Historisch Archief 1877-1940
26 juli '14. No. 1935
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
elementen tot die van een
fatalistisch-religieuzen tendens. Zoo hebben we eenige
reden te onderstellen dat we, al hadden we
de werken van de andere groote dramaturgen,
voor ons doel aan zijn werk toch nog 't meest
zouden hebben. 3)
Wat is de Anangkè?
Het is de Noodzakelijkheid als kern van
alle gebeuren. Het Nood- (d. i. noodzakelijk-)
lot. Dat we erkend voelen, ook bij de poly
en pantheisten als een toch eigenlijk weer
monotheistisch Principium. Hetwelk van tijd
tot t^jd zich direct kennen doet door inspi
ratie. Soms is een bevel de inhoud van die
inspiratie; meestal een voorspelling 4), die
te boek kan worden gesteld in Heilige
Schriften 5). Ziehier religie in den puursten
zin des wpords: mediamieke relatie. <
Van het,besef dezer relatie zijn de oude
geschriften aller volkeren vol. We kunnen
in dit verband niet lang bij deze quaestie
stil staan; doch wijzen alleen er even pp,
hoe het tijdelooze Woord als het Oerbegin
sel der wereld wordt gezien zoowel in 't
Oude als in het Nieuwe Testament, In
Genesis I en de niéuwe onderzoekingen
betreffende vergelijkende godsdienstleer
hebben aangetoond, dat de aldaar gegeven
voorstelling k Perzisch is ontstaan de
verschillende deelen der schepping uit woor
den Gods. In Johannes I : 1?4 is ook het
Woord" de Godheid-in-actie (natura
naturans). H*t esoterische catholicisme heeft op
deze overeenkomst herhaaldelijk den nadruk
gelegd; wellicht te-veel, daar de Logos"
niet precies hetzelfde mag zijn als wat de
Perzen en Joden met Gods spraak'' hebben
bedoeld. Evenwel, nze tijd heeft daaren
tegen de belangrijkheid van dergelijke
gelijkluidendheden zeker weer onderschat en heeft
stilzwijgend uitgaande van de dwaling dat
geschiedenis regelmatige vórt-gang is, te
weinig gelet op in verschillende tijden
inwezen-gelijke (doch verschillend belichte)
openbaringen van het Onveranderlijke.
Laten wij' tot de Grieken terugkeeren.
Hun verbindingen met het Onveranderlijke
waren verschillende. Zij hadden hun orakels
en hun mysteriën. Voor Oedipus hebben we
alleen met de eerste soort openbaringen te
maken. Op treffende wijze wordt hier te
gevoelen gegeven, hoe het Vastgestelde
regeert; op te treffender wijze, naarmate
elke poging tot ontwijking daarvan, langs
den weg der menschelijke berekening en
beredeneering, juist nadervoering blijkt. Op
twee plaatsen van het drama is deze, ziens
wijze op bijzonder sterke wijze voelbaar
gemaakt.
Ik bedoel regel 707 vgg. en 1008 vgg. Op
de eerste plaats is Tiresias door Oedipus
als een gedongen verrader verstooten; dan
spreekt Jocaste tot haar man, en zal hem
bewijzen dat de woorden van den ziener
alle waarde missen; doch juist dat bewijs,
in zijn schijnbare wég-voering van het voor
zegde vandaan, brengt Oedipus nader tot het
besef van de vervulling. En op de tweede plaats
brengt de bode van Corinthus Oedipus met
zijn geruststelling" hij betoogt dat Oedipus
niet bang behoeft te zijn voor een huwelijk
met zijn moeder Merope; want die is zijn
moeder niet de ontzettende onrust; de
zekerheid... Op deze twee plaatsen vinden
we den tendens op zijn hoogtepunt: alle
menschelijke reden is doling, wanneer ze
niet volledige erkenning is van het voorzegde.
