De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 18 oktober pagina 2

18 oktober 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 18 Oct. '14. No. 1947 Aan de deur bedelen om giften en gaven zou aan roekeloosheid grenzen. Niemand anders, maar ook niemand beter dan de Staat, dan de gemeenschap kan dezen taak op zich nemen. Zij die de behartiging van de belangen harer burgers op zich ge nome* heeft, kan zich er niet aan onttrekken, nu het gaat om het welzijn van een groote schare, die uit zich zelf niet de kracht put om in dezen in hare eigene behoeften te voorzien. Juist komt ons het navolgend bericht onder de oogen: DE ECONOMISCHE TOESTAND IN ENGELAND Ten gevolge van den oorlog is de invoer van Duitsche chemicaliën en verfstoffen in Engeland stopgezet. Vele van deze artikelen zijn niet vervangbaar, hetzij omdat de grond stof alleen in Duitschland wordt gevonden, hetzij kalizouten, hetzij omdat de vervaar diging krachtens Duitsche patenten geschiedt en men in Engeland niet over genoeg practisch onderlegde technici beschikt om anders dan na zeer langdurige en kostbare proeven de vervaardiging van zulke artikelen ter hand te kunnen nemen. Voor sommige soorten kan men echter in Engeland concurreeren en in de desbetreffende branches heerscht thans zulk 'een levendigheid, dat een commissie, die zich in het begin van den oorlog had gevormd tot het verleenen van onderstand aan werkloozen in deze bedrijven, zich t hans onledig houdt met te trachten in een nijpend gebrek aan werkkrachten te voorzien." Wij nemen het over om te bewijzen, dat iedere dag, waarop deze verkenningsdienst nog niet wordt ingesteld, groote schade kan medebrengen. Reeds gedurende den oorlog zal er veel gedaan kunnen worden, en hoe eerder bedeeling, steun en gekunstelde werk verschaffing wordt vervangen door reeële arbeid tegen een behoorlijk loon, hoe beter het is. Nu de hoogere standen ook voor een deel over gebrek aan arbeid klagen, zal de Regeering niet te vergeefs een beroep behoeven te doen op veler medewerking. Daarom mijne heeren, op het vinkentouw, scherp uitgekeken naar alle kanten en als er een vogeltje te vangen is, dan het net snel toegehaald. Amst., 2 Oct. 1914 Mr. G.T.J. DEJONOH NASCHRIFT Met den intocht der Belgische vluchtelin gen is de oprichting van een bureau tot het geven van voorlichting en steun bij het zoeken naar arbeid in het buitenland", plot seling urgent geworden. Wij behoeven niet van iets on vriendelij ks te worden verdacht, indien wij de onderstelling uitspreken, dat binnen niet zeer langen tijd vele vreemde lingen niets liever zullen wenschen dan weder aan het werk te gaan en naar hun land of een bevrienden staat te vertrekken. Daarbij hebben zij echter, zoowel de vrouwen als de mannen, betrouwbare en nauwkeurige voorlichting noodig. Zonder deze voorlichting zullen velen blijven wei felen en roaddolen en terwijl wellicht ginds de arbeid op hen wacht, zullen zij hier hun tijd in ledigheid en verveling doorbrengen. Oiderwijl hebben eenige nasporingen reeds aangetoond, dat een internationale inlich tingendienst goede vruchten kan afwerpen. 14 Oct. 1914 D. J. ? ? * Het Oorlogstooneel De val van Antwerpen is de zwaarste nederlaag door de bondgenooten tot nu toe geleden op kunne liniën in NoordFramkrijk. Nog in ons vorig opstel wezen wij op de strategisch uiterst gevaarlijke positie der Duitschers, omvat als zij feitelijk waren in een wijden boog van Toul over Reims naar Noyon, vandaar Noordelijk naar Rijssel en verder Noord-Oostelijk naar Ant werpen, terwijl dat Antwerpen, via Ostende tot nu toe in ongerepte gemeenschap met Engeland en Frankrijk, alle gelegenheid had een voor de Duitschers levensgevaarlijken stoot toe te brengen in de richting Brussel Namen. Waar is, ook in het geval Antwerpen, n spoor te ontdekken geweest van krachtige samenwerking onder nhoofdige leiding bij de bondgenooten? Ieder schijnt voort te gaan zoo ongeveer op eigen houtje oorlog te voeren, met het gevolg, dat het geheel, strategisch, prutswerk te zien geeft. Eén kleinigheid, door velen waarschijnlijk over het hoofd gezien, spreekt hier boekdeelen: de koning van België, die te Ostende is achtergebleven als hoofd van de Belgische troepen. Dus zou de koning van België onder opperbevel van den generaal Joffre staan?! En hoe is de verhouding toch wel ten opzichte van de Engelsche troepen en hun commandanten ? Wie zond dat handjevol Engelschen binnen Antwerpen en met welk doel, met welke opdracht? Op wiens bevel verlieten zij deze plaats en België weer, hun daar wan hopig strijdende bondgenooten aan hun lot overlatend? Dat de val van Antwerpen geen grooter catastrophe voor het Belgische leger geworden is, is werkelijk niet aan het beleidvol optreden van het (denkbeeldig?) opper-commando der verbondenen te dan ken. En nog is het aan de Noordzee strij dende restant van het Belgische leger niet buiten gevaar. Waartoe vraagt men zich af na het bovenstaande waartoe die ellende van een bombardement, die hartverscheurende lijdensweg der bevolking tot in de uithoeken van Nederland, waartoe die offers van het gedupeerde Belgische leger, nu Antwerpen op zulk een voor de Engelschen en Franschen smadelijke wijze is losgelaten? Het grootste gevaar voor de verdedig baarheid van een belegerde vesting of stelling is de invloed van de bevolking. Die be volking trok hier echter vrijwillig uit Ant werpen weg, de belegeraars lieten haar trekken. De militaire bezetting der stelling verkeerde dus dadelijk reeds ook in dit opzicht in ongekend gunstige conditie. Het heeft niet mogen baten. Evenmin als bij Luik of Namen hebben de Franschen en Engelschen meer dan een pink uitgestoken, waar twee vuisten beschikbaar waren n noodig. Neen, de Belgen ondervinden wél, dat het met de groote lui kwaad kersen eten is, ook al melden dezen zich, als de En gelschen, als redders der verdrukte on schuld. Hoe de oorlog verder ook loope, België is vrijwel vertrapt en de toestand is nu zoo, dat, al zouden in het gunstige ge val de bondgenooten er in slagen, de Duit schers terug te werpen in de richting van waar zij gekomen zijn, het rampzalig België er alleen bij zou winnen, dat het nog eens, ditmaal in omgekeerde richting, vertrapt zou worden. Maar wij gelooven na Antwerpen's val niet zoo gemakkelijk meer aan een terugwerpen der Duitschers. Zij zijn en blijven in Frankrijk en wij zullen van hen eerder een vooruitgaan zien, nu zij de Ahtwérpsche klis van hun zijde hebben geschud. Frank rijk ontvangt op die manier na België het grootste aandeel in de oorlogsellende. Die ellende, welke het zwaarst gevoeld wordt, niet door het land, dat de oorlog voert, maar door het land waar gevochten wordt. Duitschland wist wat het deed door den oorlog dadelijk buiten zijn grenzen te hou den. Dit mochten de fabrikanten der bond genootschappelijke snoevende, weinig zaakrijke, technisch prulachtige berichten der al of niet op het gevechtsveld aanwezige corres pondenten te veel door de Nederlandsche Pers overgenomen wel wat minder uit het oog verliezen. Zij zien de boomen, niet het bosch en zelfs de boomen niet meer als zij, zooals in vele gevallen voorkomt, hun berichten van het gevechtsveld thuis opstellen, omdat ze door de Fransche mili taire autoriteit worden weggezonden. Het gebrek aan feitenwaarneming moet dan door bijvoegelijke naamwoorden en uitroepen, ontleend aan het tekstboekje der militaire kaleidoscoop van den onvolprezen korporaal Smit worden aangevuld. Speciaal munten de Engelsche correspondenten hierin uit die, sedert ze ons geërgerd hebben mei hun bluf" gedurende het eerste tijdperk van den Transvaal-oorlog en tijdens den Balkan-oorlog, op nieuw bewijzen, dat ze geen haar veranderd zijn, ook al omdat het publiek aan hun s'eeds zeer partijdige pro fetische bioscoop-fantaisieën blijft smullen. Zoo verkondigt de militaire medewerker van de Times de enormiteit, dat de val van Antwerpen een voordeel voor de bondge nooten is. Tenminste volgens dien autoriteit moeten zij er bijna dankbaar voor zijn. Een ander van dat kaliber, de befaamde AsmheadBartlett, vertelt in de Manchester Guardian niet alleen, dat de val van Antwerpen geen overwegenden invloed zal hebben op de krijgsverrichtingen op het front, maar let wel dat de Duitsche verbindingslijnen door de vermeestering van Antwerpen zelfs in grooter gevaar zouden kunnen verkeeren! Neen, de val van Antwerpen is integendeel moreel en strategisch van buitengewone beteekenis. Slaagt het overschot van het Belgische leger er in het meest gunstige geval al in over Ostende of langs de kust trekkend naar Frankrijk aan een gevangen neming te ontsnappen, dan zal het eerste gevolg zijn, dat geen vijand de Duitschers in België d. i. op hun strategischen rechter flank, meer bedreigt, dat zij hun front aan zienlijk kunnen bekorten, terwijl zij tegen over den linker vleugel der verbondenen i* aanzienlijk gunstiger positie zijn gekomen en de veilige lucht-route der Zeppelins voor een raid" naar Londen, ook wat het ge deelte over zee betreft, aanzienlijk verkort is. iiiiiiMimiiiiiiimii Vaderlandsche historie XXVI TAALMUSEUM Proza uit de zeventiende eeuw, verza meld en toegelicht door dr. J. A. M. KNUTTEL, redacteur van het Woor denboek der Nederl. taal". Amsterd., S. L. van Looy, 1913. Rezen er in vroeger jaren soms klachten over den langzamen voortgang van het Woordenboek der Nederlandsche taal," te genwoordig is er oorzaak tot dank en blijd schap, nu de afleveringen elkander gestadig opvolgen en van het hoofdkwartier uit, Matthijs de Vries' voormalig en welbekend stu deervertrek, de liefhebbers onzer taal bereiken en verheugen. Inderdaad, er wordt hard ge werkt. Toch houden de redacteurs, gelukkig, nog tijd voor anderen arbeid over, en een van de vruchten daarvan ligt vór ons. Dr. Knuttel, die in 1906 promoveerde op een lijvig en even fraai als degelijk proefschrift over Het geestelijk lied in de Nederlanden vór de kerkhervorming", bewerkte sinds voor het Woordenboek" de letter C. (deel III, aflev. 13 en 14), de letter D. (deel III, aflev. 14 tot 20) tot het woord draf", terwijl hij ook de I. (in deel VI) en de N. (in deel IX) mét anderen gaf, alles inde jaren 1908?1913. Tusschen dezen niet geringen arbeid in bewerkte hij 'de bloemlezing, waarop ik de aandacht van de lezers dezer rubriek vesti gen wil. Het proza der 17de eeuw is weinig bekend en het verkeert te dien opzichte in ongunstiger toestand dan de poëzie. Van Vloten eerst, daarna G. Kalff hebben op de schoonheid en de beteekenis ervan gewezen, thans tracht ook Knuttel door eene breede keuze uit het beste wat wij hebben er de gewenschte stem ming voor te maken. Hij onderscheidt terecht in de woordkunst, waarvan hij ons proeven aanbiedt, tweeërlei: de kunst van den stijl en die van het enkele woord, het scherp uitbeeldend, geestig, rake woord. En voorts herinnert hij ons, dat, behalve het kunst genot, dat wij al lezende smaken, wij ook door dit proza zoo dicht naderen tot de be schaving der 17de eeuw, tot der vaderen denken en doen, hunne inzichten, hunne beginselen en practijken. En hij bewijst het ons met de stukken. Over de schrijvers, door hem uitverkoren, geeft hij nog enkele inleidende opmerkingen, waaruit ik alleen deze fraaie en ongetwijfeld juiste karakteri seering aanhaal de heerschende klasse in het midden der eeuw, die reeds groot ge voel van eigenwaarde, maar nog geen verwatenheid, reeds veel verfijning maar nog geen decadentie vertoont, die reeds vrij over haar tijd beschikt, maar de ledigheid nog niet kent". De eerste afdeeling geeft eerst werk van de beide de Brune's, van Johan uit het Bancketwerck van goede gedachten", eene verzameling geestig gedachte en kunstig (soms overkunstig) gestelde euforismen als l b.v. over Onghelijcke fortuijnen: ... De een vaert altijd met een leek schip, tegen wint en stroom en sijn pomp is meestendeel onklaer; de ander zeylt in een jofferzee, zonder eenig rachjen in de wind te hebben." Of ik. kan maar weinig uit schrijven over Liefde: ... Licht inghekomen licht weghghenomen, heette liefde wert haest koud en vriest maar te eer, ghelijck het water dat op 't vuyr ghestaen heeft, 't Is beter met koele zinnen aenghelegt, dan te veelverhaestenaenghedrongen. Lieft mij weynigh, maer Heft mij langh..." Jan de Brune de Jonge in zijn Wet steen der Vernuften" is niet zoo pun tig, maar zijn proza is welverzorgd, vloeiend en volmaakt zuiver (o, hoe bang zijn deze menschen voor slordige, verfonfaaide taal!) en, terwijl hij fijn-critisch van nature is, aanvaardt hij meteen onbeschroomd oude fabels uit Plinius als zuivere natuur wetenschap. Zijn wij" (in een stuk over het voddigh" proces der voortplanting bij menschen) zijn wij minder dan de peerlen, die door den dauw des hemels in haar schelpen worden geboren ? Of... waarom slachten wij de krekels niet, die haar ge boortenis en voedsel uit den dauw trekken? Men houwt voor een gewisse zaak, dat de blaren van zekeren boom, in 't water val lend, tot vogels worden verandert?" Natuurlijk ontvangen wij ook eenige blad zijden uit van Heemskerk's Batavische Ar cadia", niet zoo onbekend meen ik, ietwat gekunsteld als zijn hoopelooze Reynhert" en zijn onvergelijckelijcke Rosernond", maar soms zeer zoetvloeiend en van gedurfde uitbeelding, als op die bladzijde over de waardin in t Huys den Deyl. Dr. Knuttel doet zijne lezers ook kennis maken met den Dordtschen geneesheer Johan van Beverwijck, die in zijn boek Van de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts" zoo ridderlijkopkomt voor de belangen der vrouw in zijne dagen en haar recht bepleit op eene goede opvoe ding, tegen de meening dergenen, die zeiden, dat een vrouw wys genoegh is, als zij, wanneer het regent, weet te schuylen", of onderscheid wist te maken, tusschen het hemde ende 't wambays van haer man." Tegen zoo verwaten oordeel front te hebben gemaakt is een van de vele verdiensten van dezen voortreffelijken man. 1) Dordtsch medicus was ook Daniëljonctijs, de strijder voor afschaffing (of voorloopig matiging) van de pijnbank. De zelfde letterlievende arts heeft in zijn Tooneel der jalousyen" in voornamen en fraaien stijl verhaald van den echtsijver", uit de geschiedenis toegelicht. Van dit laatste werk heeft Knuttel enkele bladzijden afgedrukt, en, wie des dokters filippica leest tegen het dansen, nl. het lichtvaardige, de onnutte, malle en gekskurige bewegingen des geheelen lichaams", waarbij de hooge kapriolen van in de locht en in de bocht te springen" hebben plaats gemaakt voor zwevende sleeplendens en haanschravelige vloerschraffers" als een echte Koekkoekskonst" die twijfelt noch aan 's mans welversneden en keurige pen noch... aan den kringloop der dingen. Dat eindelijk goed vertalen letterkundig werk van den eersten rang zijn kan, bewijst ons J. Oudaan's overzetting van Agrippa's (1486?1535) De incertitudine et vanitate scientiarum" met o.a die kostelijke bladzijde over de hofjoffer.s" (blz. 99?102), bewijst nog meer Abr. Valentijn's vertaling van Ovidius' werken in een proza, dat dr. Knuttel m.i. terecht onder het schoonste rekent, dat onze taal heeft aan te wijzen. Hier is Leander, over den Hellespont zwemmend, Hero's liefde tegemoet... 't water flikkerde door de weerschijn van de maan en 't was 's middernagts soo ligt als bij klaar dag. Geen stem van mens of vee quam mij ter ooren, als 't geswalp van 't water dat ik wegroeide..." (blz. 109 vlg.). Dit is hooge woordkunst. De tweede afdeeling geeft werk van schrij vers, wien het niet om den schoonen vorm te doen was, maar wier taal door levendig heid, eenvoud, soberheid, naïviteit aantrekt. Zeker zijn de grenzen niet scherp te trekken, maar wat doet het er toe, als wij maar van die uitbeeldende,aangrijpende, soms roerendnaïeve taal voorbeelden ontvangen. Dr. Knuttel geeft ze ons gelijk hij niet beter doen kon uit reisbeschrijvingen. Hij be treedt daarbij een den lezer minder onbekend terrein. Het is ook uit deze rubriek wel gebleken, hoeveel belangstelling er voor onze oude reisjournalen bestaat. Gelukkig. Maar het kan geen kwaad ze telkens meerderen te doen kennen. Altijd weer lezen wij met ontroering in Gerrit de Veer's Vertellinghe" van de over wintering op Nova-Zembla, waar, ongewild en onbedoeld, zoo hooge kunst bereikt wordt. Op die dach sterf onze timmerman, savonts als wij te scheep quamen ende was van Purmerent," of: Staende desen tijt, alsoons de son (het hoochste ende beste dat wij sien mochten) begon te begeven..." Of die nu wel algemeen bekende, immers herhaal delijk afgedrukte, bladzijde over de viering van Driekoningenavond, ende lieten ons duncken, dat wij in ons vaderlandt ende bij ons vrienden waren." Of nog ten slotte: Deze dood van Willem Barentsz bracht ons geen cleyn bedroeftheyt in, want hij de principael beleyder ende eenighen stuerman was, daer wij ons op vertrouden: maer conden teghen Godt niet doen, des wij ons tevreden moesten stellen.1' Dit is de triomf van den tot verhevenheid klimmenden een voud. Ook Willem Ysbrandtz Bontekoe is zulk een taalkunstenaar in zijne eenvoudig heid, b.v. in dat, ook door Knuttel opgeno men, verhaal (blz. 159 vlg.) van zijn schip, dat in de lucht vliegt. Maar Wouter Schouten is gekunsteld af en toe, hij vertelt van boesems door schrik toegesloten, van bange zuchten, die uit d* borst braken, van droevig tranenvocht, van barbaren, tot meedoogendheid ontvonkt en dergelijke, waar tegenover staat, dat hij over een leuken humor be schikt, die ons ook in andere reisjournalen zoo vaak treft en verkwikt. Ik denk aan het potsierlijk verhaal in Van Berkel's Reis na Rio de Berbice" van kapitein Kakkebaretje, een prachtig getroffen Soldaat-pochhans (blz. 230 vlg.i. Dr. Knuttel nam ook iets op uit Willem Meerman's Bootmanspraatje." Als taalproeve terecht, maar het boekje, tegen de contraremonstranten gericht (het is van 1612), is in zijn beeldspraak niet licht te volgen, zopdat erin 1732 een tweede druk verscheen (die vór mij ligt) met ophelde rende aanteekeningen. Onverdeeld toe te juichen echter is het opnemen van Macrocosmus" van Sprankhuizen, die in bevallige, 1) Het boek van dr. E. D. Baumann, Johan van Beverwyck in leven en werken geschetst", kondigde ik aan in dit weekblad van 4 September 1910. doorzichtige taal de wijsheid Gods in de schepping prijst. Een lelye en heeft geen ander kleet, als haar eygen-aengeschaepen wit, als hare: reynigheidt " zuivere en fijne taal. Dr. Knuttel plaatste aan den voet de ver klaring van enkele duistere woorden, den een misschien te weinig, den ander wellicht te veel, zooals dat gewoonlijk gaat. Naar mijne ervaring had hij wat scheutiger mogen zijn. De reproducties der oorspronkelijke titelbladen zijn zeer aardig. De taal is gansch het volk". Zoo is het dan een goed werk de schoonheid onzer taal te doen kennen en daardoor tegelijk ons nader tot dat volk te brengen, welks beschaving zich uit het proza zijner beste schrijvers aan ons vertoont. L. KNAPPERT De plaatsing van dit stuk leed tot onzen spijt vertraging. RED. * * * Muziek in de Hoofdstad Lello De declamatoren bleven bij het type Lelio evenals de gewijde redenaars, wier kunsten onder géene tijdsomstandigheden bukken. Le reverend père Janvier bejammerde dezer dagen de kathedraal van Reims, gelijk Bossuet eene doorluchtige mevrouw bejammerde en 't scheelde niet veel of hij riep uit: Madame est morte!" Dat raakt het type Lelio. En Wüllner, dien ik met gebroken stem wiegeliedjes hoorde voordragen, Brahms hoorde zingen met gebroken stem, het Hexenlied, met gebroken stem en toornige gebaren, ik vond hem eindelijk in Lelio terug, toorniger en gebrokener dan ooit. Aldus de ziel, zou Chateaubriand zeggen, die na lange sluimering door Eros gewekt werd en het beminde leven herwon. Lelio is de voltooiing van Wüllner: hij laat hem zelfs dirigeeren. Beiden zijn altijd oud geweest en met veel jicht in de krampachtige gestalte. De moderne jeugd is ver verwijderd van Perseus' streelende slankheid, van de andere zon-omkranste Davids der Renaissance, wier gestalte rankt gelijk een haarvlecht, evenals de tegenwoordige Darwinische oer-mensch, niet de bekoorlijkheid heeft van MichelAngelo's Adam. De jeugd treedt op met grijze kroeslokken en Schiller-kraag, zij wil zich zelfmoorden, zij steunt, herdenkt 't oude lieve leven en de lachende dagen (in de herinnering lacht alles) zij weeklaagt, vaart uit tegen de philisters, tegen de groote boeven, de muziek-theoretikers. Aldus voer ik uit (zou de romantiker zeggen) tegen R... Sr. en tegen 2.... en tegen A..., die ik aanwezig zag onder de wijd-cirkelende, kleurrijke schaar en stout drukten zij den tooneelkijker tegen de verwonderde oogen, waar hun de alles-hoorende microphoon beter gesierd had. De dramatische avond stond dus in het teeken der Tweelingen, die beiden dezelfde genoegens celebreerden. Wiiilner declameert gelijk Lelio laat zingen: Nous allons boire a nos princesses, Dans Ie crane de leurs amans." en hoe gaarne had ik hem gecostumeerd gezien als Calabrische rooverhoofdman ! Het mocht niet omdat 't al erg genoeg was. Het orchest werd verborgen achter een voor hangsel, het licht gedoofd, Lelio lag in zijn doodsbleek isolement op een podium en ieder voelde zich macaber en geheimzinnig als voor een kermistent; het mediummieke orchest, waar voortijdige schimmen de aarde doorwroetten met geweldige groote-tromslagen, het medium, dat onze verliefdheden bewoog en hemel en aarde, de millioenen snikken, de klanken-hoos van den Nuit du Sabbat, het solvet saeclum in favilla, de tienvoudige, onzichtbare chants de perdition en daarbij nog een Calabrischen rooverhoofdman met bovenstaand refereintje... We loopen er warm van in dezen tijd nu er geen wolkje aan de lucht is; mobilisatie-gezangen, welke ons in de ure des gevaars" het vuur dicht aan de schenen zouden leggen. Berlioz' symphonie fantastique is een even schoone Tyrtaeische muziek als zijn Lelio een leelijk en machteloos samenraapsel. IIMIIIMIIIIMHnlIIIIIIII Plagiaat Ik word begapt. Telkens drukt men mijn Rijmen na, zonder vergunning te vragen. Het zij zoo. Maar erger is, wanneer men mij verminkt. En zie nu eens, wat er van dit couplet je gemaakt is: En na het winnen van den strijd Zegt A: Slechts God zij dank gewijd!" Tijgt, vol van vrome erkentlijkheid Ter kerk, in diepen ootmoed; En knielt, de handen vouwend, neer, Al preevlend: God alleen zij de eer l Het is 't besluit van God den Heer, Dat onze vijand dood moet." Telegram aan groothertogin Louise van Baden: Antwerpen heden zonder strijd bezet. Gode zij dank gebracht, in diepen dee moed, voor dit heerlijk succes. Hem alleen zij de eer. Wilhelm." As- je - nou - toch-s-alles-mog-zeggen-watje-wou! CHARIVARIUS lllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllHIIIIIIIIHimilll,!,,,,,,,,,,,,,,,,,!!!! Berlioz, bekroonde van het conservatorium en banneling" der Villa Medici»te Rome, verveelde zich in Italië en stelde uit ver veling en wanhoop dit monsterstuk samen uit vroegere composities, waarbij hij alle Shakespeareaansche koppelaars overtrof. Hij heeft zich nooit gerust gevoeld over dit werk, wijzigde levenslang deze zonderlinge inval, welke hem als autobiographie en herinnering aan zijn stormachtigste jaren lief moest zijn, maar heeft het nooit tot een dragelijke vol maaktheid kunnen hervormen. Lelio ruste daarom in vrede met een krans van Wüllner, Mengelberg en het Concertgebouw en onze erkentelijkheid voor deze retrospectieve historie. MATTHIJS VERMEULEN * * ? Is het waar; of niet waar? (Een vraag aan prof. dr. J. J. M. de Groot, te Berlijn). In het merkwaardig manifest van 93 ver tegenwoordigers van Duitsche kunst en wetenschap, getiteld (in de Hollandsche uit gave) Aan de beschaafde wereld!", onge dateerd waarschijnlijk met bedoeling maar inderdaad van begin October, vindt men merkwaardigerwijs ook den naam van J. J. de Groot, Hoogleeraar der ethnographie, Berlijn," als een der onderteekenaars. Over den inhoud van dat manifest behoeft hier niet gesproken te worden; het is natuur lijk ultra-Duitsch. Dat is het gewone type van alle oorlogs-litteratuur bij alle belang hebbende partijen. Het is meer dan Wahrheit und Dichtung; het is oorlogs-advokatuur. Men beschiet elkaar met geestelijke Long Tom's; of juister, want dat Engelsen geschut is al wat verouderd, met geestelijke Brummer. Zoowel de faule Grethe als de fleissige Bertha schieten, wat zij kunnen. Voor neutrale toeschouwers is dat geeste lijkeartillerie-gevecht vaak niet on vermakelij k. Gevallen van geestesverduistering vindt men bij de vleet; zoowel binnen als buiten llium. Zoo heet alles in dit Duitsche manifest kortweg niet waar", wat niet Duitsche zienswijze is. Dat prof. J. J. M. de Groot daarbij zich integraal aansluit, is zijne zaak. Men zou alleen schuchter mogen opmerken, dat hij niet is te Berlijn hoogleeraar der ethnographie zooals hij officieel te Lei den heette , maar hoogleeraar der Sinologie. Doch er is n dingV dat elk Nederlander die prof. De Groot in zijn Hollandsche v rperiode persoonlijk gekend heeft, thans met aandrang toch vraagt; en wel dit: Is het waar, dat prof. De Groot in zijn Leidschen tijd steeds placht af te geven op de Moffen", op een wijze waarin alle onpar tijdigheid hinderlijk zoek was? Of is dit soms k al: niet waar ? G. P. ROUFFAER Den Haag, 15 Oct. 1914 N. V Jlanufactiirenmagazijn Het Anker' uitsluitend gevestigd: 49 Veenestraat en Heulstraat 27, den Haag. SPECIALITEIT IN WITTE G O K l»E R E BT, UITZET TEW Etf UITRUSTIXGEBT. Wollen en Katoenen Tricotgoederen van de bekende merken. INCONSEQUENTIE. Men kookt melk, om de daarin aanwezige ziektekiemen te doo den... maar de ziektekiemen die bij elke ademhaling mond en keel binnenkomen, laat men rustig voortwoekeren. Medische autoriteiten hebben uitgemaakt, dat mond en keel de open deuren TOOI- besmettelijke ziekten zijn. Het is dus zaak, deze, vooral in winter en herfst, wanneer zij zoo gevoelig zijn voor allerlei aandoeningen, geregeld te ontsmetten. Daarvoor bestaat een uitne mend middel, de F011MAMINTTABLETTEN, die door meer dan 10.000 professoren en artsen als dusdanig erkend worden. Omtrent dit FOHMAMINT geeft het in dit nummer bijgelegde prospectus nadere inlichtingen. op RIJWIEL., RIJTUIG, en AUTOBANDEN waarborgt soliditeife FabrieK Hevea, Hoogeland (Groningen.) BOUWT TE HUNSPEET Mooie boschrrjketerreinen.Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. CHEMIGHAHSCim KUNS'I INRICH l IN(, % DIRK SCHNABEL CLICHÉ'S VOOU ZWAKT KN K l.hll KEN l ONS NIKUW I'ROCHUl-: IS KOPERDIEPDRUK GESCHIKT VOOM hl K IVU'II-.K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl