Historisch Archief 1877-1940
2 Aug; '14. No. 1936
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
E. HEIMANS t
lang reeds toekwam." Maar komt, laat ons
hierbij niet te lang stilstaan. Heimans zelf
zou zeker op zijn pijnlijkst getroffen zijn,
indien hij wist, dat dit onderwerp openlijk
was ter sprake gekomen. En wil niet een
cere-doctoraat zijn eene belooning voor zeer
belangrijke en uitnemende wetenschappelijke
verdiensten en niet voor het populariseeren
van eene wetenschap? Doch, zoo hoor ik
vragen, had Heimans dan geen zuiver weten
Beeldende Kunst
onder redactie van H. P. BREMMER
Druk en uitgave van Scherjon, Utrecht.
Reeds acht afleveringen van de nieuwe
reeks Beeldende Kunst" onder redactie van
H. P. Bremmer zijn er verschenen.
Het wil me voorkomen, dat de heer Brem
nier met deze voortzetting van de vroegere
uitgaaf een wijziging in zijn
onderrichtmethode heeft aangebracht. De acht platen
toch, die iedere aflevering bevat,
reproduceeren nu kunstwerken, die onderling in ieder
opzicht, van den meest verscheiden aard zijn,
bijv.: een steenen Egyptische kop naast
een teekening van Ostade, een italiaansch
portret en een Chineesch beeldje, een
vrouweportret van Redon en een
middeneeuwsche miniatuur, een Delftsche tegel en
een vlaamsche Madonna, een kubistisch
bloemstuk en een polderlandschap van
Ga'briël, etc. etc. De stelregel: door het onder
scheid leert men de dingen kennen," ligt
.aan deze blijkbaar opzettelijk wanordelijke
samenvoeging (maar wellicht toch niet zonder
toeleg op een vergelijkende beschouwing)
te_n grondslag. Een methode, die te verde
digen is en zelfs als doelmatig erkend kan
worden bij de overweging, dat bij het be
oordeelen van een kunstwerk het criterium
niet mag liggen in de uiterlijke gedaante,
die, naar gelang ze aan het oog meer of
minder gemeenzaam is, vór of tegen
ingeaiomenheid wekt. Onbevangen aanschouwing
moet door hem, die zuiver wil genieten of
helder beoordeelen allereerst betracht worden.
Niemand zeker bezit die deugd in volmaakten
vorm en het vooroordeel is zelfs ons aller
erfzonde; het inzicht hiervan echter is al een
heelmiddel tegen het kwaad. De groote
moeielijkheid is: een kunsiuitingaf gescheiden
van alle andere die men zag, te zien; of
zooals Bremmer zegt: Men moet zich nu
eenmaal, kunst beschouwende, afvragen wat
de wil en bedoeling is van den maker, en
schappelijke verdiensten als bioloog? Mijn
antwoord daarop moet bevestigend luiden,
zooals ik thans kort zal aantoonen, en naar
mijne overtuiging zou de bedoelde waar
deering van de autoriteiten zeker op den
duur niet zijn uitgebleven.
Wanneer ik dan kom spreken over Heimans'
verdiensten, dan zou ik in de allereerste
plaats nog even willen memoreeren zijne
schitterende qualiteiten als schrijver. Leest
tal van artikelen van zijne hand in dit blad,
leest den aanvang van zijn met Thijsse ge
schreven boek In het Bosch", en het zal
een ieder duidelijk zijn, dat een groot litera
risch talent tot hem spreekt. Met enkele
trekken weet hij ons soms in eene stemming
te verplaatsen. Ik denk hier bijv. aan zijn
opstel in dit weekblad over het hek van
onzen Amsterdamschen Hortus. Waarlijk,
deze gave alleen ware reed voldoende ge
weest, om de aandacht van hooger geplaat
sten te trekken, zij het dan ook niet met
het oog op het verkrijgen van een eere
doctoraat in de plant- en dierkunde. Geen
wonder, dat Heimans, zoo zeer beschikkend
over de macht van het woord, bij uitstek
de man was, om de studie van de levende
natuur, die hem lief was, te populariseeren
en algemeen ingang te doen vinden.
En thans genaderd tot mijn eigenlijk on
derwerp, waarover ik ook beter vermag
te oordeelen, de waarde van Heimans als
man van de wetenschap, zoo wil ik terstond
opmerken, dat die beteekenis m. i. was van
tweeërlei aard. Men kan spreken van een
indirekten en van een direkten invloed, dien
Heimans in dit opzicht heeft uitgeoefend.
Beide wil ik in de volgende regelen kort
in het licht stellen.
Indirekt in het belang van de wetenschap
werkzaam, was Heimans, in zooverre tal
van jongelieden door hem zijn opgewekt
en met hem door den voor eenige jaren
eveneens op vrij jeugdigen leeftijd overleden
Jaspers, door Thijsse en enkele anderen
om Ihet niet bij liefhebberen in de biologie
te laten, maar na het afleggen van het eind
examen van hoogere burgerschool of gym
nasium haar als wetenschap aan onze
akademie te gaan beoefenen. Ik voor mij
verklaar gaarne tot deze rubriek te behooren
en weet, dat naast het voortreffelijk onderwijs
van mijn hooggeschatten leermeester dr.
Costerus het vooral de bezieling was, welke
van Heimans uitging, die mij tegen het
einde van mijn studietijd op de H. B. S. deed
besluiten,, in de plant- en dierkunde te gaan
studeeren. Algemeen bekend is het feit, dat
onze universiteiten tot nu toe niet in staat
zijn gebleken, een voldoend aantal gestu
deerde biologen af te leveren, om in het
vervullen van de talrijke vacante betrek
kingen te voorzien, ofschoon moet worden
toegegeven, dat het groote aantal van de
op het oogenblik studeerenden mag doen
verwachten, dat aan de malaise" in het
vak weldra een einde zal zijn gekomen.
Alom in den lande wordt gevraagd naar
leeraren in de natuurlijke historie en wordt
middelbaar onderwijs in dit vak gegeven
door onbevoegden. De vraag naar doctoren
in de plantkunde voor onze proefstations
overtreft steeds het aanbod. Hoeveel grooter
zou de misère thans zijn, wanneer Heimans
er niet was geweest om door zijne taal en
zijn geestdrift tientallen van jongelieden den
weg naar de akademische studie in de biolo
gie te doen inslaan. Het komt mij voor, dat
niemand Heimans' verdiensten in dit opzicht
zal willen of kunnen ontkennen.
Minder gemakkelijk valt het, Heimans1
beteekenis als zelfstandig wetenschappelijk
werker in te zien. De oorzaak daarvan is
gelegen in zijne reeds vermelde bescheiden
heid, die hem er steeds van weerhield, tot
het schrijven van zuiver wetenschappelijke
médedeelingen over te gaan, ofschoon hij dit
gemakkelijk zou hebben kunnen doen. Toch is
die beteekenis aanwezig, zooals ook wel dade
lijk vanzelf spreekt, wanneer men bedenkt, dat
Heimans' geschriften berusten op eigen waar
nemingen, terwijl het ook een wensen van
den overledene was, dat in zijn tijdschrift
De Levende Natuur" niets zou worden
geschreven, waaraan geen eigen observatie
ten gronde lag. Veel van die waarnemingen
waren natuurlijk reeds gedaan of van geringe
waarde voor de wetenschap, maar aan vele
andere kan een meer of minder groot belang
niet 'ontzegd worden.^ Anatomische of
physiologische onderwerp'en zijn door Heimans
niet in studie genomen, voor zoover mij
bekend is. Zij leenen zich ook minder goed
tot populariseeren. Wel is dit het geval met
de z.g. bloemenbiologie, een tak van onze
botanische wetenschap, die, wel is waar, in
de laatste jaren wat aan interesse heeft
verloren, maar die toch nog steeds onze
belangstelling vraagt. Op dit gebied heeft
Heimans menige belangwekkende waarne
ming gedaan. In het bijzonder echter, vooral
in de laatste jaren, was hij werkzaam op
het terrein van de plantengeographie.
Plantengeographie is de studie van de betrekkingen
tusschen de plantenwereld en de aarde, die
zij bekleedt, uit een oogpunt van geologie
en geographie. Zij is eene tegenwoordig
zeer in aanzien staande onderafdeeling van
zijn vak en vele bekende botanici in het
buitenland, Massart in Brussel, Schroeder in
Zürich en zoo vele anderen, houden er zich
uitsluitend mee bezig. Tal van belangrijke
problemen uit de geschiedenis onzer aarde,
als de ontwikkeling der continenten en hét
ontstaan der soorten, worden door hen nader
tot hunne oplossing gebracht. Hier vooral
is°Heimans aktief werkzaam geweest en
op dit gebied in het bijzonder had nog veel
van hem kunnen worden verwacht. Daarvan
getuigt zijn Uit ons krijtland", een
botanischgeologische beschrijving van de omgeving
van Epen in Zuid-Limburg. Zoo degelijk is
dit werk, dat ik niet kan nalaten het mijn
studenten aan te bevelen en het ons ook
steeds op onze excursies naar Zuid-Limburg
vergezelt, ofschoon het weer geheel in
populair-literarischen trant gehouden is. Zelfs in
het buitenland vond Heimans reeds waar
deering als plantengeograaf. Welsprekend
in dit opzicht is, dat Professor Massart, toen
hij voor eenige jaren met de Extension de
l'Üniversitélibre de Bruxelles" eene
plantengeogrophische excursie in ons land wenschte
te houden, zich tot Heimans heeft gewend
met het verzoek, de leiding van deze tocht
op zich te nemen. Heimans heeft dat gedaan
en hij heeft zich op voortreffelijke wijze van
zijn taak gekweten. Ik heb deze excursie
meegemaakt en ik moet zeggen, dat mijne
bewondering voor hem in die dagen zeer is
gestegen. En toen gedurende de laatste
plaSnten-geographen-excursie in Amerika een
iHiiiiiimiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiMiitMJiirmniiiimiMiiiinMimiHiiimiiiiiiiHiiMMiHM
Hei mans in actie in het krijtland
der deelnemers mij toevoegde: Het is een
schande, dat in uw land tot nog toe zoo
weinig aan plantengeographie is gedaan en
er moest spoedig eens over de Hollandsche
flora een werk verschijnen als Massart's
Esquisse de la geographie bontanique de
la Belgique," toen is mijn antwoord geweest:
Wacht maar, daar zal onze Heimans wel
voor zorgen."
Onze Heimans! Nu is hij heengegaan, de
kleine levendige man met zijne groote gaven
van hoofd en hart. Maar wij willen niet om
hem treuren. Hij heeft genoeg gedaan, om
voort te leven in onze harten. Ook al zullen
wij geen nieuwe boeken van hem meer zien
verschijnen, geen nieuwe artikelen van hem
meer lezen inde Groene" of in De Levende
Natuur", het zal ons zijn, of hij nog in ons
midden verkeert. Betreuren .wij het slechts,
dat wij niet meer in de gelegenheid zijn, de
ontplooiing van zijn geest te volgen. Gewis,
zijn hoogtepunt had hij nog niet bereikt.
Betreuren wij het slechts, dat hij zelf niet
meer in staat is te genieten van zijn rijke
leven, van de eerbewijzen ook, die hem
zeker eens zouden zijn ten deel gevallen en
waarvoor geen enkel mensen, zelfs Heimans
niet, ongevoelig had kunnen zijn.
TH. J. STOMPS
iiilliiiiiiHiiiiiiiittiimmiiimlilimimimiliiimii
De vrijspraak van Mad. Caillaux
De beschuldigde opstaand om een vraag
van de president te beantwoorden
daarnaar oordeelen en beoordeelen, om tot
den grond van het kunstwerk doorte dringen."
Nu kan er tegen deze uitgave wel worden
ingebracht, dat een zoodanige van den hak
op den tak springende kunstbeschouwing
te afleidend is, en dat, daar in zekeren zin
tegenover den norm van het menschelijk
bevattingsvermogen de inhoud van een kunst
uiting onmetelijk is, aldus aan verdiepte door
schouwing of intense aanvoeling verloren
zou worden wat ermee aan verruiming van
inzicht te winnen is. Want alle waarde
schatting, hoe ruim en onpartijdig dan ook,
heeft ten slotte aan zich een persoonlijke
toeneiging en gelukkig wat het koesteren
van het object zijner voorkeur is een
zwakke f?) menschelijke neiging, die echter
een bron is van aardsche zaligheid.
Voor het gros echter van de kunstzinnige
leeken, die in de esthetische sfeer waarlijk
nog niet geleerd hebben hunne zinnen hart
grondig op iets te zetten, zijn die dwalende
verkenningstochten naar het schoone niet te
ontraden. Integendeel; als men waarneemt
hoe de meesten met hunne logge appreciatie
zich moeielijk kunnen verplaatsen, hoe zij
bij een kunstuitzegging het meest oor
hebben voor de gemeenplaats, dan lijkt dit
systeem niet kwaad voor het verruimen der
ontvankelijkheid.
De tekst is geheel 'm den zakelijken be
toogtrant gesteld, den heer Bremmer eigen
hij heeft hier als 't ware zijn colleges
in briefvorm gegeven. Daar is iemand, die
zonder zich ooit te laten gaan in vervoerd
lofprijzen, op schier rekenkunstige wijze de
kwaliteiten en een kunstwerk vaststelt, om u
te laten heen gaan met de stellige overtuiging
van de juist aangegeven waarde. Daar spreekt
uit die toonlooze, verstandige beredeneering
een onwankelbaarheid van meening, en een
stellige bewustheid, die haast beangstigend
aandoen soms. Ik heb alle achting voor
Bremmers' analytische beschouwingswijze,
voor de kalm-heldere argumentatie van zijne
beweringen; dat hij bovendien een man is van
eruditie, van een fijn aanvoelingsvermogen
en ruimen vasten blik, geloof ik ook
evenals ik toestemmen wil, dat hij met die
hoedanigheden voor publiek de gids en
voorlichter bij uitnemendheid is op het ter
rein der schoonheid. Maar toch wil men
zich daarbij wel eens afvragen of esthetische
geheimenissen dan al wiskunstige vraagstuk
ken zijn, en of het wel mogelijk is in
kunstwaardeering de subjectieve bevinding ge
heel van de objectieve beschouwing al te
scheiden. Een kunstkenner is geen
kunstwe/er en zelfs voor het scherpste oog en den
fijnst bewerktuigden tastzin, is de appre
ciatie afhankelijk van een bepaalden staat
der aandoening tegenover het kunstwerk, dat
beschouwd wordt en ook... van zekere
voorkeuren. Een schoonheidsontroering is
altijd het ondervinden van een verrassing,
die zich in het geheugen niet noteeren laat.
Zoo wil het me dan ook wel voorkomen,
dat Bremmer soms onwillekeurig, (want hij
verklaart herhaaldelijk dit niet te willen) de
kwaliteiten in een kunstwerk aanpraat, want
door de steile onverstoorbaarheid van zijn
betoogen krijgt hij, ondanks zich zelf, te veel
zedelijk overzicht op zijn gehoor. Critische
beschouwingen mogen niet in het minst
zweemen naar het uitspreken van dogma
tische waarheden, zij moeten, al zijn zij
dan gesteld door den meest bevoegde
altijd blijven in het karakter van een
uitwisseling van gevoelens en een wrijving
van gedachten.
De mogelijkheid van een vergissing zijner
zijds moet niet onbestaanbaar kunnen worden
geacht.
Intusschen leidt de heer Bremmer met zijn
uitvoerige en serieuse besprekingen zijn
collegianten en zijn lezers wel daarheen om
een kunstwerk te scruteeren en zal hij onge
twijfeld bij velen reeds een vasten grond
gelegd hebben voor hun keurvermogen
van kunstwerken. Dat andere, wat hij hun
niet ingieten kan, de geestdriftige belang
stelling, het flair voor het kunstgehalte in
uitingen van ongewoon aspect, kunnen zij
dan voor zich zelf verder cultiveeren.
De reproductie's onder zijn toezicht ge
maakt zonder eenige retouche, zijn over 't
algemeen zeer goed.
W. STEENHOFF
De Domburgsche Tentoonstelling
Deze tentoonstelling lijkt een beknopt
woordenboek der tegenwoordige schilder
kunst. Het futurisme alleen is op zijn plaats
in de lijst niet te vinden.