Alle menschelijke berekening is ijdel; ze is
in de voorziening opgenomen; en, zelfs als
ze ontvluchten betracht niet dan element
tot-vervulling. Wie op de menschelijke reden
betrouwt, wandelt als een blinde. Wie
zich verheft op zijn verstand, weerstaande
den geinspireerden, is een onwetende. Het
stuk is vol van de fijnst- en
scherpstdramatische demonstraties van dit besef.
Behalve op de genoemde plaatsen wijs ik
nog even op Oedipus' verheffing van eigen
verstand in zijn rede tot Tiresias (vs 380
403); waarin hij zich in spot Oedipus de
niets wetende" noemt niet beseffend,
hoe waar dit woord is 6).
Illlllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
hebben nu antwoord gegeven. Maar hun
excuus gaat jou te weinig aan. Wat jou
aangaat is het levende. Het kind groeide op
tot een vrouw, ze is hier, adverteerend om
een betrekking... hier in New-York, vragend
om werk! Wat voor toekomst heeft ze?"
Wanneer hebt u dat vernomen ?" vroeg
Shannon gedrukt.
Ik hoorde het 's nachts... alles betreffende
haar... vernam ik 's nachts.,, een uur voor
ik jou ontmoette. Daarom ben ik teruggekeerd
in de stad. Shannon, luister aandachtig naar
mij; naar ieder woord dat ik je zeggen ga.
Herinner jij je de buitengewone genegen
heid, die je koesterde voor een meisje met
blauwe oogen, dat je eiken morgen ont
moette op weg naar de stad? Weet je nog,
dat bij -het verder gaan der dagen zij je
langzamerhand je glanzende blik teruggaf ?
daarna je glimlach, en op het laatst je groet ?"
Je herinnert je ook, dat je mij over haar
sprak in een oogenblik van neerslachtig
heid ?... dat je mij vertelde dat je gek stond
te worden?... dat je geloofde dat ze lief
was en onschuldig, dat je niet verder durfde
gaan omdat je de gevaren kende en een
bitter ongelukkig eind voorzag ?"
Ik herinner mij," zei Shannon met toe
geknepen keel. Maar dat kan niet zijn...
Dat is niet..."
Dat is het meisje."
Niet het kind waar je me van vertelde
jawel."
Hoe ?... wanneer wist je... ?"
's Nachts. Ik weet nog meer dan dat,
Shannon, maar dat zul je later wel ver
nemen. Vraag me nu nog eens wat je doen
moet."
Ik vraag het,'' zei Shannon met moei
lijke stem. Wat wil je dat ik doe ?"
Harrod was nu een heelen tijd stil, starend
naar het donkere venster; dan:
Het is tijd om te gaan!"
Wou je uitgaan ?"
Ja, we gaan samen een eindje loopen,
net als we dat vroeger deden, Shannon. Een
klein eindje voor ik weer heenga."
Waar ga je heen, Harrod ?"
Maar de oudere man was al opgestaan en
bewoog zich naar de deur. Shannon nam
zijn hoed en volgde hem op de
lantarenlichte straat.
Zij liepen onder het bleeke, ongestadige
licht der booglampen, die van slanke, bron
zen stengels neerhingen als groote, vreemde
bloemen. Hier en daar hieven zich immense
hotels, hun van ramen doorbroken gevels
levend van geel licht. Of een witte marmeren
massa, koud en als uitgebrand, wierp een
Over de litteraire waarde van de
Oedipustragedie zou ik het ditmaal niet hebben.
Toch moet ik hiervan even dit zegge»: de
litteraire, of liever dramaturgische, waarde
is vooral hierdoor zoo groot, doordat de
tendens-ontwikkeling zoo treffend-scherp is.
Die twee zijn niet te scheiden. Ze geven,
waar ze de menschelijke reden haar volle
ontwikkeling laten.en haar dan tot beschaming
brengen, de krachtigst mogelijke weerlegging
aan de sofisten en materialisten, die denken
als Oedipus en spreken als Jocaste (977 vgg).
Maar toch, in die beschamende openbaring,
die 't onwaarschijnlijkste waar doet blijken,
ligt bflialve een negatieve waardeering van
het verstand, ook nog een positieve eigen
schap van het Geopenbaarde. Niet alleen is
het verstand een niet-goede berekening; maar
een eigenschap van de zich openbarende
waarheid is, dat ze per se iets verrassends
heeft. De orakelverhalen zijn niet alleen be
schamingen 'voor de reden; ze doen ook het
verrassende, het onverwachte van hetgeen
komen moet, kennen. En zóverschijnt het
spel van de Anangkèmet de menschen,
wien toch ook de reden gegeven werd, als
het spel van de kat met de muis.
Dit mag niet het laatste woord zijn, voor
ons, over Fatum en Vrije Wil. Het geloof
in den vrijen wil is het primaire. In hooger
ontwikkelingsstadium komt men zoowel
logisch (?in het heden moet de heele toekomst
liggen") als experimenteel (?wanneer op een
gegeven oogenblik iemand de toekomst kan
zien, staat ze in 't heden noodwendig vast")
tot het meest overgegeven fatalisme. Doch
er Is een nog hooger standpunt mogelijk;
dat waarop men zich niet alleen als gede
termineerd object, maar ook als deel van
het determineerend subject gevoelt.
Dit is echter thans niet aan de orde. Ik
heb voor heden slechts binnen de kleine
plaatsruimte die mij daarvoor is toegestaan,
een duiding willen geven naar den
fatalistischen inhoud van Oedipus. Welke en
dat is kenmerkend voor den nu vergaanden
tijd hoewel hij blijkbaar de inhoud van
Sophocles betoog was, bij al de groote
waardeering die men had voor deze tragedie,
in de laatste decenniën niet ten volle werd
doorvoeld.
J. L. WALCH
1) Ik herstel hier met opzet den term
theosofie", welken de bijbelvertalers om
schrijvend hebben weggewerkt.
2) Ik wijs, om in deze terloppsche aan
duiding bij uiterlijkheden te blijven, op de
Sphinx; en op het feit dat Thebe, waar de
Schrijver de handeling plaatst, de naam is
ook van een Egyptische stad, de
honderdpoortige hoofdstad van Opper-Egypte. Over
den Egyptisch-phoenicischen oorsprong der
Grieksche mystiek later.
3) Pindarus ook noemt Oedipus val
(01. 2. 42 vgg.) als voorzegd door de goden.
We zullen hier bij vroegere litteraire behande
lingen der Oedipus-sage niet stilstaan ; men
vindt een overzicht in Jebb's uitstekende
Sophocles-uitgave (dl. I, Cambridge, At the
University Press).
4) Fatum = het Gezegde.
5) Men denke aan de uitdrukking gelijk
geschreven staat".
6) In die termen («wJJ," eï$i&« olSfaovs) moet
voor de Grieken ook nog een treffend
w<pordenspel hebben gelegen (otSa-oiiivavt). Het
is niet absoluut onmogelijk, dat het zelfs
mér dan woordspel is. De verklaring van
den naam als Die gezwollen voeten heeft"
is waarschijnlijk een achteraf-bedachte.
*
*
Vaderlandsche historie
XXV
EEN NATIONAAL VERTELSELBOEK
JOH. H. BEEN, Historische fragmenten.
Nieuwe bundel. Rotterdam, J. M.
Bredée, z. j. (1913).
Het is een prettig werk om, na de lezing
te hebben voleindigd, uit dit vertelselboek
wolk van schaduw over het glimmende asfalt.
De flakkerende lichten van voorbij-suizende
cabs scheerden soms over hun gelaten; soms
gingen als spoken enkele menschen voorbij.
Maar de straat die ze nu ingeslagen waren,
had lantarens noch menschen noch geluid,
zelfs geen licht, behalve ver in het donkere
verschiet een zwakke schemer die het Westen
bezoomde.
Tweemaal was Shannon stil blijven staan,
glurend naar zijn metgezel, die niet wachtte
en zijn rustige onhoorbare gang niet ver
traagde. En de jonge man toog haastig weer
op weg om met vlugge passen zijn vriend
op zijde te komen.
Waar,... waar ga je heen?"
Weet je het niet?"
Alle kleur week uit Shannon's
gezichtHij begon weer te spreken, maar over zijn
droge lippen kwamen de woorden langzaam:
Harrod, waarom kom je vannacht in
dezedeze straat? Wat weet je? Hoe weet je..?
Ik zeg je, dat ik die spanning niet langer
verdragen kan .."
En zij verdraagt het wél!"
Goede God!"
Ja, God is goed," zei Harrod, zijn bleek
gezicht naar zijn vriend wendend terwijl zij
stilstonden; antwoord me, Shannon, waar
gaan we heen?1'
Naar haar! Je weet het! Harrod, Harrod,
hoe wist je het? Ik wist het zelf niet, een
uur voor ik jou ontmoette... Ik had haar
in geen weken meer gezien... Ik had er
den moed niet toe... want al mijn zelfver
trouwen was dood...
Vandaag, in de stad, zag ik de onder
gang tegemoet en verwachtte tegen den
morgen het eind van alles ... Maar op mijn
dagelijksche hellevaart naar den nacht, juist
toen het donker was, passeerden we elkander
en voor ik begreep wat er gebeurde, liep ikaan
haar zijde...
En bijna oogenblikkelijk scheen zij de
ondergang van ons beiden te voorvoelen,
want het was donker in mij, Harrod, terwijl
ik met lachende oogen peilde de diepte van
den afgrond, aan welks -rand ik stond. En
zij begreep, dat ik naar het einde zwalkte."
Hij zag naar het huis op, waarvoor zij
stonden:
Ik zei dat ik komen zou. Zij stemde toe
noch verbood, noch deed een enkele vraag.
Maar in haar oogen zag ik wat men ziet in
kinderoogen en het bedwelmde mij... Wat
zal ik doen?"
Ga naar haar toe en kijk haar wér aan,"
zei Harrod. Ik ben juist teruggekomen om
je dat te vragen. Vaarwel!"
wat te gaan navertellen. Want, al lezende,
hebt gij de bekoring ondergaan van dezen
vlotten verhaaltrant, van dit levendig uit
beelden en van een enthousiasme, dat u, met
mogelijke bedenkingen en al, toch meesleept.
Trouwens, is het nog noodig dit te zeggen?
Is niet de schrijver sinds lang bekend om
zijne vaardige pen en groote kennis onzer
geschiedenis, beide gesteld in dienst van
eene warme en tegelijk verstandige vader
landsliefde? Hij mag zich richten tot allen;
die met mij gelooven in de levenskracht
van ons volk", hij mag getuigen: ik voelde,
dat ik (de vlag) liefhad en dat ik er trotsch
op ben Nederlander te zijn, en ik hoop als
Nederlander te sterven." Te midden van onze
nationala geslotenheid en
vrees-om-warmtete-toonen is zulk eene luid uitgesproken
belijdenis eene aangename afwisseling, waar
voor wij te dankbaarder zijn, omdat zijne
gevoelens den heer Been naar de pen heb
ben doen grijpen en hij van ons verleden is
gaan vertellen, opdat wij in onze toekomst
gelooven zouden. Vertellen is toch al eene
onder ons weinig beoefende kunst, dat soort
van vertellen, waarin van Lennep uitmuntte;
te liever luisteren wij naar dezen Brielschen
verteller, levendig, uitbeeldend, begrijpelijk,
met aardige uitdrukkingen als b,v. dan waren
alle knopjes aalbessen" (blz. 175) in den zin
van: dan was het aan vier hoeken kermis,
alles botertje tot den boom. En als hij het
over de zee heeft, wat zeer dikwijls het
geval is, de heerlijke, de machtige, dan stijgt
zijn toon in blijde geestdrift en hij schrijft:
vanzelf gaan de lichtende oogen van het
jonge Holland over de baren der zee, aan
getrokken door de onsterfelijke glorie onzer
vaderen op den wijden plas" (blz. 270). En
wie zou niet wenschen, dat dit... nog meer
waar was? Maar hoe weldadig is het met
dat al te lezen, in de knappe vertelling van
Keesje den Duivel" (Cornelis Evertsen
Corneliszoon) na het verhaal van diens
meesterlijke terugtocht, je voelt als Neder
lander een kleur op je gezicht komen en je
oogen beginnen te glanzen" (blz. 163). Zoo
iets is aanstekelijk, en daarom noemde ik
dit vertelselboek nationaal, het gaat in tegen
lamlendige lauwheid en brengt warmte in
de harten en bewondering voor kloeken durf.
Ik weet wel, dat zulk eene stemming hare
gevaren meebrengt: de dingen worden on
willekeurig te mooi gezieh en daarom sprak
ik daareven van mogelijke bedenkingen."
Niet dat de schrijver opzettelijk het leelijke
verzwijgt. Hij vertelt openhartig van onze
(op 't eind der 17e eeuw) nog naar oud
model gebouwde schepen, waarom de vlugge
Duinkerker kapers ons de baas waren en
Czaar Peter ons land den rug toekeerde en
Engelsche werven opzocht. In het verhaal
De jongens van Jan de Witt" (kent de natie
den grooten raadpensionaris in zijne
weergalooze toewijding en bedrijvigheid, waar
het de vloot gold, gelijk ook zijne, door dr.
Japikse thans uitgegeven, brieven zoo tref
fend getuigen?) komt wel de ontbering uit
van het matrozenleven. Maar er wordt toch
niet lang bij stil gestaan. En als men dan
juist de jongste studie van dr. J. de Hullu
gelezen heeft over de matrozen en soldaten
op de schepen der O.-I. Compagnie, niet
hetzelfde als de oorlogsmarine, maar toch
in veel verwant, dan voelt men wel het ge
vaarlijke van de ongelijke verdeeling van
licht en schaduw. Intusschen, de heer Been
zal opmerken en ik zal hem aanstonds bij
vallen: op het leelijke wordt genoeg gewe
zen, ik wilde nu eens de schoonheid onzer
oude zeehistorie laten zien. En dat is zijn
recht en zijn voorrecht.
* *
De schrijver vertelt niet alleen van de zee.
De fragmenten" zijn chronologisch gerang
schikt, ze beginnen van de inneming van
den Briel en van het treurig lot van Rochus
Meeuwiszoon, den held die te lang leefde"
en ze eindigen bij wat de majoor van Gorkum
als ooggetuige verhaalt van Quatre Bas en
Waterloo, dezelfde officier, die zoo kranig
zorgde, dat het slagveld in verbinding bleef
met Brussel en daardoor tot de zege heeft
iiiiiiimiiiiiimiiiMi
Hij draaide zich om, met gebogen hoofd,
en Shannon volgde hem naar de avenue.
Daar, in het wit uitbreken van het electrisch
licht, zag hij Harrod weer, zooals hij hem
altijd gekend had, een zweem van glimlach
in zijn vermoeide oogen, de welgevormde
mond met de schertsende hoeken. Hij zei:
Het kan aan een oogenblik liggen, Shan
non ... en meer dan je veronderstelt...
veel meer... je hebt mij haar naam nog
niet genoemd."
Die weet ik niet!"
Zoo, ze zal je hem wel zeggen als je
haar daarnaar vraagt. Zeg haar, dat ik mij
haar herinner van de rotsen aan zee. Zeg
haar, dat ik altijd naar haar gezocht heb,
maar dat ik enkel 's nachts wist wat zij
morgen zal weten... En jij, Shannon, jij
zult ook alles weten... Vaarwel!"
Harrod, wacht even! Ga niet weg! Ga
niet weg!"
Hij wendde zijn hoofd en keek de jonge man
aan op een wijze die deze heel goed kende.
Dat was het einde en Shannon draaide
zich op zijn hielen rond en ging de straat
weer in, de oogen geheven naar het ver
lichte venster, waaronder hij straks had ge
staan. Dan beklom hij de stoep, tastte in de
vastibule naar het verlichte nummer en
raakte de electrische knop aan. De deur
zwaaide geluidloos open en sloot achter
hem weer dicht met een zachte klik.
Hij spoedde zich naar boven, trap na trap
bestijgend, de donkere smalle portalen over
schrijdend en dan weer hooger,.... tot, plot
seling, zij tegenover hem stond, voorover
gebogen, de dunne, witte handen om de
leuningen geklemd.
Zij spraken geen van beiden. Zij richtte
zich langzamerhand overeind, de vingers
loswindend van de glimmende leuning. Over
haar schouders heen zag hij een lamp-lichte
kamer; zij wendde er zich heen, maar
op den drempel zag zij achterom en ver
stak haar gelaat in haar handen.
Wat is er ?" fluisterde hij, terwijl hij zich
dicht naar haar overboog. Waarom beef je?
Dat is werkelijk niet noodig. Er is niets in
de heele wereld waarvoor je bang behoeft
te zijn. Kijk me eens aan. Een kind zou nu
in mijn oogen mogen lezen."
Haar handen zonken neer langs haar ge
laat en hun oogen ontmoetten elkander en
wat zij las in de zijne en hij in de hare,
weet God.maar zij wankelde waar zij stond en
gaf zich met handen en lippen aan hem over.
Later schreide ze hevig, terwijl hij naast haar
knielde en zij, met de handen op zij n schou
ders, hem op een armlengte afstand hield
A IV W^ K? B{ UB" A nPHT /omer Kl"iroord aan de Gotthard
Groot HotH llanlulh
(Zwitserland.) 1450 M. b/d Z.2uur
v. Luzern. Appartem.en Kamers m.
stroomend warm en koud water.
VAN HET STANDPUNT
der moderne mondhygiëne kan men niet beter doen dan zich minstens
tweemaal daags mond en tanden zorgvuldig te reinigen met
Friederich's Tand middelen.
Het is niet noodig veel te zeggen over de goede hoedanigheden van
deze algemeen gezochte praeparaten. Ieder kent ze en waardeert ze
als onmisbaar voor de fijnere toilettafel. .
op RIJWIEL., RIJTUIG, en AUTOBANDEN
waarborgt soliditeifi
Fabriek Hevea, Hoogezand (Groningen.)
BOUWT TE NUHSPEET.
Mooie boschnjketerreinen.Spoor,Tram,
Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen
M.ij DE VELUWE", Nunspeet.
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland:
J. LEONARD LAND,
114 Stadhouderskade,
AMSTEEDAM.
IIIII1IIIII1IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIII1IIIIIIIIIMIIIIII
bijgedragen. Tusschen deze beide grenspalen
in liggen de andere verhalen. Van de taaie
en volhardende pogingen van de Brielsche
vroedschap om hare stad bij den ouden bloei
te bewaren. Van Amalia van Solms, die met
hare kinderen hooger op" wilde, waarin de
heer Been die voor leeken zoo duidelijke uit
legging geeft van het uiterlijk van een per
kamenten giftbrief (blz. 56). Van de
familietwisten bij den doop van Willem III en de
spanning in de kerk over de namen, waarmee
tiij zou gedoopt worden. Maar dan komen de
vertellingen van de zee. Eerst de zonderlinge
historie van Vaders Dood", Jan Jacobs van
Mes en hoe hij in een zeeslag zijn schip ver
laat, maar twintig jaar later zijn schande her
stelt en (1672) als een held met zijn bodem
ondergaat: het is geen schand'te vallen,het
is wel schande niet op te staan. Over de jon
gens van Jan de Witt sprak ik reeds een
woord. Volgt de vertelling over De Zeven
Provinciën", het prachtige admiraalschip van
De Ruyter, in 1694 gesloopt; daarna de
naam van het schip van Philips van
Almonde, dat Dec. 1705 op de Hinder blijft;
en nog eens van een onzer eigen
pantserschepen, 15 Maart 1909 van stapel geloopen.
Dat is de goede manier om vaderlandsche
geschiedenis te leeren aan onze jongens
in het land van Rembrandt, dat ook het
land van De Ruyter heeten mocht. Het negen
de fragment handelt over De Ruyters
handteekening, het tiende over den genoemden
Philips van Almonde, door eigen bescheiden
heid toen en altijd te weinig gekend, het
elfde over des zeehelds vader. Van de vol
gende vertelling over Keesje den Duivel
gewaagde ik al. Maar er is n trekje in,
van haar frisch jong gezicht, om te yorschen
naar de bedreiging die zij enkel in zijn oogen
gelezen had. Maar ze was verdwenen...de
bedreiging, die zij had gelezen en vaag be
grepen, en zij schreide minder opgewonden,
met n arm zijn hoofd tegen zich aan
nemend.
Van het eerste oogenblik af dat ik je
zag...." zei hij, gedoken aan haar borst,
terwijl zij eikaars lippen zochten en nevens
de eeden en beloften, die zij deden, elkaar
hun kleine en groote zonden opbiechtten, zoo
als alle verliefde menschen plegen te doen.
Naida! Naida !"... want hij wist nu
haar naam en kon die niet genoeg uitspre
ken alles wat het leven voor mij aan goeds
heeft, is hier in den kring van mijn armen
besloten, maar niet ik ben de man, die
gezegevierd heeft... er is een man, die in
den nacht tot mij kwam en borg stond voor
mijn zinkende ziel.
Hoe hij wist van mijn nooden en de
jouwe, dat weet God, maar hij kwam als
het lot en beveiligde mij met zijn schild, en
hij bracht mij hier en stelde een vlammend
zwaard boven je deur... de deur van het
kind waarvan hij hield ... daar in de rotsen
aan zee, tien jaar geleden. Kun je het je
nog herinneren ? Hij dacht dat je het nog
zou kunnen. En hij is geen aartsengel, deze
mensch onder menschen, deze vriend met
wie ik van nacht man tegen man geworsteld
heb. Zijn naam is Harrod."
Mijn naam!"
Zij stond bleek overeind in den cirkel
van haar bewegende armen; hij rees ook
op, sprakeloos, onzeker, krijtwit en geheel
ontdaan.
Zij zegde : Hij... Hij volgde ons naar
Bar Harbor... Ik was nog een kind, ik
herinner het mij... Ik liep weg van mijn
gouvernante en babbelde met hem tusschen
de rotsen. Dan keerden we weer naar huis...
Ik had mijn vader verloren ..."
Starend naar haar vormden zijn verstijfde
lippen een woord, maar er kwam geen geluid.
Breng hem bij me!" fluisterde zij. Hoe
kan hij weg zijn als hij weet dat ik hier
ben ? Denkt hij soms dat ik alles vergeten
ben? Denkt hij zoo leelijk over me? Breng
hem bij me!"
Zij vatte zijn handen in de hare en kuste
ze vurig; daarna omsloten haar tengere
kinderhandjes zijn gezicht en ze keek in
het diep van zijn oogen:
O, wat heb je me een geluk gebracht!
Ik houd van je! Van jou met wie ik een
paradijs binnenga! Breng nu hem bij me!"
Bevend, ontdaan, overweldigd door een
dat ik niet gaarne zou verzuimen te
noemenToen men Evertsen in zijn eer hersteld had,
na het schandelijk gedrag van admiraal
Torrington, die hem tegen de Fransche over
macht aan zijn lot had overgelaten, kreeg
hij een eigenhandigen, hartelijken brief van
den koning-stadhouder, maar ook een briefje
van de koningin. Zij dacht", vertelt de
heer B., dat hij geen Engelsch verstond
en vond het daarom hartelijker hem in het
Nederlandsch te schrijven. Dat was echter
niet hare moedertaal en daarom viel dat
schrijven wat stijf uit. Maar de bedoeling
was goed en daar hield Evertsen rekening
mede" (blz. 165). Wél mocht hij dat doen,
ook hij beschenen door den glans dier lief
talligheid en dier hartelijke goedheid, waarom
wij Maria's nagedachtenis nog altijd in eere
houden. Ook dit briefje getuigt wederom,
hoe zij vooral uitging tot wie bescherming
noodig hadden of bedroefd waren, gelijk
zij tegenover Constantijn Huygens den zoon,
in zijne omgeving niet bijzonder gezien,
altijd vriendelijk is, gelijk zij op den
Doorwerth de arme Antonia van Oldenburg komt
troosten (verg. no. XVI dezer rubriek) en
haar hof prediker Burnett van haar zegt:
Zij bekoorde allen, die omgang met haar
hadden". Is eronder onze jonge doctorandae
niet iemand, die (ook na Fruin's beroemd
artikel) der koningin haar proefschrift wijden
wil ? Weinig waardiger onderwerp harer
studie zou zij kunnen bedenken.
Thans keert de schrijver uit zee aan
land terug. De dertiende vertelling van
groote aantrekkelijkheid wijdt hij aan drie
pastoors van de Oudbisschoppelijice clerezij
te Brielle (door hem helaas nog janssenisten
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiim iiiiiiiiMMiiiiii
duizeling van geluk en twijfel, daalde hij
de donkere trap af, tastend naar den weg.
De deuren zwaaiden geluidloos open en
dicht; en hij rende bijna, toen hij den hoek
van de avenue omsloeg. De reeks witte
lampen verlichtte zijn pad; de verlaten
straat weerkaatste zijn haastige stappen en
spoedig sprong hij de breede ingang van
de club binnen. De portier boog zich uit
zijn huisje en reikte hem een telegram. Hij
nam het aan, haalde diep adem en vroeg
naar zijn vriend.
Meneer Harrod ?" herhaalde de portier,
meneer Harrod is hier al in geen maand
geweest, meneer!"
Wat? En ik heb van avond om acht uur
met meneer Harrod gedineerd!" lacht hij.
Meneer ?... Ik vraag u excuus, maar u
hebt hier van nacht alleen 'gedineerd ..."
Laat de ober komen!" onderbrak Shannon
ongeduldig, met de gele enveloppe in zijn
open handpalm slaand.
De ober kwam, gevolgd door een bediende,
en op een haastige vraag van den portier
antwoordde hij:
Meneer Harrod is in geen zes weken in
de club geweest."
Maar ik heh vanavond om acht uur met
meneer Harrrod gedineerd ! Wilkins, heb jij
ons niet bediend ?"
Ik heb u bediend, meneer.... U dineerde
alleen?"
De bediende aarzelde en zweeg beschei
den, maar de ober vulde aan:
U hebt voor twee besteld, meneer."
Er was iets in het verwarde gezicht van
den ober, dat Shannon stil deed worden.
De bediende legde uit:
Neem me niet kwalijk, meneer, maar
wij de kellners dachten dat u.... ziek
was, omdat u zoo tegen u zelf zat te praten
en om inkt vroeg om op het tafellaken te
gaan schrijven en omdat u twee glazen
hebt gebroken,.terwijl u lachte als "
Shannon waggelde, zijn doodsbleek ge
zicht wendend van den een naar den ander.
Dan concentreerden zich zijn verwarde ge
dachten op de verkreukelde enveloppe in
zijn hand, en van het hoofd tot de voeten
bevend streek hij het telegram glad en
maakte het open.
Het was een simpel zakentelegram; hij
werd uitgenoodigd om te Bar Harbor een
cheque in ontvangst te nemen die aan hem
geadresseerd was, en zijn hulp te
verleenen bij het indentificeeren van het lijk
van den afzender, een drenkeling, die in
de morgue lag