Historisch Archief 1877-1940
1944
Zondag 27 September
A°.1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Reclames, per regel , 0.40
INHOUD
Blz. 1: Duitschland en zijn
Hohenzollerns. Ons Roode Kruis. 2: Kro
niek : de Waarheid. Antwoord op ons
Engelsch hoofdartikel. Dirk Coster
over Humor, II. 3: Dr. H. P.Berlage
over de Cathedraal van Reims.
Kandinsky's esthetiek door mevr.
Schaapv. d. Hek. 4: Johanna Veth over Volks
concerten. Tutti Frutti door N.
Mansfeldt-de -W. H. Nosokomos en de Bond
van Ziekenverpleging. Albion en de
kleine staten, teekening van P. de Jong.
Recepten. 5: Dr. Alphons Diepenbrock:
Het daghet in het Oosten." Brief van
A. Mairich uit Chemnitz. 6: Fin.
Kroniek door v. d. M. 7: Japan en
China, teekening van P. de Jong. Ingez.:
Mr. W. A. Baron van Ittersum over de
Malthesers en Johanniters. A.
Kropveld Jr.: Liever Pruis dan Rus. E.
Heimans' laatste artikel'. Aan het stroo
mend beekje. 8; Schaakspel door R.
J. Loman. Damspel door J. de Haas.
Teekening van Joh. Braakensiek: De
wilde sabelhouwer.
Bijvoegsel door lohan Braakensiek:
De verbuiging van net werkwoord be
schaven."
iiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
HET ENGELSCHE HOOFD
ARTIKEL
Op aandringen van zeer velen, gingen
wij er toe over den Uitgevers te verzoeken
ook van het jongstverschenen, in 't En
gelsch gestelde hoofdartikel afzonderlijke
afdrukken verkrijgbaar te stellen.
Op verlangen van den Schrijver, een
onzer meest bekende medewerkers, zal
twintig procent van de opbrengst dezer
afdrukken 10 a 25 ets., 25 a 50 ets.,
100 d f 1.50 aan het fonds voor
Belgische vluchtelingen ten goede komen.
RED.
* * ?
Het Duitsche Hoofdartikel
In antwoord op ons Duitsch hoofd
artikel ontvangen wij groote hoeveel
heden brieven, briefkaarten en dagbladen
uit Duitschland. De vloed houdt nog
steeds aan en daarom hopen wij aan
deze alle de volgende week in een
NIEUW DUITSCH HOOFDARTIKEL
recht te doen wedervaren.
Tot vermaak van onze lezers, maar
allerminst als type van de door ons ont
vangen brieven, drukken wij op pag. 5
n brief uit Chemnitz af.
? * *
Duitschland en de Oorlog
Nauwlijks is men de Duitsche grens
over, of men staat te midden van eene
vreemde wereld onder invloeden, die
een geheel afwijkend staatswezen ver
raden. Alles ademt er kracht, orde en
regelmaat. Niets wordt aan het toeval
overgelaten, wat vooruit berekend kan
worden. Daarom is men op alles voor
bereid en behoeft men zich door niets te
laten verrassen. Eene uitstekende
volksgymnastiek, een stram soldaten-gedril,
waarvan de nawerking zich door 't heele
leven doet gevoelen en eene goed ge
schoolde beambten-hiërarchie, die in eer
biedig opzien tot den meerdere het gezag
voert met ijzeren hand, zijn de beproefde
middelen gebleken om de staats- en
volkskracht op peil te houden.
Dit krachtsvertoon, meer dan eene
erfenis van het verleden, toen de zware
strijd om het bestaan de hoogste inspan
ning vorderde van lichaam en geest, is
de natuurlijke uiting van een volk, dat
ook zijne plaats onder de zon" wil
hebben, 't Krachtige geslacht der
Hohenzollern, dat 't reeds zoo ver bracht, schijnt
niet te zullen rusten vór 't hooge ideaal
van den Germaanschen stam, de geeste
lijke en materieele overheersching der
oude wereld, bereikt is.
Zpoals Duitschland uit Pruissen, kwam
Pruissen uit Brandenburg voort. Oor
spronkelijk een vooruitgeschoven post
tegen de opdringende Slaven, kreeg dit
markgraafschap door 't goede zwaard
zijner vorsten een voorname plaats in
't Middeleeuwsche Duitsche rijk. 't Harde
leven op een schralen grond onder de
strenge heerschappij der heeren drukte
op zijne bewoners den stempel van ruwe
kracht en boersche sluwheid, waarvan
de indruk in den loop der tijden niet is
uitgewischt. Nadat de Hohenzollernereen
paar eeuwen over geregeerd hadden, kreeg
het in 't begin der 17e meer beteekenis door
de vereeniging met Oost-Pruissen. In den
Dertigjarigen oorlog wist de groote Keur
vorst zijn gebied aanmerkelijk uit te
breiden en daarna het verworvene stevig
te bevestigen. Na de verwerving der
koningskroon, de verovering van Silezië
en de verdeeling van Polen, in gemeen
schap met Rusland en Oostenrijk, werd
Pruissen eene eerste rangs mogendheid.
Ongelukkig raakten de krachten uitgeput,
waardoor het groot was geworden en
het scheen na de verpletterende neder
laag bij Jena voor goed vernietigd. Maar
de schitterende geestdrift en zelfopoffering
van 't Tolk in het groote bevrijdingsjaar
1813 herstelde ruimschoots, wat door de
tekortkomingen der kroon verloren was
gegaan. Na Napoleons val verloor het't
grootste deel zijner Poolsche bezittingen,
maar werd daarvoor dubbel schadeloos
gesteld in 't bizonder met Saksische
landen en de Rijnprovinciën; zoodat 't
zwaartepunt van 't rijk niet langer in 't
Oosten lag. Door eigen weifeling en de
vijandschap van Oostenrijk en Rusland
§ing in de revolutie-jaren 1848 en 1849
e gelegenheid voorbij om zich aan 't
hoofd van een nieuw Duitsch rijk te
plaatsen en moest de koning ook zijne
pogingen opgeven om met de staten van
den derden rang een nauwer verbond te
sluiten. De regeering had zich te ver
van hare onderdanen gehouden om in
dat kritieke moment met 't Duitsche volk
ne lijn te kunnen trekken.
De Krimoorlog vond Pruissen even
zwak en weifelend. Toch kon het aan
de oude politiek van compensatien ter
verbetering van zijne militair-politieke
positie geen weerstand bieden, al zou
dit ook moeten gebeuren met behulp van
Engeland en Frankrijk, 's Konings broer,
de latere Keizer Wilhelm I, nam tot zijne
eer tegenover dit erbarmelijk geknoei eene
volstrekte terughouding in acht. Toen
hij Koning werd zou spoedig met 't op
treden van Bismarck 't zelfvertrouwen
en de oude kracht terugkeeren.
Alles ging nu om de vraag, of de politiek
van Frederik den Groote slechts eene
op zich zelf staande daad dan wel een
schakel was in een grooten keten.
't Veld zijner werkzaamheden was
intusschen op uitstekende wijze voor
bereid. Toen Pruissen onder de gewel
dige macht van Napoleon verpletterd
scheen, trok het niettemin vele mannen
van kracht en talent uit verschillende
deelen van Noord-Duitschland tot zich.
Hunne geestdriftige toewijding aan het
vertrapte land, de schoonste hulde aan
zijn verleden, gold vór alles Duitschland
zelf. Baron Stein was de groote man,
die richting en doel gaf aan 't werk der
wedergeboorte. Hij ging daartoe terug
tot den goeden ouden tijd, toen onder
het verlichte en verstandige bestuur der
Hohenzollern in tegenstelling met Oosten
rijk den geest van vooruitgang, van
waarheid en vrijheid werd gehuldigd, 't
Was evenwel niet de vrijheid, die op
de macht van een parlement berust. Zij
was niets dan het recht om zich geheel
aan den dienst van den staat te wijden.
Zoo ontstond de bureaucratie van uit
stekende ambtenaren, die zich voor een
hongerloon aan hunne taak wijdden met
de nauwgezetheid en trouw van den
slaaf. Naast de school en het leger dankt
Pruissen vooral aan dezen dienst van
toewijding en zelfverloochening zijne
innerlijke kracht.
Overtuigd, dat 't land zich alleen
sterken kon door de bezieling van't ver
leden, besloot Stein de geschiedenis te
hulp te roepen voor de opvoeding der
komende geslachten. Daartoe stichtte hij
eene vereeniging van geschiedvorschers,
die in de Universiteit van Berlijn hun
geestelijk middelpunt vonden. Kort na
de revolutionnaire bewegingen van 't
midden der vorige eeuw zagen in drie
jaren tijds vijf historische werken het
licht, die in weerwil van de zeer
uiteenloopende onderwerpen door ne en
dezelfde gedachte bezield waren: de
grootheid van Pruissen. Zij stelden de
hypothese, waarvoor Bismarck in 1866
met de overwinning van Sadowa het
bewijs leverde. Wie zoo snel en geweldig
zijn slag slaat, zegt Treitschke
veelbeteekenend, heeft gelijk tegen iedereen.
Geen hunner heeft meer voor de ont
wikkeling van den nieuwen Pruissischen
geest gedaan dan Mommsen met zijne
geschiedenis van Rome. De Romein was
de ideaal-burger. Onderworpen aan den
staat als aan zijn vader, wist hij zijn
persoon voor de belangen der gemeen
schap te verloochenen; zoodat Rome
alle krachten vereenigen kon, eerst voor
de onderwerping van Italië en daarna
voor de verovering der geheele wereld.
Deze geschiedenis is eene doorloopende
verheerlijking der ruwe kracht. Recht
zonder macht had geen waarde. Dit was
in volkomen overeenstemming met den
geest van den tijd, die om den
toekomstigen kamp macht deugd heette en de
zwakken in het ongelijk stelde.
De zegevierende oorlogen tegen Oos
tenrijk en Frankrijk waren de schitterende
apotheose van den moeilijken arbeid,
die van Stein tot Bismarck met zeldzame
volharding aan de grootheid van Pruissen
besteed werd.
Hiermee was eene zelfverheerlijking
gepaard gegaan, die zich vooral tegen
Frankrijk, den erfvijand, richtte. In tegen
stelling met de Franschen, die slechts
een beestachtig instinct"volgden, werden
de Duitschers als de ideale menschen
voorgesteld, die altijd handelden onder
de bezieling eener heilige gedachte. Ja,
't Germaansche ras alleen bezat de ware
fierheid, 't waar idealisme, de volstrekte
zelfverloochening en een onbegrensden
eerbied voor het recht'.
Na den oorlog van 1870 keerde men
zich niet minder scherp tegen Engeland,
dat-met Frankrijk handel gedreven had
in krijgsbehoeften. Het heette, dat er
alles aan 't geld werd opgeofferd, zelfs
eer en recht. De anti-Engelsche stem
ming was zósterk, dat de 14jarige
Wilhelm, de tegenwoordige Keizer, tot
zijn Franschen leeraar zei: als
Pickelhaube en Roodbroek samen ten strijde
trekken, wee dan Karthago; waarmee
hij op Romeinschen trant 't Perfide
Albion" aanduidde.
Toen onder zijne regeering 't materieel
imperialisme zoo hooge vlucht nam en
zijne wereldpolitiek zich met zooveel
nadruk deed gelden, begon men aan den
kant der oude wereld een terugwerking
te bespeuren, die men niet kon of wilde
begrijpen. Hierdoor vestigde zich wel
dra de overtuiging, dat men zich voor
een nieuwen strijd moest wapenen. Naar
mate de oorlogsvloot de geduchte factor
werd, waarmee het zeebeheerschende
Britannia rekening moest gaan houden,
stak een brutaal chauvinisme het hoofd
op. Het getuigde allerwegen van zijn
trotsch Deutschtum en kon slechts noode
den lust bedwingen om van leer te
trekken. Zoo gebeurde het verleden
zomer op eene Noorsche boot, die van
de Noordkaap terugkeerde, dat, daags
vór 't binnenvallen inTrondjhem, toen
de laatste maaltijd o. a. door 't spelen
van de volksliederen der passagiers een
feestelijk aanzien kreeg, een troep jonge
Duitschers daarin aanleiding vond om
zeer ostentatief voor het machtige vader
land te betoogen. Terwijl iedereen bij
den aanhef van elk lied opstond, ble
ven zij onverbiddelijk zitten. Bij Die
Wacht a. R. daarentegen sprongen zij
als door n schok allen tegelijk op
de been en galmden de voorgedragen
strophe met bulderend geweld uit.
Nauwlijks was dit geëindigd, of de heeren
\ ielen op hunne stoelen terug en namen
weer dezelfde houding van spottende
minachting aan.
Die spontane uiting van 't nationaal
volksleven gaf in hare vlegelachtige onge
geneerdheid veel te denken.
De verdwazing der Franschen, zegt
Heine, mag bedenkelijk zijn; die van de
Duitschers is het veel meer, want zij
brengen er methode in.
Wij mogen evenwel niet vergeten, dat
een groot volk, na eeuwen van ver
drukking en exploitatie tot bewustzijn
gekomen van zijne geweldige macht,
daarvan op andere wijze getuigt dan de
oude volken, die de periode van hun
hoogste aanzien reeds achter den rug
hebben. Ces gens ne sout pas accoutumés
a vaincre, merkte eens een Franschman
heel fijn op. Doch het ontging hem, dat
het proces van strijd en zegepraal nog
in volle werking was. Van de
SleeswiikHolsteinsche kwestie tot heden toe werden
alle krachten op n ideaal gericht; eerst
op de nheid en daarna op de wereld
heerschappij, die nu het geheele volk
met geestdrift bezielt. Als von Roon, van
Sleeswijk-Holstein sprekende, zegt: 't is
slechts eene kwestie van macht en die
hebben wij; Delbrück later de vervalsching
der Emser depêche zegent, waardoor de
oorlog met Frankrijk werd uitgelokt, en
von Bülow of de keizer eene plaats
onder de zon" opeischt, die de oude
wereld in opschudding brengt, dan willen
zij niets anders dan 't werk voltooien,
dat Frederik II begon.
Maar dat was een andere tijd, een tijd
van onbeschaamd geweld, toen alleen
het recht van den sterkste gold. Sinds
de groote Fransche revolutie nieuwe
idealen opwekte, de menschhetd tot
bewustzijn bracht van hare rechten en de
begrippen van rede en humaniteit in 't
leven der volken doordrongen, begon
het licht van een nieuwen tijd te gloren.
De politiek van macht boven recht kon
niet meer met de onbeschaamdheid van
voorheen worden gehandhaafd. En toen
er eene beweging ontstond om de inter
nationale geschillen langs anderen weg
op te lossen dan door het zwaard, werd
het moeilijk voor de staten en volken,
die nog niet hunne volle ontwikkeling
meenden bereikt te hebben. Daarom was
het jonge Duitsche rijk die beweging,
hoewel niet bepaald vijandig, volstrekt
niet sympathiek. Toen op de laatste
vredesconf erende, onder de krachtige
leiding van Engeland, Frankrijk en
Amerika, 't voorstel werd behandeld om
alle geschillen, die niet de eer of het
bestaan der volken raakten, aan ver
plichte arbitrage te onderwerpen; indien
zij niet langs diplomatieken weg konden
uitgemaakt worden, was het de felle
tegenstand van Berlijn, die het deed
vallen. Dit zette hiermee de oude traditie
van Pruissen voort. Op den eersten
Bondsdag, na den val van Napoleon,
was het voorstel gedaan, om alle ge
schillen tusschen de Bondsstaten in
laatste instantie door arbitrage op te
lossen; maar Pruissen maakte het af.
Het wilde zich toen, zoo min als later,
in politieke kwesties de handen laten
binden. Waar de diplomatie te kort schoot,
moest het zwaard kunnen beslissen.
Wie sterk is en overtuigd van 't on
gelijk der zwakken, toont altijd meer lust
om eene zaak uit te vechten, dan uit te
praten. In Berlijn verwachtte men trou
wens te weinig van zijne specifiek Duitsche
argumenten en had men nog teveel van
't oude wantrouwen der Brandenburgsche
boeren overgehouden om zich aan be
sluiten te onderwerpen waarbij ook de
invloeden van tegenstanders zich deden
gelden. De conferentie van Algeciras
in zake Marokko bewees duidelijk ge
noeg, dat de inzichten en eischen der
keizerlijke regeering volstrekt niet op de
algemeene instemming konden rekenen.
De Duitsche adelaar besloot daarom, zich
niet meer aan de kans te wagen om nog
eens de gewaarwording van de vreemde
eend in de bijt te ondergaan. Dit leidde
tot de onverzoenlijke houding op de
Haagsche conferentie van het volgende
jaar en tot nieuwe verwikkelingen met
Frankrijk over Marokko, die men vast
besloten was zelf op te lossen; als het
kon, langs diplomatieken weg, als 't moest,
door kracht van wapenen.
Men toonde zich zeer vredelievend,
maar op de eigenaardige Duitsche manier.
De keizerlijke redevoeringen kort na het
tot standkomen der Fransch-Engelsche
overeenkomst van April 1904 waren de
trouwe weerspiegeling hiervan. Hunne
innerlijke tegenstrijdigheid tusschen de in
gehouden begeerte om den vrede te bewa
ren en het krijgshaftig wapengekletter ter
verzoening van den oorlogsgod gaf op wel
sprekende wijze uiting aan de stemming,
welke zich in die dagen van de ver
bitterde Duitsche gemoederen meester
maakte. De uitzending van de Panther"
naar Agadir was een hulde aan den
nauwlijks bedwongen drang om tot daden
over te gaan. In tegenstelling met vroeger
wist het Fransche volk zich evenwel te
beheerschen en had die zonderlinge
manier om voor zijne vermeende of
wezenlijke rechten op te komen, niet de
uitwerking van een rooden lap op een
stier; zooals indertijd, naar de cynische
uitdrukking van Bismarck, het beruchte
telegram van Ems. De ongunstige toestand
der Duitsche geldmarkt liet ten over
vloede geen oorlog toe en men was tot
eene verstandige politiek van tegemoet
koming gedwongen.
Toen onder de terugwerking der
Oostersche kwestie de Duitsche
vredessterkte met 267.000 man vermeerderd
werd en Frankrijk noodgedrongen tot den
driejarigen dienst overging, werd de
tegenstelling van inzichten en belangen
tusschen Duitschland en West-Europa
belangrijk verscherpt.
De plotseling uitgebroken oorlog, nog
sneller gekomen dan men verwachtte, is een
wereldstrijd geworden, die beslissen zal,
welke belangen en inzichten, ten minste in
de eerste toekomst, den doorslag zullen
geven. *) Hij zal beslissen over de waarde
van traktaten en het lot der kleine vol
ken. Van zijn uitslag zal het afhangen,
of de vredesconferentiën slechts toeval
lige gebeurtenissen waren dan wel de
inleiding zullen vormen van een grót
vredeswerk.
Voor België en Nederland met hunne
gewichtige strategische positie in een
West-Europeeschen oorlog zal het vór
alles de vraag zijn, hoe hunne bedreigde
onafhankelijkheid te redden en daarna,
hoe die in het vervolg het best te hand
haven. Wanneer men niet, zooals in
Duitschland, zijne strijdmacht vestigt op
den eenigen goeden grondslag van
algemeenen dienstplicht en verzuimt, de
verschillende takken van bestuur op den
oorlog in te richten, zal men nooit in
't oogenblik van gevaar ten volle gereed
zijn. Men vergete niet, dat de angstval
lige oplettendheid, waarmee ons onzijdig
gebied wordt ontzien, evengoed zijne
strategische reden heeft als de over
rompeling van Luxemburg en België.
De waarde van neutraal gebied wordt
niet bepaald door overwegingen van
moreelen aard; doch alleen door de
macht, die gereed staat om de onzijdig
heid te handhaven en de mopglijke
voordeelen, aan de schending daarvan
verbonden. Gedurende eene worsteling
als deze kunnen zich gevallen voordoen,
dat een overwinnend leger in den roes
van de behaalde zegepralen, ter ver
nietiging van een nog niét verslagen
vijand, onzijdig gebied aantast, dat onder
de veranderde omstandigheden aan de
opdringende legerscharen moeilijk weer
stand zal kunnen bieden.
Later zal het blijken, of kleine sta
ten in een wereldstrijd, waarin achter
eene machtskwestie twee politiek-militaire
staatsbeschouwingen die van 't zwaard
en van arbitrage om den voorrang
kampen, ongestraft eene neutrale positie
kunnen innemen.
R'dam, 15 Aug. H. J. P. A. KlERSCH
Misschien niet maar het recept,
waarop hier gezinspeeld wordt, zou
waarschijnlijk erger zijn dan de kwaal.
In den aanval zijn wij als militaire
macht zonder twijfel maar een klein deel
waard van hetgeen ons land in de defensie
kan laten blijken.
Daardoor alleen al om van alle
andere politieke en moreele redenen nu
eens niet te spreken is onze plaats en
moet zij blijven: aan de zijde van de
neutraliteit. RED.
*) Toen ik l Aug. met mijne vrouw en
eene Zeeuwsche dame, uit Zwitserland
terugkeerende, uren lang te Straatsburg
moest wachten, zag ik aan alles, doch
vooral aan de onverstoorbare kalmte, dat
men den oorlog sinds lang had verwacht
en er op voorbereid was.
Ons Roode Kruis
Onder de vele maatregelen, die een
buitengewone tijd noodig maakt, loopt
natuurlijk, bij alle goeds, ook een en
ander verkeerds. Kritiek daarop te oefenen,
dat kan in 't algemeen wel wachten tot
rustiger tijden. ESehalve echter wanneer
die verkeerde dingen schade doen aan
de goede; bijv. door geld en kracht te
kosten, die beter besteed konden.
Het komt ons voor, dat dit laatste het ge
val is met het Nederlandsche Roode Kruis.
Dit vraagt veel geld en krijgt veel geld.
Het heeft veel werk gedaan en legt nog
op veel krachten beslag. Is dit alles wel
besteed? Laat ons zien.
Men weet dat de groote Dunant van
den aanvang zijner stichting af last heeft
gehad van den te grooten ijver en het
gebrek aan inzicht van velen zijner zeer
welwillende medewerkers. Maar hier te
lande toont het Roode Kruis thans wel
zeer sterk dat groote euvel: gemis aan
organisatie; overwicht in zijn leiding van
goedwillende, maar onhandige dilettanten.
In Amsterdam en Rotterdam is daar
door een ware paniek veroorzaakt bij
den aanvang van den oorlog. Daar wer
den een groote menigte patiënten uit de
ziekenhuizen verwijderd, die daar veel
beter gebleven waren. Te Rotterdam kon
men pas geopereerden in gipsverband
over straat huiswaarts zien gaan.
Een andere uiting. De militaire genees
kundige dienst werd in zijn moeilijke taak
belemmerd, alweer door den te grooten
ijver van de Roode Kruis-dames en heeren.
Urenlange onderhandelingen waren soms
noodig met een deputatie uit een dorp,
die kwam mededeelen dat men daar een
tijdelijk hospitaal had ingericht en nu
gaarne, zoodra die er waren, gewonden
zou ontvangen; maar zoolang die ont
braken verlangde men alvast een aantal
zieken. Dit was zeer barmhartig, maar
uitvoerbaar was het niet. En toch kostte