De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 20 september pagina 2

20 september 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Sept. '14. No. 1943 Speciaal de Engelsche correspondenten zijn meesters in het opzetten en beschrijven van dergelijke ingewikkeldheden alaSherlock Holmes. Op het papier, op de kaart, bij een vredesmanoeuyertje, op ndaagsche oefeningen van eenige honderden, gaat dat heel aardig, maar als het ernst wordt, op leven en dood, en de daarmede gepaard gaande duistere zielkundige factoren haar zwijgende maar geweldige krachten gaan inzetten, wanneer het gaat met millioenen-legers tegen millioenen-legers, over gevechtsfronten van 200 a 300 K.M., dan blaast de kille werkelijkheid al die kaartenhuisjes van strategische schrijf tafel-complicaties uit elkaar, dan staat daar ?de menschelijke onmacht, niet meerin staat om dat ongeketend millioenengeweld in de hand te houden en te leiden. Zes weken te Velde, n onafgebroken vechten, een ongekende energie, ongehoord uitputtende marschen, verliezen als nooit te voren, en geen beslissing? Zou inderdaad hier een eerste symptoom zichtbaar worden van den oorlog, die zich - zelf doodt? Het gevaar van den oorlog, van het ge wapende volk, is niet alleen de nederlaag, het is in niet minder mate de oeconomische uitputting, het nationaal bankroet. Alles drijft dus de oorlogvoerenden naar een snelle beslissing, het koste wat het wil. De geheele opzet van het oorlogswerktuig der groote mogendheden was op dat hoofd doel : een spoedige beslissing, een volkomen en snel neerslaan van de vijandelijke mili taire kracht, gericht. En wat beschikt het noodlot? Dat de uitputting, de militaire althans, begint te grijnzen en dat er hoegenaamd geen beslissing is. Men vecht, men drijft de massa's bij millioenen op elkaar, telt de offers bij tien-, welhaast bij honderdduizenden, maar men slaagt er niet in, noch aan de Duitsche noch aan de Fransche zijde, de zwakke plek in den stalen gordel der tegenpartij te ont dekken tot het toebrengen van den genade stoot. Zal er dan geen beslissing vallen? Zeker wel, n van beide partijen zal laten zien, wie de langste adem heeft. De gevechten zullen tot die beslissing bijdragen, maar, zacht uitgedrukt, zullen in gelijke mate haar oorzaken gezocht moeten worden onder in vloeden buiten het slagveld. Beslissende wapenfeiten als een Ulm, een Jena, Waterloo, Sedan, zijn in dit eerste tijdperk van den oorlog onmogelijk gebleken en dit niettegen staande de bijna volmaakte geest, organisatie, uitrusting, niettegenstaande de uitstekende 'middelen tot waarneming en seinen, die in het vliegtuig en de draadlooze telegrafie ter beschikking staan en de leiding der millioenen-massa's mogelijk scheen te maken. De snorkende berichten der Engelsche correspondenten ten spijt, toonen zich de Duitschers toch nog steeds de meesters. Hun critieke positie bij het begin van den terugtocht was in groote trekken als volgt: in front en op de rechterflank het leger der bondgenooten, op de rechterflank de ge duchte stelling van Parijs met bezetting, de noggeduchter stellingen Epinal-Toul-Verdun op hun linkerflank en in hun rug het vijan delijk België en een mogelijke landing van Engelschen of Russen op de Belgische kust. Kan het gevaarlijker? Uit deze uiterst cri tieke positie hebben zij zich door een knappe terugtocht en concentratie weten te redden, hoewel de rechtervleugel der Duitschers, speciaal het corps von Kluck hun zeer kwetsbare plek blijft. Dat echter aan weerszijden de vermoeid heid, de uitputting nabij is, staat vast, niet tegenstaande bovengenoemden dwingenden drang naar beslissing, zal dus eene pauze ons niet verwonderen. Romain Rolland en Hauptmann Op den hooggestemden brief van Romain Rolland, dien wij in ons vorig nr. afdrukten, heeft Hauptmann geantwoord. De cultuur"scheiding, die Rolland, en met hem de ge heele beschaafde wereld, maakt tusschen het groote Duitsche volk en de militaire ovërheersching, waaraan het zich te zeer blin delings heeft overgegeven, wordt door .Hauptmann niet erkend: Hij neemt het voor zijn militairisme op. Hij verklaart het onmogelijk Rolland nog Duitsch- en helderziend te maken", d.w.z. te doen inzien, dat de oorlog Duitschland is opgedrongen, dat oorlog oorlog is met de droeve gevolgen van dien, dat de Franschen dumdumkogels gebruiken, dat de Fransche pers een leugenpers is, waaraan Frankrijk en België hun ongeluk Ie danken hebben, en dat de Belgische regeering den vreedzamen doortocht van Duitsche troepen, een levensquaestie voor Duitschland, niet heeft toegelateh, omdat deze regeering zich tot het werktuig van Engeland en Frankrijk gemaakt had, ja later den franctireur-oorlog heeft georganiseerd. Wanneer gij, zoo eindigt de brief (dien men in Nederland algemeen beschouwt als niet superieur aan de plei dooien, die Duitsche handelsbedienden thans versturen), een mogelijkheid zoekt om door den muur van anti-Duitsche leugens heen te breken, lees dan het bericht van onzen Rijkskanselier van 7 Sept. aan Amerika, lees verder het telegram dat op 8 Sept. de Keizer zelf aan President Wilson heeft gezonden. Dit laatste is het slot van Hauptmann's brief en... doet de deur dicht. Op Rolland's prachtigen oproep: Voert gij den oorlog tegen legers of (Leuven ver nietigend en Belgische burgers fusilleerend) tegen den geest der menschheid?" heeft een beter Duitschland thans laat, maar niet te laat nog geantwoord. Een speciale zen ding met de aanduiding en bescherming van kunstwerken belast, gaat, volgens de nieuwste berichten uit Berlijn, naar België. Dit is het eerste teeken van verbetering. De daad houdt, hoe dan ook, een erkenning in. Over Humor FRANS HULLEMAN, De avonturen van Mijnheer Richard. Scheltens en Giltay, Amsterdam, 1912. JOB STEIJNEN, Sentimenteele Geschiede nissen, bij C. A. J. van Dishoeck, Bussum, 1914. l De titel van eerstgenoemd boek doet denken aan een ander werk, een werk van vór eenige jaren, Mijnheer Serjanszoon van Herman Teirlinck, een precieus en geestig spel van een verfijnden, van eigen aanleg 18de eeuwschen geest. Het was wellicht geen gelukkige gedachte van den heer Hulleman, een titel te kiezen, die niet nalaten kon, onwillekeurige herinneringen te wekken aan een werk waartegen het zijne verliezen moet, even fataal en ohbetwijfelbaar ver liezen, als de schrale producten van sommige soorten kunstnijverheid uit mijnheer Richards tijd het verliezen tegen het Sèyres en de Wedge wood vaas uit de eeuw van dien anderen Mijnheer, Mijnheer Serjanszoon. Doch deze onwillekeurige tesamenvoeging dier beide werken, heeft voor ons zeker een voordeel. Zij zijn niet alleen verschillend van schoonheid, zij zijn verschillend van wezen. En daardoor bieden zij ons een onverhoopte gelegenheid, om te trachten, ons bewust te worden van het grondverschil, dat, in de litteratuur, humor en humor scheidt, en van het verschijnsel, waarom sommige humor onuitputtelijk is, en een voortdurende aanleiding tot droomen, terwijl een ander soort spot ons, ondanks zijne schittering, en ondanks den lach die ook hij weet te wekken, bijna onmiddelijk na dien lach af stoot en verkilt. Zoo- Herman Teirlinck dan ook in zijn Mijnheer Serjanszoon nog ver gebleven is beneden de hoogste toppen der ironie: het levengevend beginsel er van zien wij in zijn werk zuiver verschijnen. Het gansche wezen van den humor ondertusschen, vanaf zijn meest empirischen en mechanischen grondslag toe, moet hier nood wendig buiten bespreking blijven. Het is een probleem, waarop totnogtoe de geleerden en psychologen vruchteloos hun krachten hebben beproefd. Wij kunnen hier veilig uitgaan van de eeuwenoude en niet te weer spreken stelling, dat de lach, boven de ge bieden waar hij nog slechts een mechanische, een nagenoeg gedachtelooswerkende prikkel is, een geestelijke beteekenis heeft en een wijze van uiting kan zijn vanaf den diepsten twijfel tot het hoogste geluk. Dit nu aange nomen, is er in deze uitingswijze, als in alle uitingswijzen, een onoverkoombaar onder scheid vast te stellen. De taal, waarin alle nuancen van het Zijn der dingen hunne plaats vinden, heeft dit reeds in aanleg onder scheiden, onder de namen van humor (en alle aanverwante benamingen) en persiflage. Verder evenwel brengt ons dit niet. Men zou dus, om tot een innerlijk onderscheid te komen, deze wijzen van humor kunnen be namen als de ideale en de dogmatische lach, de lach vanuit het ideaal en vanuit het dogma. De verwarring, die omtrent deze soorten van humor immer heerscht, laat zich wellicht met deze voorloopige benaming beter oplossen. ledere lach is in den aard een verheffing boven het belachene. De mensch die om een anderen mensch lacht, verheft zich in den geest boven hem. Hij lacht omdat hij beter weet, en omdat hij anderen in een waan of een illusie bevangen ziet, waarvan zij zelven jammerlijk onbewust gebleven zijn. Niets anders, dan deze onmiddellijk bewustwordende zekerheid van een beter inzicht, deze waarheid dus, maakt den waan van anderen voor onze oogen belachlijk. Deze waan botst in onzen geest op tegen ons eigen beter bewustzijn en doet door dit contrast de lach ontspringen. Dit geldt voor iederen lach, die eenige geestelijke beteekenis heeft. Doch nèdeze grondovereenkomst begint het verschil. En dit verschil, dit grondelooze onderscheid tusschen lach en lach, ligt in de wijze, waarop de mensch dit béter-weten, deze waarheid verkregen heeft. Van een direct verkrijgen kan men weliswaar niet spreken. Want iedere levenswaarheid, iedere over tuiging omtrent de verhoudingen van het bestaande, alle wijsheid kortom is in dezen kultuurverzadigden tijd een erfenis. Er zijn gedurende vijfentwintig eeuwen meer ideeën opgestapeld, dan de menschheid in de hon derd volgende eeuwen in practijk zal kunnen brengen. In den directen zin verzamelt zich geen enkel mensch meer de wijsheid onmid dellijk uit het leven. Zoo hij ze niet in de boeken, de grenzeloos uitgebreide wereld der boeken, vinden kan, zoo vindt hij haar gereed liggen in de conventies en regelen en vaste oordeelen der beschaafde samen leving, of wilder en natuurlijker, minder gestyleerd en gevormd, in het volk en de taal. Niet deze wijsheid zelve, maar de wijze waarop wij deze erfenis der wijsheid aanvaarden, bepaalt dus den aard van het menschelijke denken. De groote massa der menschen aanvaardt haar gedachteloos en begrijpt haar verkeerd en draagt haar bij haar verdwijnen, gedachteloos weer over aan andere menschen. Een groot deel evenwel gaat bij de aan vaarding dier erfenis ietwat persoonlijker te werk. Zij laten zich daarbij leiden door min of meer vage instincten en intuïtien, die hen, met behulp van aanleg en omstandigheden, juist deze overtuigingen en juist dat complex van meeningen verkiezen doet, die zich het gemakkelijkst aan hun wezen aan te passen schijnen. Zij bekomen een vaste overtuiging, en weten daarnaar met soms eerbiedwekkende trouw te handelen en alle dingen daaraan te meten. Maar daarmede is de kracht hunner persoonlijkheid, hunner oorspronkelijke menschelijkheid, die zoeken en streven doet tot in het oneindige, meestentijds uitgeput. Hebben zij deze overtuiging eenmaal gevonden, zoo verstarren zij daarbij en alle andere krachten van hun wezen verlammen. Vanaf dit oogenblik, en na deze ëne krachtsinspanning, die hun dikwerf zelve niet bewust geworden is, gaat dit persoonlijke wezen op in de algemeenheid. Het is dan weliswaar de vage, beweeglijke, doellooze algemeenheid niet meer van de groote massa der men schen : het is de algemeenheid van een partij, van een voor altijd gefixeerde gedachte. Het zijn de dogmatici van nature, en zij verstarren in het dogma, welke het ook zij, van Mahomedanisme tot Sociaal-demo cratie toe. Zij kunnen zich geen andere waarheid meer denken, noch daaronder, noch daarboven. De persiflage nu is altijd een lach van uit zulk een dogma, de lach van het absolute b e t e r w e t e n, van de koude of onver schillige en verwaande verachting. Het is niet anders mogelijk. Want zelfs al weet de dogmaticus zijn verachting te vermom men in een kleed van een soort verachtelijke liefde, liefde tot de verblinden, gelijk het heet, deze liefde blijft in haar wezen even zeer verachting als te voren. Liefde is ge meenzaamheid, en de dogmaticus heeft zich zelf van de gemeenzaamheid met anderer denken en anderer leven onherroepelijk af gesneden. Waar men persiflage vindt, de humor der zelfzucht en der zelfvereering, daar vindt men immer den blind-aanbeden afgod van een of andere onbetwijfelbare waarheid. Men vindt er een mensch, die niet een ideaal heeft, maar die zich zelf tot ideaal geworden is. Deze lach, deze persiflage kan een machtig maatschappelijk middel zijn, waar zij toevalligerwijze het werkelijke kwaad treft en de misdadige dwaasheid. Maar tot kunst vermag zij nimmer te stijgen. Daartoe is zij zelve te veel bevangen in de illusie, in den waan van zich zelven. Daartoe is iets anders noodig. En wat is dit andere? Het is wederom de wijze waarop de mensch de erfenis der wijsheid heeft aanvaard. Naast den dog maticus, die uftrvelerhande meeningen de zijne heeft weten te kiezen en te behouden, staan de zeldzame geesten, die vrijer nog te werk gaan in hunne verhouding tot de wereld. Het zijn de persoonlijkheden, de oorspronkelijkst levenden onder de men schen. Zij zijn terzelfder tijd de dwaasten en de wijsten. Zjj toch weten niets te ver staan, alvorens zij zelven alle wijzen van leven doorleden hebben, en met dikwerf bloe dende voeten alle trappen van het menschelijk bewustzijn betreden hebben, vanaf de laagste treden der dwaasheid tot aan de hoogste gedachten dikwerf, die de mensch heid heeft vermogen te bereiken. Eerst wan neer zij zelven zich de noodwendige gevolgen der blinde jonge dadendrift over het hoofd hebben gehaald, kennen zij den zin van het woord maat of begrenzing, eerst wanneer zij zien, hoe het leven onbekommerd rond hun verwaande, hun middelpunt-bewuste houding verder gaat, leeren zij zichzelf vanuit de verte zien: alle gevoelens kortom worden hun eerst van letter tot woord, wanneer zij ze zelve herkend, en zij 't niet zonder de voortdurende prikkeling der bestaande wijs heid, ze van uit zichzelven herleefd en her schapen hebben. En wie oorspronkelijk het leven leeft, begint met even dwaas, zoo niet dwazer dan anderen te zijn. Er is geen misdaad ter wereld", zegt Goethe, die ik niet, althans in gedachte heb begaan", en toen men een wijs en heilig man eens vroeg, waarom hij toch het wezen der dwaasheden tot in hun verborgenste vezelen te door gronden wist, antwoordde hij: Omdat ik ze alle zelf begaan heb." Deze woorden zijn van groote beteekenis. Zij wijzen het grenzelooze wezen des menschen aan, naar de diepten en naar de hoogten grenzeloos. Ook de persoonlijk levende mensch begint met zich omtrent zich zelf n de wereld absoluut te vergissen, ook hij dwaalt in verwarde voorstellingen omtrent de dingen en verhoudingen, meent te beheerschen waar hij beheerscht wordt, verwerpt wat schoon is en aanbidt wat schitterend is, slaat blin delings en wordt zich zijn eigen diepe won den aanvankelijk ter nauwernood bewust, en eerst langzaam werpt hij dezen waan af, in hulsel na hulsel, en nadert tot een werkelijk begrip van zichzelf en de constructie des levens. Het is wellicht niet goed te zeggen, dat de oorspronkelijk levende mensch dwazer is geweest dan anderen. De anderen evenwel komen uit deze illusie nimmer los, hij daar entegen wordt naarmate een klaarder begrip in hem groeit, zich bewust van iederen tred die hij heeft afgelegd en herinnert zich ook zijne verborgenste belachelijkheid. En daarmede ziet hij ook iets anders. Hij werpt den blik op de innerlijke ontwik keling van alle waarheid, van iedere over tuiging. Welke overtuiging hij zich ook gewonnen heeft: hij weet dat slechts een nieuwe waarheid in hem door te breken heeft, om deze pp haar beurt weder tot waan te maken. Hij heeft deze wisseling zoo tallooze malen in zichzelf voltrokken gezien, hij wordt zoo voortdurend verontrust door vermoedens van nog betere waarheden dan hij bezit, dat hij daaruit noodwendig besluiten moet, dat deze wisseling eeuwig door blijft gaan, en dat de ware kennis des menschen, van het wezen des levens, hem nooit gegeven worden kan. Dus stelt hij haar als ideaal, als doel van onbereikbaar streven, en hij voelt zijn eigen werkende geest als een vluchtig oogenblik in deze eeuwige op stijging naar de waarheid. De herinnering aan de ontwikkeling zijner eigen waarheden kortom is het edelste criterium, waaraan hij alle dingen meten kan. Er is voor hem geen dwaasheid meer: er is slechts de be nadering van het wezen der dingen, dichter of verder, doffer of klaarder vermoeden. Er zijn slechts graden kortom, en een voortdurende herhaling van alle meeningen in altijd ver edelde vormen. Het kind dat zich, met zijn speelgoed opgetooid, een krijgsman gelooft, is in denzelfden waan bevangen, als de Groote Keizer der Franschen, die zich de Messias der wereld geloofde. Hij weet kortom dat de illusie des levens hem onherroepelijk gevangen heeft. Want ook de grond van alle illusies, die welke aan planten, dieren en primitieve menschen eigen is: het centrum der wereld te zijn, en de zon in hun bevel te hebben, zet zich in den wijsten mensch der aarde nog voort, in de absolute onmo gelijkheid namelijk, om zich God, oneindig heid, heelal of wat dan ook, anders dan menschelijkerwijze en volgens de menschelijk-gebrekkige denkvormen te denken. De eenige wijsheid die hem dus overblijft, is een klare voorstelling van het wezen der wijsheid, van hare nooit geëindigde wisseling. Dit be wustzijn sluit alle werkelijke dogmatisme in hem uit. De volle herinnering aan alle betreden trappen belet hem, zich op de hoogste hoogte eener vaste meening te wanen. Slechts in den dogmaticus, die niet door vol beleven, maar door instinct en intuïtie tot een meening is gedrongen, kan deze kinderlijke waan bestaan. De eenige wijsheid met andere woorden is, zich zijner ongeneeslijke dwaasheid bewust te zijn. Hoe echter is het dan mogelijk, anderen met den lach te veroordeelen. Hoe vermocht, met andere woorden voor een zelfde begrip, de Goethe die zich van alle kwaad bewust was, den moed te vinden om de wereld zijne hooge moreele wetten te stellen? De oplossing is zeer eenvoudig. Zij ligt in het handelen in de verhouding van den mensch tot de betrekkelijke wereld. Tegenover die wereld heeft hij zijn eigen betrekkelijkheid streng te handhaven, hoezeer hij haar ook tegen over het ideaal verloochent. Hij héft daarin te handelen volgens zijn bestgeweten over tuiging, hij heeft te oordeelen volgens zijn bestgeweten oordeel van het oogenblik. Zoo dus ook de vrijere mensch in den lach te oordeelen durft over den waan van ande ren, zoo hij, tot behoud des levens, niet anders kan, met welk een andere klank en diepte lacht hij! In dezen lach blijft hij zich de betrekkelijkheid en oogenblikkelijkheid zijner zekerheid voortdurend be wust. Hij lacht om anderen, en tegelij kertijd is deze lach een herinnering aan eigen dwaasheid; een bespotting die ter zelfder tijd een zelfbespotting is. Hij kan zich ook boven deze eigen betrekkelijke zekerheid verheffen, en zien, wat kleine schreden hem van anderer dwaasheid schei den tegenover de eeuwige onvindbare waar heid. Zijn lach kortom is een algemeene lach, een lach om de algemeene dwaasheid en daardoor een innerlijke vereeniging met het belachene zelf. Bij dezen lach zijn de hoogste liefde en de hoogste mildheid mo gelijk. Want waar vereeniging is, is aan leiding tot liefde, en gelijk de Christelijke liefde een ontbloeiing is van een weemoe dig gemeenzaam bewustzijn van smartelijke onvolkomenheid, zoo is ook de hoogste ironie een ontbloeiing van het bewustzijn eener gemeenzame illusie en waan. De dog maticus kortom ziet met harde vijandige en verwaande oogen slechts het verschil tusschen mensch en mensch, de vrijere mensch ziet met milde blikken slechts de universeele gemeenzaamheid in alle tijdelijk verschil. Dit hier zijn abstracties. Men vergunne ze mij, teneinde volgende malen deze en andere termen met des te minder commen taar en met des te meer stilzwijgende over eenkomst te kunnen bezigen. Zij schetsen ook wellicht meer een ideaal van humor, dan een werkelijk bestaande en volmaakte hu moristische of ironische kunst. Doch men heeft idealen noodig, om er de werkelijke ver schijnselen aan te toetsen. En toch is het wellicht mogelijk, door een voorbeeld, deze abstracties leven te verleenen. Daartoe heb ben wij ons de twee geweldigste kunste naars der ironie te herinneren, die de moderne tijd gekend heeft: Gustave Flaubert en Cervantes. Wat deze eerste betreft: het zal zeker eenige verwondering baren, wanneer men beweert, dat deze machtige geest niet enkel in den laatsten tijd zijns levens een bepaalde satyre heeft gegeven, met name Bouvard et Pécuchet, doch dat ieder woord zijner werken ironisch is, een zoo almachtige ironie, dat zij gelijk iedere hoogste gees tigheid de plotselinge en mechanische schatering niet meer wekken kan, doch slechts in het diepste van ons wezen een stillen glimlach ontsteekt. Inderdaad is de gansche wereld van Flauberts werken, heel die wereld die van uit een bijna droomgewprden verleden zich uitstrekt tot in den nog bijna tastbaar modernen tijd, van ironie ver zadigd, in ironie gehuld als de werkelijke wereld in haar dampkring. Het leven was in den hoogsten zin, hem slechts naar zijn eigen beroemd woord een te be schrijven illusie". En deze illusie is zijn eigen illusie, en het is zijn eigen figuur, die in al zijn hoofdfiguren wederkeert. Vanaf de laagsten zijner dwazen, zijn Homais, zijn Bournisien, zijn Bouvard, tot aan zijn grootste figuren, de heilige in Egypte en de prinses van het Oosten, verschijnt steeds dezelfde mensch, die in een dwazen waan bevangen is, een waan die hem echter het eenige middel is om naar de mate zijner krachten naar een hoogere werkelijkheid te streven Deze grootste bespotter der men schen was tevens de grootste zelfbespotter. In hen allen hervond hij altijd weer, en in alle wisselende vormen des levens, zijn eigen dwaze dwang naar altijd hoogere vormen van leven, en wat daartegenover zijn eigen wijsheid betreft, daaraan heeft deze groote droomer van het volmaakte nimmer geloofd. Dat ten slotte Cervantes al zijn dwaze droomen in den onsterfelijken ridder heeft geconcentreerd en onthuld, behoeft niet meer aangetoond. Deze meening althans heeft drie eeuwen tijd gehad om tot de geesten door te dringen. (Slot volgt) DIRK COSTER * * * Onze Oude f (?Und alle diese Siege verdanken wir nur Einem. Das ist unser Alte Gott." K&ln. Zeitung) Wie met zeekren stijl vertrouwd is, Heeft gemerkt, dat keef op keer Wordt gezegd, dat God zoo oud is, In de speeches, telkens weer. Altijd weer die Oude, Oude, Die ons zoo'n goed hart toedraagt, Wat dat toch beduiden zoude? Heb 'k me dikwijls afgevraagd. Andren spreken van d' Algoede", Van d' Alwijze" enzoovoort, Dat d'?Almachtige" u behoede!" Of zoo iets, wordt mér gehoord. Waarom daar dat veelverspreide Onze Oude" steeds? Waarom? Waarom is men daar zoo blijde Over 's Heeren ouderdom ? Is 't de hoop waarin wij leven, Dat Onze oude God"... misschien... Wat in België is bedreven Niet meer goed heeft kunnen zien?... CHARIVARIUS Schaken DUITSCHLAND ALS SIMULTAANSPELER Duitschland, onder de Wereldstaten de grootmeester van het bloedige schaakspel, speelt thans eenige partijen simultaan, waarbij tevens zijn tegenstanders recht van consul tatie hebben. De simultaanspeler verkeert hier bovendien in de zeer bezwaarlijke omstandigheid, dat hij al zijn partijen moet winnen, zelfs geen enkele remise, wil zijn séance niet het gevaar dreigen van een volledig fiasco. (Lettende op de overeenkomst der verbondenen om niet afzonderlijk vrede te sluiten.) Voor een simultaanspeler is het eisch dat hij in de theorie van het spel goed onderlegd is, want door een taktische aan wending zijner grondige kennis der openingen kan hij in den aanvang al een aanzienlijk overwicht op zijn tegenstanders krijgen. Het lijkt er wel naar, dat Duitschland bij voor keur een gambiet speelt, een opening zoo gevaarlijk voor de minder ervarenen in theorie. Het offeren van pionnen en officieren wordt ruimschoots schadeloos gesteld door een overweldigenden en moordenden aanval op de ingesloten en in fhun ontwikkeling belemmerde vijandelijke strijdmachten. Als echter de tegenstander den aanval weet te pareeren, middelerwijl hij tijd vindt zijn stukken te ontwikkelen en in soliede stelling te brengen, dan verliest de aanvalsspeler van zijn voorsprong door tempovoprdeel, en geraakt hij allengs door uitputting en zijn gedecimeerde strijdkrachten in een hachelijke of hopelooze positie. Het verdere verloop van de séance zal nu moeten leeren of Duitschland in staat was zijn gekozen openingen in zijn voordeel door te voeren en ook... of hij niet verrast werd door onverwachte tegenzetten op zijn gambietspel, die in zijn berekening der aanvalskansen niet waren opgenomen. Voor dit laatste is er eenige schijn bij de om zichtige verdediging aan het fransche bord. (Deze opmerkingen als dilettant geef ik gaarne voor betere.) W. Ess. ? ? ? Ingezonden De Neutrale Staten Zweden, Noorwegen, Denemarken, Zwitser land en ons land zijn neutrale Staten, die, om zoo te zeggen, direct binnen de vuurlinie van den grooten strijd liggen, op wie dan door deze dan door die groep druk wordt geoefend tot deelnemen aan de wor steling of althans tot het toelaten van on neutrale handelingen, en wier economisch bestaan en volksvoeding bedreigd worden door de wijze, waarop het begrip oorlogscontrabande", vooral ter zee, wordt opgevat en toegepast. Zou het nu niet wenschelijk zijn dat onze Regeering, in nauw contact met de Vereenigde Staten van Amerika, wier handel en industrie bij dit alles zeer groot belang hebben, al deze in gelijke omstandigheden als wij verkeerende Staten tot eenheid van handelen en optreden bracht? Een entente" van neutralen die ook voor het toekomstig herstel der internationale betrekkingen van beteekenis zou blijken. L. Mliiiiiiim imiiiiiMiiiniMimiiMHui N. V. Mannfacturenmagazi jn Het Anker' uitsluitend gevestigd: 49 Veenestraat en Heul straat 27, den Haag. SPECIALITEIT IN WITTE QOEDEREN, UITZETTEN UW UITRUSTINGEN* Wollen en Katoenen Tricotgoederen van de bekende merken. BOUWT TE NUHSPEET. Mooie boschnjke terreinen. Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. AUTOMOBIELEN. Hoofd-Acent voor Nederland: J. LEONARD LAH8, 114 Stadhondemlzade, AMSTERDAM. op RIJ WIEL., RIJTUIG»en AUTOBANDEN waarborgt «oliditeif. Fabriek Hevea,, Hoogezand (Qroninzenj

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl