Historisch Archief 1877-1940
26 JuH '14. No. 1935
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
?werkelijk een Fatum;
hij zou er door ver
leerd worden en hem
voor het tragische
?conflict eindelijk bren
gen tusschen zijn
froote liefde voor
et Leven en de
vertwijfeling aan het
bevredigen van zijn
verlangen naar hét on
eindige croyance
de T'art jusqu' au
martyre.
Of hij als kun
stenaar tot de groot
sten moet gerekend
worden, of hij daartoe
de mate van
zelfvermeestering bezat en
die zekere evenwich
tigheid van gemoed
en geest, zoodat de
verrukkingen niet tot
den crisis geraken van
verbijstering?
Voor een critische
ontleding van zijn
organisme hebben we,
in het bewustzijn van
onze kleinheid en on
zuiverheid tegenover
deze verschijning van
grootsche menschelijkheid, in kunst ge
openbaard, met schroom terug te treden.
We moeten het hier vooral verhoeden ons
in kortzichtigheid te vergissen. Maar zeker
is hij hierin een der allergrootsten, dat,
met den altruïstischen ondergrond van
Kandinsky's Aesthetiek
Eene toelichting tot de nieuwste schilder
kunst is het boekje van Kandinsky, wiens
.schilderwerk uit zijn verschillende perioden
in Amsterdam op de tentoonstellingen der
Moderne Kunstkring" is geëxposeerd ge
weest, en nu op die der Onafhankelijker!.
Men zoude zijn Ueber das Geistige in der
Kunst", eigenlijk eene Vorschule der moderne
aesthetiek' kunnen noemen. Van dat boekje,
?dat in 1912 te Miinchen verschenen is geef
ik hier een uittreksel.
Is een kunstwerk een kind van zijn tijd,
in dien zin, dat het er de spiegel, de echo,
de essence van is, dan leeft het slechts het
korte leven der tijdrichting waaruit het ge
boren werd en sterft met haar; maar heeft
?eene kunstuiting, hoewel wortelende in dien
zelfden tijd, een zelfstandig leven, zoodat er
eene opwekkende en profetische kracht van
uitgaat, dan wordt zij de moeder van komende
.kunst, die de kiem van verdere ontwikkeling
in zich draagt.
Nooit kan kunst, die in een afgeloopen
cultuurperiode geboren werd, herhaald wor
den. Wij kunnen niet beeldhouwen zooals
de oude Grieken, omdat zoowel ons gemoeds
leven, als ons dagelijks doen en laten geheei
van het hunne verschillen. Te pogen hen
na te volgen, leidt tot oppervlakkig gelijken
?en zielloosheid. Is er echter een overeen
komst van innerlijke gewaarwordingen in
twee verschillende tijdvakken, dan kan hunne
innerlijke overeenstemming tot gebruik van
vormen voeren, die in een vorig tijdvak
met goed gevolg toegepast werden. Zoo
?ontstond onze sympathie, ons begrijpen en
onze innerlijke vermaagdschap met de pri
mitieven. Evenals wij, zochten deze reine
kunstenaars het innerlijke" in hun werk
te brengen, waarvan het afstanddoen van
uiterlijke toevalligheden vanzelf het gevolg
was. Dit belangrijke, innerlijke aanrakings
punt is, niettegenstaande zijn groote gewich
tigheid, toch slechts een punt. Onze ziel,
die na de lange materialistische periode,
die wij doorgemaakt hebben, weer nauwe
lijks is ontwaakt tot nieuw leven, heeft diep
in zich geborgen gehouden de wanhoop
over de verloren hoop, het verloren geloof
?en het verloren doel van het leven. De
geheele nachtmerrie van het materialisme, die
van het Heelal een doelloos spel maakte, is
nog niet voorbij; wij zijn nog sterk onder
den indruk, zoodat wij nog twijfelen of het
zwakke licht van de weergevonden hoop en
geloof niet misschien een droom, en de
duisternis de werkelijkheid zoude zijn. Deze
twijfel en de druk, die de materialistische
philosofie nog blijft uitoefenen, is het ver
schil tusschen ons en de primitieven.
De kunstenaar, die dit alles als eene
booze bezoeking heeft afgeschud leidt zulk een
gecompliceerd fijn leven, dat het daaruit
ontsproten werk den toeschouwer, die daar
toe in staat is, hoogere emoties geven zal,
zelfs zulke, die met onze woorden nog
niet te omschrijven zijn. De tegenwoordige
toeschouwer is zelden tot dergelijke ont
roeringen in staat. Hij zoekt in een kunst
werk f een gewoone natuurafbeelding,
die tot een practisch doel kan dienen (b.v.
portret), of een impressionistische natuur
navolging (landschap of stilleven) f een
in natuurvormen ingeleefde zieletoestand
{stemming). Zulk werk houdt wel van ver
groving terug, maar het mist de kracht tot
veredeling en verhooging der fijngevoelig
heid.
Schumann heeft gezegd, de taak van den
kunstenaar is, licht in de diepte van de
menschenziel brengen". Een schilder is een
mensch, die alles teekenen en schilderen
kan", zegt Tolstoi. Als wij aan onze tegen
woordige tentoonstellingen denken, zouden
wij de laatste definitie haast de juiste gaan
achten. De kenners" bewonderen de tech
niek, zooals men een koorddanser bewon
dert, smullen aan het faire", zooals men
aan een pastei smult. De groote menigte
slentert door de zalen en vindt de schilde
rijen mooi'' of interessant". De mensch,
die wat zeggen kon, heeft tot de menschen
niets gezegd, en voor wie hooren konden,
was niets te hooren. Deze toestand der
kunst, noemt men l'art pour l'art". Dit
vernietigen van den innerlijken klank, die het
leven der kleuren is, dit verstrooien en
vermorsen van de krachten van den kunstenaar
is kunst om de kunst". Van hem, die in
deze soort kunst zijn leven niet vindt, maar
in hooger illussies leeft, wil het publiek,
dat zijn werk niet begrijpt, niets weten,
noemt hem een aansteller" of gek.
Zoo stond Beethoven een langen tijd van
zijn leven alleen en bespot.
Maar niettegenstaande alle verblinding en
Staatsloterij
zijn schoonheidsverlangens, hij het ver
band tusschen Leven en Kunst, dat
heden bijna geheel verloren is gegaan,
weer vaster aangesnoerd heeft. Die zijn
uiting doorgrondt, komt daarmee tot de
overtuiging, dat alle strevers in kunst
bij hem een veilig richtsnoer vinden.
W. STEENHOFF
*) Mij. voor Goede en Goedkoope lectuur,
Amsterdam.
alle tegenkanting, gaat in werkelijkheid lang
zaam maar zeker, met onwederstaanbare
kracht, het geestesleven van den mensch
vooruit, wordt dieper en inniger en open
baart zich in alle kunstuitingen.
De groote werkers in de verschillende
kunsten beijveren zich, om door de middelen,
die ieder van hen uitsluitend eigen zijn, het
abstracte" weer te geven, niet meer de ver
schijning van de natuur, maar de ontroering
die de ziel van den kunstenaar bij die ver
schijning ondergaan heeft, en Maeterlinck is
misschien van dezen wel een der eerste
profeten geweest. Zijn middel is de door
herhaling versterkte reine" klank van het
woord in een juiste omgeving aan te bren
gen, waardoor de kracht verkregen wordt,
bij den lezer een gewenschten indruk, b.v.
troosteloosheid of vertwijfeling, op te wek
ken. Dit is het zuivere materiaal der poesie,
waardoor men tot de ziel spreekt, dit is
de toekomst-litteratuur.
Maeterlinck voert ons in een bovenzinne
lijke wereld. Zijn Princesse Maleine, les
Sept Princesses", les Aveugles" etc. etc.
geven geen menschen uit voorbijgegane
tijdperken, zooals de helden van Shakespeare,
maar zielen, die in nevelen zoeken, bedreigd
en bang in nevelen onder te gaan.
De moderne musici, Debussy en de rus
sen Mussorgsky en Skrjabin, die hem beïn
vloedden, zijn nog niet geheel zuiver abstract
in hun werk, omdat zij bij hunne geestelijke
ontroeringen ook die geven, die zij aan de
natuur ontleenden; maar, met vollen afstand
van het gewone uiterlijke schoone, alle mid
delen, die tot zelfuitzegging noodig zijn,
heilig noemend, staat heden, nog slechts
door weinigen erkend, de Weensche compo
nist Arnold Schönberg. Deze
reklamemaker", zwendelaar" en aartsbroddelaar",
zegt in zijn harmonieleer: Ik aanvaard on
voorwaardelijk het gebruik van iedere sa
menklank, van iedere interval, echter voel
ik duidelijk dat er ook bepaalde regelen
zijn waarvan afhangt of ik deze of een an
dere dissonant gebruiken moet." Hier voelt
Schönberg, dat zelfs de grootste vrijheid
niet absoluut zijn kan. Aan iedere periode
is een zekere mate van vrijheid toebedeeld,
welke zelfs de geniaalste niet overschrijden
kan; maar Schönberg voert ons in een nieuw
rijk, waar de muzikale belevingen niet het
gehoor betreffen, maar de ziel.
Hier begint de toekomstmuziek.
In de schilderkunst waren na de realisti
sche idealen, de hen vervangende impres
sionistische en neo-impressionistische aan
het woord, met vrijwel terzelfder tijd drie
geneer andere verschijningen. Rosetti met
zijn leerling Burne-Jones en navolgers, die
zich tot de pre-Rafaëlieten wendden en
hunne abstracte vormen weder in het leven
trachten te roepen. Böcklin met Stuck en
volgelingen, die het innerlijke ging zoeken
in de mythologie en het sprookje, waarbij
hij1 in tegenstelling van Rosetti in sterk
ontwikkelde materieele lichamelijke vormen
zijn gestalten kleedde, en Segantini, die
hoewel uiterlijk het materieelste, innerlijk
het onmaterieelste van de drie is. Dit waren
zoekers van het innerlijke" in het uiterlijke."
Maar op een geheel andere manier, die
der zuiver schilderlijke middelen nauwer
verwant, zocht, om hetzelfde doel te bereiken,
Cézanne eene nieuwe wet van vormen.
Omdat hij de gave had, in alles het abstracte
te zien, kon hij aan zijn voorwerpen (men
schen of stillevens van doode" dingen)
innerlijk leven geven, met geen ander mid
del dan vorm en kleur. Matisse, bij wie de
kleur hoofdzaak is. blijft evenals Debussy
niet altijd zuiver abstract, geeft ook impres
sionistische natuurnavolging, maar Picasso,
de groote Parijsche Spanjaard, de man van
het Cubisme" komt in zijn latere werken
langs logischen weg tot vernietiging van
de materie, door een soort verbrokkeling
van de enkele deelen en constructieve ver
strooiing daarvan op het schilderij. (Lateren,
waartoe Kandinsky behoort en waarin mis
schien Bendien wel het verst is in doorge
voerde richting, staan geheel buiten eenig rap
port met de materie en uiten hunne ont
roeringen in de meest pure schilderlijke
vormen. Daarmede begint de schilderskunst
der toekomst Sch. v. d. P.). Er is nu in alle
kunsten een drang tot uiting van het abstracte;
nooit stonden de verschillende kunsten elkaar
nader dan tegenwoordig, en nooit streefden
zij, zooals nu, ieder voor zich en toch te
samen naar nzelfde doel.
(Bewerking van H. W. J. SCHAAP-VAN
(Wordt vervolgd) DER PEK)
* * *
Tentoonstellingen
GOOISCHE KUNSTENAARS (Laren)
De Gooische kunstenaars zijn geen een
heid; geen groep, die zich in n techniek, in
dezelfde richting werkend, uitdrukt. Er is
slechts die nominale eenheid dat zij in Laren,
of in den omtrek, in het Gooi wonen. Ge
vindt van allerlei onder hen; er wordt ou
derwets geschilderd; er wordt geschilderd;
er wordt gediviseerd; er zijn een klein aan
tal werkers, die in de symbolieke gaarde
werken (soms niet zonder smaak, zij 't ook
zonder oorspronkelijkheid, zij 't zonder't
rijkbronnen uit vlaag-zware diepte). Eén deel
der schilders wordt op deze tentoonstelling
gemist: zij, die naar wandversiering zoeken
en die trachten te maken; vermoedelijk ont
hielden zij zich.
Het landschap is n als pointilléwerk
aanwezig, en op de meer gebonden wijze.
Hart Nibbrig, Wolter, Breman, pointilleeren.
De eerste heeft drie schilderijen uit
Walcheren; het zuiverst is zee en duin"; als
geheel het trekkendst Dorp op Walcheren",
waar de paarsen" echter niet zuiver zijn. Het
werk van Nibbrig mist te veel omhulling,
of gloed. Hij is een geest, die aangevuurd
moet worden, zal hij uit bedrijvigheid en
gragen yver komen tot rijkdom. Ook Wolter
is niet zuiver (zie den boom vooraan in zijn
stadsgezicht uit-VEERE). Hij krijgt meer 't
omhuld-zijn dan Nibbrig door een voller
verfopzet o. a., maar hij mist het onaan
geroerde" van het licht dat Nibbrig soms
heeft. Nibbrig is daarentegen te veel van
n moment (het werk is niet zachtkens
lang-boeyend). Beide overwinnen zij de
materie niet, tot zij Ontroerends wordt, e n
blijft.
A. R. Mauve heeft hier een zeestuk. Het
is grooter dan twee andere, die ik van hem
zag, en die, van geschakeerder bevalligheid,
mij waardevoller leken dan dit werk. Toch
is in alle drie het verstaan van het water,
van de golvende zee, te waardeeren, en de
gratie der uitdrukking. Het werk van dezen
schilder heeft fijnheden, die niet altijd sterk
genoeg waren noch zijn, maar die ontwik
keld kunnen en moeten worden. Van het
landschap enz. zijn nog te noemen: Ba'umer
om het Oude Huis"; Brender a Brandis
om zijn landschappen met paarden; Deutman
om Vroeg in 't Voorjaar"; Langeveld om
Voorjaar bij den Ouden Toren"; van
Lelyveld om Het Nymphenmeertje"; bij een
Landschap van Ortiz; Singer om In zijn
tuin"; zoo ten minste dit alles gedacht
wordt, dat de wonderen op deze tentoon
stelling de wereld uit lijken te zijn.
Het Bloemstuk vindt ge er door Kever,
Meeles, mej. v. d. Willigen en van der Ven.
Kever's werk is op andere wijze melodieus
dan dat van Meeles. Bij Meeles is de toets
een vlinderende beweging om daardoor en
daarmee de bloem te ,modelleeren; Kever,
verzadigder van kleur, vaster van vorm, laat
de melodie uit deze beide gestadiger klinken.
Van de vrouwelijke bloemenschilderessen is
mej. van der Willigen eene, die een vrou
welijke hartstocht, dat is dikwijls wildheid,
niet onlevend, met kleur vertoont.
Noch het Portret, noch de Figuur
heeft hier blijvends. Van Caspel's portret
van jhr. van Nispen tot Sevenaar, ge kunt
er van zeggen dat het op moderne wijze
geschilderd is, en vermoedlijk wel lijkt.
Dom's Laarder vrouw" is bij zeekre vlot
heid, niet zonder gloed. De studiekop van
Wally Moes (No. 111) is het bij-blijvendst.
Er is innigheid en aandacht in. Eén fout
vertoont het werkje: de roode ketting doet
grof aan. L'Angelus" van Sluiter is niet zoo
goed als de figuur op het aanplakbiljet. Van
O. van Tussenbroek is Mijn buurman" te
vermelden.
Bij de teekeningen is Schelfhout's
Vischnetten (uit 1908) een aardig lijnenspel, sober
en sierlijk.
PLASSCHAERT
* # *
Over Goethe's oer Wilhelm Meister"
Na de vondst in 1910 te Zürich van het
in afschrift bewaard gebleven manuscript
van Goethe's Wilhelm Meisters
theatralische Sendung", den oer Meister", den
romanarbeid uit de tien Weimarsche jaren,
die voorafging aan het latere werk zooals
wij dat in den vorm van Wilhelm Meisters
Lehrjahre" kennen, konden de
Goethe-philologen niet tot eenigheid komen aangaande
een vraag, waartoe het nieuw ontdekte frag
ment aanleiding gaf. In eenige brochures
BRIEF VAN FIENTJE AAN BAREND, DE KANONNIER
Woorden en Muziek van ED. COENRAADS Teekening van HILDO KROP
j N *?f ~
~ , ^ T \
Zeg Ba - rend, toe schrijf 'ns, hoe komt
het, dat
ik nie-men-dal van je hoor.
Wan - neer je hier naast me zou
L -f. JL .*. je.
-?* 1 «f ?*?«f??;?i
:?1±- -.-J. i--^?t?* -- fc \-j-~3~
* -.?f?-; - -?:;A: N" f»~\ -2?i?*?"
?*? * ?*?
zit ten, dan fluis-ter d'ik iets an je oor.
??W-*
hiel - den zo fijn sa - men ker - mis Ik vond je zo'n e - ni - ge
Alknul, Wat hè- we die a - vend ge - -la-chen!
löJÖb^E^E^E^^^^^^Z^F^^^^^^^
l^iS^ö-^trrzE =Mi& ,-=:£-^===^=$ ^=+=*^L=^
Brief van Fientje aan Barend,
de kannonier
(Een sentimenteel liedje)
Woorden en Muziek
van ED. COENRAADS
Teekening
van HILDO KROP
Zeg Barend, toe schrijf eens, hoe komt het
dat ik nou toch niks van je hoor?
Zeg, as je vlak naast me zou zitten,
dan fluisterde ik iets an je oor....
Wat hielden we fijn samen kermis!
Ik vond jou zo'n nige knul.
Wat hebben we samen gelachen!
Allenig, je was veels-te-gul.
Ik vind ons pertretje zo lelik.
Dat komt door dat aaklige licht.
Jij leek er wel niks van te schrikken,
maar ik kneep m'n oge' er voor dicht.
Kijk Barend, hier stuur ik een ander:
ik heb daar me nieuwe hoed op.
Zo'n kiekie kost tóch haast geen geld meer:
Eén kwartje en.... druk op de knop".
Zeg Barend, men vraagt alle dagen:
Van wie hè-je dat mooie kedo?"
Ik zeg dan maar zonder mankeren;
Van m' zwager uit Londen", of zo.
Zeg jongen, me vader zee gister:
't Is toch geen ordentlike klant;
toen ik bij de vesting most dienen,
toe was ik in n jaar serzant!"
'k Zeg: Dat waren andere tijen!"
Ik wier toch zo giftig, zeg schat;
ik zou 'm wel an kennen vliegen
wanneer die jou stiekum bekladt.
Zeg Barend, je most hem eens schrijven,
en schrijf dan meteen 's an mijn.
Je weet toch wel dat je 't beloofd heb
of zou je 't vergeten zijn ?
Nee, zógemeen kan jij niet wezen:
Vergeten dat kan niet bestaan!
Vandaag is 't vier weken gelejen
vór 't Cinema sprak je me aan.
Me moeder zegt, dat ik zo stil ben
dat ik nou niks van je hoor!
Zeg, as je vlak naast me zou zitten,
dan fluisterde ik iets an je oor....
en opstellen werden de meeningen over en
weer toegelicht en verdedigd.
Het verloren geachte boek had tot nog
toe algemeen gegolden als voor niets anders
dan een verouderde, vooral stylistisch ver
ouderde gedaante van de door Goethe na
zijn Italiaansche reis geschreven ,;Wilhelm
Meisters Lehrjahre". Doch nu meenden som
mige onderzoekers in deze door den schrijver
zelf uitgeschakelde voorarbeid opeens een
ontwikkelingsstadium van Goethe's geest te
ontdekken, dat ons nog geheel onbekend
was gebleven. Zij zeiden dat het weerge
vonden fragment niet alleen het vermoeden
versterkte dat Goethe in den beginne aan
zijn Meister-compositie een ander plan ten
grondslag had gelegd dan hetwelk wij in
de Lehrjahre uitgewerkt vinden, maar dat
bij een vergelijking der beide fassungen"
pok alles wees op een volkomen wending
in diens kunst- en levens-idealen, zoodat
de verandering, die in Goethe gedurende zijn
Italiaansche reis was voorgevallen, hem
ook er toe bracht de gedachte, van waar
hij eerst was uitgegaan geheel te wijzigen.
Zij wilden in dit fragment zien: de aan
vang van een romen, welke als hoofd
idee vooropzette de wedergeboorte der
Duitsche cultuur door het theater; een ideaal,
zooals wij dat nog van de Sturm- und
Drang" periode uit zijn Frankforter tijd
konden verwachten, toen Shakespeare hem
een nieuwe wereld" openbaarde en de
jongeling met het zoekend genie geestdrif
tig in zijn naar den trant van den grooten
Engelschen dichter gevormde Götz von
Berlichingenschepping het geliefde Natio
nale Theater"-denkbeeld nog langs den
weg van het tooneel meende te kunnen
verwezenlijken. De titel: Theatralische Sen
dung kon dan nog breeder opgevat worden,
als Künstlerische Sendung"; en dat Goethe