T o o r o p treft ge met een 8-tal werken
in den katalogus (én portret, etc., daarvan
zag ik niet).' Het belangrijkste is Brugge,
of de Goddelijke Liefdegang" (1914), een
voorstelling als voor een groote houtsneê,
van huizen die gestalten dragen, die den
kruis-dragenden Christus, aanbidden onder
een wolk van onrust en drang. Geprezen heb
ik van dit werk de verwerkelijkte stemming,
vooral in den blanken stand der verste huizen;
den stoet die over de brug trekt en een
treurende processie ontmoet ; en gansch in
de hoogte, de zwarte stad stukken. Cubisme
vindt ge hier en daar in dit werk. Na Brugge"
is de Non", een teekening uit 1914, met wat
kleur in het stadsgezicht achter den kop,
prijzend te noemen. Deze teekening is in
evenwicht, niettegenstaande dat met durvende
stoutmoedigheid de groote zwarte kap dwars
over het geheel loopt. De psychische waarde
in dit werk is zooals dikwijls bij dezen Tee
kenaar, voldoende. In den Dante-kop (1914)
treft de teekening der besneeuwde bergen.
Het werk is vol herinnering aan primitieven,
maar de toppen als kristalpunten omhoog
stekend ; de vogels er voor, neer-duikend
neervliegend, het enkle bloempje, zijn, met de uit
drukking van den kop te prijzen deelen van
een geheel dat niet zuiver het vlak vult. Er
is verder een gediviseerd werk van hem, vol
kleur, Veere" uit 1910, dat alle andere
werken in deze techniek hier aanwezig in
gloed verwint.
Hart Nibbrig en W o 1 1 e r zijn twee
andere schilders van gediviseerd" werk op
deze tentoonstelling.
Het werk van Nibbrig is hier beter, dan
wat ik laatst op Arti etc. van hem zag. H ij
heeft zijn gamma verzwaar d. Het
was te schril geworden, en een schilderij
van hem begon te veel te gelijken op iets
haast wits, nog geel, te vol schrille kleur,
om nog het vermoeden der melodie der
kleuren te geven, of zelfs maar den fijnen
gevarieerden klank van het zich helder scha
keerend licht. Het was daarvoor niet
vederlicht genoeg meer en zelfs niet rein. Het
was een theoretisch exces, een gevaarlijk
iets dat in Nibbrig huist, omdat zijn geest
niet meer dan n ding gemakkelijk
beheerscht. In twee der schilderijen hier heeft
hij zijn bekoring bewaard, die van het zon
licht ongerept te kunnen schilderen, maar
hij heeft tevens door meer zwaarte meer
kracht en meer stof kunnen geven. Ge vindt
deze dingen in 33, Dorpsgenootje" en 32
Neeltje". Het eerstgenoemde werk is als
het tweede uit Zoutelande. Het stelt een
boerinnetje voor, hoog op een duin, rank
rijzend in den dag; achter haar de toren en
de huizen rond den toren van het dorp.
Tot waar de schaduw begint bij de voeten
van het kind, is er in de lucht, en in de
gestalte zelf met haar kleuren, iets smetteloos.
Het rood, een moeilijke, niet rijke maar
dikwijls harde kleur bij Nibbrig is daar zelfs
blank. Neeltje" is een meisje met een
rooden-groen beukje" pal in de zon. Hiervan is
alleen iets meer dan de kop gegeven. Er in
treffen twee dingen naast de haast gewone
hardheid, kracht en stof uitdrukking.
W o 11 e r: Van hem heb in den laatsten
tijd toevalligerwijze meer werk dan gewoon
lijk gezien. Hij diviseert, maar was Nibbrig
kort geleden tot de witte luministen" te
rekenen, Wolter neigt tot een minder schril
kleurenspel, en ge zoudt hem, op zijn best,
een grijzige luminist" kunnen heeten. Het
werk is, eerder dan dat van Nibbrig,
verteederd. Ik ken van hem juist in dat grijzige,
voorstellingen, die iets van het bloemteedere
bezitten. Daarenboven is hij, achter zijn
gediviseerde kleur, leniger teekenaar gebleven,
dan Hart Nibbrig. Wolter's beste werk is
hier het Havengezicht te Veere (1914). Slecht
hier gehangen, ken ik het uit vrijer omge
ving, en het bleek me te zijn juist van dat
boeket-achtige in de samenstelling van het
kleurgeheel, dat ik altijd te prijzen ree ben.
Het andere Veere is veel minder; de stij
gende lijnen der boomstammen er op zijn
niet uit elkaar gehaald, maar een warrig deel
van het niet rijk geheel gebleven.
PLASSCHAERT
Nog een kijkje in den
oud-Hollandschen Schouwburg.
SPELERS EN TOESCHOUWERS.
Hebben wij in een vorig schrijven 1) vooral
doen uitkomen, hoe het met smaak en aan
dacht, of liever het gebrek daaraan bij het
publiek in den schouwburg gesteld was,
thans willen we daar nogmaals een kijkje
nemen, in de eerste plaats ten einde de
verhouding tusschen acteurs en publiek wat
nader gade te slaan.
En dan valt ons op, hoe althans een deel
van het laatste de eersten op de vingers ziet.
Wee hun, als de spelers zich eens vergisten,
als zij zich niet geheel rolvast betoonden.
De toeschouwers volgden hen regel voor
regel met het boekje in de hand. Het kwam
eens voor, dat een acteur, die meende zich
te moeten verontschuldigen, er op kon wijzen,
dat de drukker een regel had overgeslagen
de heeren van den Bak mochten zich daarvan
overtuigen; toen was de acteur veront
schuldigd!
En repetities, waarop iets dergelijks had
kunnen zijn opgemerkt, kende men nog niet,
hoezeer er de vooruitstrevende Corver ook
vór ijverde; zoolang Duim en Punt, die met
mevr. Wattier?Ziesenis tot de populairste
tooneelgrootheden behoorden, heerschten,
kwam er nog niets van geregelde repetities.
Eerst met den eerstgenoemden acteur en
zijn leerlingen brak er een in dit, gelijk in
andere opzichten betere tijd voor het tooneel
aan en hun grootere bekendheid met de
hieraan te stellen eisenen begon bovendien
zichtbaar verbeterend te werken op de ont
wikkeling van den smaak der toeschouwers.
Hiermede ging haast vanzelf een toeneming
van belangstelling gepaard, hetgeen nu eens
niet alleen meer geldt van de galerij, waar
het trouwens daaraan feitelijk nimmer ont
broken had. Hoe die belangstelling er zich
uitte, zagen we reeds vroeger, eene be
langstelling, die ook wel eens verkeerd
werkte op een acteur, te verzot op 't hand
geklap van schippers en kruiers", die altoos
op het woest toejuichten en hunne vereelde
handen tot zweetens toe op elkander zouden
slaan, indien de tooneelspeler zoo geweldig
kon schreeuwen, dat zijne woorden, als
zoovele donderslagen, de wanden des
schouwbürgs deden daveren.
Maar deze menschen stelden ook belang
zoowel in zijn lot als in zijn spel en waren
niet ongevoelig" voor zielroerende aan
doeningen", als die saletwereld daar beneden,
als die onverdragelijke snapsters", die op
getooide poppen zonder gevoel", de menigte
van zotte jonkers van de kleederenpracht",
die schoothondjes" van vrouwen zonder
verdiensten".
Niet van hen in de eerste plaats, maar
van daarboven" kwam de huldiging van ge
liefde acteurs als Duim, van populaire
actrices als mej. Kamphuysen, voorwerp
eener levendige ovatie bij het eerste op
treden na eene zware ziekte; daar ook de
warmste deelneming bij tooneelgeschillen,
die soms ook voor het publiek gebracht
werden 2). Maar treffend bleek de belang
stelling bij de treurplechtigheid van mej.
Srioeck, vervaardigd en voorgedragen door
den verdienstelijken acteur Vreedenberg,
toen alle harten getroffen" schenen en de
tranen der edele kunne" rijkelijk vloeiden,"
ja zulk een onafgebroken stilte en ernstigen
onverdeelde aandacht heerschten.dat men zich
eerder in een kerk dan in een schouwburg
verplaatst waande.
Oprechte bewondering sprak uit het al
gemeen handgeklap niet alleen, maar ook
uit het geestdriftige geroep, vooral van boven:
De vrijspraak van Mad. Caillaux
De beschuldigde luisterend naar het ver
hoor van de getuigen