De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 16 augustus pagina 3

16 augustus 1914 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

16 Aug. '14. No. 1938 DE AMSTERDAMMER/WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Een regiment Duitsche lanciers trekt Mouland binnen. Rechts een huis, waaruit de bewoners op de militairen hebben geschoten kende en onbegeerde doelen zijn. Wij worden nu meer bewust dan anders geleefd, en twijfelen daar nauwlijks meer aan, tot ons aller grooter of geringer verbijstering. * * * Het eerste duidelijke gevolg van deze din gen, is dan ook dat de menschen figuurlijk hun hoofd verliezen, vooral zij, die maar weinig gevaar loopen het ook werkelijk te verliezen. Wie soms dacht,dat het Hollandsche volk een verzameling kil nuchtere, verbeeldingslooze menschen was, vindt zich thans aangenaam bedrogen. Zij zijn heelemaal niet nuchter en velen schijnt alle critisch oordeel te hebben verlaten, als zij 't ooit bezaten. Iets waaraan men soms met reden twijfelt. Maar het kan ook zijn, dat hun onderdrukte en noodlijdende verbeelding de gelegenheid grijpt zich voldoening te ver schaffen en nu met het beetje alledaagsche benul voor haar eigenaar wegloopt, om hun te toonen hoe verwaarloozing zich wreekt. Want de onzinnigste dingen worden grif geloofd en het onmogelijkste voor simpele werkelijkheid verklaard, door lieden, die er in het gewone leven hun specialiteit van maken niets te gelooven en met alles te spotten wat niet zicht- en tastbaar is. Doch laat ons billijk zijn en erkennen, dat ook in het dagelijks leven velen, aan sleur en eentonigheid trachten te ontkomen door als 't maar even kon, toestanden te maken", kleine gebeurtenissen op te blazen tot catastrophen en zich tot het uiterste op te winden over onwaarschijnlijkheden. Veler brein schijnt een licht ontvlambare stof, die echter vooral rook oplevert, en het licht der rede" verduistert en dat is eigenlijk iets griezeligs maar tevens heel merkwaardigs, in zoover het de licht-vervloeibaarheid van dat schijnbaar vaste: mensch en persoon lijkheid, aantoont. Wat vroeger een geheelen tijd en eenige geslachten beheerschte en wat men toen romantiek heette, dat is inderdaad iets algemeen- en altijd-menschelijks en nooit geheel verdwenen. In dien tijd van het begin der vorige eeuw was. de gansene westersche maatschappij er, als 't ware, op gestemd, terwijl het zich thans alleen spora disch en in buitengewone omstandigheden voordoet. Maar van natuur is het gelijk: een verbeeldingsvolle exaltatie van het gevoel, een zich gretig rampzalig en door de wereld of zelfs de natuur, miskend gevoelen met som- j bere vermoedens, dat het nog wel veel erger zal worden, een zeker grimmig martelaars genot in bitter onverdiend en verplette rend leed. Zoo gevoelde zich de romanticus, en elementen van dit gevoel vindt men in eiken massa-opwinding en zelfs in eiken mensch terug wiens leven gewoonlijk sleuKamp van officieren en manschappen op het vlakke veld in de omgeving der zuidelijkste Nederlandsche grenzen: bij Vis Nicolaas Nicolajëwitsj, oom van den Tsaar: het hoofd der oorlogspartij Indrukken Het is wel een vreemde zomer geworden. In plaats van den gewonen zeeslang, ver wacht men den zeeslag en de anders zoo sappige nieuws- en perskomkommers hebben nu den afschuwelijk wrangen smaak van oorlogsoverdrijving. Het geheele leven schijnt een slag omgedraaid of wel op zijn kop gesteld. In gewone dagen opereert de mensch in een soort van geestelijk luchtledig. In een kneedbare, meegaande wereld verwer kelijkt hij zijn plannen en ondervindt, binnen zekere grenzen, geen tegenstand. Zoo onder vindt hij zijn persoonlijkheid als het voor naamste in een passieve omgeving, welker neutrale gewoonheid hem zelfs wel eens te flauw aanvoelt. Maar thans is dat in n slag veranderd. De omgeving, de wereld is roerig geworden en het Ik is gekrompen tot het zichzelf bijna niet vindt en enkel naar buiten leeft. Al onze aandacht is nu voor dingen waar wij nooit aan dachten en al ons persoonlijk handelen ontmoet zonderlingen tegenstand niet alleen, doch wordt ook met geweld getrokken naar hetgeen voor ons zelf onbePrins Karel Theodoor van België, Graaf van Vlaanderen, troonopvolger rig en eentonig is. Dan gaat hij haken naar iets ongewoons, naar iets dat gebeurt, en wordt geprikkeld door de tamme bedaard heid zijner geburen. Het is zelfverhoogend en vleiend dan met een desnoods fataal nieuws te komen en lavend, als de ander daardoor opschrikt tot een gelijke opwin ding. .., waaraan zijn opwinding zich dan nog heviger ontvlamt. Aldus worden een sooit ijdelheid en emotiezucht, d.w.z. de behoefte zich feller en ongewisser te voelen leven tot de oor zaken van elke soort geestdrift en elke soort paniek. Het buiten zich zelf raken is aanvankelijk haast een lust, een verlokking op een weg, waarvan het fatale einde aanvankelijk ver borgen is en niet minder krankzinnigheid beteekent. Waarin deze abnormale geestesstaat tot uiting komt, is om te beginnen het succesen overwinnings-bericht, dat men nu in elke hoofdstad ziet uitgegeven en waarin de massa haar primitieve- en ijdelen ziel openbaart. Want zulke berichten worden door velen geloofd, met een volkomen gemis aan redelijk inzicht en doordenken. Het is eenvoudig voedsel voor opgewondenheid en moet dienen om weer die gezamenlijke uit barstingen te weeg te brengen, waarin de massamensch alleen leven kan in zulke dagen. En tegenover de geestdriftsfeer staat de eveneens collectieve van haat en afschuw, veroorzaakt door de verhalen van 's vijands ruwheid en wreedheid. Daar ook bestaat in elk land behoefte aan en het wordt haast mechanisch geleverd door telegraafagentschappen en overheden die het moreel" van de troep of de bevolking op peil moeten houden. Op den buitenstaander werkt dit grenzenloos naïeve vertrouwen dan eenigszins verbijsterend, gelijk zooveel in dezen tijd. omdat hij aan de gemiddeld redelijke individuen der gewone dagen denkt, zonder zich rekenschap te geven van de kracht waarmee thans het algemeene werkt, het algemeene, dat altijd meer instinctief en zwakker verstandelijk is dan de enkeling. Dit moet immers ook wel, of hoe zou men zich anders deze algemeene verdwazing verklaren, dit instinkt van verwoesting, rechtstreeks ingaande tegen dat andere ge wone van behouden, sparen en vermeerderen, dat de maatschappij in stand houdt? Wat men in normale tijden ziet is de mededinging, de felle concurrentie van diensten voor het algemeen, een dingen en elkaar onder den voet loopen om der maatschappij van dienst te zijn en daarvoor zelf beloond te worden. Volken strijden om handelsvoordeelen die bedoelen zoo spoedig en zoo goedkoop mogelijk aan anderen te leveren, en in die volken strijden weer de 'groepen om den voorrang bij die levering. Alles niet zoozeer met maatschappelijke als wel met individueele zelfs egoïste bedoelingen, doch ondertusschen profiteert de maatschappij ervan, al wordt zij slecht bediend. Thans echter zwijgt alle handels- en industrieel egoïsme, en het heeft den schijn of edelmoediglijk ieder zijn voordeel en welvaart prijs geeft ten bate der algemeene vernielzucht. Maar onderwijl wordt de maat schappij niet meer onderhouden en moet op zijn kapitaal teren, zoolang en zoo goed als het gaan wil. Het is niet waarschijnlijk, dat dit lang zou duren, nu niet n of een paar volken, maar alle tegelijk 'hun kapitaal aan spreken gaan, maar het is wel zeker, dat een algemeene verarming volgen zal. FRANS COENEN * * Teleurstelling Het pijnlijk bericht in de krant had ik gelezen: Heimans was overleden. Zonder mij van alle bijzonderheden rekenschap te geven, voelde ik het groote verlies, dat de natuurwetenschap geleden had en de leegte, die om ons is ontstaan nu hij de onver moeide voorganger, wien zelfs zijn vacanties tijdperken van ijverig onderzoeken, van naspeuren waren, die geen rust kende voor altijd ter ruste is gegaan. En zoo voelde ik behoefte nog eenmaal mijn wandeling uit te strekken, naar dat kleine merkwaardige plekje, halfweg Hilver sum en Bussum, dat door Heimans ontdekt was en waar zoovelen van hen, die zich bij hun natuurstudie door hem lieten leiden, zijn heengetrokken. Dat kleine stukje natuur, dat hij met zooveel liefde voor vernieling be waard had, in de zanderij te Bussum, door hem gepacht van den terreinontginner, teneinde jong en oud een sprekend voorbeeld te kunnen geven van een verzameling zwerfblokken, van graniet, kwartsiet, rooden zandsteen, gneis en vuursteen, zooals het Noordsche landijs ze daar had neergelegd, als een miniatuur eind-moreene, trok mij onweerstaanbaar aan. Hoe dikwijls had ik er belangstellenden niet heen geleid en genoten van hun opge wekte stemming, als zij dit interessante natuurmonument zagen en met hoeveel waardeering hadden wij dan niet altijd ge sproken van Heimans, den baanbreker pp het gebied van de nieuwere natuurftudie, door wiens zorgen en geldelijke opoffering wij in staat waren zoo .dicht bij huis merk waardigheden te bezien, die wij ons vroeger als slechts in verre landen aanwezig konden voorstellen. Tusschen Hilversum en Bussum ligt een afgegraven terrein. Rechts van de spoorbaan wordt dit gebruikt voor opslag van spoor wegmateriaal, links is een met water ge vulde uitgraving de Hilversumsche ijsbaan. Verder is het terrein als bouwland ontgonnen. Aan het einde der uitgraving ligt over de spoorlijn de Craailosche brug. Vandaar loopt een koolaschweg door de afgraving naar den Bussumer grintweg, dien hij bij den Bussumschen watertoren bereikt. Denk u op dien koolaschweg even voorbj; De (staf'der'stelling Amsterdam Van rechts naar"links: P. A. R.C.van Linden Tol, Kap. Adj.van den Comm. der Stelling; Qen.-Majoor A. R. Ophorst, Commandant der t Stelling Amsterdam; L. F. T. Vogel, Chef van den Staf in de.StelIing Belgische vluchtelingen in Eysden aangekomen vragen den pastoor van* het grensstadje onderdak. Op de wijze als deze, met niets van,hun inboedel bij zich, zijn duizenden voor de Pruisen gevlucht De Nederlandsche milicien en de Duitsche soldaat, ieder aan de grenzen, op eigen bodem staande. De grenswachters naderen elkaar zoo dicht, dat zij |hier en daar over de gren zen heen smousjassen,hopelijk niet.met hetVaderland totjnzet t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl