De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 18 oktober pagina 7

18 oktober 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

18 Oct. '14. No. 1947 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Teekening van P. de Jong Antwerpen veroverd door den onweerstaanbare IIHtllllllltlllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUllllllllllllllllllltlllllllllllllllUIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMtlllllllllllllllllllllllllll de heer Steenhoff ons voor oogen legt of van de door hem volkomen in puin gebom bardeerde reeks kathedralen." Moeten we daaruit nu de door den heer Steenhoff gewenschte conclusie trekken. Het lijden, dat we ondergaan, door de verschrikkingen van den oorlog is, dunkt me van andere orde, dan de gewaar wordingen, die ons de sinistre afbeel dingen der geïllustreerde weekbladen of de ellendige bijzonderheden der oorlogscorres pondenten schenken. De zich aan dit vreemde betoog van den heer Steenhoff aanknoopende redeneeringen zijn, ofschoon geleerd, al evenmin steekhoudend. Een kunstwerk is een cultuurproduct, maar een mensch is de natuur zelf. Deze anti these van den heer Steenhoff moet er m. i. noodzakelijk toe leiden, dat dus een kunst werk minder waard is dan een schaap of een hond, want deze zijn in den betoogtrant van den heer Steenhoff doch evenzeer de natuur zelf. Wij weten niets van de reden van ons bestaan. Wat wij wel weten is, dat de men schengeslachten een cultuur kunnen vormen, dat deze cultuur de bloei van de verrich tingen dier menschengeslachten is. En het zaad van dien bloei is dus wel het kost baarste wat de menschengemeenschappen bezaten en nog bezitten. Het waren de van geslacht tot geslacht overgaande sagen en legenden, het waren de granieten tempels der Egyptenaren, het waren de schoonste wonderen die de menschheid voortbracht: de Fransche kathedralen. Het is alsof de oude menschengeslachten al hunne schatten van Heide en geloof, het allerbeste wat zij hadden, door een godde lijken drang gedreven op de duurzaamste wijzen aan de hen volgende geslachten moesten overgeven, waar zij zelven bij milli oenen stierven. De millioenen zijn gestorven maar de monumenten van hun liefde en geloof, de quintessence van hun bestaan, het altoos vruchtbare zaad, bezitten wij nog. Zij behooren niet meer tot de sterfelijke geslachten, zij behooren de menschheid tot in lengten van dagen. Voorwaar, welk een duren plicht rust op ons tot hun behoud. En zouden deze niet het leven van vele sterfelijke enkelingen waard zijn ? Neen, zegt de heer Steenhoff. Ik zou willen zeggen: het leven van den eenvoudigsten mensch is kostbaarder, dan het hoogste kunstwerk" en hij laat er op volgen voor den keus staande zou ik het laatste opofferen om het eerste te redden." Maar wat drommel, alweer diezelfde grenzenlooze oppervlakkigheid. Indien ik in het zelfde geval verkeerde zou ik het ook doen, omdat een evenmensch mij op dat oogenblik nader staat, dan een hoop steenen. Want dan zullen de sterke individueele, dierlijke driften den goddelijken geest zeker verdrijven. Doch omdat wij menschen, oh! gelukkig, zoo tot de aarde behooren, mogen wij de zuiverheid van den ons allen omvattenden Geest niet ontkennen. Het is natuurlijk niet onmogelijk dat de §ebeurtenissen der laatste tijden den heer teenhoff zoodanig van stuur hebben ge bracht, dat hij den dieperen waardij van kunst- en cultuurwerken zoozeer uit het oog verloren heeft, als hij deed, doch hij late het om hen die met hem van meening ver schillen, het hebben van conventionneele begrippen