De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 26 juli pagina 3

26 juli 1914 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

26 juli '14. No. 1935 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND elementen tot die van een fatalistisch-religieuzen tendens. Zoo hebben we eenige reden te onderstellen dat we, al hadden we de werken van de andere groote dramaturgen, voor ons doel aan zijn werk toch nog 't meest zouden hebben. 3) Wat is de Anangkè? Het is de Noodzakelijkheid als kern van alle gebeuren. Het Nood- (d. i. noodzakelijk-) lot. Dat we erkend voelen, ook bij de poly en pantheisten als een toch eigenlijk weer monotheistisch Principium. Hetwelk van tijd tot t^jd zich direct kennen doet door inspi ratie. Soms is een bevel de inhoud van die inspiratie; meestal een voorspelling 4), die te boek kan worden gesteld in Heilige Schriften 5). Ziehier religie in den puursten zin des wpords: mediamieke relatie. < Van het,besef dezer relatie zijn de oude geschriften aller volkeren vol. We kunnen in dit verband niet lang bij deze quaestie stil staan; doch wijzen alleen er even pp, hoe het tijdelooze Woord als het Oerbegin sel der wereld wordt gezien zoowel in 't Oude als in het Nieuwe Testament, In Genesis I en de niéuwe onderzoekingen betreffende vergelijkende godsdienstleer hebben aangetoond, dat de aldaar gegeven voorstelling k Perzisch is ontstaan de verschillende deelen der schepping uit woor den Gods. In Johannes I : 1?4 is ook het Woord" de Godheid-in-actie (natura naturans). H*t esoterische catholicisme heeft op deze overeenkomst herhaaldelijk den nadruk gelegd; wellicht te-veel, daar de Logos" niet precies hetzelfde mag zijn als wat de Perzen en Joden met Gods spraak'' hebben bedoeld. Evenwel, nze tijd heeft daaren tegen de belangrijkheid van dergelijke gelijkluidendheden zeker weer onderschat en heeft stilzwijgend uitgaande van de dwaling dat geschiedenis regelmatige vórt-gang is, te weinig gelet op in verschillende tijden inwezen-gelijke (doch verschillend belichte) openbaringen van het Onveranderlijke. Laten wij' tot de Grieken terugkeeren. Hun verbindingen met het Onveranderlijke waren verschillende. Zij hadden hun orakels en hun mysteriën. Voor Oedipus hebben we alleen met de eerste soort openbaringen te maken. Op treffende wijze wordt hier te gevoelen gegeven, hoe het Vastgestelde regeert; op te treffender wijze, naarmate elke poging tot ontwijking daarvan, langs den weg der menschelijke berekening en beredeneering, juist nadervoering blijkt. Op twee plaatsen van het drama is deze, ziens wijze op bijzonder sterke wijze voelbaar gemaakt. Ik bedoel regel 707 vgg. en 1008 vgg. Op de eerste plaats is Tiresias door Oedipus als een gedongen verrader verstooten; dan spreekt Jocaste tot haar man, en zal hem bewijzen dat de woorden van den ziener alle waarde missen; doch juist dat bewijs, in zijn schijnbare wég-voering van het voor zegde vandaan, brengt Oedipus nader tot het besef van de vervulling. En op de tweede plaats brengt de bode van Corinthus Oedipus met zijn geruststelling" hij betoogt dat Oedipus niet bang behoeft te zijn voor een huwelijk met zijn moeder Merope; want die is zijn moeder niet de ontzettende onrust; de zekerheid... Op deze twee plaatsen vinden we den tendens op zijn hoogtepunt: alle menschelijke reden is doling, wanneer ze niet volledige erkenning is van het voorzegde. Alle menschelijke berekening is ijdel; ze is in de voorziening opgenomen; en, zelfs als ze ontvluchten betracht niet dan element tot-vervulling. Wie op de menschelijke reden betrouwt, wandelt als een blinde. Wie zich verheft op zijn verstand, weerstaande den geinspireerden, is een onwetende. Het stuk is vol van de fijnst- en scherpstdramatische demonstraties van dit besef. Behalve op de genoemde plaatsen wijs ik nog even