De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 13 september pagina 2

13 september 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Sept. '14. No. 1942 Ernest Solvay men zal zich zijn naam uit Af berichten over de aan Brussel opge legde oorlogsschatting herinneren heeft door zijn vernuft en zijne volharding een van de bloeiendste industrieën der wereld in het leven geroepen; in België, Frankrijk, Duitschland, Rusland, Engeland en de Vereenigde Stalen verschaft désodabereiding naar zijne methode aan duizenden arbeid en welvaart. k deze laatste omdat de SociétéSolvay en hare zustermaatschappijen steeds vooraan hebben gestaan in de be vordering van het welzijn en den voorspoed der arbeiders. Van het door een werkzaamheid van een halve eeuw verworven vermogen heeft Sol vay op de meest milde wijze ten nutte van het algemeen gebruik gemaakt, steeds ge dragen door de overtuiging dat beschaving en wetenschap, inzicht in de wetten der natuur en der samenleving in het eind het geluk der menschheid zullen verhoogen. In ,het Pare Léopold te Brussel stichtte hij een ;?Institut de physiologie", een Ecole de cómm'erce" en een Institut de sociologie". Hiermede niet tevreden, greep hij met beide handen een denkbeeld aan, dat bij Prof. Nernst te Berlijn was opgekomen, en noodigde hij in het najaar van 1911 een 25-tal .natuurkundigen uit verschillende landen uit om in een bijeenkomst van ettelijke dagen belangrijke vraagstukken der moderne na tuurwetenschap te bespreken. Toen deze Conseil de physique", waar van mij het voorzitterschap werd opgedra gen, was afgeloopen, gaf Solvay den wensch Ie kennen, verdere wetenschappelijke onder zoekingen materieel te steunen, en te dien einde een Institut international de physique" te stichten, waarvoor hij een kapitaal van een millioen francs beschikbaar stelde. Met Prof. Heger te Brussel ontving ik de op dracht, de plannen voor de nieuwe instelling te ontwerpen. Solvay liet ons daarbij ge heel vrij, slechts dezen wensch uitsprekende, dat een deel der middelen van het Instituut aan de beoefening der wetenschap in zijn vaderland zou ten goede komen en dat men bij het besteden van het overige de meest strikte onpartijdigheid, zonder eenige voor keur voor bepaalde nationaliteiten zou in acht nemen. Van 1912 af heeft het Instituut gewerkt. Het heeft verdienstelijke jonge Belgen in staat gesteld hunne studiën in het buiten land, te Berlijn en te Parijs, voort te zetten, in 1913 een tweeden Conseil de physique", analoog aan den eersten, bijeengeroepen en elk jaar vele duizenden aan de bevordering van wetenschappelijk onderzoek besteed. De verdeeling dezer gelden werd aan de Internationale Wetenschappelijke commissie van het Instituut overgelaten, en deze, uit vertegenwoordigers van België, Frankrijk, Duitschland, Engeland, Denemarken en Ne derland samengesteld, heeft daarbij naar haar beste weten in Solvay's geest gehandeld. De toelagen van het Instituut gingen naar alle windstreken, naar Rusland, Polen en de Vereenigde Staten, ofschoon, als een natuur lijk gevolg van het groote aantal ijverige Duitsche werkers, deze het leeüwenaandeel ontvingen. De Administratieve commissie van het Instituut, bestaande uit de hoogleerarerr Heger, Tassel en Verschaffelt te Brussel, was steeds bereid, ons onmiddellijk tegemoet te komen, als wij wenschten natuur kundigen die een belangrijke ontdekking had den gedaan, zooals Prof. von Laue te Zürich (thans te Berlijn) en Prof. Stark te Aken, de voortzetting hunner proefnemingen gemakkelijker te maken. Bij de vele Belgische geleerden die ik ten gevolge mijner betrekkingen met het Solvayinstituut heb leeren kennen, heb ik nooit een zweem van misnoegen over deze ietwat eenzijdige werkzaamheid opgemerkt, trou wens ook nooit het minste spoor van minder welwillende gezindheid tegenover Duitsch land. Wel bleek mij herhaaldelijk hoe allen Solvay's werk waardeeren en bewonderen, waarin de Belgische koning voorging, die mij de eer bewees mij te ontvangen en zich over de werkzaamheid van het Instituut te laten inlichten. Een paar voordrachten die ik in Maart jl. voor het Instituut en voor de Universiteit van Brussel heb gehouden, boden mij ge legenheid, de warme belangstelling der studenten van Brussel, Gent en Leuven in wetenschappelijke vraagstukken te leeren kennen, en gesprekken met jonge physici gaven mij een hoogen dunk van wat van hen verwacht mag worden. Intusschen is Solvay, ook na de stichting van het Instituut, voortgegaan, met denzelf den eenvoud en denzelfden ruimen blik, zijne middelen aan de verwezenlijking zijner idealen dienstbaar te maken. Het vorige jaar is een Institut international de chimie" tot stand gekomen, zich aansluitende aan de Internationale associatie der chemische vereenigingen, met een kapitaal gelijk aan. dat van het Institut de physique", en kort daarna heeft hij een zelfde bedrag voor de belangen der Belgische arbeidersbevolking, in het bijzonder voor onderwijsdoeleinden, beschikbaar besteld. Ook de Brusselsche Universiteit, die, zooals men weet, geen staatsinstelling is, heeft zeer veel aan hem te danken. Het is mij door de tijdsomstandigheden niet mogelijk, mijne medeleden in de Inter nationale commissie van het Institut de physique" *) te raadplegen, maar men zal het begrijpelijk vinden dat ik, als haar voor zitter, behoefte gevoel hulde te brengen aan Ernest Solvay en mijne deernis uit te druk ken met het zwaar beproefde volk, waarvan hij een der hoogststaande en beste verte genwoordigers is. Voor dat volk schijnt mij een gewichtige rol in het werk van bescha ving en wetenschap te zijn weggelegd, en ik durf hopen dat geen tijdelijke rampen het op den duur zullen beletten, die rol te vervullen. Haarlem, 10 Sept. 1914 H. A. LORENTZ *) Mevr. Curie en prof. Brillouin te Pa rijs, dr. Goldschmidt te Brussel, en de hoogleeraren Warburg en Nernst te Berlijn, Karnerlingh Onnes te Leiden, Rutherford te Manchester en Knudsen te Kopenhagen. *** Geachte redactie, Gij vraagt mij en anderen een woord over de verwoesting van Leuven, die Europa met diepe smart heeft vervuld. Ik wil niet wei geren; want de ontzettende gebeurtenis schijnt mij ëénig te zijn in de geschiedenis van onzen tijd. Een bevriend historicus, die , mij dit onlangs betwistte, wees mij, toen ' ik hem sommeerde mij dan de parallel van het geval te noemen, op de verwoesting van de Paltz door Lodewijk XIV; mij dunkt dit beroep welsprekend: na de zeventiende eeuw is dus zoo iets niet. voorgekomen! Dat het echter nog mogelijk geweest is in onzen tijd, die zich inbeeldde dat zij aan de oude barbaarschheid ontgroeid was, dat dit feit gepleegd is door het volk, dat beweert strijd te voeren in het belang der kuituur, door de natie zelve, die wij zoo hoog achtten en zoo liefhadden om hare groote verdiensten voor wetenschap en kunst, dat vervult ons met diepe droefheid. Zeker, er zijn er wel, die beweren, dat de burgers zelven de gebouwen in brand hebben gestoken, dat de Duitschers hebben getracht ze te redden e.n dat zij ook de kostbare bibliotheek wel zouden gered hebben, als zij die maar hadden weten te vinden! Maar dit alles klinkt wat.al te naïef: het schijnt wel vast te staan dat eene terugkeerende Duitsche troepen-afdeeling beschoten is en zich, buiten zich zelve door woede en schrik, op de weerlooze stad heeft geworpen, terwijl niemand, op de hoogte van de beteekenis der schatten die men bezig was roekeloos te vernielen, getracht heeft paal en perk te stellen aan het schandaal. Van Duitsche zijde wordt nu (in strijd ' met de verklaring der Leuvenaars) beweerd, dat dit straatgevecht veroorzaakt is door een georganiseerden aanval der gewapende burgerij op de Duitsche troepen. Wij mogen deze bewering vreemd noemen, omdat het vast schijnt te staan, dat het stedelijk be stuur van Leuven zelf, juist om conflicten te voorkomen, alle wapens der burgers kort geleden had laten ophalen. Maar dit zij hoe het zij, het is mogelijk, dat het Belgische volk, in rechtmatig verweer tegen een overmachtigen vijand, die in strijd met de tractaten binnendrong, wanhopig door de gruwelen, waarvan het iederen dag het slachtoffer was, zich zelf niet meester is geweest en daden heeft gepleegd, die even nutteloos als afkeurenswaardig zijn. Maar rechtvaardigen dan dergelijke geisoleerde inbreuken op het volkenrecht (kleinigheden in vergelijking met de neutraliteits-schending!) inderdaad gruwelijke feiten, als de verwoesting van Leuven met zijne kunstschatten? Van Duitsche zijde wordt een beroep gedaan op de noodzake lijkheid, die dwong om ditmaal de besluiten van de 2e Vredes-conferentie, waarbij Duitsch land zich uitdrukkelijk had aangesloten, te overtreden. Niet voor de eerste maal beroept Duitschland zich op noodweer: ook de schending van België's neutraliteit zelve heeft men getracht daarmede te rechtvaar digen. Maar was dit alles dan inderdaad noodzakelijk? Ons leeken schijnt de be wering zonderling. Bedoelt men niet eerder: doelmatig, gemakkelijk ? Zeker, indien zelfs het oppermachtige Duitschland in een strijd tegen het kleine Belgische volk, dat met den moed der wanhoop zijne vrijheid ver dedigt en zijn recht, zich zal mogen beroepen op overmacht om zijn woordbreuk te recht vaardigen, laat men dan geene tractaten meer sluiten, laat men de illusie laten varen, dat goede trouw iets beteekent in het ver keer der volken! Intusschen, de verwoesting is geschied, en de geheele beschaafde wereld treurt over het onherstelbare misdrijf. Laat men nu niet meer napleiten over de oorzaak van het geval: er is niets meer aan te veranderen. Maar laat men trachten de herhaling te voorkomen. Want wat nog veel ernstiger, veel onverklaarbaarder en veel moeielijker te rechtvaardigen is dan het treurige feit zelf, dat in verwarring gepleegd is, het is dit, dat de openbare meening in Duitsch land, die te huis in alle kalmte van den Leuvenschen gruwel heeft kennis genomen, met zér enkele uitzonderingen heeft goed gekeurd, dat zij het natuurlijk schijnt te achten, dat (laat ons het ergste aannemen!) een leger, door eenige burgers in eene opene stad beschoten, het recht en den plicht zal hebben, om in die stad kerken, schilderijen, bibliotheken, schatten van kunst en wetenschap klakkeloos onder den voet te loopen en te vernielen. Dat de Duitsche natie, die zich beroemt een kultuurvolk te zijn, tegen deze dingen niet ernstig en met nadruk heeft geprotesteerd, ja ze als n man heeft toegejucht, dat is wel zér teleurstellend en zér bedroevend: het schijnt het ergste te voorspellen voor de heerlijke kunstschatten, op wier bezit bijna alle Belgische steden roem kunnen dragen. *) Ziehier, geachte Redactie! wat ik te zeg gen had. Gaarne noem ik mij Utrecht, Uwen dienstvaardigen 9 Sept. 1914 S. MULLER Fz. *) Onder het schrijven lees ik een bericht, dat Dendermonde brandt, dat kerken, gasthuizen, kloosters verwoest zijn! Streeft men er dan inderdaad naar, de verwoesting van de Paltz te evenaren? tt * * KRONIEK DE ELLENDE VAN HET PATRIOTTISME Er zijn blijmoedige zielen, wie een niets gelukkig maakt. Hun stralend optimisme doet hen in de hel van dezen oorlog allerlei zedelijke winst voor de menschheid ontdek ken, onder meer een positieven vooruitgang in het besef van eenheid en samenhoorigheid, nu het blijkt, hoe in alle landen de partijstrijd gestild is en diverse edelmoedige gezindheden en offerzuchten zich baan breken ten voordeele van het gemeenschappelijk vaderland. En het is zeker niet te ontkennen, dat ethische en moreele krachten van ongemeene grootheid vrij worden" en alle geestes leven strakker gespannen staat. Het is maar de vraag of wij daar zoo blij over moeten zijn, HU liefde en eensgezind heid telkens zorgvuldig binnen elks gren zen blijven. Daar overheen worden zij ter stond tot haat en wraakzucht, ook ziele krachten ongetwijfeld, maar niet van de soort als door ethische zielen genoten pleegt te worden. Zoodat tegenover een dierbaar gewin eeni ijsselijk verlies schijnt te staan. Want in deze ruim veertig jaren van vrede waren reeds weer vriendelijke belangstellingen, zachte genegenheid in wording van volk tot volk. Geleerden zochten hun vakgenooten, kunstenaars hun kunstbroeders" in andere landen. Er waren internationale bon den ontstaan van alles en nog wat, elke natie vestigde een soort filiaal van haar taal en letterkunde buiten de grenzen en men ruilde wederzijds de opgroeiende jongelieden, om hun den zegen van een vreemde" taal en vooral van een ruimer waardeering mede te geven in hun ontwik keling. Geldt dit dan alles niets, nu het waar schijnlijk voor jaren verloren zal zijn ? Moet men deze ruimere inzichten, dit milder gevoel, dit wijd en zuiver besef van algemeene menschelijke saamhoorigheid niel dezelfde waarde toekennen als het nu krachtig werkende, maar zoo benauwde patriottisme ? Het is waarachtig nu geen tijd de zege ningen van de vaderlandsliefde te vieren nu men allerwege en zoo gruwzaam de ellende er van ondervindt, en als wij spreken zullen van een grooten, geweldigen tijd", een tijd van geestelijken groei der mensch heid, dan moeten wij nog iets anders zien dan hetgeen de wereld tot nu toe altijd, en vroeger nog wel krachtiger, te aanschouwen gaf: het razend chauvinisme van opgehitste volken, die niet meer weten wat zij doen De eenheidsdrang werkt in den mensch minstens zoo krachtig als het egoïsme en zij weten het wel, die geleerd hebben de volksconscientie te bespelen. Geef den menschen een doel en aanleiding tot geest drift, hoe dwaas en bot die ook zijn, en uil de benauwing van hun afzonderlijk bestaan zullen de harten daarheen streven, als een verlossing van beperktheid en doffen sleur. Maar dat beteekent nog geen werkelijke groei, eerder een soort epilepsie, die, als de verborgen aanleiding is uitgewerkt, niets achterlaat dan matheid en levensonlust. Ik wil maar zeggen, dat de strijd, waaruit ontwikkeling en groei der menschheid voort komen een gansch andere is, dan de bru tale moord, dien wij nu beleven. F. C. In memoriam K. H. Th. Bussemaker Heden middag hebben wij op het vredige en lieflijk gelegen kerkhof om het Groene kerkje" te Oegstgeest Bussemaker ten grave gedragen. De verslagenheid en de rouw over dezen voortreffelijken en beminden man heb ben zich ontroerend geopenbaard en wij zijn teruggekeerd met een bedroefd hart, met een sterk gevoel van beroofdheid. In deze stemming zet ik mij neer, om aan het ver zoek der redactie van dit blad te voldoen en eenige woorden te wijden aan de vriende lijke nagedachtenis van den betreurden doode, dien wij als geleerde, als docent en als mensch gelijkelijk hebben geacht en lief gehad. De wreede dood heeft hem plotseling weg genomen, op vijftigjarigen leeftijd, ontrukt aan echtgenoot en kinderen, aan zijne tal rijke vrienden, aan de Leidsche hoogeschool, aan de Koninklijke academie van weten schappen, waarvan hij sinds enkele jaren lid was, aan de geschiedvorsching, waaraan hij zijne rijke gaven had gewijd. Hij was van Deventer, en in 1888 promoveerde hij te Leiden over een onderwerp uit de ge schiedenis van zijn gewest, Overijsel ge durende het eerste stadhouderlooze tijd perk" deel I, waarop het tweede deel in 1889 volgde. Hij heeft het voorrecht genoten te studeeren onder Kern, Cosijn, De Vries, Fruin en Muller en de leerling heeft zich zulke leermeesters overwaardig getoond. Want, na n jaar aan de hoogere burgerschool te ZaltBommel les te hebben gegeven, werd hij van 1888 tot 1895 leeraar aan het gymnasium te Haarlem. Daar schreef hij zijn Afscheiding van de Waalsche gewesten van de Generale Unie", door Teyler met goud bekroond. In 1895 riep Groningen hem als opvolger van Blok op den leerstoel van algemeene en vaderlandsche geschiedenis, en tien jaren lang heeft hij daar met lust en met eere gearbeid. Toen overleed te Leiden Pieter Lodewijk Muller, en Bussemaker nam zijn plaats in als hoogleeraar in de algemeene geschiedenis en de staatkundige aardrijkskunde. Hoe levendig staat mij nog op dit oogenblik die 4de October 1905 voor den geest, toen hij inaugureerde met eene rede over Delwaardeering der feiten in geschiedvorsching en geschiedschrijving". Hoe klaar en bezonnen sprak hij, uit welk een overvloed van ge rijpte kennis, hoe krachtig was zijn pleidooi voor dat volstrekt onafhankelijk onderzoek, waarbij toch de historicus zijn oordeel, zijne waartieering niet behoeft, niet mag terug houden. Negen jaren slechts hebben wij hem sinds mogen bezitten. Over wat hij als man van wetenschap heeft voortgebracht, zullen anderen oordeelen, zal zijn biograaf in de Aca.derhie, zijn levensbeschrijver in de Maat schappij der Nederlandsche letterkunde uit voerig spreken. Ik zal dat dus hier niet doen en slechts herinneren, dat hij o.a. arbeidde aan de voortzetting van P. L. Muller's Ge schiedenis van onzen tijd" en de uitgave bezorgde van het vervolg der beroemde Archives de la maison d'Orange-Nassau", de vierde reeks, waarvan tome IV, 1759?1766 vór mij ligt. Het is van 1914, zijn laatste werk. Van zijne talrijke artikelen kan ik hier niet gewagen. Want ik heb nog zooveel, waarvan ik spreken wil. Van den docent, den wezenlijken leidsman zijner leerlingen. Aan het slot zijner Leidsche oratie beloofde hij hun zijn hulp, raad en daad en de bevorde ring hunner belangen. Het is geen ijdele be lofte gebleken. Hij droeg inderdaad die be langen op het hart, en zijne leerlingen niet het minst zullen hem smartelijk missen. Hij was veel voor hen en elk jaar steeg het getal van wie onder zijne bepaalde leidingwilden studeeren.Ieder roemde de manier van zijn onder wijs, en ik kan mij dat begrijpen, als ik de avonden gedenk, waarop ik hem eerst te Groningen, later te Leiden, op het Histo risch Genootschap of in de Historische com missie hoorde. Welk onderwerp hij ook uit zijne rijke kennis behandelde, altijd trof het methodische van het onderzoek, de klare betoogtrant, het sobere en de beperking waarin zich immers de meester toont. Zoo moeten de colleges ook geweest zijn. Maar bovendien, zijne leerlingen, ontvingen van zijn tijd het grootste en het beste deel. Een hunner sprak heden aan het graf ongeveer deze woorden: Zoo professor Bussemaker niet zooveel geleerde werken geschreven heeft als zijne gaven deden verwachten, het was, omdat hij zich voor ons opgeofferd heeft. Voor ns zijne beste uren, voor ns het leeuwendeel van zijn arbeid, de altijd nieuwe, altijd frissche colleges." Dit is buitengemeener lof dan oningewijden zullen be vroeden. Hier ligt ook de verklaring van zijn gave van examineeren, aan de hoogeschool of in de commissie voor de akte M. O. Het was helder, scherp geformuleerd en humaan. En moge nu ten slotte ook het hart zijn eisch hebben. Hoe zou ik, na bijna twintigjarigen omgang, kunnen zwijgen van wat Bussemaker als mensch sierde? Tot liet allerintiemste van zijn gemoedsleven heeft hij maar weinigen toegelaten. Doch ook wie tot den wijderen kring van vrienden be hoorden, ondergingen wel den sterken indruk van de eenvoudigheid en de oprechtheid van zijn karakter. Deze man schuwde alle ophef, alle zelfreclame, hij was rustig en eer lijk en, schoon hij de diplomatieke geschie denis grondig kende, in hem was niets van den diplomaat'. Hij kon zeer hartelijk lachen en er was nimmer een valsche klank in. Hij was een man van erkende beteekenis, maar altijd bereid den zwakkeren broeder te bemoedigen en aan te sporen. Hij had zijn eigen werk lief, maar in anderer arbeid stelde hij hartelijk belang: hij vroeg er naar en luisterde ook naar het antwoord. O, te denken dat wij dit gezicht nimmer meer zullen zien, deze stem nimmer meer hooren! Hoevelen zijn er reeds heengegaan, van wie eenmaal te Groningen op de Historische avonden" vergaderden, Reitsma, Rutgers, Bos, Feith en nu Bussemaker, wiens verlies wij thans beschreien. Hij heeft niet geleden en is zonder strijd heengegaan. Rijk en ge lukkig moet het leven geweest zijn van een man, die door zijn gezin, door zijne vrienden en ambtgenooten diep en oprecht wordt be treurd; en deze zijn de gevoelens, die ons vervullen, als wij aan Bussemaker denken. Zijne plaats zal worden ingenomen, het leven zal zijn gang gaan, de ontzaglijke gebeurte nissen, die zich nu in de geschiedenis af spelen, zullen onzen geest voor en na ver vullen maar dezen man zullen wij onder niets vergeten. Zijne nagedachtenis bewaren wij als een schat, nu wij zonder hemzelven ons pad vervolgen moeten. Leiden, 9 Sept. 1914 L. KNAPPERT Berichten EEN DISSERTATIE OVER RlCARDA HUCH. Als een bijzonderheid wordt gemeld dat aan de universiteit te F reiburg een studente is gepromoveerd op een dissertatie1 over een nog levend auteur. Onder den titel Ricarda Huch, ein Beitrag- zur Geschichte der deutchen Epik door Elfriede Gottlieb, is deze dissertatie te Leipzig bij Teubner verschenen. DE OORLOG. Zooals te begrijpen is heeft de oorlog vooral de boekenproductie een gevoeligen knauw gegeven. Van alle kanten hooren we van uitgaven die verdaagd of gestaakt zijn. Volgens de Daily Mail hebben sinds het uitbreken van den oorlog te Lon den alleen 50 tijdschriften opgehouden te verschijnen. Sommige er van zullen, als betere tijden aanbreken, weer worden uit gegeven; vele zullen voor goed verdwijnen. BENEDIKTUS XV, de nieuwgekozen Paus van Rome, kardinaal dellaChiesa, vroeger secre taris van Rampolla iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimuiiiiii IIIIIIIIIIIIIHIII Te Parijs is bij ne firma de uitgave van vijf tijdschriften gestaakt, n.l. Femina, Je sais tout, Masica, Fermes et chateaux en La vie au grand air. Een nieuw blad, The War, heeft zijn ont staan aan den oorlog te danken. Het zal wekelijks verschijnen en in woord en beeld de geschiedenis daar van geven. * # * De Rijkste Enkele jaren na den oorlog van '70 ont moetten twee oude bekenden, een Duitscher en een Franschman elkander te Scheveningen. De politiek bleef natuurlijk niet buiten hun vriendschappelijk discours. Ze gaven beiden hoog op over den rijkdom van hun vaderland: de Franschman noemde Frank rijk, de Duitscher Duitschland het rijkste land ter wereld... Ik zal je het klare be wijs leveren," riep de driftige Franzoos dat wij onmetelijk rijk zijn: we hebben jullie 5 milliard oorlogsschatting betaald, en we hebben er niets van gemerkt!" 't Mocht wat!"... antwoordde de Ger maan, terwijl hij met een schamper lachje door zijn agreguesbril zijn tegenstander in de oogen zag: wij Duitschers zijn toch verreweg de rijkste; wij hebben dat peulschilletje van 5 milliard gekregen en... we hebben er ook niets van gemerkt. Soldij De Engelsche soldaat is geen dienstplich tige, maar een beroepssoldaat, die dus meer rechten kan doen gelden, dan onze miliciens. Vandaar ook, dat hij beter wordt betaald. Een gewoon soldaat in 't Engelsche leger ontvangt een dagloon, varieerend tusschen 60 cent en ?1.05, een korporaal van ? l tot ?1.60, een sergeant van ?1.40 tot ?2 en sergeant-majoor van ?2.25 tot ?3.22V^, en master-gunner" (geschuts-commandant) van /'2.50 tot ?3.60, een kwartiermeester van '?5.40 tot ?630. * * iiiiiiiimiiimi op RIJWIEL.. RIJTUIG»en AUTOBANDEN waarborgt soliditeit. <£> Fabriek Hevea, Hoogezand (Groningen.) BOUWT TE NUNSPEET. Mooie boschrijketerreinen.Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederlana : J. LE0MM LAM, AMSTERDAM. ADDflNTIfIEDER iTUK D AT KRIMPT UHNHI11 IL WORDT TERUGGENOMEN FABRHWnTtriVftLTOPI ZONEN«M5TERDAM Monsters, geïllustreerde prijscou ranten en attesten zenden gaarne N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON ZONEN, Amsterdam. H.Y. EERSTE «SD. FABRIEK TAN ASBESTCEMENTPLATEN Mart i n i t". MARTTJHTPLATEN zfin : brand-, trek- en krimpvrij. px*y«en en monsters. ADRES: Cruqinsweg 113, Amsterdam* Ongevallen O P FAN Aansprakelpheid ^^ ^* *? * ? ? ? Ziekten ROKIN 151 - AMSTERDAM Automobiel Brand Diefstal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl