Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Sept. '14. No. 1942
Ernest Solvay men zal zich zijn naam
uit Af berichten over de aan Brussel opge
legde oorlogsschatting herinneren heeft
door zijn vernuft en zijne volharding een
van de bloeiendste industrieën der wereld
in het leven geroepen; in België, Frankrijk,
Duitschland, Rusland, Engeland en de
Vereenigde Stalen verschaft désodabereiding
naar zijne methode aan duizenden arbeid
en welvaart. k deze laatste omdat de
SociétéSolvay en hare zustermaatschappijen
steeds vooraan hebben gestaan in de be
vordering van het welzijn en den voorspoed
der arbeiders.
Van het door een werkzaamheid van een
halve eeuw verworven vermogen heeft Sol
vay op de meest milde wijze ten nutte van
het algemeen gebruik gemaakt, steeds ge
dragen door de overtuiging dat beschaving
en wetenschap, inzicht in de wetten der
natuur en der samenleving in het eind het
geluk der menschheid zullen verhoogen. In
,het Pare Léopold te Brussel stichtte hij een
;?Institut de physiologie", een Ecole de
cómm'erce" en een Institut de sociologie".
Hiermede niet tevreden, greep hij met beide
handen een denkbeeld aan, dat bij Prof.
Nernst te Berlijn was opgekomen, en
noodigde hij in het najaar van 1911 een 25-tal
.natuurkundigen uit verschillende landen uit
om in een bijeenkomst van ettelijke dagen
belangrijke vraagstukken der moderne na
tuurwetenschap te bespreken.
Toen deze Conseil de physique", waar
van mij het voorzitterschap werd opgedra
gen, was afgeloopen, gaf Solvay den wensch
Ie kennen, verdere wetenschappelijke onder
zoekingen materieel te steunen, en te dien
einde een Institut international de physique"
te stichten, waarvoor hij een kapitaal van
een millioen francs beschikbaar stelde. Met
Prof. Heger te Brussel ontving ik de op
dracht, de plannen voor de nieuwe instelling
te ontwerpen. Solvay liet ons daarbij ge
heel vrij, slechts dezen wensch uitsprekende,
dat een deel der middelen van het Instituut
aan de beoefening der wetenschap in zijn
vaderland zou ten goede komen en dat men
bij het besteden van het overige de meest
strikte onpartijdigheid, zonder eenige voor
keur voor bepaalde nationaliteiten zou in
acht nemen.
Van 1912 af heeft het Instituut gewerkt.
Het heeft verdienstelijke jonge Belgen in
staat gesteld hunne studiën in het buiten
land, te Berlijn en te Parijs, voort te zetten,
in 1913 een tweeden Conseil de physique",
analoog aan den eersten, bijeengeroepen en
elk jaar vele duizenden aan de bevordering
van wetenschappelijk onderzoek besteed.
De verdeeling dezer gelden werd aan de
Internationale Wetenschappelijke commissie
van het Instituut overgelaten, en deze, uit
vertegenwoordigers van België, Frankrijk,
Duitschland, Engeland, Denemarken en Ne
derland samengesteld, heeft daarbij naar
haar beste weten in Solvay's geest gehandeld.
De toelagen van het Instituut gingen naar
alle windstreken, naar Rusland, Polen en de
Vereenigde Staten, ofschoon, als een natuur
lijk gevolg van het groote aantal ijverige
Duitsche werkers, deze het leeüwenaandeel
ontvingen. De Administratieve commissie
van het Instituut, bestaande uit de
hoogleerarerr Heger, Tassel en Verschaffelt te
Brussel, was steeds bereid, ons onmiddellijk
tegemoet te komen, als wij wenschten natuur
kundigen die een belangrijke ontdekking had
den gedaan, zooals Prof. von Laue te Zürich
(thans te Berlijn) en Prof. Stark te Aken,
de voortzetting hunner proefnemingen
gemakkelijker te maken.
Bij de vele Belgische geleerden die ik ten
gevolge mijner betrekkingen met het
Solvayinstituut heb leeren kennen, heb ik nooit
een zweem van misnoegen over deze ietwat
eenzijdige werkzaamheid opgemerkt, trou
wens ook nooit het minste spoor van minder
welwillende gezindheid tegenover Duitsch
land. Wel bleek mij herhaaldelijk hoe allen
Solvay's werk waardeeren en bewonderen,
waarin de Belgische koning voorging, die
mij de eer bewees mij te ontvangen en zich
over de werkzaamheid van het Instituut te
laten inlichten.
Een paar voordrachten die ik in Maart jl.
voor het Instituut en voor de Universiteit
van Brussel heb gehouden, boden mij ge
legenheid, de warme belangstelling der
studenten van Brussel, Gent en Leuven in
wetenschappelijke vraagstukken te leeren
kennen, en gesprekken met jonge physici
gaven mij een hoogen dunk van wat van
hen verwacht mag worden.
Intusschen is Solvay, ook na de stichting
van het Instituut, voortgegaan, met denzelf
den eenvoud en denzelfden ruimen blik,
zijne middelen aan de verwezenlijking zijner
idealen dienstbaar te maken. Het vorige jaar
is een Institut international de chimie" tot
stand gekomen, zich aansluitende aan de
Internationale associatie der chemische
vereenigingen, met een kapitaal gelijk aan.
dat van het Institut de physique", en kort
daarna heeft hij een zelfde bedrag voor de
belangen der Belgische arbeidersbevolking,
in het bijzonder voor onderwijsdoeleinden,
beschikbaar besteld. Ook de Brusselsche
Universiteit, die, zooals men weet, geen
staatsinstelling is, heeft zeer veel aan hem
te danken.
Het is mij door de tijdsomstandigheden
niet mogelijk, mijne medeleden in de Inter
nationale commissie van het Institut de
physique" *) te raadplegen, maar men zal
het begrijpelijk vinden dat ik, als haar voor
zitter, behoefte gevoel hulde te brengen aan
Ernest Solvay en mijne deernis uit te druk
ken met het zwaar beproefde volk, waarvan
hij een der hoogststaande en beste verte
genwoordigers is. Voor dat volk schijnt mij
een gewichtige rol in het werk van bescha
ving en wetenschap te zijn weggelegd, en
ik durf hopen dat geen tijdelijke rampen
het op den duur zullen beletten, die rol te
vervullen.
Haarlem,
10 Sept. 1914 H. A. LORENTZ
*) Mevr. Curie en prof. Brillouin te Pa
rijs, dr. Goldschmidt te Brussel, en de
hoogleeraren Warburg en Nernst te Berlijn,
Karnerlingh Onnes te Leiden, Rutherford te
Manchester en Knudsen te Kopenhagen.
***
Geachte redactie,
Gij vraagt mij en anderen een woord over
de verwoesting van Leuven, die Europa met
diepe smart heeft vervuld. Ik wil niet wei
geren; want de ontzettende gebeurtenis
schijnt mij ëénig te zijn in de geschiedenis
van onzen tijd. Een bevriend historicus, die ,
mij dit onlangs betwistte, wees mij, toen '
ik hem sommeerde mij dan de parallel van
het geval te noemen, op de verwoesting van
de Paltz door Lodewijk XIV; mij dunkt dit
beroep welsprekend: na de zeventiende
eeuw is dus zoo iets niet. voorgekomen!
Dat het echter nog mogelijk geweest is
in onzen tijd, die zich inbeeldde dat zij
aan de oude barbaarschheid ontgroeid was,
dat dit feit gepleegd is door het volk, dat
beweert strijd te voeren in het belang der
kuituur, door de natie zelve, die wij zoo
hoog achtten en zoo liefhadden om hare
groote verdiensten voor wetenschap en
kunst, dat vervult ons met diepe droefheid.
Zeker, er zijn er wel, die beweren, dat de
burgers zelven de gebouwen in brand hebben
gestoken, dat de Duitschers hebben getracht
ze te redden e.n dat zij ook de kostbare
bibliotheek wel zouden gered hebben, als
zij die maar hadden weten te vinden! Maar
dit alles klinkt wat.al te naïef: het schijnt
wel vast te staan dat eene terugkeerende
Duitsche troepen-afdeeling beschoten is en
zich, buiten zich zelve door woede en schrik,
op de weerlooze stad heeft geworpen, terwijl
niemand, op de hoogte van de beteekenis
der schatten die men bezig was roekeloos
te vernielen, getracht heeft paal en perk te
stellen aan het schandaal.
Van Duitsche zijde wordt nu (in strijd
' met de verklaring der Leuvenaars) beweerd,
dat dit straatgevecht veroorzaakt is door
een georganiseerden aanval der gewapende
burgerij op de Duitsche troepen. Wij mogen
deze bewering vreemd noemen, omdat het
vast schijnt te staan, dat het stedelijk be
stuur van Leuven zelf, juist om conflicten
te voorkomen, alle wapens der burgers kort
geleden had laten ophalen. Maar dit zij hoe
het zij, het is mogelijk, dat het Belgische
volk, in rechtmatig verweer tegen een
overmachtigen vijand, die in strijd met de
tractaten binnendrong, wanhopig door de
gruwelen, waarvan het iederen dag het
slachtoffer was, zich zelf niet meester is
geweest en daden heeft gepleegd, die even
nutteloos als afkeurenswaardig zijn.
Maar rechtvaardigen dan dergelijke
geisoleerde inbreuken op het volkenrecht
(kleinigheden in vergelijking met de
neutraliteits-schending!) inderdaad gruwelijke
feiten, als de verwoesting van Leuven met
zijne kunstschatten? Van Duitsche zijde
wordt een beroep gedaan op de noodzake
lijkheid, die dwong om ditmaal de besluiten
van de 2e Vredes-conferentie, waarbij Duitsch
land zich uitdrukkelijk had aangesloten, te
overtreden. Niet voor de eerste maal beroept
Duitschland zich op noodweer: ook de
schending van België's neutraliteit zelve
heeft men getracht daarmede te rechtvaar
digen. Maar was dit alles dan inderdaad
noodzakelijk? Ons leeken schijnt de be
wering zonderling. Bedoelt men niet eerder:
doelmatig, gemakkelijk ? Zeker, indien zelfs
het oppermachtige Duitschland in een strijd
tegen het kleine Belgische volk, dat met
den moed der wanhoop zijne vrijheid ver
dedigt en zijn recht, zich zal mogen beroepen
op overmacht om zijn woordbreuk te recht
vaardigen, laat men dan geene tractaten
meer sluiten, laat men de illusie laten varen,
dat goede trouw iets beteekent in het ver
keer der volken!
Intusschen, de verwoesting is geschied,
en de geheele beschaafde wereld treurt over
het onherstelbare misdrijf. Laat men nu
niet meer napleiten over de oorzaak van het
geval: er is niets meer aan te veranderen.
Maar laat men trachten de herhaling te
voorkomen. Want wat nog veel ernstiger,
veel onverklaarbaarder en veel moeielijker
te rechtvaardigen is dan het treurige feit
zelf, dat in verwarring gepleegd is, het
is dit, dat de openbare meening in Duitsch
land, die te huis in alle kalmte van den
Leuvenschen gruwel heeft kennis genomen,
met zér enkele uitzonderingen heeft goed
gekeurd, dat zij het natuurlijk schijnt te
achten, dat (laat ons het ergste aannemen!)
een leger, door eenige burgers in eene
opene stad beschoten, het recht en den
plicht zal hebben, om in die stad kerken,
schilderijen, bibliotheken, schatten van
kunst en wetenschap klakkeloos onder den
voet te loopen en te vernielen. Dat de
Duitsche natie, die zich beroemt een
kultuurvolk te zijn, tegen deze dingen niet
ernstig en met nadruk heeft geprotesteerd,
ja ze als n man heeft toegejucht, dat is
wel zér teleurstellend en zér bedroevend:
het schijnt het ergste te voorspellen voor
de heerlijke kunstschatten, op wier bezit
bijna alle Belgische steden roem kunnen
dragen. *)
Ziehier, geachte Redactie! wat ik te zeg
gen had. Gaarne noem ik mij
Utrecht, Uwen dienstvaardigen
9 Sept. 1914 S. MULLER Fz.
*) Onder het schrijven lees ik een bericht,
dat Dendermonde brandt, dat kerken,
gasthuizen, kloosters verwoest zijn! Streeft
men er dan inderdaad naar, de verwoesting
van de Paltz te evenaren?
tt * *
KRONIEK
DE ELLENDE VAN HET PATRIOTTISME
Er zijn blijmoedige zielen, wie een niets
gelukkig maakt. Hun stralend optimisme
doet hen in de hel van dezen oorlog allerlei
zedelijke winst voor de menschheid ontdek
ken, onder meer een positieven vooruitgang
in het besef van eenheid en
samenhoorigheid, nu het blijkt, hoe in alle landen de
partijstrijd gestild is en diverse edelmoedige
gezindheden en offerzuchten zich baan breken
ten voordeele van het gemeenschappelijk
vaderland. En het is zeker niet te ontkennen,
dat ethische en moreele krachten van
ongemeene grootheid vrij worden" en alle geestes
leven strakker gespannen staat.
Het is maar de vraag of wij daar zoo blij
over moeten zijn, HU liefde en eensgezind
heid telkens zorgvuldig binnen elks gren
zen blijven. Daar overheen worden zij ter
stond tot haat en wraakzucht, ook ziele
krachten ongetwijfeld, maar niet van de
soort als door ethische zielen genoten pleegt
te worden.
Zoodat tegenover een dierbaar gewin eeni
ijsselijk verlies schijnt te staan. Want in
deze ruim veertig jaren van vrede waren
reeds weer vriendelijke belangstellingen,
zachte genegenheid in wording van volk
tot volk. Geleerden zochten hun
vakgenooten, kunstenaars hun kunstbroeders" in
andere landen. Er waren internationale bon
den ontstaan van alles en nog wat, elke
natie vestigde een soort filiaal van haar
taal en letterkunde buiten de grenzen en
men ruilde wederzijds de opgroeiende
jongelieden, om hun den zegen van een
vreemde" taal en vooral van een ruimer
waardeering mede te geven in hun ontwik
keling.
Geldt dit dan alles niets, nu het waar
schijnlijk voor jaren verloren zal zijn ? Moet
men deze ruimere inzichten, dit milder
gevoel, dit wijd en zuiver besef van
algemeene menschelijke saamhoorigheid niel
dezelfde waarde toekennen als het nu
krachtig werkende, maar zoo benauwde
patriottisme ?
Het is waarachtig nu geen tijd de zege
ningen van de vaderlandsliefde te vieren
nu men allerwege en zoo gruwzaam de
ellende er van ondervindt, en als wij spreken
zullen van een grooten, geweldigen tijd",
een tijd van geestelijken groei der mensch
heid, dan moeten wij nog iets anders zien
dan hetgeen de wereld tot nu toe altijd, en
vroeger nog wel krachtiger, te aanschouwen
gaf: het razend chauvinisme van opgehitste
volken, die niet meer weten wat zij doen
De eenheidsdrang werkt in den mensch
minstens zoo krachtig als het egoïsme en
zij weten het wel, die geleerd hebben de
volksconscientie te bespelen. Geef den
menschen een doel en aanleiding tot geest
drift, hoe dwaas en bot die ook zijn, en uil
de benauwing van hun afzonderlijk bestaan
zullen de harten daarheen streven, als een
verlossing van beperktheid en doffen sleur.
Maar dat beteekent nog geen werkelijke
groei, eerder een soort epilepsie, die, als de
verborgen aanleiding is uitgewerkt, niets
achterlaat dan matheid en levensonlust.
Ik wil maar zeggen, dat de strijd, waaruit
ontwikkeling en groei der menschheid voort
komen een gansch andere is, dan de bru
tale moord, dien wij nu beleven.
F. C.
In memoriam K. H. Th. Bussemaker
Heden middag hebben wij op het vredige
en lieflijk gelegen kerkhof om het Groene
kerkje" te Oegstgeest Bussemaker ten grave
gedragen. De verslagenheid en de rouw over
dezen voortreffelijken en beminden man heb
ben zich ontroerend geopenbaard en wij zijn
teruggekeerd met een bedroefd hart, met
een sterk gevoel van beroofdheid. In deze
stemming zet ik mij neer, om aan het ver
zoek der redactie van dit blad te voldoen
en eenige woorden te wijden aan de vriende
lijke nagedachtenis van den betreurden
doode, dien wij als geleerde, als docent en
als mensch gelijkelijk hebben geacht en lief
gehad.
De wreede dood heeft hem plotseling weg
genomen, op vijftigjarigen leeftijd, ontrukt
aan echtgenoot en kinderen, aan zijne tal
rijke vrienden, aan de Leidsche hoogeschool,
aan de Koninklijke academie van weten
schappen, waarvan hij sinds enkele jaren
lid was, aan de geschiedvorsching, waaraan
hij zijne rijke gaven had gewijd. Hij was
van Deventer, en in 1888 promoveerde hij
te Leiden over een onderwerp uit de ge
schiedenis van zijn gewest, Overijsel ge
durende het eerste stadhouderlooze tijd
perk" deel I, waarop het tweede deel in 1889
volgde. Hij heeft het voorrecht genoten te
studeeren onder Kern, Cosijn, De Vries, Fruin
en Muller en de leerling heeft zich zulke
leermeesters overwaardig getoond. Want, na
n jaar aan de hoogere burgerschool te
ZaltBommel les te hebben gegeven, werd hij van
1888 tot 1895 leeraar aan het gymnasium te
Haarlem. Daar schreef hij zijn Afscheiding
van de Waalsche gewesten van de Generale
Unie", door Teyler met goud bekroond. In
1895 riep Groningen hem als opvolger van
Blok op den leerstoel van algemeene en
vaderlandsche geschiedenis, en tien jaren lang
heeft hij daar met lust en met eere gearbeid.
Toen overleed te Leiden Pieter Lodewijk
Muller, en Bussemaker nam zijn plaats in
als hoogleeraar in de algemeene geschiedenis
en de staatkundige aardrijkskunde. Hoe
levendig staat mij nog op dit oogenblik die
4de October 1905 voor den geest, toen hij
inaugureerde met eene rede over
Delwaardeering der feiten in geschiedvorsching en
geschiedschrijving". Hoe klaar en bezonnen
sprak hij, uit welk een overvloed van ge
rijpte kennis, hoe krachtig was zijn pleidooi
voor dat volstrekt onafhankelijk onderzoek,
waarbij toch de historicus zijn oordeel, zijne
waartieering niet behoeft, niet mag terug
houden. Negen jaren slechts hebben wij hem
sinds mogen bezitten. Over wat hij als man
van wetenschap heeft voortgebracht, zullen
anderen oordeelen, zal zijn biograaf in de
Aca.derhie, zijn levensbeschrijver in de Maat
schappij der Nederlandsche letterkunde uit
voerig spreken. Ik zal dat dus hier niet doen
en slechts herinneren, dat hij o.a. arbeidde
aan de voortzetting van P. L. Muller's Ge
schiedenis van onzen tijd" en de uitgave
bezorgde van het vervolg der beroemde
Archives de la maison d'Orange-Nassau",
de vierde reeks, waarvan tome IV, 1759?1766
vór mij ligt. Het is van 1914, zijn laatste
werk. Van zijne talrijke artikelen kan ik hier
niet gewagen. Want ik heb nog zooveel,
waarvan ik spreken wil. Van den docent,
den wezenlijken leidsman zijner leerlingen.
Aan het slot zijner Leidsche oratie beloofde
hij hun zijn hulp, raad en daad en de bevorde
ring hunner belangen. Het is geen ijdele be
lofte gebleken. Hij droeg inderdaad die be
langen op het hart, en zijne leerlingen niet het
minst zullen hem smartelijk missen. Hij was
veel voor hen en elk jaar steeg het getal van
wie onder zijne bepaalde leidingwilden
studeeren.Ieder roemde de manier van zijn onder
wijs, en ik kan mij dat begrijpen, als ik de
avonden gedenk, waarop ik hem eerst te
Groningen, later te Leiden, op het Histo
risch Genootschap of in de Historische com
missie hoorde. Welk onderwerp hij ook
uit zijne rijke kennis behandelde, altijd trof
het methodische van het onderzoek, de klare
betoogtrant, het sobere en de beperking
waarin zich immers de meester toont. Zoo
moeten de colleges ook geweest zijn. Maar
bovendien, zijne leerlingen, ontvingen van
zijn tijd het grootste en het beste deel. Een
hunner sprak heden aan het graf ongeveer
deze woorden: Zoo professor Bussemaker
niet zooveel geleerde werken geschreven
heeft als zijne gaven deden verwachten, het
was, omdat hij zich voor ons opgeofferd
heeft. Voor ns zijne beste uren, voor ns
het leeuwendeel van zijn arbeid, de altijd
nieuwe, altijd frissche colleges." Dit is
buitengemeener lof dan oningewijden zullen be
vroeden. Hier ligt ook de verklaring van zijn
gave van examineeren, aan de hoogeschool
of in de commissie voor de akte M. O. Het
was helder, scherp geformuleerd en humaan.
En moge nu ten slotte ook het hart zijn
eisch hebben. Hoe zou ik, na bijna
twintigjarigen omgang, kunnen zwijgen van wat
Bussemaker als mensch sierde? Tot liet
allerintiemste van zijn gemoedsleven heeft
hij maar weinigen toegelaten. Doch ook wie
tot den wijderen kring van vrienden be
hoorden, ondergingen wel den sterken indruk
van de eenvoudigheid en de oprechtheid
van zijn karakter. Deze man schuwde alle
ophef, alle zelfreclame, hij was rustig en eer
lijk en, schoon hij de diplomatieke geschie
denis grondig kende, in hem was niets van
den diplomaat'. Hij kon zeer hartelijk
lachen en er was nimmer een valsche klank
in. Hij was een man van erkende beteekenis,
maar altijd bereid den zwakkeren broeder
te bemoedigen en aan te sporen. Hij had
zijn eigen werk lief, maar in anderer arbeid
stelde hij hartelijk belang: hij vroeg er naar
en luisterde ook naar het antwoord. O, te
denken dat wij dit gezicht nimmer meer
zullen zien, deze stem nimmer meer hooren!
Hoevelen zijn er reeds heengegaan, van wie
eenmaal te Groningen op de Historische
avonden" vergaderden, Reitsma, Rutgers,
Bos, Feith en nu Bussemaker, wiens verlies
wij thans beschreien. Hij heeft niet geleden
en is zonder strijd heengegaan. Rijk en ge
lukkig moet het leven geweest zijn van een
man, die door zijn gezin, door zijne vrienden
en ambtgenooten diep en oprecht wordt be
treurd; en deze zijn de gevoelens, die ons
vervullen, als wij aan Bussemaker denken.
Zijne plaats zal worden ingenomen, het leven
zal zijn gang gaan, de ontzaglijke gebeurte
nissen, die zich nu in de geschiedenis af
spelen, zullen onzen geest voor en na ver
vullen maar dezen man zullen wij onder
niets vergeten. Zijne nagedachtenis bewaren
wij als een schat, nu wij zonder hemzelven
ons pad vervolgen moeten.
Leiden, 9 Sept. 1914 L. KNAPPERT
Berichten
EEN DISSERTATIE OVER RlCARDA HUCH.
Als een bijzonderheid wordt gemeld dat
aan de universiteit te F reiburg een studente
is gepromoveerd op een dissertatie1 over
een nog levend auteur. Onder den titel
Ricarda Huch, ein Beitrag- zur Geschichte
der deutchen Epik door Elfriede Gottlieb,
is deze dissertatie te Leipzig bij Teubner
verschenen.
DE OORLOG. Zooals te begrijpen is heeft
de oorlog vooral de boekenproductie een
gevoeligen knauw gegeven. Van alle kanten
hooren we van uitgaven die verdaagd of
gestaakt zijn. Volgens de Daily Mail hebben
sinds het uitbreken van den oorlog te Lon
den alleen 50 tijdschriften opgehouden te
verschijnen. Sommige er van zullen, als
betere tijden aanbreken, weer worden uit
gegeven; vele zullen voor goed verdwijnen.
BENEDIKTUS XV,
de nieuwgekozen Paus van Rome,
kardinaal dellaChiesa, vroeger secre
taris van Rampolla
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimuiiiiii IIIIIIIIIIIIIHIII
Te Parijs is bij ne firma de uitgave van
vijf tijdschriften gestaakt, n.l. Femina, Je
sais tout, Masica, Fermes et chateaux en
La vie au grand air.
Een nieuw blad, The War, heeft zijn ont
staan aan den oorlog te danken. Het zal
wekelijks verschijnen en in woord en beeld
de geschiedenis daar van geven.
* # *
De Rijkste
Enkele jaren na den oorlog van '70 ont
moetten twee oude bekenden, een Duitscher
en een Franschman elkander te
Scheveningen. De politiek bleef natuurlijk niet buiten
hun vriendschappelijk discours. Ze gaven
beiden hoog op over den rijkdom van hun
vaderland: de Franschman noemde Frank
rijk, de Duitscher Duitschland het rijkste
land ter wereld... Ik zal je het klare be
wijs leveren," riep de driftige Franzoos dat
wij onmetelijk rijk zijn: we hebben jullie
5 milliard oorlogsschatting betaald, en we
hebben er niets van gemerkt!"
't Mocht wat!"... antwoordde de Ger
maan, terwijl hij met een schamper lachje
door zijn agreguesbril zijn tegenstander
in de oogen zag: wij Duitschers zijn toch
verreweg de rijkste; wij hebben dat
peulschilletje van 5 milliard gekregen en... we
hebben er ook niets van gemerkt.
Soldij
De Engelsche soldaat is geen dienstplich
tige, maar een beroepssoldaat, die dus meer
rechten kan doen gelden, dan onze miliciens.
Vandaar ook, dat hij beter wordt betaald.
Een gewoon soldaat in 't Engelsche leger
ontvangt een dagloon, varieerend tusschen
60 cent en ?1.05, een korporaal van ? l tot
?1.60, een sergeant van ?1.40 tot ?2 en
sergeant-majoor van ?2.25 tot ?3.22V^, en
master-gunner" (geschuts-commandant) van
/'2.50 tot ?3.60, een kwartiermeester van
'?5.40 tot ?630.
* *
iiiiiiiimiiimi
op RIJWIEL.. RIJTUIG»en AUTOBANDEN
waarborgt soliditeit. <£>
Fabriek Hevea, Hoogezand (Groningen.)
BOUWT TE NUNSPEET.
Mooie boschrijketerreinen.Spoor,Tram,
Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen
M.ij DE VELUWE", Nunspeet.
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederlana :
J. LE0MM LAM,
AMSTERDAM.
ADDflNTIfIEDER iTUK D AT KRIMPT
UHNHI11 IL WORDT TERUGGENOMEN
FABRHWnTtriVftLTOPI ZONEN«M5TERDAM
Monsters, geïllustreerde prijscou
ranten en attesten zenden gaarne
N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON
ZONEN, Amsterdam.
H.Y. EERSTE «SD. FABRIEK TAN ASBESTCEMENTPLATEN
Mart i n i t".
MARTTJHTPLATEN zfin :
brand-, trek- en
krimpvrij.
px*y«en en monsters.
ADRES:
Cruqinsweg 113, Amsterdam*
Ongevallen O P FAN
Aansprakelpheid ^^ ^* *? * ? ? ?
Ziekten
ROKIN 151 - AMSTERDAM
Automobiel
Brand
Diefstal