Historisch Archief 1877-1940
Zondag 23 Augustus
A°. 1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ? 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12'"
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
? 0.25
,0.30
,0.40
INHOUD
Blz. l: Frans Coenen over den Oor
log. Verdedigingsbelasting tegen hon
gersnood. Van Huten: Japan en
Duitschland. Cijfers en feiten door
**, De oorlog in België door **.
2: .Van Heek: Albaneesche litera
tuur. Mej. C. over Heimans voor
de klas. Wijgmans: Gedecoreerde
steden. Ingezonden: M. A. P. Toepoel
over de vredesbeweging. 3: Pius X
t- J. G. V.: Indrukken uit Duitsch
land. Mevr. Petillon-Mulder: Parijs.
4: Jac. van Looy: Kindervragen.
Mevr. Mansfeldt-de W. H.: Tutti Frutti.
5: De Stelling Amsterdam door **. 6:
Fin. Kroniek door v. d. M. Finantieele
Belangen door v. d. S. 7: Uit een oud
Servisch epos. De trommel roept door
van Herwerden.?Dr. P. van Olst: Kanon
nen. Schaakspel door R. J. Loman.
8: Damspel door J. de Haas.
Teekening Joh. Braakensiek: Carnegie en Mars.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Frans Ferdinands gevolg.
DE OORLOG
In de vacantiemaand bij uitnemend
heid, het hoogtij van internationale gast
vrijheid en gezelligheid, is deze oorlog,
als de bliksem, ingeslagen, alle inter
nationalisme vernietigend en alle patriot
tisme op de spits drijvend. Hoe sterk dit
nationale eenheidsgevoel nog is, of wér
is, kan bij deze gelegenheid in alle landen
blijken, ofschoon men wel'eens denkt,
dat het meer in negatieven zin, als afkeer
van andere volken, dan als positieve
voorkeur bestaat. En dan is er ook die
in de reeds bestaande opgewondenheid
gekweekte neiging bij de massa tot over
gave, tot uiting en offering, de
eenheidszin, die zich voedt en handhaaft, men
zou haast zeggen, met alle maar mogelijke
middelen, zoover elke leuze dienen kan
en elke zelfcritiek ontbreekt.
Zulke orgieën van wederzijdsche op
winding en gloeiende uitzinnigheid heeft
men dezer dagen in de verschillende
hoofdsteden kunnen bijwonen, de
redelooze volksexaltatie, door de gouverne
menten niet ongaarne voor bewuste geest
drift versleten en die noodig schijnt als
basis of begeleiding voor die andere
koele, systematische, wreedbedoelende
redeloosheid, die de oorlog zelf is. Een
geheel, compact volk, moet die dingen
willen, anders schijnt men zich niet ver
antwoord te voelen, de Natie" moet als
n man", achter de Regeering staan, of
deze zou geen moed hebben tot het
bloedig spel Maar gelukkig staat het
volk" altijd achter de Regeering" en
kan dus het heilig-nationaal werk be
ginnen, dat voor elk land de verdediging
zijner dierbare afhankelijkheid heet, al is
het ook gansch wat anders.
Maar de roes, de geestdrift, de heilige
aandrang moet er zijn, als een soort af
wenteling van zedelijke verantwoorde
lijkheid
Is het dan in dit zwak en heimelijk
schuldbesef (dat ook den oorlog fatsoen
lijk wil voeren en voortdurend den ander
verantwoordelijk stelt aan wreedheden,
die men zou zeggen dat nu eenmaal bij
een oorlog behooren), is het dan hier, dat
de heilige geest van het menschdom zich
schuil houdt? Want waar kan men hem
anders zoeken in dezen tijd, die het on
mogelijk geachte , werkelijkheid heeft ge
maakt? Alles is veranderd en verzacht
in de laatste drie, vier eeuwen. De
gansche menschengeest heeft zich ge
wijzigd en dezelfde namen dekken thans
gansch andere dingen. In
strafrechtpleging, ziekte- en krankzinnigenverzor
ging, opvoeding, militaire discipline, in
geloofs- en politiek leven, in de
dagelijksche levenswijs en vrijheid van zeden
en doen en zeggen, overal, overal is de
eerbied voor het individu en het vermij
den of verzachten van leed in de plaats
gekomen voor den dwang tot eenvor
migheid en wreedheid of ongevoeligheid.
Behalve juist in dit oorlogsgedoe. En
zelfs dit is niet juist, want de oorlog
van nu is iets gansch anders dan vroeger.
Al het consequente en zuivere van het
begrip, dat te1 voren ook de practijk
beheerschte en in 't vijandelijk land ook
geen zuigeling met een goed oog aanzag,
is thans verdwenen. Eigenlijk vecht nu
alleen de abstracte Staat, vertegenwoor
digd door zijn soldaten, tegen een dito
abstractie en zouden de gewone bur
gers er niets mee te maken hebben,
als niet die gewone burgers juist bijna
allen soldaten waren. Men onderhoudt
echter een volken- en oorlogsrecht en
veroordeelt plundering, brandstichting en
mishandeling, als het enkel... pour
l'amour de l'art geschiedt. En ten over
vloede laat men achter de doodslagers
en vernielers, de redders en helers aan
rukken, om zooveel mogelijk goed te
maken wat men eerst in euvelen moed
heeft bedorven. Wat dit ook zij, conse
quent is het niet, doch wel een besef,
hoe het menschdom hier met zich zelf
in tweestrijd ligt, en zich vrijwel schaamt
over het eigen doen.
Wel moge het dit.
Hebben wij niet geleerd, zijn wij niet
van de kindsheid af gewoon geworden
het menschenleven als iets
eerbiedwaardigs en bijna heiligs te beschouwen ?
Het is in zeden en wet opgenomen, dat
men het leven, zelfs het ongeboren, res
pecteeren zal, en ook van den
antimaatschappelijken mensch, den misda
diger, durft men het leven nauwelijks
meer nemen. De roekeloosheid, waarmee
in oude tijden geboorte en dood werden
aangezien, is geworden tot een bijna
angstvallig behoeden, een meewarig be
schouwen van elk leven en men meent
dat dit beschaving beteekent. En daar
naast is het individueele in waarde ge
stegen, is men gewend persoonlijke geest
en vermogen haast bovenmatig te achten,
zoodat het soms scheen of het individu
alleen bestond en geen gemeenschap
meer mogelijk was.
En nu ziedaar... het persoonlijke is
niets, geest is niets, bekwaamheid, talent,
genie misschien, het is alles tot niets
geworden, weer tot n versmolten, tot
een eenheid van brute kracht, zoo onge
veer alsof men van menschen een huis
optrok. Wat nu ieder afzonderlijk is of
kan, heeft niet de minste beteekenis meer,
als hij maar lichamelijk gelijk is aan alle
anderen, is hij bruikbaar om te schieten
en doodgeschoten te worden. Verder gaat
de eisch of waardeering niet en zoo is
het ook niet te verwonderen, dat alle
geestelijkheid daalt tot dit peil van dier
lijke kracht, onbewust en onverantwoor
delijk in haar wreedheid. In gewone tijden
is het meelijden terstond vaardig bij een
spoorongeluk, een scheepsramp, een mijn
ontploffing en herhaalt de een voor den
ander met ontzetting het getal dooden
en ellendig gewonden en denkt zichzelf
in hun plaats.
Nu echter is de ondergang van een
duikboot een voldoening gevend bericht
geworden en verneemt men met blijd
schap, dat b.v. van 250 man die uit
trokken, maar 12 zijn teruggekeerd. Blijft
men dan bij die enkele cijfers ? Verwer
kelijkt men zich niet hoe zulk een be
richt inhoudt den redeloozen moord op
meer dan tweehonderd menschen, als
wijzelf, die niets misdeden, die gezond
en levenslustig waren, die familie en
vrienden hadden en hun zaken en hun
liefhebberijen en hun plannen, en
wenschen en illusies ?
Nu liggen ze daar. Langs de wegen,
in de greppels zeggen de couranten
liggen de lijken, de stijve, stille gedaanten
met den glazig-strakken blik. En men
begraaft ze in massa onder ongcbluschte
kalk, als het aas, dat zij zijn, dat zij
moesten worden door toedoen van andere
menschen, die zeker voor het meerendeel
hun beteren niet zijn. Wel hen, zoo zij
tenminste konden meenen voor een ideaal
te sterven.
Er zijn er gewis velen, die dit niet
konden, die te zeer doorzagen wat tot
deze slachting voerde of die wellicht een
ideaal hadden van verbroedering en
algemeene menschenliefde. Zulken waren
allicht nog meer bevreesd te dooden dan
gedood te worden, maar het feit is toch
waar, dat geest, karakter, kunde, talent,
geestelijke goederen die de wereld zoo
noodig heeft, verkwist worden in naam
van min of meer verschaalde idealen,
waaraan zeer werkelijke politieke en
economische wereldbelangen een
valschen glans van leven en echtheid
kwamen verleenen.
Hoe wil, hoe verdraagt de menschheid
dezen massa-moord, zij, die anders van
elk ongeluk, dat een menschleven kost,
rekening houdt ? Waar zijn de bescha
ving, de fijngevoeligheid, de humaniteit
gebleven, die ons in gewone tijden doet
zeggen: dat doet men niet meer, zoo
iets kan tegenwoordig niet meer voor
komen ?
FRANS COENEN
Een verdedigings-belasting!
Nog niet lang geleden hief men in
Duitschland van alle vermogenden een
belasting-in-eens ten bate van de Lands
verdediging en noemde haar Wehrbeitrag.
Naar ieder weet staat in Nederland bij
honderdduizenden gezinnen het
hongerspook voor de deur. In Rotterdam alleen
zouden, volgens officieele berekeningen,
weldra vijftig duizend kostwinners
leegloopen.
Minister Treub houdt van aanpakken
en de maatregelen van credietverleening
en dergelijke zijn niet van de lucht en
zullen haar nut doen. Echter kan naar
onze meening de zorg voor den afweer
van hongersnood geen particuliere en
zelfs niet enkel een gemeentelijke zijn
en zal men goed doen, zonder alle moge
lijke gebeurtenissen af te wachten, reeds
thans van allen die wat bezitten, b.v. op
den grondslag van den laatsten aanslag
met recht van reclame natuurlijk
een verdedigings-belasting te heffen: niet
als verdedigingsmiddel tegen een vijand,
maar als een sterk reduit tegen
verelendung des volks.
Ondanks alle verliezen, die de
bezittenden reeds leden, zal zulk een belas
ting-in-eens billijk en noodzakelijk zijn.
* 8 *
Het ultimatum van Japan
aan Duitschland
Het is niet netjes!, hoorde ik een
vrouwtje zeggen, dat het, tegen de ruiten
van een sigarenwinkeltje op het Leidsche
Plein aangeplakte, ultimatum van Japan
aan Duitschland las.
Dit is wel de zachtste kritiek, die op
Japan's ultimatum geleverd zal zijn.
Het ultimatum eischt van Duitschland
terugroeping van alle oorlogschepen uit
de Japansche en Chineesche wateren en
afstand van Kiautsjau, zonder vergoeding,
ter eventueele teruggave aan China.
De Duitsche oorlogschepen kunnen zich
niet terugtrekken, omdat ze opgewacht en
vervolgd door veel sterkere
EngelschFransch-Russische eskaders van Hong
kong, Saigon en Vladivostock, binnen
een cirkel van 10.000 mijlen geen
kolenstations tot hun beschikking hebben.
De Duitschers hebben miljoenen be
steed aan de economische ontwikkeling
van het Duitsche Pachtgebied Kiaut
sjau," gelegen in de Chineesche provin
cie Shantung. Ze hebben getracht van
Tsingtau een groote exporthaven te ma
ken door een spoorwegnet, dat Tsingtau
via Tsinanfu, zoowel met Pukow in de
provincie Kiangsu als met Tientsin, in
de provincie Tjili verbindt. Ze hebben
verder met hooge kosten steenkolenmij
nen in Shantung tot exploitatie gebracht.
Belachelijk is Japan's belofte om Ki
autsjau aan China terug te geven. Nie
mand, die ooit met Japanners iets te
maken heeft gehad, zal dit slim Oostersche
gepaai au sérieux" nemen.
Bij een oorlog tusschenJapan en Duitsch
land zal Japan het Duitsche pachtgebied,
zoowel van de zee- als landzijde aan
vallen. Van de zeezijde zal het zich er
toe bepalen Tsingtau, gelegen aan den
Baai van Kiautsjau, te blokeeren, zooals
het Port Arthur blokeerde in den
Russich-Japanschen oorlog.
Voor een aanval aan de landzijde, zal
het troepen landen op een punt of op
verschillende punten, gelegen tusschen
Pukow (tegenover Nankin) en Tongku
(de voorhaven van Tientsin). Deze beide
plaatsen zijn per spoor met Kiautsjau
verbonden.
De Japansche troepen, minstens 50,000
man, moeten zich natuurlijk bewegen
over uitgestrekt Chineesch grondgebied.
China is, trots al de bespiegelingen
over ontwaking", welke sinds drie jaren
in de mode zijn, volkomen machteloos
om zijn neutraliteit te handhaven.
Ik betwijfel overigens of men in ver
band met China spreken kan van
neutraliteitschennis. Immers hebben de groote
mogendheden, Duitschland, Frankrijk,
Engeland, Japan en Amerika, sinds 14
jaren, troepen liggen in Tientsin en Pekin.
De meeste groote mogendheden zijn
thans op de hand van Japan en dit rijk
heeft een mooie gelegenheid om vasten
voet in Noord-China te krijgen, waar
naar het reeds zoo lang haakte.
Doch fair play" is het niet. Neen, het
is niet netjes!
* *
*
Het gele gevaar heeft tot nog toe
slechts in verbeelding bestaan.
Er bestaat tusschen Japan en China
veel minder verwantschap dan men wel
meent.
De Japanner minacht den Chinees om
zijn verwijfdheid, zijn gebrek aan vader
landsliefde en volkomen afwezigheid van
organisatievermogen.
De Chinees haat den Japanner om zijn
groote aanmatiging en veracht hem om
zijn onbetrouwbaarheid. Een samengaan
van deze twee naties, waaruit dan het
gele gevaar moet voortvloeien, is op
grond van deze animositeit, voor vele
jaren uitgesloten.
Verder heeft China geen vloot en wel
een leger, doch geen legeraanvoerders,
die gewoon zijn met groote troepen
machten om te gaan en taktisch onder
legd zijn.
Japan heeft zoowel een goed leger als
een goede vloot, doch is door den
Russisch-Japanschen oorlog, waarvoor
het geen schadeloosstelling ontving,
finantieel uitgeput.
Tot nog toe heeft het gele gevaar in
verbeelding bestaan, maar het kan wel
anders worden, wanneer Engeland om
Duitschland te fnuiken, te vernederen,
rijke koloniën, strategische punten, in
Japan's handen speelt.
Engeland heeft een groote koopvaardij
vloot en groote handelsbelangen in de
Chineesche wateren. Om deze vloot, deze
belangen te beschermen, roept het de
hulp in van Japan en gebruikt Kiautsjau
als lokaas.
Fair play is het niet en ook niet slim,
want als over een twintigtal jaren in den
Grooten Oceaan om de heerschappij van
Azië gestreden moet worden, dan zal
Albion het betreuren een geel ras als
troef uitgespeeld te hebben tegenover
een Blanke Mogendheid.
TH. VAN HUUT
999
Cijfers en feiten
i
Wij achten het de moeite waard nog
eens kort de uitbreiding van het Duitsche
leger onmiddellijk vór den oorlog in
herinnering te brengen. Door hetgeen
toch kort na die uitbreiding gevolgd is,
krijgt deze eene bijzondere beteekenis,
vooral ook gelet op het feit, dat de wet
van 3 Juli 1913 niet alleen uitbreiding
van het leger beoogde, maar bovendien
de bespoediging van de uitvoering der
militaire wetten van 1911 en 1912 ver
zekerde. De ontwerp-wet werd 28 Maart
te voren, ingediend en zoo snel behan
deld, dat ze 3 maanden later was afge
kondigd !
Deze laatste omstandigheden geven
te denken. Waarom die bijzondere, deze,
om het zoo uit te drukken bij de wet
geregelde spoed, als niet reeds verleden
jaar, in de eerste helft van 1913, de
Duitsche regeering wist, wat er los zou
komen?
Krijgen in dit verband, nu wij voor
de feiten staan, de woorden van den
Duitschen Keizer, dat hem het zwaard
in de vuist zou gewrongen zijn, geen
bijzondere beteekenis? De vraag is slechts:
Wien heeft de Keizer zijn vuist toe
gestoken: het buitenland, of de door
hem gesanctionneerde wet?
De wet van 3 Juli 1913 breidde de
vrafessterkte van het Duitsche leger
uit met:
4000 officieren
15.000 onderofficieren
en 117.000 soldaten
totaal dus 136.000 man.
De totale vmfessterkte ervan werd
daardoor gebracht op:
42.400 officieren
125.000 onderofficieren
15.000 njarigen
40.000 administratietroepen
643.000 soldaten
865.400 man.
De Luiksche overval heeft ons het
practisch gebruik van die reusachtige
vredessterkte laten zien. Het was voor
ons en voor geen militair deskundige
een verrassing. Jaar en dag hebben wij
op dit het Duitsche gevaar gewezen.
Het doel van zulk een reusachtige
numerike overmacht kan geen andere
zijn dan het zoo noodig overvallend
optreden, om daarmede, de eigen mobi
lisatie dekkend, die van den aangevallene,
zoo al niet te verlammen, dan toch te
verstoren.
De Japanners hebben zich werkelijk
goede leerlingen van hun Duitsche
militaire meesters getoond, toen zij den
Russisch-Japanschen oorlog volgens dit
al-oude Duitsche recept zijn begonnen.
Het is de moeite waard achteraf te
lezeti, hoe Duitschland het bovenstaande
doel van brutaal geweld voor de wereld
wilde bemantelen. Wij voegen hier on
middellijk' aan toe, dat dit tegenover
onze göe-gemeente gelukt moge zijn, onze
Génerale-Staf, het zij hem tot zijn eer
nagegeven, is geen dupe geweest, even
min trouwens als de Belgische, die
daarvan bovendien op een allerleukste
manier onder het motto a bon enten
duur mi-mot suffit' blijk heeft gegeven.
Bij de behandeling dan van de ont
werp uitbreidingswet begon de Duitsche
Regeering handiglijk het feit naar voren
te brengen, dat, ondanks de zoogenaamde
algemeene dienstplicht, slechts een klein
deel van de jaarlijksch beschikbare dienst- .
plichtigen kon worden ingelijfd. Als men
nu dit overschot aanwende om de jaar
lichting sterker te maken, zou
destrijdmacht, die 's vijands eersten aanloop zou
hebben te weerstaan, het vredeseffectief
dus niet zijn samengesteld uit ouderen,
uit huisvaders, die zoo lang mogelijk
voor hun gezin moeten gespaard worden.
Men ziet het, schoone theorie de
eersten aanloop des vijands," verdedi
ging dus van den geboortegrond tegen
een brutalen het op de Duitsche vreed
zame arbeidzaamheid voorzien hebbende
machtigen aanrander!
En wat is de werkelijkheid, nauwelijks
een jaar later: dat men met die over
macht het kleine België er
brutaalverrassender wijze mee onderste boven
tracht te loopen. Als met dien aanloop
des vijands Frankrijk of Rusland, of
beide bedoeld zijn geweest, blijkt nu
toch wel uit de geschiedenis van deze
maand, dat dien eerste aanloop des
(Duitschen) vijands" in een buitengewoon
rustig gangetje is begonnen, wat niet te
verwonderen is van de democratische
Fransche regeering en niet anders moge
lijk was in Rusland.
Het is hier wel de moeite waard te
vermelden hoe reeds verleden jaar de
Revue Poliüque et Parlementaire mede
wist te deelen, dat het Duitsche operatie
plan tegen Frankrijk en Rusland uitging
van het beginsel van een verdedigend
optreden tegen Rusland en aanvallend
tegenover Frankrijk. De feiten stellen tot
nu toe die Revue in het gelijk; het is
toch voor niemand meer twijfelachtig of
de mval in België was, de Duitsche
aanval op Frankrijk.
Het Belgisch Oorlogstooneel
De zoogenaamde militaire berichten van
Duitsche zijde tot nu munten uit door
soberheid, die van Fransche zijde speciaal
door onbeduidendheid. De Belgische bladen
op hun beurt zijn, zeer begrijpelijk, ruim
voorzien, van, om het zoo eens uit te drukken,
locale berichten. Ontdaan van de
colporteursromans-franje als: hoopen lijken", w
gmaaien", bloedstroomen", kogelregens",
e. a. hebben zij de waarde van slechte
patrouille-rapporten van een tot verkenning
uit gezwermde Cavalerie-afdeeling: zij over
drijven, fantaiseeren, maar in haar geheel,
met elkaar in verband gebracht en vergeleken,
geven zij toch een beeld van het
voortdringen van de verkennende ruiterij der
tegenpartij, hier de Duitschers. Want tot op
het oogenblik, dat dit geschreven wordt, mag
aan het voortdringen der Duitschers over de
Maas in de richting van Brussel, geen an
dere beteekenis worden gehecht. Zij zenden
vrij sterke afdeelingen ruiterij, gesteund door
wat artillerie en wellicht wat infanterie langs
de wegen in Westelijke richting, waarschijnlijk
met geen ander doel dan de opmarsch van
hun hoofdmacht in Zuid-Westelijke richting
te dekken en, door de tegenpartij tegelijker
tijd met dergelijke aanvallen als die bij
Haelen, die een schijn van ernst voor haar
kunnen hebben, tot krachtsontwikkeling te
dwingen, er achter te komen of er op hun
rechterflank, behalve Belgische troepen, reeds
Engelsche of Fransche korpsen zijn. Was
dit zoo, waardoor de rechterflank van den
Duitschen aanval op Frankrijk in gevaar zou
komen, dan zou dit spoedig blijken door
meer krachtsontwikkeling der Duilschers in
de richting Brussel dan tot nu toe het geval
is geweest 1).
Neen, tot heden is het optreden der Duit
schers tegen de Belgen naar het Noord
westen en Westen geen ander dan een be
veiligend en verkennend geweest. Om ook
in de toekomst tegen een aanval van Belgen
samen met in België aan land gekomen
troepen beveiligd te zijn, zullen zij wellicht
tot in de lijn Brussel doordringen, de stelling
van Antwerpen insluiten, ja zelfs Ostende
en Zeebrugge trachten te bezetten, maar
dit blijft voor hen, voorloopig althans,
nevendoel, middel, om hun hoofdobject
Parijs over Belgisch grondgebied, zoo spoe
dig mogelijk te bereiken.
Het groote wapenfeit van dezen oorlog
1) Dit werd geschreven vór Brussels val
bekend was. RED.