op Oedipus' verheffing van eigen verstand in zijn rede tot Tiresias (vs 380 403); waarin hij zich in spot Oedipus de niets wetende" noemt niet beseffend, hoe waar dit woord is 6). Illlllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll hebben nu antwoord gegeven. Maar hun excuus gaat jou te weinig aan. Wat jou aangaat is het levende. Het kind groeide op tot een vrouw, ze is hier, adverteerend om een betrekking... hier in New-York, vragend om werk! Wat voor toekomst heeft ze?" Wanneer hebt u dat vernomen ?" vroeg Shannon gedrukt. Ik hoorde het 's nachts... alles betreffende haar... vernam ik 's nachts.,, een uur voor ik jou ontmoette. Daarom ben ik teruggekeerd in de stad. Shannon, luister aandachtig naar mij; naar ieder woord dat ik je zeggen ga. Herinner jij je de buitengewone genegen heid, die je koesterde voor een meisje met blauwe oogen, dat je eiken morgen ont moette op weg naar de stad? Weet je nog, dat bij -het verder gaan der dagen zij je langzamerhand je glanzende blik teruggaf ? daarna je glimlach, en op het laatst je groet ?" Je herinnert je ook, dat je mij over haar sprak in een oogenblik van neerslachtig heid ?... dat je mij vertelde dat je gek stond te worden?... dat je geloofde dat ze lief was en onschuldig, dat je niet verder durfde gaan omdat je de gevaren kende en een bitter ongelukkig eind voorzag ?" Ik herinner mij," zei Shannon met toe geknepen keel. Maar dat kan niet zijn... Dat is niet..." Dat is het meisje." Niet het kind waar je me van vertelde jawel." Hoe ?... wanneer wist je... ?" 's Nachts. Ik weet nog meer dan dat, Shannon, maar dat zul je later wel ver nemen. Vraag me nu nog eens wat je doen moet." Ik vraag het,'' zei Shannon met moei lijke stem. Wat wil je dat ik doe ?" Harrod was nu een heelen tijd stil, starend naar het donkere venster; dan: Het is tijd om te gaan!" Wou je uitgaan ?" Ja, we gaan samen een eindje loopen, net als we dat vroeger deden, Shannon. Een klein eindje voor ik weer heenga." Waar ga je heen, Harrod ?" Maar de oudere man was al opgestaan en bewoog zich naar de deur. Shannon nam zijn hoed en volgde hem op de lantarenlichte straat. Zij liepen onder het bleeke, ongestadige licht der booglampen, die van slanke, bron zen stengels neerhingen als groote, vreemde bloemen. Hier en daar hieven zich immense hotels, hun van ramen doorbroken gevels levend van geel licht. Of een witte marmeren massa, koud en als uitgebrand, wierp een Over de litteraire waarde van de Oedipustragedie zou ik het ditmaal niet hebben. Toch moet ik hiervan even dit zegge»: de litteraire, of liever dramaturgische, waarde is vooral hierdoor zoo groot, doordat de tendens-ontwikkeling zoo treffend-scherp is. Die twee zijn niet te scheiden. Ze geven, waar ze de menschelijke reden haar volle ontwikkeling laten.en haar dan tot beschaming brengen, de krachtigst mogelijke weerlegging aan de sofisten en materialisten, die denken als Oedipus en spreken als Jocaste (977 vgg). Maar toch, in die beschamende openbaring, die 't onwaarschijnlijkste waar doet blijken, ligt bflialve een negatieve waardeering van het verstand, ook nog een positieve eigen schap van het Geopenbaarde. Niet alleen is het verstand een niet-goede berekening; maar een eigenschap van de zich openbarende waarheid is, dat ze per se iets verrassends heeft. De orakelverhalen zijn niet alleen be schamingen 'voor de reden; ze doen ook het verrassende, het onverwachte van hetgeen komen moet, kennen. En zóverschijnt het spel van de Anangkèmet de menschen, wien toch ook de reden gegeven werd, als het spel van de kat met de muis. Dit mag niet het laatste woord zijn, voor ons, over Fatum en Vrije Wil. Het geloof in den vrijen wil is het primaire. In hooger ontwikkelingsstadium komt men zoowel logisch (?in het heden moet de heele toekomst liggen") als experimenteel (?wanneer op een gegeven oogenblik iemand de toekomst kan zien, staat ze in 't heden noodwendig vast") tot het meest overgegeven fatalisme. Doch er Is een nog hooger standpunt mogelijk; dat waarop men zich niet alleen als gede termineerd object, maar ook als deel van het determineerend subject gevoelt. Dit is echter thans niet aan de orde. Ik heb voor heden slechts binnen de kleine plaatsruimte die mij daarvoor is toegestaan, een duiding willen geven naar den fatalistischen inhoud van Oedipus. Welke en dat is kenmerkend voor den nu vergaanden tijd hoewel hij blijkbaar de inhoud van Sophocles betoog was, bij al de groote waardeering die men had voor deze tragedie, in de laatste decenniën niet ten volle werd doorvoeld. J. L. WALCH 1) Ik herstel hier met opzet den term theosofie", welken de bijbelvertalers om schrijvend hebben weggewerkt. 2) Ik wijs, om in deze terloppsche aan duiding bij uiterlijkheden te blijven, op de Sphinx; en op het feit dat Thebe, waar de Schrijver de handeling plaatst, de naam is ook van een Egyptische stad, de honderdpoortige hoofdstad van Opper-Egypte. Over den Egyptisch-phoenicischen oorsprong der Grieksche mystiek later. 3) Pindarus ook noemt Oedipus val (01. 2. 42 vgg.) als voorzegd door de goden. We zullen hier bij vroegere litteraire behande lingen der Oedipus-sage niet stilstaan ; men vindt een overzicht in Jebb's uitstekende Sophocles-uitgave (dl. I, Cambridge, At the University Press). 4) Fatum = het Gezegde. 5) Men denke aan de uitdrukking gelijk geschreven staat". 6) In die termen («wJJ," eï$i&« olSfaovs) moet voor de Grieken ook nog een treffend w<pordenspel hebben gelegen (otSa-oiiivavt). Het is niet absoluut onmogelijk, dat het zelfs mér dan woordspel is. De verklaring van den naam als Die gezwollen voeten heeft" is waarschijnlijk een achteraf-bedachte. * * Vaderlandsche historie XXV EEN NATIONAAL VERTELSELBOEK JOH. H. BEEN, Historische fragmenten. Nieuwe bundel. Rotterdam, J. M. Bredée, z. j. (1913). Het is een prettig werk om, na de lezing te hebben voleindigd, uit dit vertelselboek wolk van schaduw over het glimmende asfalt. De flakkerende lichten van voorbij-suizende cabs scheerden soms over hun gelaten; soms gingen als spoken enkele menschen voorbij. Maar de straat die ze nu ingeslagen waren, had lantarens noch menschen noch geluid, zelfs geen licht, behalve ver in het donkere verschiet een zwakke schemer die het Westen bezoomde. Tweemaal was Shannon stil blijven staan, glurend naar zijn metgezel, die niet wachtte en zijn rustige onhoorbare gang niet ver traagde. En de jonge man toog haastig weer op weg om met vlugge passen zijn vriend op zijde te komen. Waar,... waar ga je heen?" Weet je het niet?" Alle kleur week uit Shannon's gezichtHij begon weer te spreken, maar over zijn droge lippen kwamen de woorden langzaam: Harrod, waarom kom je vannacht in dezedeze straat? Wat weet je? Hoe weet je..? Ik zeg je, dat ik die spanning niet langer verdragen kan .." En zij verdraagt het wél!" Goede God!" Ja, God is goed," zei Harrod, zijn bleek gezicht naar zijn vriend wendend terwijl zij stilstonden; antwoord me, Shannon, waar gaan we heen?1' Naar haar! Je weet het! Harrod, Harrod, hoe wist je het? Ik wist het zelf niet, een uur voor ik jou ontmoette... Ik had haar in geen weken meer gezien... Ik had er den moed niet toe... want al mijn zelfver trouwen was dood... Vandaag, in de stad, zag ik de onder gang tegemoet en verwachtte tegen den morgen het eind van alles ... Maar op mijn dagelijksche hellevaart naar den nacht, juist toen het donker was, passeerden we elkander en voor ik begreep wat er gebeurde, liep ikaan haar zijde... En bijna oogenblikkelijk scheen zij de ondergang van ons beiden te voorvoelen, want het was donker in mij, Harrod, terwijl ik met lachende oogen peilde de diepte van den afgrond, aan welks -rand ik stond. En zij begreep, dat ik naar het einde zwalkte." Hij zag naar het huis op, waarvoor zij stonden: Ik zei dat ik komen zou. Zij stemde toe noch verbood, noch deed een enkele vraag. Maar in haar oogen zag ik wat men ziet in kinderoogen en het bedwelmde mij... Wat zal ik doen?" Ga naar haar toe en kijk haar wér aan," zei Harrod. Ik ben juist teruggekomen om je dat te vragen. Vaarwel!" wat te gaan navertellen. Want, al lezende, hebt gij de bekoring ondergaan van dezen vlotten verhaaltrant, van dit levendig uit beelden en van een enthousiasme, dat u, met mogelijke bedenkingen en al, toch meesleept. Trouwens, is het nog noodig dit te zeggen? Is niet de schrijver sinds lang bekend om zijne vaardige pen en groote kennis onzer geschiedenis, beide gesteld in dienst van eene warme en tegelijk verstandige vader landsliefde? Hij mag zich richten tot allen; die met mij gelooven in de levenskracht van ons volk", hij mag getuigen: ik voelde, dat ik (de vlag) liefhad en dat ik er trotsch op ben Nederlander te zijn, en ik hoop als Nederlander te sterven." Te midden van onze nationala geslotenheid en vrees-om-warmtete-toonen is zulk eene luid uitgesproken belijdenis eene aangename afwisseling, waar voor wij te dankbaarder zijn, omdat zijne gevoelens den heer Been naar de pen heb ben doen grijpen en hij van ons verleden is gaan vertellen, opdat wij in onze toekomst gelooven zouden. Vertellen is toch al eene onder ons weinig beoefende kunst, dat soort van vertellen, waarin van Lennep uitmuntte; te liever luisteren wij naar dezen Brielschen verteller, levendig, uitbeeldend, begrijpelijk, met aardige uitdrukkingen als b,v. dan waren alle knopjes aalbessen" (blz. 175) in den zin van: dan was het aan vier hoeken kermis, alles botertje tot den boom. En als hij het over de zee heeft, wat zeer dikwijls het geval is, de heerlijke, de machtige, dan stijgt zijn toon in blijde geestdrift en hij schrijft: vanzelf gaan de lichtende oogen van het jonge Holland over de baren der zee, aan getrokken door de onsterfelijke glorie onzer vaderen op den wijden plas" (blz. 270). En wie zou niet wenschen, dat dit... nog meer waar was? Maar hoe weldadig is het met dat al te lezen, in de knappe vertelling van Keesje den Duivel" (Cornelis Evertsen Corneliszoon) na het verhaal van diens meesterlijke terugtocht, je voelt als Neder lander een kleur op je gezicht komen en je oogen beginnen te glanzen" (blz. 163). Zoo iets is aanstekelijk, en daarom noemde ik dit vertelselboek nationaal, het gaat in tegen lamlendige lauwheid en brengt warmte in de harten en bewondering voor kloeken durf. Ik weet wel, dat zulk eene stemming hare gevaren meebrengt: de dingen worden on willekeurig te mooi gezieh en daarom sprak ik daareven van mogelijke bedenkingen." Niet dat de schrijver opzettelijk het leelijke verzwijgt. Hij vertelt openhartig van onze (op 't eind der 17e eeuw) nog naar oud model gebouwde schepen, waarom de vlugge Duinkerker kapers ons de baas waren en Czaar Peter ons land den rug toekeerde en Engelsche werven opzocht. In het verhaal De jongens van Jan de Witt" (kent de natie den grooten raadpensionaris in zijne weergalooze toewijding en bedrijvigheid, waar het de vloot gold, gelijk ook zijne, door dr. Japikse thans uitgegeven, brieven zoo tref fend getuigen?) komt wel de ontbering uit van het matrozenleven. Maar er wordt toch niet lang bij stil gestaan. En als men dan juist de jongste studie van dr. J. de Hullu gelezen heeft over de matrozen en soldaten op de schepen der O.-I. Compagnie, niet hetzelfde als de oorlogsmarine, maar toch in veel verwant, dan voelt men wel het ge vaarlijke van de ongelijke verdeeling van licht en schaduw. Intusschen, de heer Been zal opmerken en ik zal hem aanstonds bij vallen: op het leelijke wordt genoeg gewe zen, ik wilde nu eens de schoonheid onzer oude zeehistorie laten zien. En dat is zijn recht en zijn voorrecht. * * De schrijver vertelt niet alleen van de zee. De fragmenten" zijn chronologisch gerang schikt, ze beginnen van de inneming van den Briel en van het treurig lot van Rochus Meeuwiszoon, den held die te lang leefde" en ze eindigen bij wat de majoor van Gorkum als ooggetuige verhaalt van Quatre Bas en Waterloo, dezelfde officier, die zoo kranig zorgde, dat het slagveld in verbinding bleef met Brussel en daardoor tot de zege heeft iiiiiiimiiiiiimiiiMi Hij draaide zich om, met gebogen hoofd, en Shannon volgde hem naar de avenue. Daar, in het wit uitbreken van het electrisch licht, zag hij Harrod weer, zooals hij hem altijd gekend had, een zweem van glimlach in zijn vermoeide oogen, de welgevormde mond met de schertsende hoeken. Hij zei: Het kan aan een oogenblik liggen, Shan non ... en meer dan je veronderstelt... veel meer... je hebt mij haar naam nog niet genoemd." Die weet ik niet!" Zoo, ze zal je hem wel zeggen als je haar daarnaar vraagt. Zeg haar, dat ik mij haar herinner van de rotsen aan zee. Zeg haar, dat ik altijd naar haar gezocht heb, maar dat ik enkel 's nachts wist wat zij morgen zal weten... En jij, Shannon, jij zult ook alles weten... Vaarwel!" Harrod, wacht even! Ga niet weg! Ga niet weg!" Hij wendde zijn hoofd en keek de jonge man aan op een wijze die deze heel goed kende. Dat was het einde en Shannon draaide zich op zijn hielen rond en ging de straat weer in, de oogen geheven naar het ver lichte venster, waaronder hij straks had ge staan. Dan beklom hij de stoep, tastte in de vastibule naar het verlichte nummer en raakte de electrische knop aan. De deur zwaaide geluidloos open en sloot achter hem weer dicht met een zachte klik. Hij spoedde zich naar boven, trap na trap bestijgend, de donkere smalle portalen over schrijdend en dan weer hooger,.... tot, plot seling, zij tegenover hem stond, voorover gebogen, de dunne, witte handen om de leuningen geklemd. Zij spraken geen van beiden. Zij richtte zich langzamerhand overeind, de vingers loswindend van de glimmende leuning. Over haar schouders heen zag hij een lamp-lichte kamer; zij wendde er zich heen, maar op den drempel zag zij achterom en ver stak haar gelaat in haar handen. Wat is er ?" fluisterde hij, terwijl hij zich dicht naar haar overboog. Waarom beef je? Dat is werkelijk niet noodig. Er is niets in de heele wereld waarvoor je bang behoeft te zijn. Kijk me eens aan. Een kind zou nu in mijn oogen mogen lezen." Haar handen zonken neer langs haar ge laat en hun oogen ontmoetten elkander en wat zij las in de zijne en hij in de hare, weet God.maar zij wankelde waar zij stond en gaf zich met handen en lippen aan hem over. Later schreide ze hevig, terwijl hij naast haar knielde en zij, met de handen op zij n schou ders, hem op een armlengte afstand hield A IV W^ K? B{ UB" A nPHT /omer Kl"iroord aan de Gotthard Groot HotH llanlulh (Zwitserland.) 1450 M. b/d Z.2uur v. Luzern. Appartem.en Kamers m. stroomend warm en koud water. VAN HET STANDPUNT der moderne mondhygiëne kan men niet beter doen dan zich minstens tweemaal daags mond en tanden zorgvuldig te reinigen met Friederich's Tand middelen. Het is niet noodig veel te zeggen over de goede hoedanigheden van deze algemeen gezochte praeparaten. Ieder kent ze en waardeert ze als onmisbaar voor de fijnere toilettafel. . op RIJWIEL., RIJTUIG, en AUTOBANDEN waarborgt soliditeifi Fabriek Hevea, Hoogezand (Groningen.) BOUWT TE NUHSPEET. Mooie boschnjketerreinen.Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland: J. LEONARD LAND, 114 Stadhouderskade, AMSTEEDAM. IIIII1IIIII1IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIII1IIIIIIIIIMIIIIII bijgedragen. Tusschen deze beide grenspalen in liggen de andere verhalen. Van de taaie en volhardende pogingen van de Brielsche vroedschap om hare stad bij den ouden bloei te bewaren. Van Amalia van Solms, die met hare kinderen hooger op" wilde, waarin de heer Been die voor leeken zoo duidelijke uit legging geeft van het uiterlijk van een per kamenten giftbrief (blz. 56). Van de familietwisten bij den doop van Willem III en de spanning in de kerk over de namen, waarmee tiij zou gedoopt worden. Maar dan komen de vertellingen van de zee. Eerst de zonderlinge historie van Vaders Dood", Jan Jacobs van Mes en hoe hij in een zeeslag zijn schip ver laat, maar twintig jaar later zijn schande her stelt en (1672) als een held met zijn bodem ondergaat: het is geen schand'te vallen,het is wel schande niet op te staan. Over de jon gens van Jan de Witt sprak ik reeds een woord. Volgt de vertelling over De Zeven Provinciën", het prachtige admiraalschip van De Ruyter, in 1694 gesloopt; daarna de naam van het schip van Philips van Almonde, dat Dec. 1705 op de Hinder blijft; en nog eens van een onzer eigen pantserschepen, 15 Maart 1909 van stapel geloopen. Dat is de goede manier om vaderlandsche geschiedenis te leeren aan onze jongens in het land van Rembrandt, dat ook het land van De Ruyter heeten mocht. Het negen de fragment handelt over De Ruyters handteekening, het tiende over den genoemden Philips van Almonde, door eigen bescheiden heid toen en altijd te weinig gekend, het elfde over des zeehelds vader. Van de vol gende vertelling over Keesje den Duivel gewaagde ik al. Maar er is n trekje in, van haar frisch jong gezicht, om te yorschen naar de bedreiging die zij enkel in zijn oogen gelezen had. Maar ze was verdwenen...de bedreiging, die zij had gelezen en vaag be grepen, en zij schreide minder opgewonden, met n arm zijn hoofd tegen zich aan nemend. Van het eerste oogenblik af dat ik je zag...." zei hij, gedoken aan haar borst, terwijl zij eikaars lippen zochten en nevens de eeden en beloften, die zij deden, elkaar hun kleine en groote zonden opbiechtten, zoo als alle verliefde menschen plegen te doen. Naida! Naida !"... want hij wist nu haar naam en kon die niet genoeg uitspre ken alles wat het leven voor mij aan goeds heeft, is hier in den kring van mijn armen besloten, maar niet ik ben de man, die gezegevierd heeft... er is een man, die in den nacht tot mij kwam en borg stond voor mijn zinkende ziel. Hoe hij wist van mijn nooden en de jouwe, dat weet God, maar hij kwam als het lot en beveiligde mij met zijn schild, en hij bracht mij hier en stelde een vlammend zwaard boven je deur... de deur van het kind waarvan hij hield ... daar in de rotsen aan zee, tien jaar geleden. Kun je het je nog herinneren ? Hij dacht dat je het nog zou kunnen. En hij is geen aartsengel, deze mensch onder menschen, deze vriend met wie ik van nacht man tegen man geworsteld heb. Zijn naam is Harrod." Mijn naam!" Zij stond bleek overeind in den cirkel van haar bewegende armen; hij rees ook op, sprakeloos, onzeker, krijtwit en geheel ontdaan. Zij zegde : Hij... Hij volgde ons naar Bar Harbor... Ik was nog een kind, ik herinner het mij... Ik liep weg van mijn gouvernante en babbelde met hem tusschen de rotsen. Dan keerden we weer naar huis... Ik had mijn vader verloren ..." Starend naar haar vormden zijn verstijfde lippen een woord, maar er kwam geen geluid. Breng hem bij me!" fluisterde zij. Hoe kan hij weg zijn als hij weet dat ik hier ben ? Denkt hij soms dat ik alles vergeten ben? Denkt hij zoo leelijk over me? Breng hem bij me!" Zij vatte zijn handen in de hare en kuste ze vurig; daarna omsloten haar tengere kinderhandjes zijn gezicht en ze keek in het diep van zijn oogen: O, wat heb je me een geluk gebracht! Ik houd van je! Van jou met wie ik een paradijs binnenga! Breng nu hem bij me!" Bevend, ontdaan, overweldigd door een dat ik niet gaarne zou verzuimen te noemenToen men Evertsen in zijn eer hersteld had, na het schandelijk gedrag van admiraal Torrington, die hem tegen de Fransche over macht aan zijn lot had overgelaten, kreeg hij een eigenhandigen, hartelijken brief van den koning-stadhouder, maar ook een briefje van de koningin. Zij dacht", vertelt de heer B., dat hij geen Engelsch verstond en vond het daarom hartelijker hem in het Nederlandsch te schrijven. Dat was echter niet hare moedertaal en daarom viel dat schrijven wat stijf uit. Maar de bedoeling was goed en daar hield Evertsen rekening mede" (blz. 165). Wél mocht hij dat doen, ook hij beschenen door den glans dier lief talligheid en dier hartelijke goedheid, waarom wij Maria's nagedachtenis nog altijd in eere houden. Ook dit briefje getuigt wederom, hoe zij vooral uitging tot wie bescherming noodig hadden of bedroefd waren, gelijk zij tegenover Constantijn Huygens den zoon, in zijne omgeving niet bijzonder gezien, altijd vriendelijk is, gelijk zij op den Doorwerth de arme Antonia van Oldenburg komt troosten (verg. no. XVI dezer rubriek) en haar hof prediker Burnett van haar zegt: Zij bekoorde allen, die omgang met haar hadden". Is eronder onze jonge doctorandae niet iemand, die (ook na Fruin's beroemd artikel) der koningin haar proefschrift wijden wil ? Weinig waardiger onderwerp harer studie zou zij kunnen bedenken. Thans keert de schrijver uit zee aan land terug. De dertiende vertelling van groote aantrekkelijkheid wijdt hij aan drie pastoors van de Oudbisschoppelijice clerezij te Brielle (door hem helaas nog janssenisten iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiim iiiiiiiiMMiiiiii duizeling van geluk en twijfel, daalde hij de donkere trap af, tastend naar den weg. De deuren zwaaiden geluidloos open en dicht; en hij rende bijna, toen hij den hoek van de avenue omsloeg. De reeks witte lampen verlichtte zijn pad; de verlaten straat weerkaatste zijn haastige stappen en spoedig sprong hij de breede ingang van de club binnen. De portier boog zich uit zijn huisje en reikte hem een telegram. Hij nam het aan, haalde diep adem en vroeg naar zijn vriend. Meneer Harrod ?" herhaalde de portier, meneer Harrod is hier al in geen maand geweest, meneer!" Wat? En ik heb van avond om acht uur met meneer Harrod gedineerd!" lacht hij. Meneer ?... Ik vraag u excuus, maar u hebt hier van nacht alleen 'gedineerd ..." Laat de ober komen!" onderbrak Shannon ongeduldig, met de gele enveloppe in zijn open handpalm slaand. De ober kwam, gevolgd door een bediende, en op een haastige vraag van den portier antwoordde hij: Meneer Harrod is in geen zes weken in de club geweest." Maar ik heh vanavond om acht uur met meneer Harrrod gedineerd ! Wilkins, heb jij ons niet bediend ?" Ik heb u bediend, meneer.... U dineerde alleen?" De bediende aarzelde en zweeg beschei den, maar de ober vulde aan: U hebt voor twee besteld, meneer." Er was iets in het verwarde gezicht van den ober, dat Shannon stil deed worden. De bediende legde uit: Neem me niet kwalijk, meneer, maar wij de kellners dachten dat u.... ziek was, omdat u zoo tegen u zelf zat te praten en om inkt vroeg om op het tafellaken te gaan schrijven en omdat u twee glazen hebt gebroken,.terwijl u lachte als " Shannon waggelde, zijn doodsbleek ge zicht wendend van den een naar den ander. Dan concentreerden zich zijn verwarde ge dachten op de verkreukelde enveloppe in zijn hand, en van het hoofd tot de voeten bevend streek hij het telegram glad en maakte het open. Het was een simpel zakentelegram; hij werd uitgenoodigd om te Bar Harbor een cheque in ontvangst te nemen die aan hem geadresseerd was, en zijn hulp te verleenen bij het indentificeeren van het lijk van den afzender, een drenkeling, die in de morgue lag

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl