Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Sept. '14. No. 1943
Speciaal de Engelsche correspondenten
zijn meesters in het opzetten en beschrijven
van dergelijke ingewikkeldheden alaSherlock
Holmes.
Op het papier, op de kaart, bij een
vredesmanoeuyertje, op ndaagsche oefeningen
van eenige honderden, gaat dat heel aardig,
maar als het ernst wordt, op leven en dood,
en de daarmede gepaard gaande duistere
zielkundige factoren haar zwijgende maar
geweldige krachten gaan inzetten, wanneer
het gaat met millioenen-legers tegen
millioenen-legers, over gevechtsfronten van 200
a 300 K.M., dan blaast de kille werkelijkheid
al die kaartenhuisjes van strategische schrijf
tafel-complicaties uit elkaar, dan staat daar
?de menschelijke onmacht, niet meerin staat
om dat ongeketend millioenengeweld in
de hand te houden en te leiden.
Zes weken te Velde, n onafgebroken
vechten, een ongekende energie, ongehoord
uitputtende marschen, verliezen als nooit
te voren, en geen beslissing?
Zou inderdaad hier een eerste symptoom
zichtbaar worden van den oorlog, die zich
- zelf doodt?
Het gevaar van den oorlog, van het ge
wapende volk, is niet alleen de nederlaag,
het is in niet minder mate de oeconomische
uitputting, het nationaal bankroet.
Alles drijft dus de oorlogvoerenden naar
een snelle beslissing, het koste wat het wil.
De geheele opzet van het oorlogswerktuig
der groote mogendheden was op dat hoofd
doel : een spoedige beslissing, een volkomen
en snel neerslaan van de vijandelijke mili
taire kracht, gericht.
En wat beschikt het noodlot?
Dat de uitputting, de militaire althans,
begint te grijnzen en dat er hoegenaamd
geen beslissing is.
Men vecht, men drijft de massa's bij
millioenen op elkaar, telt de offers bij tien-,
welhaast bij honderdduizenden, maar men
slaagt er niet in, noch aan de Duitsche noch
aan de Fransche zijde, de zwakke plek in
den stalen gordel der tegenpartij te ont
dekken tot het toebrengen van den genade
stoot.
Zal er dan geen beslissing vallen? Zeker
wel, n van beide partijen zal laten zien,
wie de langste adem heeft. De gevechten
zullen tot die beslissing bijdragen, maar,
zacht uitgedrukt, zullen in gelijke mate haar
oorzaken gezocht moeten worden onder in
vloeden buiten het slagveld. Beslissende
wapenfeiten als een Ulm, een Jena, Waterloo,
Sedan, zijn in dit eerste tijdperk van den
oorlog onmogelijk gebleken en dit niettegen
staande de bijna volmaakte geest, organisatie,
uitrusting, niettegenstaande de uitstekende
'middelen tot waarneming en seinen, die in
het vliegtuig en de draadlooze telegrafie ter
beschikking staan en de leiding der
millioenen-massa's mogelijk scheen te maken.
De snorkende berichten der Engelsche
correspondenten ten spijt, toonen zich de
Duitschers toch nog steeds de meesters.
Hun critieke positie bij het begin van den
terugtocht was in groote trekken als volgt:
in front en op de rechterflank het leger der
bondgenooten, op de rechterflank de ge
duchte stelling van Parijs met bezetting, de
noggeduchter stellingen Epinal-Toul-Verdun
op hun linkerflank en in hun rug het vijan
delijk België en een mogelijke landing van
Engelschen of Russen op de Belgische kust.
Kan het gevaarlijker? Uit deze uiterst cri
tieke positie hebben zij zich door een knappe
terugtocht en concentratie weten te redden,
hoewel de rechtervleugel der Duitschers,
speciaal het corps von Kluck hun zeer
kwetsbare plek blijft.
Dat echter aan weerszijden de vermoeid
heid, de uitputting nabij is, staat vast, niet
tegenstaande bovengenoemden dwingenden
drang naar beslissing, zal dus eene pauze
ons niet verwonderen.
Romain Rolland en Hauptmann
Op den hooggestemden brief van Romain
Rolland, dien wij in ons vorig nr. afdrukten,
heeft Hauptmann geantwoord. De
cultuur"scheiding, die Rolland, en met hem de ge
heele beschaafde wereld, maakt tusschen het
groote Duitsche volk en de militaire
ovërheersching, waaraan het zich te zeer blin
delings heeft overgegeven, wordt door
.Hauptmann niet erkend: Hij neemt het voor
zijn militairisme op.
Hij verklaart het onmogelijk Rolland nog
Duitsch- en helderziend te maken", d.w.z.
te doen inzien, dat de oorlog Duitschland
is opgedrongen, dat oorlog oorlog is met de
droeve gevolgen van dien, dat de Franschen
dumdumkogels gebruiken, dat de Fransche
pers een leugenpers is, waaraan Frankrijk
en België hun ongeluk Ie danken hebben,
en dat de Belgische regeering den
vreedzamen doortocht van Duitsche troepen, een
levensquaestie voor Duitschland, niet heeft
toegelateh, omdat deze regeering zich tot
het werktuig van Engeland en Frankrijk
gemaakt had, ja later den franctireur-oorlog
heeft georganiseerd. Wanneer gij, zoo eindigt
de brief (dien men in Nederland algemeen
beschouwt als niet superieur aan de plei
dooien, die Duitsche handelsbedienden thans
versturen), een mogelijkheid zoekt om door
den muur van anti-Duitsche leugens heen
te breken, lees dan het bericht van onzen
Rijkskanselier van 7 Sept. aan Amerika, lees
verder het telegram dat op 8 Sept. de Keizer
zelf aan President Wilson heeft gezonden.
Dit laatste is het slot van Hauptmann's
brief en... doet de deur dicht.
Op Rolland's prachtigen oproep: Voert
gij den oorlog tegen legers of (Leuven ver
nietigend en Belgische burgers fusilleerend)
tegen den geest der menschheid?" heeft
een beter Duitschland thans laat, maar niet
te laat nog geantwoord. Een speciale zen
ding met de aanduiding en bescherming
van kunstwerken belast, gaat, volgens de
nieuwste berichten uit Berlijn, naar België.
Dit is het eerste teeken van verbetering.
De daad houdt, hoe dan ook, een erkenning in.
Over Humor
FRANS HULLEMAN, De avonturen van
Mijnheer Richard. Scheltens en Giltay,
Amsterdam, 1912.
JOB STEIJNEN, Sentimenteele Geschiede
nissen, bij C. A. J. van Dishoeck,
Bussum, 1914.
l
De titel van eerstgenoemd boek doet
denken aan een ander werk, een werk van
vór eenige jaren, Mijnheer Serjanszoon van
Herman Teirlinck, een precieus en geestig
spel van een verfijnden, van eigen aanleg
18de eeuwschen geest. Het was wellicht geen
gelukkige gedachte van den heer Hulleman,
een titel te kiezen, die niet nalaten kon,
onwillekeurige herinneringen te wekken aan
een werk waartegen het zijne verliezen
moet, even fataal en ohbetwijfelbaar ver
liezen, als de schrale producten van sommige
soorten kunstnijverheid uit mijnheer Richards
tijd het verliezen tegen het Sèyres en de
Wedge wood vaas uit de eeuw van dien anderen
Mijnheer, Mijnheer Serjanszoon.
Doch deze onwillekeurige tesamenvoeging
dier beide werken, heeft voor ons zeker een
voordeel. Zij zijn niet alleen verschillend
van schoonheid, zij zijn verschillend van
wezen. En daardoor bieden zij ons een
onverhoopte gelegenheid, om te trachten, ons
bewust te worden van het grondverschil, dat,
in de litteratuur, humor en humor scheidt,
en van het verschijnsel, waarom sommige
humor onuitputtelijk is, en een voortdurende
aanleiding tot droomen, terwijl een ander
soort spot ons, ondanks zijne schittering,
en ondanks den lach die ook hij weet te
wekken, bijna onmiddelijk na dien lach af
stoot en verkilt. Zoo- Herman Teirlinck dan
ook in zijn Mijnheer Serjanszoon nog ver
gebleven is beneden de hoogste toppen der
ironie: het levengevend beginsel er van zien
wij in zijn werk zuiver verschijnen.
Het gansche wezen van den humor
ondertusschen, vanaf zijn meest empirischen en
mechanischen grondslag toe, moet hier nood
wendig buiten bespreking blijven. Het is
een probleem, waarop totnogtoe de geleerden
en psychologen vruchteloos hun krachten
hebben beproefd. Wij kunnen hier veilig
uitgaan van de eeuwenoude en niet te weer
spreken stelling, dat de lach, boven de ge
bieden waar hij nog slechts een mechanische,
een nagenoeg gedachtelooswerkende prikkel
is, een geestelijke beteekenis heeft en een
wijze van uiting kan zijn vanaf den diepsten
twijfel tot het hoogste geluk. Dit nu aange
nomen, is er in deze uitingswijze, als in alle
uitingswijzen, een onoverkoombaar onder
scheid vast te stellen. De taal, waarin alle
nuancen van het Zijn der dingen hunne
plaats vinden, heeft dit reeds in aanleg onder
scheiden, onder de namen van humor (en
alle aanverwante benamingen) en persiflage.
Verder evenwel brengt ons dit niet. Men zou
dus, om tot een innerlijk onderscheid te
komen, deze wijzen van humor kunnen be
namen als de ideale en de dogmatische lach,
de lach vanuit het ideaal en vanuit het dogma.
De verwarring, die omtrent deze soorten van
humor immer heerscht, laat zich wellicht met
deze voorloopige benaming beter oplossen.
ledere lach is in den aard een verheffing
boven het belachene. De mensch die om
een anderen mensch lacht, verheft zich in
den geest boven hem. Hij lacht omdat hij
beter weet, en omdat hij anderen in een
waan of een illusie bevangen ziet, waarvan
zij zelven jammerlijk onbewust gebleven zijn.
Niets anders, dan deze onmiddellijk
bewustwordende zekerheid van een beter inzicht,
deze waarheid dus, maakt den waan van
anderen voor onze oogen belachlijk. Deze
waan botst in onzen geest op tegen ons
eigen beter bewustzijn en doet door dit
contrast de lach ontspringen.
Dit geldt voor iederen lach, die eenige
geestelijke beteekenis heeft. Doch nèdeze
grondovereenkomst begint het verschil. En
dit verschil, dit grondelooze onderscheid
tusschen lach en lach, ligt in de wijze,
waarop de mensch dit béter-weten, deze
waarheid verkregen heeft. Van een direct
verkrijgen kan men weliswaar niet spreken.
Want iedere levenswaarheid, iedere over
tuiging omtrent de verhoudingen van het
bestaande, alle wijsheid kortom is in dezen
kultuurverzadigden tijd een erfenis. Er zijn
gedurende vijfentwintig eeuwen meer ideeën
opgestapeld, dan de menschheid in de hon
derd volgende eeuwen in practijk zal kunnen
brengen. In den directen zin verzamelt zich
geen enkel mensch meer de wijsheid onmid
dellijk uit het leven. Zoo hij ze niet in de
boeken, de grenzeloos uitgebreide wereld
der boeken, vinden kan, zoo vindt hij haar
gereed liggen in de conventies en regelen
en vaste oordeelen der beschaafde samen
leving, of wilder en natuurlijker, minder
gestyleerd en gevormd, in het volk en de
taal. Niet deze wijsheid zelve, maar de
wijze waarop wij deze erfenis der wijsheid
aanvaarden, bepaalt dus den aard van het
menschelijke denken. De groote massa der
menschen aanvaardt haar gedachteloos en
begrijpt haar verkeerd en draagt haar bij
haar verdwijnen, gedachteloos weer over
aan andere menschen.
Een groot deel evenwel gaat bij de aan
vaarding dier erfenis ietwat persoonlijker te
werk. Zij laten zich daarbij leiden door min
of meer vage instincten en intuïtien, die hen,
met behulp van aanleg en omstandigheden,
juist deze overtuigingen en juist dat complex
van meeningen verkiezen doet, die zich het
gemakkelijkst aan hun wezen aan te passen
schijnen. Zij bekomen een vaste overtuiging,
en weten daarnaar met soms eerbiedwekkende
trouw te handelen en alle dingen daaraan te
meten. Maar daarmede is de kracht hunner
persoonlijkheid, hunner oorspronkelijke
menschelijkheid, die zoeken en streven doet tot in
het oneindige, meestentijds uitgeput. Hebben
zij deze overtuiging eenmaal gevonden, zoo
verstarren zij daarbij en alle andere krachten
van hun wezen verlammen. Vanaf dit
oogenblik, en na deze ëne krachtsinspanning,
die hun dikwerf zelve niet bewust geworden
is, gaat dit persoonlijke wezen op in de
algemeenheid. Het is dan weliswaar de
vage, beweeglijke, doellooze algemeenheid
niet meer van de groote massa der men
schen : het is de algemeenheid van een partij,
van een voor altijd gefixeerde gedachte.
Het zijn de dogmatici van nature, en zij
verstarren in het dogma, welke het ook
zij, van Mahomedanisme tot Sociaal-demo
cratie toe. Zij kunnen zich geen andere
waarheid meer denken, noch daaronder, noch
daarboven.
De persiflage nu is altijd een lach van uit
zulk een dogma, de lach van het absolute
b e t e r w e t e n, van de koude of onver
schillige en verwaande verachting. Het is
niet anders mogelijk. Want zelfs al weet
de dogmaticus zijn verachting te vermom
men in een kleed van een soort verachtelijke
liefde, liefde tot de verblinden, gelijk het
heet, deze liefde blijft in haar wezen even
zeer verachting als te voren. Liefde is ge
meenzaamheid, en de dogmaticus heeft zich
zelf van de gemeenzaamheid met anderer
denken en anderer leven onherroepelijk af
gesneden. Waar men persiflage vindt, de
humor der zelfzucht en der zelfvereering,
daar vindt men immer den blind-aanbeden
afgod van een of andere onbetwijfelbare
waarheid. Men vindt er een mensch, die
niet een ideaal heeft, maar die zich zelf tot
ideaal geworden is. Deze lach, deze persiflage
kan een machtig maatschappelijk middel zijn,
waar zij toevalligerwijze het werkelijke
kwaad treft en de misdadige dwaasheid.
Maar tot kunst vermag zij nimmer te stijgen.
Daartoe is zij zelve te veel bevangen in de
illusie, in den waan van zich zelven. Daartoe
is iets anders noodig.
En wat is dit andere? Het is wederom
de wijze waarop de mensch de erfenis der
wijsheid heeft aanvaard. Naast den dog
maticus, die uftrvelerhande meeningen de
zijne heeft weten te kiezen en te behouden,
staan de zeldzame geesten, die vrijer nog
te werk gaan in hunne verhouding tot de
wereld. Het zijn de persoonlijkheden, de
oorspronkelijkst levenden onder de men
schen. Zij zijn terzelfder tijd de dwaasten
en de wijsten. Zjj toch weten niets te ver
staan, alvorens zij zelven alle wijzen van
leven doorleden hebben, en met dikwerf bloe
dende voeten alle trappen van het
menschelijk bewustzijn betreden hebben, vanaf
de laagste treden der dwaasheid tot aan de
hoogste gedachten dikwerf, die de mensch
heid heeft vermogen te bereiken. Eerst wan
neer zij zelven zich de noodwendige gevolgen
der blinde jonge dadendrift over het hoofd
hebben gehaald, kennen zij den zin van het
woord maat of begrenzing, eerst wanneer zij
zien, hoe het leven onbekommerd rond hun
verwaande, hun middelpunt-bewuste houding
verder gaat, leeren zij zichzelf vanuit de
verte zien: alle gevoelens kortom worden
hun eerst van letter tot woord, wanneer zij ze
zelve herkend, en zij 't niet zonder de
voortdurende prikkeling der bestaande wijs
heid, ze van uit zichzelven herleefd en her
schapen hebben. En wie oorspronkelijk het
leven leeft, begint met even dwaas, zoo niet
dwazer dan anderen te zijn. Er is geen
misdaad ter wereld", zegt Goethe, die ik
niet, althans in gedachte heb begaan", en
toen men een wijs en heilig man eens vroeg,
waarom hij toch het wezen der dwaasheden
tot in hun verborgenste vezelen te door
gronden wist, antwoordde hij: Omdat ik
ze alle zelf begaan heb." Deze woorden
zijn van groote beteekenis. Zij wijzen het
grenzelooze wezen des menschen aan, naar
de diepten en naar de hoogten grenzeloos.
Ook de persoonlijk levende mensch begint
met zich omtrent zich zelf n de wereld
absoluut te vergissen, ook hij dwaalt in
verwarde voorstellingen omtrent de dingen
en verhoudingen, meent te beheerschen waar
hij beheerscht wordt, verwerpt wat schoon
is en aanbidt wat schitterend is, slaat blin
delings en wordt zich zijn eigen diepe won
den aanvankelijk ter nauwernood bewust, en
eerst langzaam werpt hij dezen waan af, in
hulsel na hulsel, en nadert tot een werkelijk
begrip van zichzelf en de constructie des
levens. Het is wellicht niet goed te zeggen,
dat de oorspronkelijk levende mensch dwazer
is geweest dan anderen. De anderen evenwel
komen uit deze illusie nimmer los, hij daar
entegen wordt naarmate een klaarder begrip
in hem groeit, zich bewust van iederen tred
die hij heeft afgelegd en herinnert zich ook
zijne verborgenste belachelijkheid.
En daarmede ziet hij ook iets anders.
Hij werpt den blik op de innerlijke ontwik
keling van alle waarheid, van iedere over
tuiging. Welke overtuiging hij zich ook
gewonnen heeft: hij weet dat slechts een
nieuwe waarheid in hem door te breken heeft,
om deze pp haar beurt weder tot waan te
maken. Hij heeft deze wisseling zoo tallooze
malen in zichzelf voltrokken gezien, hij wordt
zoo voortdurend verontrust door vermoedens
van nog betere waarheden dan hij bezit,
dat hij daaruit noodwendig besluiten moet,
dat deze wisseling eeuwig door blijft gaan,
en dat de ware kennis des menschen, van
het wezen des levens, hem nooit gegeven
worden kan. Dus stelt hij haar als ideaal,
als doel van onbereikbaar streven, en hij
voelt zijn eigen werkende geest als een
vluchtig oogenblik in deze eeuwige op
stijging naar de waarheid. De herinnering
aan de ontwikkeling zijner eigen waarheden
kortom is het edelste criterium, waaraan
hij alle dingen meten kan. Er is voor hem
geen dwaasheid meer: er is slechts de be
nadering van het wezen der dingen, dichter of
verder, doffer of klaarder vermoeden. Er zijn
slechts graden kortom, en een voortdurende
herhaling van alle meeningen in altijd ver
edelde vormen. Het kind dat zich, met zijn
speelgoed opgetooid, een krijgsman gelooft,
is in denzelfden waan bevangen, als de Groote
Keizer der Franschen, die zich de Messias
der wereld geloofde. Hij weet kortom dat
de illusie des levens hem onherroepelijk
gevangen heeft. Want ook de grond van
alle illusies, die welke aan planten, dieren en
primitieve menschen eigen is: het centrum
der wereld te zijn, en de zon in hun bevel
te hebben, zet zich in den wijsten mensch
der aarde nog voort, in de absolute onmo
gelijkheid namelijk, om zich God, oneindig
heid, heelal of wat dan ook, anders dan
menschelijkerwijze en volgens de
menschelijk-gebrekkige denkvormen te denken. De
eenige wijsheid die hem dus overblijft, is een
klare voorstelling van het wezen der wijsheid,
van hare nooit geëindigde wisseling. Dit be
wustzijn sluit alle werkelijke dogmatisme
in hem uit. De volle herinnering aan alle
betreden trappen belet hem, zich op de
hoogste hoogte eener vaste meening te
wanen. Slechts in den dogmaticus, die niet
door vol beleven, maar door instinct en
intuïtie tot een meening is gedrongen, kan
deze kinderlijke waan bestaan. De eenige
wijsheid met andere woorden is, zich zijner
ongeneeslijke dwaasheid bewust te zijn.
Hoe echter is het dan mogelijk, anderen
met den lach te veroordeelen. Hoe vermocht,
met andere woorden voor een zelfde begrip,
de Goethe die zich van alle kwaad bewust
was, den moed te vinden om de wereld zijne
hooge moreele wetten te stellen? De oplossing
is zeer eenvoudig. Zij ligt in het handelen
in de verhouding van den mensch tot de
betrekkelijke wereld. Tegenover die wereld
heeft hij zijn eigen betrekkelijkheid streng
te handhaven, hoezeer hij haar ook tegen
over het ideaal verloochent. Hij héft daarin
te handelen volgens zijn bestgeweten over
tuiging, hij heeft te oordeelen volgens zijn
bestgeweten oordeel van het oogenblik.
Zoo dus ook de vrijere mensch in den lach
te oordeelen durft over den waan van ande
ren, zoo hij, tot behoud des levens, niet
anders kan, met welk een andere klank en
diepte lacht hij! In dezen lach blijft hij
zich de betrekkelijkheid en
oogenblikkelijkheid zijner zekerheid voortdurend be
wust. Hij lacht om anderen, en tegelij
kertijd is deze lach een herinnering aan
eigen dwaasheid; een bespotting die ter
zelfder tijd een zelfbespotting is. Hij kan
zich ook boven deze eigen betrekkelijke
zekerheid verheffen, en zien, wat kleine
schreden hem van anderer dwaasheid schei
den tegenover de eeuwige onvindbare waar
heid. Zijn lach kortom is een algemeene
lach, een lach om de algemeene dwaasheid
en daardoor een innerlijke vereeniging met
het belachene zelf. Bij dezen lach zijn de
hoogste liefde en de hoogste mildheid mo
gelijk. Want waar vereeniging is, is aan
leiding tot liefde, en gelijk de Christelijke
liefde een ontbloeiing is van een weemoe
dig gemeenzaam bewustzijn van smartelijke
onvolkomenheid, zoo is ook de hoogste
ironie een ontbloeiing van het bewustzijn
eener gemeenzame illusie en waan. De dog
maticus kortom ziet met harde vijandige
en verwaande oogen slechts het verschil
tusschen mensch en mensch, de vrijere
mensch ziet met milde blikken slechts de
universeele gemeenzaamheid in alle tijdelijk
verschil.
Dit hier zijn abstracties. Men vergunne
ze mij, teneinde volgende malen deze en
andere termen met des te minder commen
taar en met des te meer stilzwijgende over
eenkomst te kunnen bezigen. Zij schetsen
ook wellicht meer een ideaal van humor, dan
een werkelijk bestaande en volmaakte hu
moristische of ironische kunst. Doch men heeft
idealen noodig, om er de werkelijke ver
schijnselen aan te toetsen. En toch is het
wellicht mogelijk, door een voorbeeld, deze
abstracties leven te verleenen. Daartoe heb
ben wij ons de twee geweldigste kunste
naars der ironie te herinneren, die de moderne
tijd gekend heeft: Gustave Flaubert en
Cervantes. Wat deze eerste betreft: het zal
zeker eenige verwondering baren, wanneer
men beweert, dat deze machtige geest niet
enkel in den laatsten tijd zijns levens een
bepaalde satyre heeft gegeven, met name
Bouvard et Pécuchet, doch dat ieder woord
zijner werken ironisch is, een zoo almachtige
ironie, dat zij gelijk iedere hoogste gees
tigheid de plotselinge en mechanische
schatering niet meer wekken kan, doch
slechts in het diepste van ons wezen een
stillen glimlach ontsteekt. Inderdaad is de
gansche wereld van Flauberts werken, heel
die wereld die van uit een bijna
droomgewprden verleden zich uitstrekt tot in den nog
bijna tastbaar modernen tijd, van ironie ver
zadigd, in ironie gehuld als de werkelijke
wereld in haar dampkring. Het leven was
in den hoogsten zin, hem slechts naar
zijn eigen beroemd woord een te be
schrijven illusie". En deze illusie is zijn
eigen illusie, en het is zijn eigen figuur,
die in al zijn hoofdfiguren wederkeert.
Vanaf de laagsten zijner dwazen, zijn Homais,
zijn Bournisien, zijn Bouvard, tot aan zijn
grootste figuren, de heilige in Egypte en de
prinses van het Oosten, verschijnt steeds
dezelfde mensch, die in een dwazen waan
bevangen is, een waan die hem echter het
eenige middel is om naar de mate zijner
krachten naar een hoogere werkelijkheid te
streven Deze grootste bespotter der men
schen was tevens de grootste zelfbespotter.
In hen allen hervond hij altijd weer, en in
alle wisselende vormen des levens, zijn eigen
dwaze dwang naar altijd hoogere vormen
van leven, en wat daartegenover zijn eigen
wijsheid betreft, daaraan heeft deze groote
droomer van het volmaakte nimmer geloofd.
Dat ten slotte Cervantes al zijn dwaze
droomen in den onsterfelijken ridder heeft
geconcentreerd en onthuld, behoeft niet meer
aangetoond. Deze meening althans heeft drie
eeuwen tijd gehad om tot de geesten door
te dringen.
(Slot volgt)
DIRK COSTER
* * *
Onze Oude f
(?Und alle diese Siege verdanken
wir nur Einem. Das ist unser Alte
Gott." K&ln. Zeitung)
Wie met zeekren stijl vertrouwd is,
Heeft gemerkt, dat keef op keer
Wordt gezegd, dat God zoo oud is,
In de speeches, telkens weer.
Altijd weer die Oude, Oude,
Die ons zoo'n goed hart toedraagt,
Wat dat toch beduiden zoude?
Heb 'k me dikwijls afgevraagd.
Andren spreken van d' Algoede",
Van d' Alwijze" enzoovoort,
Dat d'?Almachtige" u behoede!"
Of zoo iets, wordt mér gehoord.
Waarom daar dat veelverspreide
Onze Oude" steeds? Waarom?
Waarom is men daar zoo blijde
Over 's Heeren ouderdom ?
Is 't de hoop waarin wij leven,
Dat Onze oude God"... misschien...
Wat in België is bedreven
Niet meer goed heeft kunnen zien?...
CHARIVARIUS
Schaken
DUITSCHLAND ALS SIMULTAANSPELER
Duitschland, onder de Wereldstaten de
grootmeester van het bloedige schaakspel,
speelt thans eenige partijen simultaan, waarbij
tevens zijn tegenstanders recht van consul
tatie hebben. De simultaanspeler verkeert
hier bovendien in de zeer bezwaarlijke
omstandigheid, dat hij al zijn partijen moet
winnen, zelfs geen enkele remise, wil zijn
séance niet het gevaar dreigen van een
volledig fiasco. (Lettende op de overeenkomst
der verbondenen om niet afzonderlijk vrede
te sluiten.)
Voor een simultaanspeler is het eisch
dat hij in de theorie van het spel goed
onderlegd is, want door een taktische aan
wending zijner grondige kennis der openingen
kan hij in den aanvang al een aanzienlijk
overwicht op zijn tegenstanders krijgen. Het
lijkt er wel naar, dat Duitschland bij voor
keur een gambiet speelt, een opening zoo
gevaarlijk voor de minder ervarenen in
theorie. Het offeren van pionnen en officieren
wordt ruimschoots schadeloos gesteld door
een overweldigenden en moordenden aanval
op de ingesloten en in fhun ontwikkeling
belemmerde vijandelijke strijdmachten.
Als echter de tegenstander den aanval weet
te pareeren, middelerwijl hij tijd vindt zijn
stukken te ontwikkelen en in soliede stelling
te brengen, dan verliest de aanvalsspeler
van zijn voorsprong door tempovoprdeel,
en geraakt hij allengs door uitputting en
zijn gedecimeerde strijdkrachten in een
hachelijke of hopelooze positie.
Het verdere verloop van de séance zal nu
moeten leeren of Duitschland in staat was
zijn gekozen openingen in zijn voordeel
door te voeren en ook... of hij niet verrast
werd door onverwachte tegenzetten op zijn
gambietspel, die in zijn berekening der
aanvalskansen niet waren opgenomen. Voor
dit laatste is er eenige schijn bij de om
zichtige verdediging aan het fransche bord.
(Deze opmerkingen als dilettant geef ik
gaarne voor betere.)
W. Ess.
? ? ?
Ingezonden
De Neutrale Staten
Zweden, Noorwegen, Denemarken, Zwitser
land en ons land zijn neutrale Staten, die,
om zoo te zeggen, direct binnen de
vuurlinie van den grooten strijd liggen, op wie
dan door deze dan door die groep druk
wordt geoefend tot deelnemen aan de wor
steling of althans tot het toelaten van on
neutrale handelingen, en wier economisch
bestaan en volksvoeding bedreigd worden
door de wijze, waarop het begrip
oorlogscontrabande", vooral ter zee, wordt opgevat
en toegepast.
Zou het nu niet wenschelijk zijn dat onze
Regeering, in nauw contact met de
Vereenigde Staten van Amerika, wier handel
en industrie bij dit alles zeer groot belang
hebben, al deze in gelijke omstandigheden
als wij verkeerende Staten tot eenheid van
handelen en optreden bracht? Een entente"
van neutralen die ook voor het toekomstig
herstel der internationale betrekkingen van
beteekenis zou blijken.
L.
Mliiiiiiim imiiiiiMiiiniMimiiMHui
N. V. Mannfacturenmagazi jn Het Anker'
uitsluitend gevestigd:
49 Veenestraat en Heul straat 27, den Haag.
SPECIALITEIT IN
WITTE QOEDEREN,
UITZETTEN UW UITRUSTINGEN*
Wollen en Katoenen Tricotgoederen van de bekende merken.
BOUWT TE NUHSPEET.
Mooie boschnjke terreinen. Spoor,Tram,
Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen
M.ij DE VELUWE", Nunspeet.
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Acent voor Nederland:
J. LEONARD LAH8,
114 Stadhondemlzade,
AMSTERDAM.
op RIJ WIEL., RIJTUIG»en AUTOBANDEN
waarborgt «oliditeif.
Fabriek Hevea,, Hoogezand (Qroninzenj