Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD V Ou R NEDERLAND
2 Aug. '14. No. 1936
Het is natuurlijk een bloote toevalligheid,
dat wij het Ik zijn, dal wij zijn. Er waren
eindelooze mogelijkheden een ander Ik te
zijn, en bij een wie < weet hoe geringe, wij
ziging in de bestendigheid der verhoudingen
van zelf en om wereld, staat terstond een
dier tallooze potentieele Ikken gereed de
plaats van den, om zoo te zeggen, wettigen
eigenaar in te nemen.
Toch niet altijd terstond. Bij verfijnde en
tegelijk wijdaangelegde naturen, zooals kun
stenaars en groot-geloovigen wel zijn, schijnt
de plaats een oogenblik vacant te mogen
blijven en geniet het individu momentane
geWaarwordingen van onpersoonlijke totaliteit.
Hier is zulk een oogenblik in Willem
Mertens' leven.
...£ich verwonderend over het snel
wisselen zijner stemmingen, was hij opeens
van een heerlijk-gelijkmatige kalmte. De
minne, rumoerende gedachtetjes waren
uiteengejaagd en het was doodstil in hém. Hij
stond op een donker plein, vanwaar de leege
buitenwijken tot de polders leidden en de
bosschen om het stadje; hij wist zich een-.
zaam onder den somberen nachthemel hier
en veel verder nog, waar ergens de zee
brak op een eenzaam nachtelijk strand. Hij
wist zich sterfelijk verlaten te midden der
geweldige zwaaiïngen van werelden. Het
raakte hem niet meer en hij had er slechts
een stil-geniepig lachje voor, omdat het niet
waar kon zijn!
Het was als vielen de schellen hem van
de oogen, want hetgeen hij tot nu toe
het. meeste vreesde, werd hij plots ge
dwongen toe te geven: dit leven was
niet werkelijk en slechts het andere
was In den aanblik van het bewegelijke
stadsbeeld kwam ietsongekends. Dedingen
verschenen in zijne overtuiging van hun
onwezen, als om zich te wreken, met een
nieuwe, onweerstaanbare bekoring en door
zichtige speelsche veelkleurigheid. Tusschen
de zwart spiegelende winkelruiten en de ranke
fijn-belijnde lantaarn stoetten de lichtlooze
menschen als goedig gedierte. Kijkspelachtig,
verkleinde naar het einde der straat het ruim
telijke zich in een koepel van rossig licht,
maar vooraan lagen de vrije gedeelten met
de groote hobbelige keien vijandig open in
hun algemeenheid van verkeersweg. Hij kon
er de oogen niet van afhouden en, van een
zwaren last bevrijd, miste hij eindelijk de
innigheid van hier de jaren gegaan te zijn.
Met eene stille verrukking hoorde hij de
geluiden bits afschampen en bemerkte hij
zijn aandacht even zuiver gespannen en voor
de minste kleinigheden ontvankelijk, als de
enkele keeren, dat hij op reis was geweest.
Nieuwsgierig bleef hij er een tijdje aan toe
geven, zich vrij bewegend thans. Toch lag het
niet voortdurend binnen zijn bereik. Het week
uit den blik, die te hatelijker dan weer het ge
wone zag, en toen hij de gewaarwording be
redeneerd trachtte terug te roepen, bemerkte
hij slechts niet meer te weten hoe zij zich
kenbaar gemaakt had. Ook was hij vergeten
maar welk bierhuis hij eigenlijk onderweg
was; n ondeelbaar oogenblik was hem
iedere vastheid ontnomen en dacht hij ver
loren te zijn. Maar gaande voorbij een
smerig, mistig, afbellend straatje, waar, aan
een vervallen houten- waterbak, afval van
groenten en oud eten ziltig te stinken lag,
voelde hij, hoe met aanwending zijner
laatste krachten, zijn denken zich bevend
verweerde tegen geestelooze uiteenvloeiing
en zich in 'zijn wezenseenheid tezamen hield.
Tot het, met een zware opademing, een
weldaad was tot zich zelf terug*te ? komen
en, hoe armzalig dan, in den stagen regen
val te1 mogen gaan..."
Hier is het andere", waar toe te naderen
eerst een verheffingsgenot, maar dan een
duizelenden 'angst voor de identiteit van het
individu teweeg brengt, een angst als voor
den dood. Aldus drukt Willem Mertens zelf
uit, hoe deze vlagen over hem komen:
Het was iets, dat zich eigenzinnig mani
festeerde en in zijn verschillende wijzen
van optreden toch steeds hetzelfde was.
Het begon verleidelijk alsof een nieuwe
vastheid, een levend verband met het Andere
in die leegte mogelijk was. Men gaf er aan
toe en bijna aan het einddoel uitte zich die
helsche vrees. Zonder dien angst en wan
neer zijn geest niet zoo deerlijk ondermijnd
ware, wie weet, <jf daar niet wezenlijk een
geheel nieuw inzicht werd geboren?"
Zoo meent W. M., doch men kan daar
tegen volhouden, dat eerst de geest onder
mijnd moet zijn, om tot zulke nieuwe in
zichten" te stijgen.
Het is echter niet aan zulk een
vervloeing in het zielloos algemeene dat deze jonge
man ten onder gaat. De schrijver heeft
het, krachtens een inzicht, dat men heel be
zwaarlijk op haar juistheid beproeven kan,
zooniet gewild. Het Andere", dat telkens
anders en, men zou wel zeggen, telkens in
tenser, de persoonlijkheid van W. M.
beFEUILLETON
iiimiiiiiiiiiiiiimii
ADOLPHE
NAAR'TFRANSCH VAN JACQUES NORMAND
Dien avond '?een triesten Januari-dag
tegen het eind van het beleg van Parijs
verliet meneer Reboullet de mairie van het
negende arrondissement, waar hij de uit
deeling der levensmiddelen leidde; en hij
was zeer bewogen. Zijn képi van rustend
schutter van pantoffelheld, zpoals men
gedurende het beleg in 1871 de leden van
de stedelijke wacht noemde , diep over de
ooren getrokken, een lange cache-nez zeer
onmilitair gerold rondom zijn jaskraag, en
nauw hoorbare woorden mompelend, liep hij
langs de rue des Martyrs naar de avenue
Trudaine, waar hij op de vierde verdieping
een klein, maar heel helder vertrek bewoonde.
In de papierhandel hij had zijn naam
gegeven aan een bekende machine om papier
te weeken had hij een kapitaaltje verdiend.
En toen hij zich uit zijn zaken terug trok,
leefde hij er rustig van.
Voor zijn huis gekomen, beklom hij haastig
de trappen, stak de sleutel in 't slot en
klaaglijk als een stormwind klonk het:
Virginie!... wij moeten Adolphe nu wel
dooden!''
Bij 't schemerig lamplicht zat mevrouw
Reboullet te naaien. Het was een vrouw van
een veertig jaar, een ros-blonde dikkert.
Op het schreeuwen van haar man was zij
bevend opgestaan en verbleekte plotseling,
terwijl ze zuchtte:
Adolphe! gottegotl"
dreigt, is toch niet de oorzaak van zijn dood.
Door deze vlagen van vervloeiing, looperi
andere van bepaalde bewustzijnswisseling,
als een ander Ik, het gewone "-dreigt te
substitueéren. De hooge bewustheid waar
schijnlijk- van dit gewone Ik maakt, dat het
deze substitutie voelt naderen en er, als
tegen een doodsvijand, razend tegen moet
strijden. Een van beiden moet sneuvelen,
dat is duidelijk, als de persoonsomwisseling
niet ongemerkt kan geschieden. Maar de
Andere" weet hij veel sterker en zoo ver
mijdt hij stilte en eenzaamheid, waar het
gevaar van diens aanwezen dreigt. Het is
echter een gestadig onverzettelijk
voortdringen tot waar de ontmoeting klaarblijkelijk
en onvermijdelijk is.
Tot op eene avond, de Andere" ook
zichtbaren vorm aangenomen heeft en W. M.
terugkomend op zijn kamer, iemand" aan
tafel zitten vindt.
. . . In plaats van te gillen van angst, ging
hij , tot zijn verwondering rustig binnen en
sloot uit eigen beweging de kamerdeur van
.binnen. Het ging tusschen hen beiden en
niemand van de buitenwereld kon begrijpen.
Er was geen redding mogelijk, want hij
herkende den ander onmiddellijk als den
geweldige uit zijn droom."
Volgt een kort, veelzeggend gesprek, tot
M. met den moed der vertwijfeling" en
een kruik als wapen, op den Ander," die
als een balbezoeker in rok en witten das
gekleed is, toespringt.
Hij zag alleen nog maar de groote, witte
handen aan de staalgespierde polsen, waar
mede het rokmensch hem opving als de
eene acrobaat den andere en hem sissend
van woede voor zich uit naar het venster
droeg. Een gerinkel van glas bracht hem tot
bezinning, n oogenblik zag hij de
maanbelichte wanordelij kleege kamer, trachtte zich
nog vast te klampen aan de gladde spon
ningen, toen stortte hij ruggelings, tot na
een donderende stilte, de doelbewuste zwe
ving naar het Andere begon."
Hiermede is de lijdenstocht van dezen
mensch, in wien de Werkelijkheid ontijdig
tegen zich zelve opstond, volbracht en ik
herinner mij maar een zér enkel Hollandsch
litterair werk, waar zulk een sober gegeven
tot zoo treffende dramatiek is opgevoerd.
Al staat het te bevroeden, dat menige
vaderlander, ontsteld door het
buitenissigakelige en gekwetst door rauw realistische
détails, hier niet meer dan verouderd natu
ralisme zal vermogen te ontdekken.
FRANS COENEN
crits de Musiciens (XV?XVHIe siècles)
par J. O. PROD'HOMME. Paris, Mercure
de France
Ieder waardeert zijn eigen dingen, in den
circulus vitiosus zijner belangstelling, de een 'n
papyros, al staat er niets op dan de
teederheden van een vader jegens zijn zoon, de ander
nagemaakte catacomben, een derde de
Kretenser opgravingen, een vierde Chineesche
middeleeuwen, een vijfde oude teekeningen,
en ik weet niet hoe ik u zal interesseeren
voor deze oude Geschriften, die van mijn
gezichtspunt zoo aartsbelangrijk zijn ! Het
is een wereld van vergeten papieren, welke
een Adriaan van Oort, den kunstenaar van
het gebrandschilderde woord zeker had
moeten kennen, omdat het intellectueele en
sensitieve leven der middeleeuwen zonder
muziek niet denkbaar is, omdat deze geheele
menschheid tintelde van muziek, bij feesten,
bij oorlog, bij pest, hongersnood, droogte,
bij liefde en haat, omdat het milieu van
Frangois Villon (Je congnois Ie vin a la
tonne!) even muzikaal vibreerde als het
milieu van een prins, een staatsman, een
schilder, een geletterde, omdat ieder in dien
tijd zijne intieme betrekkingen had tot de
muziek. Gij ziet het in het zeldzame en
een weinig ontroerende testament van Dufay,
opgenomen, in dit boekje, in de zeven tes
tamenten van Willaert (alle zeven hard
nekkig geconstrueerd als de tenor eener
antieke compositie . . .) wier uiterste wil ge
redigeerd lijkt voor een heel dorp, stuiver
voor stuiver nalatend.
Men vindt deze documenten, hoewel
daaruit de historie opgebouwd moet worden,
in geen enkele muziekgeschiedenis. Zij
spelen echter nog minder mee in het
hedendaagsche leven en voor ons, Nederlanders,
hebben componisten geen waarde meer.
Voor de oude muziek, welke, toegepast in
onzen tijd, dezelfde omwenteling zou ver
oorzaken als de herleefde primitieven brach
ten in de schilderkunst, bestaat slechts eene
belachelijke belangstelling: men zingt ze
nu en dan, doch van haar wezen en hare
techniek is niemand op de hoogte en aan
de conservatoria kan ze niet gedoceerd
worden. Maar wat zal de eerwaarde heer
die-en-die van over zijn brevier (men heeft
Toen liet zij zich weer neer vallen in haar
stoel, denk- en daadloos, de vleezige handen
in onderworpen en berustende houding.
Reboullet wierp achtereenvolgens z'n kepi,
cache-nez, bajonet, op zijn ledikant, ging
voor den spiegel staan, streek met zijn hand
over den rozigen kalen schedel, waarop,
ondanks de kou, eenige zweetdruppels pa
relden; de handen in de zakken, liep hij de
kamer op en neer zonder ophouden.
Ja, Adolphe moet doodgemaakt worden!
't Is hard, maar wat moet je anders ? Wij
moeten er wel toe komen Ik heb deze
opoffering zoo lang mogelijk uitgesteld. Maar
nu Wat zeg je ?"
Mevrouw Reboullet zei niets. Zij bleef
steeds in dezelfde houding. Alleen begonnen
twee tranen, twee dikke ronde tranen langs
haar wangen te rollen.
Schrei je? Oh, 't is zoo natuurlijk en ik
zelf... als ik geen man was... maar voor
den drommel! er moet opgetreden worden.
Bovendien: denk je, dat hij nog zoo aan
't leven hecht? Zoo jong is hij ook niet
meer, en dan nog een maagziekte. Onder
ons gezegd, hij zal 't niet lang meer maken."
Maar, maar... als we hem eens goe ...
goed verzorgden," klaagde mevrouw Reboul
let door haar tranen heen met haar kinder
stemmetje.
Nee! Nee!"
Zouden we nog niet wat kunnen wachten?"
Hij ging vlak vór haar staan en z'n woor
den zachter sprekend, begon hij: Luister
eens, Virginie! Er is n ding, waar ik nooit
mee scherts, zoo je weet. Dat is onze repu
tatie. Welnu: onze reputatie staat op spel!"
Onze repu... pu..."
Ja! Door Adolphe, wij worden met een
kwaad oog aangezien in onze wijk. Ondanks
ons sinds jaren gewend om de oer-meesters
alleen rationalistisch te beschouwen als on
berispelijke noten machines en men vond den
nieuwsten kerkstijl uit deze visie) of de leek
die-en-die, statig dilettant, een beetje grij
zend en met onvermurwbaren maatstok,
van over zijne Lassus-uitgave, zonderlinge
oogen draaien, als men hem een echt accent
citeert van den echten Lassus (een brief
aan den hertog van Beieren) te joviaal voor
een kerk-componist, diaboliek voor een
zanger van zoo heilige hymnen....
Si vre Ex«. se porte bien
Cela va bien;
Si vre Ex<*. N'a pas de mal
Cela demande Mons'. daumal
Si vre Exc<= a son plaisir
Je n'en ai pas de deplaisir;
Si Madame sa femme bien se porte,
Je ne m'en plains ni deconforte;
S'elle a la panse bien enflee
C'est signe, que l'aues bien pressee
S'elle sent son enfant remuér.
Cela vient du cul remuér
C'est la sentence de Janobbo
En disant Bon di meser gobbo:
Celsitudine Vestrum
Seruitoribus?vris seruitor:
ORLANDO DI LASSUS
De heeren, die zoo fanatiek trachtten om
van de muziek der oer-meesters eene eunu
chen-kunst te maken, mogen er van over
tuigd zijn, dat ook in de werken dezer
componisten vele zulke (o! familiaire...)
Pansgeluiden klinken.
En zoo is het inderdaad dunkt mij
van het grootste belang, te lezen, dat er
onder de nalatenschap van Handel een
Rijngezicht was van Rembrandt; dat Bach zich
zonder humor beklaagt over de gezonde
lucht van Leipzig,. welke hem, daar de
sterfgevallen ontbreken, een deficit bezorgd
van honderd daalders 's jaars; de meening
van Gluck in een brief aan Klopstock,
meening welke nog geldig is, car, bien que
vous ayez d'excellents musiciens, il me
semble pourtant que ja musique qui demande
de l'inspiration est encore tout a fait
trangère dans vos contrées, ce que j'ai vu derni
rement par la Recension qui a téfaite a Berlin
sur mon Alceste"; hoe een de la Barre in
zijn vriendelijk Mémoire over Musettes et
hautbois, zegt dat de Philidors en
Hotteterres (onder Louis XIII de Guarnerii der hobo)
heel wat hout en muziek bedorven hebben,
voordat hunne instrumenten geschikt waren
voor een concert; zeer belangrijk en actueel
het fragment uit Le théatre a Ia mode"
(1720) van zekeren Benedetto Marcello,
dichter en componist, eene ironische
aesthetica, welke den tegenwoordigen futurist niet
kwalijk zou passen.
Wantrouw de oude musici niet, omdat
de nieuwe dikwijls droog zijn en
onuftstaanbaar pedant. Zelfs Prod'homme heeft er
iets van en ondanks enkele slordigheden, als
o. a. de onnauwkeurige vertaling in de leer
zame geheimen ontsluierende dedicatie van
Palestrina's Canticum Canticorum, waar de
naieve meester beweert, dat hij voor deze
gelegenheid eens vuriger (en niet
vroolijker") componeerde, laat hij zoo taaie blad
zijden drukken, dat zij in Duitschland uit
gegeven konden zijn.
Maar welk een curieuse anecdote vind ik
daartegen weer niet in% een brief van zekeren
AndréMaugars, welken ik de tegenwoordige
instrumentalisten en zangers, prat op wat
aangeleerde techniek en verstoken van alle
genie en naturel, onder oogen zou willen
brengen. Maugars was een beroemd vio
list, van wien men geboorte- noch sterfjaar
kent. Hij verbleef aan 't hof van Jacobus l
en vertaalde enkele werken van Bacon in
het Fransch, viel in ongenade bij Louis XIII
en Richelieu en begaf zich naar Italië, van
waar hij zijn Response schreef faite a vn
Cvrievx sur Ie sentiment de la Mvsique d'Italië"
(1639). Daar improviseerde hij te Rome in
de kerk der Franschen gedurende de mis op
den feestdag van den heiligen Lodewijk. Hij
bezielt zich met de herinnering aan zijn
nationalen heilige, zijn volk en de tegen
woordigheid van 23 cardinalen. Men geeft
hem een thema om er over te fantaseeren
na den derden Kyrie eleyson, hij bestijgt
eene kleine tribune, wordt begroet met ap
plaus en speelt met zooveel geest dat de
kardinalen hem verzoeken opnieuw te spelen
na den Agnus Dei; men zendt hem een nieuw
thema, un peu plus gay que Ie premier,
lequel je diversifiay avec tant de sortes d'
inventions, de differens mouvemens, et de
vitesse, qu'ils en furent très-estonnez...." hij
wordt bij den paus geroepen, die twee uren
luistert naar den violist.
Dit boek geeft niet alleen de melancholie
van oude papieren. We hebben opera's, draai
orgels, orchesten, koren, piano's, maar onze
cultuur filtert niet meer muziek gelijk voor
heen en ik betreur dit dagelijks. Een god
imiMiiiiiiiMMiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiili
m'n verbod om 'n eindje met hem te wan
delen, laat je hem eiken dag uit op de ave
nue. Hij is schandelijk dik. En bedenk dit:
de menschen hebben oogen, nietwaar? Men
vindt het vreemd, onvaderlandslievend
versta je 't wel: nvaderlandslievend!
dat in deze tijd van 't beleg, nu zooveel
arme drommels niet eens een stukje
paardenvleesch hebben te eten, wij den kost
geven aan een nietsnutten En niet alleen in
onze wijk babbelen ze erover. Het praatje
gaat als een loopend vuurtje... op de
mairie hadden ze 't er ook al over... ja,
ja, op de mairie ! Al sedert een tijdje voelde
ik voor mij een duidelijke verkoeling. Ik kon
niet begrijpen waarom. Tot zooeven bij de
uitreiking sergeant Bosc naar me toe komt
en met 'n gemeen lachje zegt: Hoe gaat
het met meneer Adolphe ?" Toen heb ik be
grepen dat de opoffering noodzakelijk was...
en 't zal gebeuren."
Meneer Reboullet had dit alles in n
adem uitgesproken met de drukke haast van
een bedeesd mensch, die een besluit heeft
genomen. Z'n anders doffe oogen vlamden.
Na een kleine stilte stamelde mevrouw
Reboullet: Maar ik... ik... nee... ik zal
nooit, nooit de moed er toe hebben."
Oh! maar ik zal niet zoo wreed zijn om
't jou te vragen en ik zelf zou er ook niet
toe in staat zijn! Nu, Rose moet er zich
maar mee belasten."
Zij, zij... zal niet willen, zij hou...
houdt zooveel van hem !"
Zonder te antwoorden schreeuwde Reboul
let: Rose!"
Een meid verscheen, half-boersch, groot,
beenig, de handen op de heupen; ze keek boos.
Reboullet begon plechtig, terwijl hij leunde
tegen den schoorsteenmantel:
schiep voor de muziek zoo gelukkige dagen,
en deze kunst, die voor den mensch al het
cosmische had van een natuurgeluid, is ver
weesd van elke betoovering, instinctieve
bloei en hare zachte alomtegenwoordigheid.
MATTHIJS VERMEULEN
* * *
Nieuwe boeken voor kinderen
Hoe de Sterrekindertjes uit spelen gaan,
door ALFRED LISTRAL. Alkmaar, Gebr.
Kluitman.
Om de teekeningen en de versjes beide
is deze uitgave te prijzen. Bizonder poëtisch
zijn de gedichtjes van Listral. Ze zijn in den
kinderlijken toon gehouden, doorrankt van
grappige wendinkjes, die iets primitiefs en
ongekunstelds hebben. De geest die er in
flonkert is ongemeen, maar hij schuilt niet
weg onder smuk van woorden; voor de
kleine lezers is hij te tasten zonder inspan
ning. Het is troostrijk voor ons Nederlandsen,
dat in vertaling de subtiliteit van de ge
dichten bewaard bleef: dit is waarlijk iets
anders dan wij van de meesten onzer nijvere
kinderdichteressen gewend zijn.
Doch de illustraties doen voor den tekst
in aantrekkelijkheid en fijnheid niet onder:
ieder nieuw bedrijf van de Sterrekindertjes
vindt zijn uitbeelding in een prent, die
eenvoudig en begrijpelijk is gehouden,
maar waarin door een levendige verbeelding
schakeering is gebracht. Het is werk van
een artist, die zich met toewijding in het
verbeeldingsleven van kinderen heeft inge
dacht en van hun onbeholpen voorstellingen
iets weet te maken, dat primitief is, maar
tegelijkertijd in zijn genre bijna volmaakt.
Het is mij echter een raadsel, waarom de
naam van den teekenaar, A. van Lewinsky,
niet op den omslag is vermeld. Op het
achterschutblad was wel ruimte voor een
ontsierende advertentie, maar de naam van
den teekenaar kon in het geheele boek geen
plaatsje vinden!
Behalve het bedrukte achterschutblad, is
het boek goed van uitvoering.
- * * *
Oude en nieuwe verhalen, door N. VAN
HICHTUM. Illustraties van Mevr.
MiDDERIOH?BOKHORST. Alkmaar, Gebr.
Kluitman.
Een bundel met smaak en fijne beschaving
bijeen gelezen vertellingen, waarvoor in het
huisgezin en in de school een plaatsje moet
worden ingeruimd. Als men nagaat dat in
sommige scholen de ziellooze
vertelselboeken van Hinse en Stamperius, van Kath.
Leopold en Henr. Dietz, van Joh. v. Woude
en anderen nog opgeld doen, vooral pp de
voorbereidende scholen, wordt het tijd dat
deze bundel een plaatsje krijgt, dat hem
zeker meer toekomt dan de pas genoemde.
De verhalen zelf zijn zeer verscheiden, maar
haast steeds interessant. Er zijn oude be
kenden bij, doch dat is eer een aanbeveling
dan een afkeuring, want Mevr. van Hichtum
weet op bizonder levendige wijze te ver
tellen. Haar stijl is klaar en niet zonder
schoonheid, en haar taal heeft een eigenaar
dige, persoonlijke bekoring, ook door de
teekenachtige gewestelijke woorden, die hier
tot nieuw leven komen.
Over de plaatjes is niet veel goeds te
zeggen. Het is eigenlijk triest dat een talent
volle vrouw als Mevr. Midderigh gaat tee
kenen zonder dat zij iets te zeggen heeft,
ja, blijkbaar met onlust en tegenzin dikwijls,
ronduit gesproken: op bestelling en zonder
bezieling werkt. Ik hoef, om dit aan te
toonen, slechts te wijzen op het plaatje op
pag. 47, dat armoedig is en leelijk van factuur,
om niet te zeggen slordig en misteekend.
Bladzijde 51 heeft een onooglijk smoezelig
prentje, en het geheele boek door tref ik
vreemd gevlekte gezichten aan.
De band past zich bij de verluchting goed
aan. Wat zou dit nu niet een mooie gelegen
heid geweest zijn, om, met deze goede ver
tellingen, tegelijkertijd eens goede illustra
tieve kunst in het huisgezin te brengen!
De schipper van de Jacomina, door
MARIE BODDAERT. Illustraties van
Louis RAEMAEKERS. Alkmaar, Gebr.
Kluitman.
Van de gelegenheidsboeken ter wille van
de onafhankelijkheidsfeesten verschenen, is
dit veruit het beste, ten eerste omdat alle
onaangename en stuitende tendenz ontbreekt,
maar ook omdat de schrijfster met zooveel
liefde en toewijding zich in haar personen
heeft ingedacht, vooral in de jongensfiguren.
Het is haar laatste boek geweest, maar
Marie Boddaert deed nooit vrees koesteren,
dat men een volgend boek met ongerustheid
moest tegemoet zien. AI haar werk voor de
jeugd heeft een hooge houding en schrijvend
over den tijd, die het vorig jaar zijn eeuw
feest vierde, blijft zij op dat hooge plan.
Meisje, we vroegen je graag een
dienst, een groote dienst, 't Zal je on
getwijfeld veel moeite kosten; maar ik
ben ervan verzekerd dat om je meneer en
mevrouw te verplichten, die altijd voor je
zijn geweest... nu ja,... dat weet je zelf
wel..."
Rose luisterde, wantrouwig.
Kijk, 't gaat hierom. Wij moeten oris
bevrijden van ... we moeten Adolphe doo
den, dat is 't 'm. En omdat wij er de
moed niet toe hebben, noch mevrouw, noch
ik, omdat wij hem niet toevertrouwen aan
vreemde handen, zoodat z'n dood misschien
smartelijker dan zou zijn, wouën we je wel
vragen..."
't Gezicht van Rose ontspande zich. Dat
was me nou de dienst die ze vroegen!
Adolphe vankant maken, die haar altijd zoo
veel te doen gaf!
Niettemin, terwijl ze haar inwendig ple
zier verborg en de punt van haar schort rond
haar zwarte, gebarsten vingers rolde, zei
ze: Zeker, zal me dat aan 't hart gaan.
Arme Adolphe! Maar om meneer en mevrouw
van dienst te zijn..."
Mevrouw Reboullet klaagde.
Alles ... alles, wat ik je vraag is dit:
dat we niet hoeven te weten, hoe je 't
aanlegt en ook niet wanneer je hem zult
dooden!"
Drommels!" zei Reboullet, ik ben er ook
bang voor 't precies te weten. Neen! mor
gen ; dan heb ik een vrijen ochtend. Wij
zullen uitgaan, mevrouw en ik, om tien uur;
om twaalf uur komen we terug en in die
tusschentijd ... Je begrijpt me wel, hè?"
Zooals, meneer wil. Maar 't gaat me
aan 't hart, hoor, meneer en mevrouw; het
gaat me aan 't hart."
De bizonder verzorgde taal geeft een ver
heugenis op zich zelf en zooiets mag m. i.
voor vele kmderschrijversieen les zijn, ëat
men precieus kan zijn eW toch volkomen
begrijpelijk voor kinderen. Dit
gelegenheidsboek beveel ik graag aan. Louis Raemaekers
zorgde voor plaatjes, doch zijn fort wordt
het teekenen voor reproductie op glad
papier nooit.
* * *
Bobbie, door ETHEL TURNER. Geïllus
treerd door HAROLD COPPINQ A. W.
Bruna en Zoon, Utrecht.
De verhalen van Ethel Turner verheugen
zich in een haast legendarische populariteit
en ik moet toegeven, dat zij zulks wel
eenigszins verdienen; alleen kan men met
het gansche oeuvre van de schrijfster voor
zich, moeilijk zich aan de gedachte ont
trekken dat dit alles een beetje eentonig
gaat worden en dat de schrijfster al te veel
variaties op een zelfde thema maakt. En
dat ze misschien au fond ongevoelig is,
een koele geest, die enkel geïnteresseerd is
door de business", die ze met haar talent
kan maken. Op den duur spot zij mij te
veel en verstaat ze beschaafd en haast ge
slepen de kunst van belachelijk maken,
waarmee men tegenover kinderen al zeer
voorzichtig behoort te zijn. De predikant,
de vader van de jongenstroep, waarin het
meisje Bobbie een poosje wordt opgenomen,
blijft zeker in kinderen leven als iemand,
op wie ze een beetje smadelijk neerzien.
Van geest en snakerij tintelt ook weer dit
boek, maar ik kan niet ontkomen aan de
indruk, dat de kinderen, die met hun eigen
aardigheden scherp staan afgeteekend niets
anders waren dan waarnemings-objecten.
Maar ik durf niet positief zijn in mijn oor
deel, al zou ik menig gedeelte tot staving
van mijn meening kunnen aanhalen. Ik hoop
van harte dat ik mij vergis, want van frissche
gezonde boeken, waarin de vroolijkheid
hoogtij viert, kunnen we niet te veel hebben.
En de lach, die Ethel Turner wekt, is ver
bazend aanstekelijk.
HESSEL
Touringclub des Instituteurs
hollando-belges
In Augustus 1905 werd te Luik het Eerste
Internationale Onderwijzerscongres gehouden
en na afloop daarvan deden de
Nederlandsche afgevaardigden, onder leiding van
hunnen Belgischen collega Cyriel
Varendonck, onderwijzer te Moerbeke Waes, een
rondreis door België.
Juist Varendonck moest die leider zijn,
omdat hij reeds toen een goed vriend van
de Ned. Onderwijzers was, die hem reeds
meermalen als afgevaardigde van den
Algemeenen Belgischen Onderwijzersbond, waar
van hij vice-voprzitter is, op hun jaarver
gadering, als dien .leuken Vlaming" hadden
leeren kennen en zijn ambtsbroederlijken
groet" van harte hadden toegejuicht.
Maar niet daarom alleen moest hij de
Führer van zijn Hollandsche collega's zijn.
De Belgische onderwijzers wisten maar al
te best, dat het aan Varendonck in alle
opzichten was toevertrouwd, de schoonheden
en rijkdommen van hun mooi en industrieel
land den vreemdelingen te toonen.
Varendonck was toen reeds een bereisd
man! Begaafd met den
practisch-kaufmanrischen blik, die in 't algemeen zijn
landgenooten zoo eigen is, was hij de aange
wezen leider.
Bewijzen van bekwaamheid daarvoor had
hij trouwens reeds gegeven, toen hij met
collega's van eigen land Londen, Parijs, de
Boorden van den Rijn, Italië en Zwitserland
had bezocht."
De Hollandsche collega's, die huneersten
toer door België" mee maakten waren dan
ook meer dan voldaan. En een hunner*)
riep vol enthousiasme uit: Dat alles moesten
de Hollandsche collega's ook eens kunnen
zien, niet alleen voor hun-zelf maar ook
voor 't onderwijs". Doch hij die deze woor
den sprak, wist beter dan eenig ander, dat
dit voor de meeste Ned. klasseonderwijzers
voprloopig zeker nog wel een ideaal zou
blijven, want reizen kost geld en een bedrag
voor vacantiereizen is op het budget van
den volksopvoeder uit het steinreiche Hol
land" nog niet uitgetrokken. De weinige
Nederlandsche onderwijzers die zich een
buitenlandsch zomeruitstapje kunnen veroor
loven yerkeeren in den regel in exceptioneele
condities.
En toch... zou ieder onderwijzer jaarlijks
een vacantiereisje moeten kunnen maken,
niet alleen voor zijn eigene physieke ver
sterking en geestelijke verfrissching die
zijn voor ieder werker al even noodzakelijk
gewenscht maar bovenal in 't belang van
het onderwijs.
Dat valt in je te prijzen, meisje! Als je
blieft!"
Hij gaf haar een geldstuk. En terwijl zij
tegenwerpingen maakte, nam zij 't aan. Toen
ze nauwelijks weg was, grinnikte ze: Tien
francs! Ik zou er twintig wel hebben willen
geven, als ik dat smerige beest eerder kwijt
was geweest!"
Fantastisch product van mops- en
windhond, de ooren te lang, de staart heel dwaas
gebouwd, mager de pooten, geweldig de
buik, was Adolphe zeker uit
schoonheidsoverwegingen niet te prijzen. De bizarre
naam van Adolphe had hij niet gekregen,
zooals sommige verlichte geesten het wel
wilden voorstellen, van den beroemden
roman van Benjamin Constant. Neen. Het
beest had eertijds toebehoord aan een neef
van Reboullet, neef Bergastier, een soort
oud mislukt schilder, 'n bohémien met
slappe hoed en wapperende das. Voormelde
Bergastier voedde voor de burgers een
gloeiende haat, die hij bij elke gelegenheid
maar uitte. En voor hem, was het burger
dom, het hatelijke burgerdom, verpersoon
lijkt in den persoon van meneer Thiers.
Daaruit sproot zijn denkbeeld voort zijn hond,
dien hij beschouwde als 't volmaakste pro
duct van hondenleelijkheid, den voornaam
te geven van den staatsman. Maar, hoe
antiburgerlijk Bergastier ook was, een slecht
mensch kon men hem niet noemen. Voor
Adolphe betoonde hij de meest wenschelijke
genegenheid. De familie Reboullet, k brave
menschen, hadden Adolphe tot zich genomen
bij den dood van Bergastier.
Toen meneer en mevrouw Reboullet den
volgenden morgen om tien [uur uitgingen,
na Adolphe voor 't laatst vaarwel gezegd te