wat dat te be
duiden had. Ik zag de vogels uit hun nesten
vliegen, en hier en daar ook 'n haas tevoor
schijn komen, en over den weg huppen.
Eerst dacht ik: wat 'n bizonder dier moet
dat zijn, dat zulke mooie geluiden uitstooten
kan. Maar 't was geen dier, wel de landheer
te paard, die door het woud reed en in z'n
hoorn blies. Achter hem kwam het volk met
de honden aan den koppel het schoonste
was Opanas in z'n blauwe jas met z'n gou
den pet, terwijl zijn paard onder hem danste.
Zijn mantel fladderde op zijn rug en glansde.
De luit hing aan 'n band aan zijn schouder.
De landheer hield van Opanas, omdat hij
zoo prachtig op de luit kon tokkelen en er
bij zingen ook. En hij was zelf ook 'n mooie
verschijning, die Opanas, o 'n pracht van 'n
kerel was 't! Vergeleken bij hem had de
landheer geen kans, die zelf al grijs en kaal
was en 'n roode neus had, en wiens oogen,
al waren ze nog vol vuur, toch niet waren
zooals die van Opanas. Als Opanas mij soms
aankeek, mij kleinen jongen, dan sprong m'n
hart van blijdschap op, al was ik geen meisje.
Men zei, dat de vader en voorvader van
Opanas vrije kozakken waren, en dat zijn
immers altijd prachtige en statige menschen.
En nou moet u zelf eens nagaan: met ge
velden lans op 't vliegende ros over de
vlakte te jagen, of boomen hakken in 't
bosch precies 't zelfde is dat niet.
Ik liep de hut uit naar buiten en daar
kwam de landheer aangereden en hield zijn
Iets over Regie bij ons te lande
De werkelijkheid is te beschouwen in
verhouding van these, antithese en synthese,
d.i. in verhouding van stelling, van tegen
stelling en van samenvatting. De werkelijk
heid is te beschouwen in verhouding van
potentialiteit, van realiteit en van idealiteit.
Nu doet zich het betrekkelijk toevallige,
merkwaardige feit voor, dat wij heden bij
ons te lande drie regisseurs hebben, die
ieder eene der drie kunst-?phases" ver
tegenwoordigen, welke zich aansluiten aan de
door ons gestelde verhoudingen, en wel die
van de symboliek, die van het realisme (of
naturalisme) en die van de romantiek. Men
zou n.l. Eduard Verkade, meer bepaaldelijk,
symbolist kunnen noemen; Herman
Heijermans realist (of naturalist) en Willem
Royaards romanticus. Meer bepaaldelijk,
want uit het feit dat iets slechts te denken
is in verhouding tot iets anders, volgt dat
het eene niet is zonder het andere. De ver
tegenwoordiger der symboliek is niet zonder
realisme en romantiek, die van het realisme
niet zonder symboliek en romantiek, en die
van de romantiek heeft alle voorafgegane
momenten in zich opgeheven. Ten slotte
is alles quaestie van nadruk, van accent.
Symboliek is aanduidende kunst, realisme
is zakelijkheid stellende kunst, romantiek is
zakelijkheid te buiten gaande (en inhoudende)
verinnerlijkte kunst.
Is elke kunst te beschouwen als min of
meer verinnerlijkte veruitwendiging, dan is
de verhouding van symboliek, realisme en
romantiek als die van verinnerlijkte veruit
wendiging, verinnerlijkte veruitwendiging en
verinnerlijkte veruitwendiging (men lette op
de cursiveering). Want symboliek is niet
zonder innerlijkheid, innerlijkheid die niet
(of niet voldoende) tot uiting kan komen,
die dus slechts aanduidt; bij het realisme
ligt de nadruk op de tot uiting koming, op
het nabootsen plastisch en drastisch van
datgene wat in de werkelijkheid gebeurt",
terwijl de romantiek de tot uiting gebrachte
innerlijkheid zelve is.
Symboliek en romantiek hebben gemeen
den nadruk op het innerlijke; in het realis
me wordt de nadruk op de veruitwendiging
gelegd. Maar de aanvankelijke innerlijkheid
der symboliek is niet gelijkwaardig aan die
der romantiek.
Bij de regie van Eduard Yerkade sluit
zich het tooneelspelen van Eduard Verkade
aan, bij de regie van Heijermans het tooneel
spelen van b.v. Willem van der Veer (of
Henriëtte van Kuyk of mevrouw de Boer
van Rijk), bij de regie van Royaards het
tooneelspelen van Royaards. Het is nu niet
toevallig dat a. Verkade zijne woorden,
standen, gebaren vastlegt en soberheid (die
ui"" i in n iiimimiiiiii r»u ,1111 nu umi
paard in. Het gevolg bleef terzijde staan,
Roman was ook naar buiten gekomen en
hield den stijgbeugel voor hem vast. Hij
steeg af en Roman boog zich ter aarde.
God zegen je, ben je gezond, Roman ?"
Ja, dank u, ik ben gezond en wel, wat zou
mij schelen ? Hoe maakt uwe Genade het ?"
Je bent dus goddank gezond! Hoe maakt
het je vrouwtje ? En waar blijft ze ?"
Waar anders dan in de hut natuurlijk!"
Zoo, nu dan zullen wij ook maar binnen
gaan ', zei de landheer, en zich tot z'n ge
volg wendend: Spreidt maar vast 'n tapijt
uit en maakt alles in orde, want we zullen
op het welzijn van het jonge paar drinken."
Ze gingen dus de hut binnen : de land
heer en Opanas voorop en Roman met z'n
muts in de hand achter hen aan, en ook
Bogdan, de oudste knecht, een trouw dienaar
van z'n Heer.
Ook zulke dienaars zijn niet meer te
vinden: 'n oud man was 't, streng voor het
personeel, bang als 'n hond voor z'n Heer.
Hij had niemand anders op de wereld, als
z'n Heer. Het verhaal ging, dat hij, toen z'n
vader en moeder gestorven waren, verlof
gevraagd had aan den ouden landheer om
te mogen trouwen; maar deze zou het ge
weigerd hebben, en hem toegevoegd hebben
aan den jonker. Die," zei hij zal vader,
moeder en vrouw voor je zijn." Bogdan
heeft hem dus opgevoed en grootgebracht,
heeft hem leeren paardrijden en schieten
met de buks, tot hij groot geworden was,
en zijn landgoed begon te besturen. Steeds
was Bogdan aan zijn zijde als 'n hond.
Ik wil er niet om liegen; velen hebben
er den ouden Bogdan om verwenscht; veel
tranen heeft hij op z'n geweten, en toch
deed hij alles slechts om der wille van z'n
heer. Een woord van zijn heer en hij zou
den eersten den besten afgemaakt hebben
als 'n hond, al was 't z'n eigen vader geweest.
Ik volgde hen, in de hut, natuurlijk was
ik nieuwsgierig. Waar de landheer ging, ging
ik ook.
Daar stond hij midden in de hut zijn baard
te strijken en te lachen; Roman was er ook,
nog steeds met de muts in z'n hand, terwijl
Opanastegende muur geleund stond, gebogen
als 'n hooge eik in den storm, somber en
dreigend en stil
Alle drie wendden zij zich nu tot Oxana,
Alleen de oude Bogdan ging op de bank
zitten en wachtte op de bevelen van zijn
heer. Oxana ging bij den kachel staan en
'n roode gloed verspreidde zich over haar
gelaat, alsof ze voelde, dat ze ongeluk over
anderen brengen zou. En heer, dat moet ik
u ook nog zeggen: wanneer drie mannen
naar dezelfde vrouw kijken, loopt dat nooit
goed af, dat weet ik zeker, ik heb 't immers
zelf gezien.
Nou Roman, heb ik je 'n goede vrouw
bezorgd?"
Een vrouw als iedere andere," antwoordde
hij.
Opanas haalde z'n schouders op, keek naar
Oxana en zei: een goede vrouw, zeker,
maar niet voor zoo'n lummel als jij!"
En heer Opanas, in welk opzicht schijn
ik u dan toe, zoo n lummel te zijn ?"
In zooverre schijn je me 'n lummel toe,,
dat je niet op je vrouw schijnt te kunnen
passen."
Ja, dat zei hij hem. En de landheer stampte
op den grond, terwijl Bogdan 't hoofd schudde.
Roman bedacht zich 'n oogenblik, zag zijn
heer toen vast in de oogen en zei met
opgericht hoofd: Voor wien moet ik
haar behoeden? Buiten de wilde dieren
van het bosch komt toch geen sterveling
bij me, behalve dan 'n enkel maal onze
edele heer. Voor wie dan moet ik m'n vrouw
behoeden ? Ik zou je raden kozak, me niet
kwaad te maken, anders kon het je wel
eens slecht bekomen!"
En werkelijk, het had niet veel gescheeld