of ijdele leuzen toe te schrijven. Ik zou dan zeker gerechtigd zijn om de zijne sentimenteel te noemen. Nog eens de dum-dums Men zendt ons telkens weer berichten, die moeten bewijzen, dat 't een of ander leger zich van dum-dums bedient. Van ons bekende en volkomen betrouwbare zijde vernemen wij uit Frankrijk, dat talrijke gewonden schotwonden toonen en kogelscherven in hun lichaam hebben, die geen twijfel laten of de Duitschers. bedienen zich van kogels met holle of, afgesleten spitsen" (dum-dums). Zooals men weet beklaagt zich van haar kant de Duitsche regeering over z.g. fabricage in Fransche munitiewerkplaatsen van dumdum-kogels, ten bewijze waarvan ze pakjes laat zien gevuld met deze patronen. Wij wil len, in aansluiting bij hetgeen onze militaire medewerker reeds schreef, nog eens waar schuwen tegen veel misverstand op dit ge bied. Dit wordt wel noodig, nu zelfs een officier van het Ned.-Ind. leger, met verlof hier te lande, ons een fotografie stuurt van eei reclameboekje eener bettende Duitsche geweren- en munitiefabriek, waarop men ziet aangeboden Armeepatrone", kaliber 7.9 mM. roet halven mantel: dat wil dus zeggen leger patronen met de uitwerking van dum-dums. Wij willen waarschuwen tegen het te overijld maken van gevolgtrekkingen uit deze be richten, klachten, reclameboekjes enz. De oorlog is op zichzelf al misdadig genoeg, en men behoeft de regeeringen van niet meer te beschuldigen dan waaraan zij schuldig staan; zij hebben dan toch nog voldoende te dragen. Welnu, die Armeepatrone met halfmantelbedekking kunnen dienen voor schietoefeningen. Ook is het mogelijk, dat de wapenfabrikant in quaestie de patronen Armeepatrone noemde, omdat zij passen pp het Duitsche legergeweer, dat aldus bruik baar wordt voor de jacht pp grof wild (rhinocerossen, olifanten, zwijnen enz.) De gewone militaire patronen toch der klein kaliber geweren zijn daarvoor niet geschikt. Zooals men zich verder herinnert uit 't artikel van onzen militairen medewerker kunnen kogels, die iemand raken na eerst tegen een hard voorwerp te hebben geketst, dezelfde uitwerking als dum-dums hebben. En zooals men ons ook van militaire zijde meedeelt, geldt 't zelfde van schoten op korten afstand gelost. Summa summarum: Het getal afgeschoten dum-dums, waaraan soldaten individueel (door vijlen etc.) schuld dragen, is geringer dan het aantal in de lichamen gevonden dumdum-kogels en de geconstateerde dum-dumverwondingen; verder is er nooit van eenige zijde welke ook eenig bewijs voor geleverd, dat de legerautoriteiten, en nog minder de regeeringen, dum-dums verstrekken of de individueele vervaardiging ervan in de hand werken. ? * * Het kostbaarste! De heer Steenhoff moet blijkens zijn laatste kroniek wel van zijn zaak overtuigd zijn, dat hij met zoo stelligheid ons zijne meeningen decreteert in een zoo lastige en dubieuze kwestie als het verschil in waardeschatting tusschen een cultuurwerk en een menschen- i leven. Mochten wij werkelijk de meening zijn toegedaan, dat een werk van cultuurhis torische en bovendien hooge kunstwaarde te stellen is boven het voortbestaan van een menschenleven, dan zegt hij u, dat de ge waarwording, die ge ondergaat, wanneer ge de verwoesting van een kunstwerk verneemt, zich laat uitdrukken in spijtgevoel, ook als toorn (met een tikje zelfgenoegzaamheid)", en dat ge een schrijnender leedgevoel onder gaat bij het vernemen van het grenzenloos wee door den oorlog veroorzaakt." Ei zoo, hierop moet dus de waardeschatting dier beide zoo verschillende factoren, een men schenleven en een cultuurwerk berusten, is dus een proef op de som. Gewaarwordingen! Moet de gewaarwording die ons overmeestert, wanneer we uit het ochtendblad de verwoesting van de kathe draal te Rheims vernemen, of die, wanneer we in het avondblad de verschrikkingen lezen van de tirreur in België ons nu eenige aanwijzing geven voor de waardeschatting der beide verschrikkingen. Het zou toch een feit geweest zijn, dat wan neer wij dien eigen dag getuige waren van een vreeselijk ongeluk, onze gewaarwordingen veel feller en heviger zouden zijn dan het bezien van de afbeelding in Het Leven", welke JOHAN GERBER * * * Ik vermoedde al dat mijn stukje van ver leden week met de stelling: het leven van den eenvoudigsten mensch is kostbaarder dan het hoogste kunstwerk" tegenspraak zou uitlokken bij... lieden, die, zooals men het aanduidt, op een hoogeren trap van geestelijke beschaving staan dan het gros. Ja zeker, een kwestie voor discussie vatbaar! maar die, zooals ik in mijn stukje trachtte te doen voelen in laatste instantie juist niet door beredeneering moet worden uitge maakt, maar cioar de minder feilbare ingeving van het instinct. Nu valt er over een en ander daaromheen nog wel wat te praten maar dan niet met iemand die in vermoedelijk per soonlijke geprikkeldheid,al of niet willekeurig aan het betoog van zijn tegenpartij een misvattende uitlegging geeft. (Waarom laat de heer G. het beteekenisvolle vraagteeken achter dat zinnetje tusschen twee haakjes weg? ik sprak ter aanduiding van het menschelijk schepsel met opzet van het evenbeeld Gods", toch waagt hij het erop uit mijn antithese zooals ik die stelde, af te leiden dat een kunstwerk minder waard moet zijn dan een schaap of een hond" ! ! oppervlakkig of, erger hoe forceert hij mijn betoogtrant te zijner gunste door te laten voorkomen dat ik op het effect van een sinistre afbeelding der geïllustreerde bla den" de gewaarwording baseer.) Waarom zegt hij eenvoudig niet ronduit in tegenstand met mijn stelling: een kunstwerk is kostbaar der dan een menschenleven. Onzekerheid ? Of toch ook nog te sentimenteel? Hij schijnt het toch te wagen zijn lezers die gevolg trekking te laten maken. Gingen we daar eens mee accoord, dan zou een nadere beslissing nog wel eens moeielijkheid kunnen geven, want er zijn zooveel soorten menschen als er soorten kunstwerken zijn. We zouden dan tegen elkaar moeten doen opwegen het percentage kunst- en menschenwaarde, ongeacht nog persoonlijke esthetische voor keuren en persoonlijke affectie's, bijv. jegens uw vader of moeder, uw kind of vrouw, broers zusters etc. Een maatstaf zou er bij te pas moeten komen, maar, wie zal die ijken?. De heer Johan Gerber heeft den breeden opzet van mijn betoog over de waarde van de menschheid het mensch-zijn wille keurig afgeperkt tot het belang van het particularisme. Hij beëindigt dat gepeuter in mijn woor den met iets als een peroratie over de onver gankelijkheid van granieten tempels der Egyptenaren, Fransche kathedralen, en roept uit: de millioenen (menschen) zijn gestor ven, maar de monumenten van hun liefde en geloof, de quintessence, etc. etc. Neen, die millioenen zijn evenmin gestor ven, of, zoo zij gestorven zijn, dan is het in hun monumenten van hun liefde, hun geloof etc. Ziet, alweer de menschen als particulieren begrepen, en het daarbij voorgesteld alsof enkelingen op hun eigen houtje, afgezonderd en onafhankelijk van het geslacht waarvan zij een deeltje waren, van gemeenschappelijke toestanden waarin zij zich uitleefden, die monumenten hebben gesticht. Aan de zielsverhuizing kan men al of> niet gelooven, maar neemt de heer Johan Gerber niet aan een geestesverhuizing, ge stadig en rusteloos, zoolang de wereld zal bestaan. En de menschheid van tegen woordig heeft vergaderd en behoudt en verwerkt verder tot verrijking van zijn eigen leven, dat onder geheel andere voorwaarden uitgevierd wordt al die schatten van liefde en geloof" etc. van de oude menschengeslachten, ook al zouden de, hun natuurlijk zeer dierbare monumenten panden van een verleden schoonheidsbegeerte van de aarde ver dwijnen. Een vroeger kunstwerk is voor ons, op zich zelf.een voleindigde mogelijkheid. Het leven (beweging) gaat voor de kunst, natuur vèr beschaving (ik spreek alleen over menschen mijnheer Gerber, want over de kunstdrift bij lezers of spinnen kan ik me geen voorstelling vormen) en de nederigste heeft er evenveel recht op krach tens zijn medewerking tot het collectieve voortbestaan, waartoe hij op een onnaspeur lijke wijze is voorbeschikt, als die zich de elite der menschheid denken met hun overbewuste vereering van kunstwerken. W. STEENHOFF Etymologie van het woord oorlog" Vanwaar ons woord oorlog?" vraagt men zich allicht af, wanneer men het ver gelijkt met 't Fransche guerre, 't Duitsche Krieg, 't Engelsche war, daar het uit geen van deze drie is af te leiden. Franck's Etymologisch Woordenboek deelt hieromtrent o. m. 't volgende mee. Oude vormen van het woord zijn: Oud-Hoogduitsch : urliugi en urlac (= noodlot), Oud-Saksisch: urlag, urlagi en urlegi, Angelsaksisch: o r Ie ge. Het voorvoegsel oor- van oorlog, dat in bovenstaande vormen voorkomt als ur- en or-, beteekent: uit. Men vindt 't terug in oordeel (= uitspraak ; Duitsch : Urteil) en oorlof (= uit-lof, verlof om heen te gaan ; Duitsch: Urlaub). Voor het tweede gedeelte van het woord zijn de volgende afleidingen de meest waar schijnlijke. l o. De woorden urlag (i) en urlac zijn in verband te brengen met leggen. Parallel heeft men bijv. 't Oud-Saksische gilagu (=; gelag, oorspr. : bijeen^e/eg'de geld voor een feestmaal), zoo ook gezag en gezeggen. Dus kan men concludeeren : oorlog 't uit-liggende, 't weggelegde (ook: noodlot). Deze uitlegging komt ons te waarschijn lijker voor, wanneer we ons rekenschap geven van 't eigenlijke begrip oorlog". Brockhaus definieert het in zijn Lexicon als das letzte, in Kampf auf Leben und Tod bestenenden Mittel" enz., waarin het begrip 't weggelegde" duidelijk uitkomt. 2o. Men kan de lettergreep log ook ver klaren uit het Gothische liuga (= huwelijk) en hetlersche lugae, liuge (= eed; Fransch: ligue). En dus: oorlog = toestand, waarin het eedsver drag (bondgenootschap) uit is (niet bestaat). En ook deze hypothese kunnen we kracht bijzetten door 'n encyclopaedische uitspraak. Winkler Prins zegt n. 1.: Volgens de wereld beschouwing van de Oudheid was de oorlog de natuurlijke verhouding van alle volken, die geen verbond van vrede en vriendschap gesloten hadden. Het Europeesch volkeren recht neemt tegenwoordig als grondslag den vrede aan, terwijl de oorlog als uitzonde ringstoestand beschouwd wordt. ' L. S. * * * De Brief van een Wijsgeer Vorige week drukten wij twee brieven af door een Duitsch hoogleeraar in de Wijs begeerte aan een onzer lezers gezonden, een brief zósnoevend en ruw van gevoel, dat men, ondanks onze verzekeringen van het tegendeel, hier en daar aan een mystifi catie bleek te blijven gelooven. Met verlof van den geadresseerde deelen wij nu mede, dat de bewuste brieven ge schreven waren door den Geheimen Regierungsrat D. Dr. Adolf Lasson, professor der philosophie aan de Universiteit te Berlijn. Wat de eveneens in Nederland beroemde brief van A. Mairich betreft, waarvan wij het origineel te koop stelden voor den meestbiedende ten bate der Belgische vluchte lingen, de prijzen, die men tot heden bood zijn niet in verhouding tot de fraaie uitvoe ring en de innerlijke waarde van het docu ment. Hooger dus geboden! Ingezonden Geachte Redactie, In uw nommer van 11 Oct. 1.1. lees ik in een artikel van den heer Albert Perdeck: Maar het zonderlinge zal zich dan voordoen, dat hetgeen den vredesidealisten er toe drijft hun propaganda te maken, n.l. de bescha ving", waaronder ook zij toch de Europeesche, de christelijke beschaving verstaan, juist tengevolge dier propaganda vernietigd worden zal." Is dat verschijnsel zonderling? Ik ben niet belezen. Tot het stel opvattingen, dat ik met me meedraag, behoort sinds lang de over tuiging, dat beschaving leidt tot ondergang, tot zelfvernietiging, tot vernietigd worden. Tien jaar geleden heb ik tot eenige geleerde heeren de vraag gericht, of bedoelde opvat ting misschien opgesloten ligt in de bedrei ging, in Genesis te lezen: Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven." De heeren antwoordden mij, dat dat niet zoo was; het Hebreeuwsche woord voor ster-' ven" kon die beteekenis niet hebben. Men kan dezelfde gedachte ook zóuitdrukken: Wie ten strijde trekt, late zijn boekje over christelijke zedeleer maar thuis." Achter de gevechtslinie" staan de tenten van tiet Roode kruis; achter de gevechtslinie ligt het ter rein, waar men de zedelessen in toepassing kan brengen. Maar in de gevechtslinie" gaat 't toe als voorheen ; en in de toekom stige gevechtsliniën zal 't evenzoo toegaan. De soldaat moet haten, woedend zijn. Een land kan ook geen wingewesten krijgen" of veroveringen maken op liefdevolle wijze; ieder land krijgt op zijne beurt 'n standje van de beschaafde wereld'1. De pot verwijt den ketel, dat hij zwart ziet. Wee 't land, dat geen standjes krijgt; 't gaat ten onder. Oorlog, krijg" is het gewone, het normale. Vrede is abnormaal ; vrede is er, als 'n land 't niet waagt om krijg te voeren ; of 't nog niet waagt. Met hoogachting, W. RAKET Naar onze meening wordt door den schrij ver van 't bovenstaande ook alweer over 't hoofd gezien, dat strijd in de menschelijke natuur kan liggen, zonder dat die strijd, die wedijver, die oer-begeerte om te overheerschen en te bemachtigen, den vorm behoeft te behouden van bloedig en bloederig geweld van volksmassa's, kortom van oorlog". * ? 0 Nieuwe Uitgaven Bouwschappen. Publiek-rechterlijke orga nisaties van eigenaars van bouwterrein. Proeve tot oplossing van het stedelijk grond en woningvraagstuk, door H. J. KIEVIET DE JONQE, bouwk.-ing., voorafgegaan door een voorrede van prof. dr. J. H. VALCKENIER KIPS. Uitgegeven in 1914 te Delft bij J. Waltman Jr. BRAM BUYSER, UU mijn jongensjaren. Geïllustreerd door JAN WIEGMAN, 96 pag. Amersfoort, G. J. Slothouwer. Damspel l Ie Jaargang 18 October 1914 Redacteur: J. DE HAAS Graaf Florisstraat 15', Amsterdam Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, aan bovenstaand adres te richten. ONZE CURSUS Thans een slagzet uit den omsingelings stand van zeer bijzondere kwaliteit. De afwikkeling is zeer mooi en ligt niet voor de hand. Ook de spelgang is vrij goed. Wij spelen als volgt: Wit Zwart 1. 34-30 ' 20-25 2. 40-34 17-22 De voorkeur verdient 14-20 en 20-24. 3. 31-27 22:31 4. 36:27 18-23 5. 41-36 12-18 6. 37-31 712 7. 31-26 14-20? Loopt hiermede in een fijne val. De beste voortzetting is 11-17. (Stand na den 7den zet van zwart) ZWART l 6 11 16 21 26 31 36 41 46 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 WIT 8. 27-22 18:27 9. 32:21 16:27 10. 34-29 23:34 11. 33-29 34:23 12. 44-40 25:34 13. 40:16 Wel een heel mooie manoeuvre waardoor wit de tempo- krijgt om 44-40 te spelen. Wel is waar heeft wit nog geen schijf gewonnen, maar vrij zeker gaat schijf 27 verloren. Onze jonge vriend P. van Rossum heeft ons twee inzendingen doen toekomen, die wij hieronder laten volgen, hoewel het nog lang geen volmaakt werk is, plaatsen wij beide stukjes als proeven van het kunnen van den jeugdigen inzender. Wij nemen de gelegenheid te baat om op datgene te wijzen, waarmede onze jeugdige beoefenaren hun voordeel kunnen doen. ZWART" S' 6 11 16 21 26 31 36 41 46 5 10' 15 20 25 30, 35 40 45 50 WIT Zwart 10 schijven op 7/10,13,18/20, 25, 26. Wit 10 schijven op 28, 32, 33, 35, 37, 40, 42, 46, 47, 50. De bedoeling van den samensteller is, wit een zet te laten doen, waardoor zwart ge legenheid krijgt een schijf te winnen. Neemt deze echter de aangeboden schijf, dan doet wit een aardigen slag. Het komt dus neer op hetgeen wij gewoon zijn te noemen het uitlokken van den foutzet." De stand van zwart is vrij goed. Van wit is die echter niet best. Het ontbreken van schijven top 48 en 43 is niet ten voordeeie van den stand. Wij zeiden het meermalen, de stand moet' aan een partij doen denken. Dit is een van de voornaamste dingen bij het samenstellen in acht te nemen. Nu de verwikkeling. Wit Zwart 1. 33-29 19-23? Zwart loopt in de val. Hij mag deze schijf ,niet nemen. Zwart kan ook door 18-23 de schijf winnen, doch de verwikkeling blijft dezelfde. 2. 28:19 13:33 3. 32-28 33:22 4. 37-31 Den samensteller zij hier opgemerkt, dat wit onmiddellijk 37-31 en vervolgens 40-34 spelen kan, hetgeen toch ook wint. 4. 26:48 5. 40-34 48:30 6. 35:11 gewonnen. Het volgende is meer als probleempje bedoeld. Wij laten de oplossing dadelijk volgen, daar wij geen voorstanders zijn van inge wikkelde problemen. ZWART , l 6 11 16 21 26 31 36 41 46 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 WIT Zwart 17 schijven op 4/9, 11, 13, 15, 16, 18/20, 23/26. Wit 17 schijven op 22, 27, 28, 30, 32, 34/38, 40, 42/45, 48, 49. Ook deze stand is niet fraai. Het ontbreken van de kroonschijf op 3 en de witte schijf op 22 doen veel afbreuk aan het natuurlijke van den stand. De verwikkeling is echter leuk. Wit Zwart 1. 37-31 26:37 2. 32:41 23:21 3. 44-39 18:27 4. 36-31 Wit wint ook door 38-32, 39-33, 34:1. 4. 27:47 5. 38-33 47:29 6. 34:1 25:34 7. 39:8 gewonnen. De dubbele slag gaat natuurlijk niet op in het systeem, dat wij aangaven bij wit's 4den zet. Beide stukjes hebben verdienste. Wij maakten enkele opmerkingen waarmede, naar wij hopen, de jeugdige inzender zijn voordeel zal doen. EEN FRAAIE COMBINATIE De volgende combinatie is voorgekomen in een partij, door ons gespeeld met een der opkomende krachten in het V. A. D. De algeheele vernietiging van de tegenpartij, de verschillende manieren waarop geslagen kan worden, maken dezen slag tot een merk waardige. ZWART l 6 11 16 21 26 31 36 41 46 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 WIT Zwart 16 schijven op 3, 5, 6, 8/13, 15,17, 18, 20/22, 27. Wit 16 schijven op 19, 24, 26, 29, 31, 34, 36/41, 43, 46, 48, 49. Het spel verliep als volgt: Wit 1. 29-23 2. 39-33 3. 33-28 4. 31:4 5. 36:18 A. 1. 2. 34:23 3. 39 33 4. 33-28 5. 31:4 Zwart 20:29 A. 13:24 22:42 42:31 18:29 20:18 13:24 22:42 42:31 6. 36:18. Onnoodig te zeggen, dat zwart onmiddellijk opgaf. Een leuke com binatie. ? ? «r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl