De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 27 september pagina 2

27 september 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

fc ' D'E AMSTERDAMMER,, W EEKBL'A D VOOR NEDERLAND 27 Se6t. '14. No. 1944 het dikwijls veet moeite om die depu tatie «beduiden dat men 'éëft* verkeerden Weg JiHd, ingeslagen. , Een derde geval. Het gaan over de grens mét auto's naar het gevechtsterrein, om daar gewonden te halen, zonder overr leg met, de strijdende partijen, is met de allereerste beginselen, der conventie van Génève in strijd. Eén vierde. Het Roode Kruis nam het aanbod aan van tal van Achterhoeksche Maltezer Ridders om op hun kasteelen eenige.?soms zeer enkele bedden beschikbaar te stellen, terwijl niet werd overwogen dat de aldus aangeboden hulp zeer gering was in verhouding tot het groote voorrecht dier Ridders om daar voor in oorlogstijd de Roode Kruisvlag "te" laten wapperen van hunne tinnen. i r Dit is fojet. alles even erg en het leed ! is gróotendeels geleden, naar zich laat i aanzien.' Maar het moet zich toch een ! andermaal niet herhalen. Ons Roode - K-rui s m o e t w o r d e n georgani seerd. Als gezegd: zoolang dat niet geschied is, wordt veel geld en kracht onnut besteed. En wij hebben ons geld en onze kracht nu zoo noodig. . ',; . . ' * * * Dan is er n ding, dat veel erger is. Dat is fte volkomen werkeloosheid van hetNeder' landsche Roode Kruis tegenover den oor'R>g; niet den rrfogelijken oorlog in Neder land, maar den werkelijken daarbuiten. Heeft ons Roode Kruis in 1870 niet ? zeven ambulances gezonden naar het porlogsterrein ? 'En was er ook toen ?ceeh gevaar, dat wij in den strijd be trokken raakten? Dit gevaar is nu grooter, toegegeven. Maar moet dit een '? reden zijn om ditmaal n i e t s te doen ? En1 is dat gevaar nu nog grooter dan toen men in 1870 de ambulances uitzond? Neen, laat het ons maar bekennen. Op dit stuk zijn wij achteruit gegaan, en zij die in het Hoofdbestuur van het Roode Kruis het zenden eener ambulance, naar Antwerpen, bijvoorbeeld, hebben ; tegjengehquden en nog tegenhouden, dra gen een zware verantwoordelijkheid. Zij laden op onze natie, als natie, den - .schijn ' van zelfzucht, en die schijn is : ditmaal ondragelijker dan ooit. Wij 'Nederlanders hebben nu eenmaal 'in déze dagen allereerst en bijna alleen aan ons zelf moeten denken. En dat niet alleen in daden, zelfs in woorden. De pers, hoewel ten deele zeer tegen haar zin, heeft het door de Regeering gegeven wachtwoord gevolgd : stel een wacht voor uw lippen en voor die van het publiek. Dat is velen heel zwaar gevallen, dat zelfs alle gevoelens van isympathie en antipathie, van veront' waardiging, ja bijna zelfs van medelijden, /lïhpestefi worden verkropt. Wanneer men later, zal vragen: Hoe is de houding van Nederland geweest tijdens den wereldi oorlog, dan zal de een zeggen : vol nobele . zelfbehe'ersching; en de ander : lamlendig. ;/ Dat men den laatste ongelijk geven f-zal, daartoe hebben particulieren de han den ineengeslagen. Zij hebben zich allerwege bereid verklaard de ongelukkige 'Belgische vluchtingen op te nemen en te steunen. En weet ge wie daarbij in de plaats mijner inwoning, die een groote stad f is, het edele voorbeeld hebben gevgeven? Menschen uit den arbeiders stand. Dat doet het hart goed, te zien 'hoeveel zelfverloochening er leeft in de volksklasse. De Regeering ook heeft het hare gedaan en zoo gaan wij hierin vrij uit. : . I^Jaar dat neemt niet weg, dat ons fficieele Roode Kruis heel onbehoorlijk '-. doet, door den warm gestelden oproep van G. P. Rouffaer in de N. Rott. Ct. in den wind te slaan, en geen ambulance naar Antwerpen te zenden. Wat wij hier aan de vluchtelingen doen, dat moeten de meeste Belgen hooren uit déverte. Als er iets gedaan werd in België zelf, behalve door de Nederlandsche particulieren te Brussel;, als er iets gedaan werd door het be roemde Roode Kruis, dat zou nog meer direct tot de harten der Belgen spreken. Moeten zij zich niet afvragen : waarom; in 1870 zoo ruim, nu niets? Moeten zij daaruit geen verkeerde gevolgtrek kingen maken omtrent de gezindheid van sommige kringen ten onzent ? De tegen stelling is te sterk. Wat haalt het uit? zult ge misschien vragen.Wat beteekent eigenlijk een ambu lance, zelfs een groote, tegenover de uitnemende inrichting van den militairen geneeskundigen dienst? Toegegeven. Misschien zal het Roode Kruis eenmaal zichzelf overleven, althans in beschaafde landen, zooals de geheele philantropie eenmaal zichzelf overleven zal. Maar nu;, .bestaat het nog. Nu heeft het zijn roe-. ping te vervullen, de roeping waartoe het is opgericht. En men maakt het werk van Dunant tot een aanfluiting door te zeggen: wij zorgen alleen voor ons zelf; of liever: wij wachten op de kwade kans die wij loopen kunnen. Nog is het niet te laat. Nog kan men terugkeeren van den dwaalweg dezer geheel-onthouding. Dat men toch eens denke aan het oordeel van het nage slacht, zooveel zuiverder dan het onze, en ons land er voor beware dat men eenmaal zal moeten zeggen: ganse h Nederland placht te doen wat het kon voor het lijden van anderen in zware dagen, maar in den gruwelijksten nood, dien van 1914, toen bleef een. deel van Nederland1,, dat had moeten handelen, werkeloos. Mijne Dames en Heeren van riet Roode Kruis, voor dat oordeel zult gij dan allen, zonder onderscheid, de verantwoordelijk heid moeten dragen. EEK. INGEWIJDE KRONIEK RECHT ,EN WAARHEID De wereld is, behalve ietwat bloederig, ook erg kinderachtig tegenwoordig. De def tigheid en het gezag lijden er onder. Eerste ministers en kanseliers kibbelen met andere eerste ministers en andere kanseliers uit de vijandige landen wie schuld heeft aan den oorlog en voorname gezanten geven bulletins uit, als een vulgair nieuwsbureau, waarin zij dan, notabene, nog polemiseeren'en elkander van overdrijving en leugen betichten. En allen zoeken de Waarheid, beweren zelfs haar te bezitten en dat de anderen" haar missen. En allen zijn, volksgewijs, deugdzaam en beweren van anderen, ook volksgewijs, dat zij overgegeven schoeljes zijn, die bewustelijk recht* en waarheid verkrachten. kortom, het is een vreemd schouwspel, waarvan men betwijfelen moet of de Rede er zeer in gemengd is en, ofschoon er veel gezegd wordt, of men wel altijd weet wat men zegt. Nu is het waar en in zoover weer redelijk, dat een natie niet getroost en met overtuiging kan oorlogen, tenzij Recht en Waarheid aan haar zijde staan. Gelijk heb ben en deugdzaam zijn is even noodig als patronen en voedsel voor wie uittrekt om een ander beredeneerd dood te slaan. Daarom is het gelukkig, dat het inzicht in Waarheid en Recht niet uitsluitend van het gezond verstand afhangt, maar van den geheelen mensch, dat, anders gezegd, de mensch niet een meening heeft, maar een meening is, tot welke meening-constructie dan zijn omgeving, zijn verleden, zijn stand, zijn belang, zijn leeftijd, ja alles medewerkt. Zou dit niet eenige verklaring kunnen geven van de nogal krasse verschillen, zoo wel als van de geestdriftwekkende overeen stemming der nationale overtuigingen inde rechtvaardigheid van eigen zaak? Doch er is nog een gelukkige omstandig heid. Ook de Waarheid is veelvoudig en deelbaar, als een zeester, leder, die er maar een stukje weet af te snijden, heeft op den duur weer een heele Waarheid, De Waarheid. Er behoeft waarlijk niet iets verbijsterends te zijn in die veelheid en diversiteit der opvattingen van eenzelfde feit. Zooals men iets ziet, zooals men iets meent, zoo j's het, en letterlijk iedereen heeft gelijk. De Duitschers hebben gelijk te zeggen, dat de oorlog hun opgedrongen is, indien zij dat oprechtelijk meenen. Zij belijden hun waarheid. De Franschen en Engelschen hebben gelijk, als zij zeggen, dat Duitschland om zijn militairisme den krijg provoceerde. Zij belijden hun waarheid. En zelfs van de Russen zal men, helaas, moeten erkennen, dat zij gelijk hebben, als zij maar hun oprecht gemeende waarheid belijden. Maar waar, waar, in Godesnaam, is dan De Waarheid, de eigenlijke, onpartijdige, ënige, Goddelijke Waarheid? Ik zou 't u niet weten te zeggen, juffrouw, maar op 't oogenblik hier beneden niet, geloof ik. F. C. * * * Onze open brief aan de Engelschen *.* Wij ontvangen een langen brief van een in Amsterdam wonend Engelschman, den heer C. Augustine Redferm, in antwoord op den Open Letter to our English Friends, in ons vorig nummer, voor welken brief we in dit nummer onmogelijk plaats kunnen vinden, maar waaraan we trouwens meenen alle recht te laten wedervaren'door er de quintessence uit mee Ie deelen. Trouwens, de heer R. herhaalt in hoofd zaak onze opmerkingen met zijn instemming er bij, en het is dus niet noodig die her halingen nog eens af te drukken. Zien wij alleen even naar de twee hoofd punten van verschil. De heer Redfern schrijft: I do take the liberty of asserting, that, from information I receive from my friends in the old country, and some of them move among and are of the our rare journalist set, we English do« not wish to see Holland depart from .her position of neutrality in this war. We should regard it as one of the worst calamities that could be added to an already overburdened list." En ten tweede: Further l am sure my Government has every faith in the .assurances given by your respected Government, that your shipping, and commerces shall be carried on a stricktly neutral basis, and thaf they are amply satisfied as to its will and power to carry this declaration iato effect... We do trust your Government, and we realise to the full the nescessity' both for England, and Belgium, of an independent, and economically strong, Holland. But, we also realise that there is in Holland strong economical interests which are not of the Dutch, Hollandish.' These interests form channels that even the most conciencious Government in the world is not able to controll. Further it must not be forgotten that in times such as these our sailors must be suspicious of every boat they see. The fact that the boat mav fly the Dutch flag is nothing at all. The mine strewing boats of the Germans are flying all kinds of flags. Further you must not forget the fact, that this buisness is a matter of life and death with us whereas it is simply a matter of life and death with us whereas it is simply a matter of inconvenience and annoyance with you. * * * ' ' i Over beide punten nog een enkel woord: Onze opmerking omtrent Engelands oor-: d«el over onze houding was geen loutere gissing. Een onzer oudste Engelsche vrien-, den, die Holland goed kent en van Holland' tioudt, had ons geschreven als een algemeene Engelsche opinie in dat land: that your Government (het nze) is making your army ridiculous by not making it side with the Belgians." Holland had de vernietiging van Leuven kunnen en moeten voorkomen en onze angstige neutraliteit zou tegen ons getuigen when the day of reckoning comes and Belgium will want a slice of Holland" etc. En van velen hier, die vrienden of zaken-kennissen in Engeland/hebben, hebben wij vernomen Van the irritation against us on account of our neutrality.' De verzekering van den heer Redfern dat in zijn kringen men er anders over denkt, is Heel welkom; zij bewijst echter alleen dat men In Engeland verdeeld is. Nu onze Open Brief afzonderlijk verkrijgbaar is, moge hij door de verspreiding ervan mee werken,, de schaal naar den anderen kant te doen overslaan, waar hij n wij die hebben willen. . Wat de tweede kwestie betreft: een oorlog is altijd a matter of life and death". Het Internationale Recht is ingesteld om de strijdenden ervan af te houden de over weging van hun levensbelang mér te doen overwegen dan volstrekt noodzakelijk is en Engeland, dat tegenover Duitschland de vaan van het Récht wil hooghouden, moet nu dubbel toezien dat het allén met eerste klas" middelen strijdt. Bovendien, de winst die het kan behalen door .het beetje doorvoer van Duitschland langs onze havens te fnuiken, is zeer «gering tegenover het kwaad, dat het ons er mee berokkent. Dat Engelsche of Fransche schepen de onze praaien om zekerheid te verkrijgen of die wel met recht onze vlag voeren, daartegen zou niemand onzer bezwaar maken. Doch dat onze Hollandsche booten, komend uit onze eigen koloniën, met lading van die koloniën voor ons worden opgehouden en die lading in Frankrijk aangehouden; en dat onze booten uit Amerika dagen en dagen in Engelsche havens worden opgelegd, is voor ons meer den een kwestie van inconvenience, doch begint zeer te lijken op een levensbelang; en zulk een optreden tegen ons is moeilijk anders te verklaren dan als een moedwillig plagen, niet van den kant der zeelui, maar van de ambtenaren, wier optreden bovendien, vooral in Frankrijk, allerminst aan de ge wone internationale hoffelijkheid meer heeft ingeboet, dan de respectieve Regeeringen zelven kunnen wenschen. Over Humor FRANS HULLEMAN, De avonturen van Mijnheer Ricfiard. Scheltens en Giltay, Amsterdam, 1912. JOB STEIJNEN, Sentimenteele Geschiede nissen, bij C. A. J. van Dishoeck, Bussum, 1914. II Deze hoopje humor is in den aard slechts mogelijk in groote cultuurcentra, waar de beweeglijkheid van den algemeenen geest den mensch vergunt, meerdere strijdende gedachten in n oogopslag te overzien en hun betrekkelijkheid aan elkander te meten. Holland daarentegen is wellicht het land, waar deze humor het schraalst bloeit en het moeilijkst kan ontstaan. De groote ge dachten verschijnen er zoo schaars, en met zoo luttele wrijving, dat zij van zelve aan verstarring blootgesteld zijn. Weliswaar heeft de Nieuwe Gids" een korten tijd van vrijheid gebracht, maar een werkelijke geestesbevrijding is ook dit niet geworden. Integendeel: deze dikwerf gedachtelooze anarchie dreigde meermalen een goede voedingsbodem te te worden voor het ontstaan van allerhande dogmatisme, al noemde het zich ook met de nieuwste namen. En daarmede in ver band heeft de Hollandsche humor zich ter nauwernood boven het dogmatische karakter kunnen verheffen. Wij zien het weder in het boek dat wij hierboven schreven, dat van Frans Hulleman, en gelijk wij reeds dadelijk zeiden, is het de vergelijking met het werk uit Vlaanderen, waar altijd de Fransche cultuur hare bevrijdende werking heeft uit geoefend, die ons dit te duidelijker maakt. Beiden, Teirlinck de Vlaming en de Hollander Hulleman, hebben zich voor hun spot een gemeenzaam doel gesteld. Het is de oude heer dien zij beschrijven, type eener late cultuur, de oude heer vol levenslust nog en verboden levensverlangens, die zich wiegt in den droom van een kunstrijk en edel genoten leven, en de tragische en komische conflicten, die moeten ontstaan, als zulk een late levenslust in botsing komt met de strenge en nuchter-natuurlijke werkelijkheid. Het on derwerp is het aangewezene voor alle ironie. De tegenstelling tusschen valsche houding en levende werkelijkheid, waarin sommige theoretici het wezen van den humor gezien hebben, is hier volkomen aanwezig. Maar Herman Teirlinck, die wel in een enkel zijner andere werken aan liefde en aan dacht soms tekort geschoten is, is dezen ouden mijnheer Serjanszoon wel zeer genegen ge weest, en deze genegenheid heeft dit werk tot zijn meesterwerk gemaakt. Want hoe beminlijk, hoe koesterend bijna laat hij mijnheer Serjanszoon leven in zijn droom van verfijning en ideëele levenswijze, zelfs waar deze anders niet doet, dan zijn febriele instincten najagen en zich in egoïsme wen telen. Het is in Teirlinck niet opgekomen, hem met strenge voorbeelden te verne deren en zijn dwaasheid te opzienba rend plechtig te ontmaskeren. Hij toont slechts het lachwekkend contrast, het con trast tusschen wat mijnheer Serjanszoon denkt te zijn, en wat hij werkelijk is, de zoete waan in mijnheer Serjanszoons hoofd en de werkelijkheid, de werkelijke modder des levens waarin hij spartelt, en waarin behendige en gladde schurken hem onop houdelijk doen struikelen. En de zuivere vertolking van dit contrast bepaalt alles. Zij opent onze aandacht voor het feit, dat zulk een dwaasheid innerlijk verbonden is aan onze dwaaste droomen! Want zoo is de mensch immer, of het de bewuste werkman is die zich een volks leider gelooft, de beambte die de staat zelf in zich belichaamd voelt met zijne mystische majesteit, of wel de dichter die met zijn drama's den wereldloop droomt te wijzigen: Immer de armzalige clown van zijn eigen idealen! Kortom: Teirlinck heeft zijn arme dwaze held broederlijk bezien. Juist deze ver hoogde liefde en aandacht heeft hem vergund zichzelf en de algemeene menschelijkheid in zijn bekoorlijke satyre op te nemen en te onthullen. Het duidelijkst openbaart zich deze broederlijkheid in débeschrijving van de kunstenaarsneigingen, waarmede Mijn heer Serjanszoon natuurlijkerwijze bedeeld is. Op Welk een verrukkelijke wijze speelt de schrijver hier met zijn eigen uitnemend kunstenaarsschap! Mijnheer Serjanszoon is beroemd om zijn schoone taal. Het kleinste gevoel dat in zijn lichte kinderziel opkomt, weet hij te grijpen en in woorden van eeuwige waarde, halfbegrepen gebruikt, te ontwikkelen totdat hij groote woorden en groote gevoelens niet meer onderscheiden kan en altijd dieper wegzinkt in zijn waan. Het woord ten slotte is Mijnheer Serjanszopn's ongeluk, de spiegel waarin zijn dwaas heid herti altijd weer geruststellend als uit zonderlijke voortreffelijkheid verschijnt. Zoo ook doet de kunstenaar, al is hij geen Serjanszoon. Ook hij is voortdurend in ge vaar, door zijn groote gave voor het woord smadelijk bedrogen te worden en van de levengevende werkelijkheid te worden w ggelokt. En gelijk bij Pascals oneindig groote", is er ook in de hoogste hoogten van het woord aan de dwaasheid geen einde. Want de .grootste kunstenaars ter wereld hebben 'het altijd geweten en uitgesproken, dat ook het volkomenst schoone woord een waan was, een krachtsvermindering van het wezen der dingen, enkel door het feit van dit wezen uit te spreken. De diepste moge lijkheden van dit probleem heeft Teirlinck zeker niet ontgonnen. Afgronden van waan werpt zjjn spot niet open. Maar in -alle werkelijke kunst, groot of klein, is het be ginsel althans van het groote en van de symbolische beteekenis der dingen aanwezig. In zijn verrukkelijke 18de eeuwsche satyre is dit beginsel, waarop men door kan droo men, het beginsel van allen hoogen humor aanwezig. We.lk een vernauwing, wanneer men daarna denken moet aan de wijze, waarop de Hol lander juist een zelfde menschen typus, met juist dezelfde eigenschappen, heeft aange zien ! Daar lichtheid en vergeeflijkheid en gemeenzaamheid; hier enkel loodzware ernst, maatschappelijke overweging, verachting en koud nederzien. De arme mijnheer Richard had wellicht iets beters verdiend, dan zulk een strenge bejegening. Hij is voor den geest een te gemakkelijk vijand, en gemakkelijke vijanden verdienen eenig mededoogen, zelfs al wil men hen nuttigheidshalve verdelgen. De maatschappelijke toestanden, die de mijnheeren Serjanszoon en Richard mogelijk maken, zijn voorzeker schrikkelijk, al zijn zij anderzijds noodwendige schakels in de ontwikkeling der dingen. Doch wat zijn zij zelve, deze mijnheeren ? Blinde poppen van het noodlot dat hen daar deed ontstaan en niet elders. Wat hebben zij voor zware persoonlijke schuld in des heeren Hullemans oogen? Temeer is deze spot van den heer Hulleman, die enkel uit zwaarwichtige ver achting voorkomt, en die daardoor zelve plomp is geworden en dikwerf geesteloos, verwonderlijk, omdat deze auteur vroeger een vriendelijk observatievermogen heeft getoond, en een gave, om het kleine leven der menschen met eenige glimlachende aan dacht en mededoogen te vertolken. Deze gave had hem voorzeker ook hier te stade gekomen, en zelfs de misdadigheid in deze dwaasheid van mijnheer Richard had hem daarin niet behoeven te verhinderen. Want alle dwaasheid is misdadig. De mensch handelt daarin en wekt gevolgen op. Maar hij, die werkelijk de dwaasheid ziet, hij wiens natuurlijke uiting de lach is, ziet slechts de oorspronkelijke dwaasheid en leidt de gevolgen daartoe terug. De oplossing van dit raadsel ligt wel licht hierin. De heer Hulleman heeft in tegenstelling met vroeger werk, iets als een levenssynthese beproefd te geven. Hij heeft het leven vanuit een standpunt bezien. Dat dit zien een spottend neerzien werd, be hoeft geenszins te verwonderen. Het is bijna, tegenover mijnheer Richard, onvermijdelijk Doch deze levenssynthese is onmiddellijk tot een dogma verstard. Men behoeft dit dogma niet ver te zoeken. Wanneer de socialistische dame in het verhaal verschijnt, de dame die de rotte kringen" van het deftige hedendaagsche Amsterdam verlaat, en zich, in de bekende uniform, wijdt aan maatschappelijk werk", dan besterft de lach van dezen satyrist en de heilige ernst treedt in. De wereld zal voor dezen satyrist nog niet tot illusie verstuiven, zoolang Marx geloofd wordt en de Amsterdamsche dames hem lezen! En wat zou de mensch van dit nieuwe geloof gemeen kunnen hebben met die anderen", met de misdadigen en dwazen en ongeloovigen die in onwetendheid rond deze verheven waarheid krioelen? Men kan het den heer Hulleman niet leeren, wat dwazen en wijzen, wat geloovigen en onge loovigen gemeen hebben. Hij moet het in zichzelveri zien! Maar toch is er een wonder! Er is een machtige geest, die de glorie van het menschelijk denken is geweest, en deze heeft een groot deel van zichzelf en van zijn streven en van zijn leven neergelegd, ver borgen en heimelijk neergelegd, in een der onberekenbaarste idioten die déwereld litteratuur gekend heeft. Het is FJaubert, nogmaals! en zijn.held Bouvard. Deze arme Flaubert had evenwel geene zekerheid des levens. Hij had slechts de dorst naar het ideaal, en dan nog een meedoogenlooze kennis van zich zelf, en dan nog een grenzelooze aandacht voor alle verschijnselen. Zich, dit voorbeeld bewust te worden, is genoeg om ons alle hoogmoedige spot met de ver schijnselen des levens in de keel terug te jagen. Mocht slechts de bewustwording van dit voorbeeld des heeren Hullemans levenssynthese, op het gebied der kunst althans, een weinig aan 't wankelen brengen! * * * Het kan onrechtvaardig schijnen, een schrijver die toch op iets beters, iets onbetwijfelbaar beters heeft willen duiden, dan het leven van den heer Richard en zijne kringen, met groote maten te meten. On rechtvaardig ook, omdat men in zijn werk de weergave van den specifiek Amsterdamschen geest waardeeren kan, benevens hier en daar een trek van scherper satyre en fijner geest. Maar het betreurenswaardige is, dat de schrijver dit ook thans weer niet anders heeft gekund, dan op de wijze van het Hol landsche béter-weten, de enge verbittering, door middel kortom van het onoverwinlijkHollandsche dogma, zij 't dan het modernste dat er is. En dan de vrijere houding van den Vlaming te moeten zien! Welnu: het weze dan onzerzijds onrechtvaardigheid! Zijnerzijds treft hij ons echter al te pijnlijk in wat onze zwakte en onze schaamte is: het gemis aan den hoogen humoren de universeele glimlach, die het kenmerk der rijke geestelijke levenskringen is. Een gemis aan humor dat noodlottigerwijze een gemis aan hoogsten ernst en hoogste vrijheid van den Hollandschen geest beteekent. Want groote ernst slechts kan ons den afgrond van het leven en van ons zelf doen zien, en hoogste vrijheid is het, die ons over dien twee-eenigen afgrond glimlachend doet heenbuigen. Een volgende maal over nog een andere figuur, die, moge hij daarvan nog betrekkelijk weinig gegeven hebben, de stof tot een humor in zich heeft, die wellicht dan grooter zal zijn als Holland ooit nog gekend heeft: Job Steynen. DIRK COSTER * * * IIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIlllllllllllllUIHIIIHIIlnl op RIJWIEL», RIJTUIG.cn AUTOBANDEN waarborgt soliditeit. Fabriek Hevea, HoogezandfQrooinzen.) BOUWT TE NUHSPEE1. Mooie boschnjketerreinen.Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland: J. LEONARD LAN8, 114 Stadhouderskade, AMSTERDAM. r.nnnNTic IEDER STUK DAT KRIMPT unnnll l IC WORDT TERUGGENOMEN Monsters, geïllustreerde prijscou ranten en attesten zenden gaarne N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON ZONEN, Amsterdam. NI EERSTE BED, FABRIEK TAH ASBESTCEMEHTFLATES rtartinit". MARTINITPLATEN zfln: brand-, trek- en krimpvrg. prijzen en monsters. ADFlESt Crnqinaweg 113, Amsterdam. Ongevallen Aansprakelijkheid Ziekten BOKIN 151 OCEAM Automobiel Brand Diefstal AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl