De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 6 september pagina 3

6 september 1914 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

6 Sept. '14. Np. 1941 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Gezicht op de. thans in puin liggende St. Pieterskerk te Leuven, waarin het beroemde Oksaal naar de ets van Louis Titz einde 19e eeuw Het aan de buitenzijde voor een gelukkig zeer groot gedeelte gespaard gebleven Raadhuis van Leuven Werk van Matthijs de Layens uit 1447 Leuven verwoest! Quis non fleret wie zou niet weenen, bij dit bericht. Verwoest, de oude hoofd stad van het hertogdom Brabant, in de veertiende eeuw een machtige industrie stad, wier lakenwevers na een op stand uitgeweken menige Hollandsche en Engelsche stad tot bloei zouden brengen; in de vijftiende eeuw, toen haar nijverheid afnam, toch ook nog rijk en kunstzinnig, en, sinds 1426, de zetel van een universiteit, die later Leiden van een Lipsius zou berooven en tot in onzen tijd aan tal van Nederlandsche katholieken den doctorshoed bezorgen. Leuven, nu zóplatgeschpten en ver brand, dat men zeggen kan" aldus een Duitsch oorlogsbericht dat de stad niet meer bestaat." OMNIA CADUNT verzuchtte in 1604 Lipsius op zijn sterfbed, in dien nood nog vaardig tot een chronogram (M D CIV), toen men hem de instorting van den toren der St. Pieterskerk kwam vertellen. Alles valt" wij herhalen zijn klacht, nu het volk, dat als geen ander aan Denkmalpflege" deed, zóvandaalsch in België te werk gaat, en nu het voor uitzicht, dat zijn troepen weldra voor Reims en Laon zullen staan, ons het ergste doet vreezen voor almeêhet hoogst lijk W bereiken Fransche kathedralen. "Waarlijk, alles valt, nu de Duitsche beschaving, die kostelijke Kultur", waarvan wij in alle oprechtheid zoo hooge verwachtingen in ons droegen, blijkt niet te leven in het Duitsche volk. Dit is misschien wel het aller-ergste: dat wat er wezenlijk goed en groot, en eigenlijk heel-de-wereld-vooruit, in de laatste jaren in Duitschland gewerkt is, dat de kunstvolle beschaving, die de Werkbundtentoonstelling aan onze dank bare bewondering kon voorstellen, dat dit grootsche resultaat van echt Duitschvolhardenden ernst en gezond-cosmopoGevel van de Universiteit, eertijds de Lakenhal van Leuven: geheel verbrand met bibliotheek en al De beroemdste koorbanken van België, die gestaan hebben in de St. Geertrinda-kerk, waarvan niets meer over is litisch aangelegd talent bereikt blijkt te zijn door een minderheid, met welke nauwelijks geestesverwantschap kan be staan bij de menigte, vertegenwoordigd door een leger, dat Leuven verwoest en zich niet schaamt. Wij kunnen niet oordeelen over de strategische noodzakelijkheid van het dooden van burgers en het in beslag nemen van particulier bezit, wij willen wel aannemen, dat er, bij al wat ons gru welijks daarover werd bericht, boosaar dig was overdreven en dat ten slotte de regelen van den oorlog door de Duitschers daarbij niet zijn overtreden. Maar de verwoesting van Leuven kan ook door oorlogsrecht niet worden gebillijkt, want zij gaat zelfs als represaille-maatre gel te ver. Omdat zij niet alleen de Leuvenaars of de Belgen treft, niet uit sluitend Duitschlands vijanden berooft, maar het gemeenschappelijk en onver vreemdbaar goed van heel de wereld schendt: de schoonheid en de bescha ving-zelve. Voor zoover wij thans kunnen oordeelen, doet het verbranden van de Universi teit en haar beroemde Bibliotheek het Duitsche leger achterstaan bij de Arabi sche scharen, die de Alexandrijnsche boekerijen aan de vlammen overlever den; en de brand in kerken en kloosters gesticht monumenten op zichzelf en bovendien met belangrijke kunstwerken gemeubeld schijnt erger dan het beeldstormersbedrijf uit de zestiende eeuw. Want de Arabieren, die het Mouseion en het Serapeion verwoestten en de geuzen, die beelden vernielden, zij kon den nog meenen een Gode-gevallig werk te doen, maar voor het Duitsche leger valt voorshands geen andere drijfveer te ontdekken dan wraak, die niets zou hebben ontzien, of vrees, die van ter rorisme beveiliging hoopte. Wij weten niet nauwkeurig hoe erg de stad geteisterd is. Bepaaldelijk over het raadhuis loopen de berichten nog uiteen, want tegenover de verzeke ringen dat het behouden bleef, staat het verhaal van een vluchteling, dat hij de steigers om het stadhuis men was bezig het te restaureeren in brand had zien staan. En men zal zich dus misschien den blanken gevel, die met zijn beelden en baldakijnen, geajoureerde traceeringen en torentjes en pinakels zoo thuishoorde in de streek van het Vlaamsche kantwerk, zwartgeblakerd moeten denken, en stukgesprongen de fijne sculpturen. Maar overigens schijnen alleen wat achterbuurten gespaard te zijn mogen de schilderachtige hoekjes aan de Dyle daaronder wezen! en is heel de binnenstad een puinhoop. Leuven had niet, als Brugge of Mechelen, nog voor een groot gedeelte het aspect van een oude stad bewaafd. Maar behalve i de vele kerken waarover dadelijk , vond men er toch ook onder de open bare gebouwen en de woonhuizen nog allerlei mooie en belangrijke overblijfselen. De met de Bibliotheek verbrande Univer siteit, in 1680 verbouwd uit een veertiendeeeuwsche lakenhal, was uitwendig sterk gewijzigd maar had inwendig een groot sche zuilenhal, als balie des pas perdus" voor de Hoogeschool gebruikt. In dezelfde straat de rue de Namur stond een mooi liefdadigheidsgesticht uit de zeventiende eeuw en daartegen over de forsche en rijk-gedetailleerde baksteengevel van een vijftiende-eeuwsch woonhuis. Van de Grand'-place her inner ik mij een kleinen, maar bijzon der eleganten, vroeg-zestiende-eeuwschen gevel, en uit andere straten o.a. een bijgebouw van het St. Geertrui-gasthuis, met slanke trapgevels van omstreeks 1500, en een kleine, maar schilder achtige, pastorie bij het Begijnhof. Is hiervan misschien het een en ander nog gered, geen twijfel kan meer bestaan over het lot der kapittelkerk van St. Pieter in berichten ook wel te on rechte kathedraal' genoemd die over het Raadhuis staat, aan den kant der Grand'-place ombouwd door aardige huis jes, waartusschen het zuider-transept naar voren schiet, met een grootsch aangelegd, doch niet voltooid portaal ertegen. Al wat groote namen heeft gedragen onder de vijftiende-eeuwsche Vlaamsche archi tecten werkte mede aan deze kerk: Sulpice van Vorst ontwierp in 1424 de plannen, Jan Keldermans volgde hem op als bouwmeester, op zijne beurt o.a. door Mathijs de Layens, Alard du Hameel vroeger werkmeester der Bossche St. Jan en Mathias Keldermans vervangen. Zoo groeide de groote driebeukige basi liek, met haar grootsch priesterkoor, door omgang en kapellenkrans omgeven. Een eeuw lang duurde haar bouw, en intusschen werd haar interieur op het rijkst gemeubeld, in 1450 o.a. met een 12 M. hoog gebeeldhouwd Sacramentshuisje en in 1488 met een'der prachtigste oksalen, welke België nog bezat. De Vlaamsche schilders o0k werden geroepen om mede te werken, en zoo kreeg de kerk o.a. van de broederschap van het H. Sacrament in 1467 een schil

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl