Historisch Archief 1877-1940
18 Oct. '14. No. 1947
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Teekening van P. de Jong
Antwerpen veroverd door den onweerstaanbare
IIHtllllllltlllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUllllllllllllllllllltlllllllllllllllUIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMtlllllllllllllllllllllllllll
de heer Steenhoff ons voor oogen legt of
van de door hem volkomen in puin gebom
bardeerde reeks kathedralen." Moeten we
daaruit nu de door den heer Steenhoff
gewenschte conclusie trekken.
Het lijden, dat we ondergaan, door de
verschrikkingen van den oorlog is, dunkt
me van andere orde, dan de gewaar
wordingen, die ons de sinistre afbeel
dingen der geïllustreerde weekbladen of de
ellendige bijzonderheden der oorlogscorres
pondenten schenken.
De zich aan dit vreemde betoog van den heer
Steenhoff aanknoopende redeneeringen zijn,
ofschoon geleerd, al evenmin steekhoudend.
Een kunstwerk is een cultuurproduct, maar
een mensch is de natuur zelf. Deze anti
these van den heer Steenhoff moet er m. i.
noodzakelijk toe leiden, dat dus een kunst
werk minder waard is dan een schaap of
een hond, want deze zijn in den betoogtrant
van den heer Steenhoff doch evenzeer de
natuur zelf.
Wij weten niets van de reden van ons
bestaan. Wat wij wel weten is, dat de men
schengeslachten een cultuur kunnen vormen,
dat deze cultuur de bloei van de verrich
tingen dier menschengeslachten is. En het
zaad van dien bloei is dus wel het kost
baarste wat de menschengemeenschappen
bezaten en nog bezitten. Het waren de van
geslacht tot geslacht overgaande sagen en
legenden, het waren de granieten tempels
der Egyptenaren, het waren de schoonste
wonderen die de menschheid voortbracht:
de Fransche kathedralen.
Het is alsof de oude menschengeslachten
al hunne schatten van Heide en geloof, het
allerbeste wat zij hadden, door een godde
lijken drang gedreven op de duurzaamste
wijzen aan de hen volgende geslachten
moesten overgeven, waar zij zelven bij milli
oenen stierven. De millioenen zijn gestorven
maar de monumenten van hun liefde en
geloof, de quintessence van hun bestaan,
het altoos vruchtbare zaad, bezitten wij nog.
Zij behooren niet meer tot de sterfelijke
geslachten, zij behooren de menschheid tot
in lengten van dagen. Voorwaar, welk een
duren plicht rust op ons tot hun behoud.
En zouden deze niet het leven van vele
sterfelijke enkelingen waard zijn ?
Neen, zegt de heer Steenhoff. Ik zou
willen zeggen: het leven van den
eenvoudigsten mensch is kostbaarder, dan het
hoogste kunstwerk" en hij laat er op volgen
voor den keus staande zou ik het laatste
opofferen om het eerste te redden."
Maar wat drommel, alweer diezelfde
grenzenlooze oppervlakkigheid. Indien ik in
het zelfde geval verkeerde zou ik het ook
doen, omdat een evenmensch mij op dat
oogenblik nader staat, dan een hoop steenen.
Want dan zullen de sterke individueele,
dierlijke driften den goddelijken geest zeker
verdrijven. Doch omdat wij menschen, oh!
gelukkig, zoo tot de aarde behooren, mogen
wij de zuiverheid van den ons allen
omvattenden Geest niet ontkennen.
Het is natuurlijk niet onmogelijk dat de
§ebeurtenissen der laatste tijden den heer
teenhoff zoodanig van stuur hebben ge
bracht, dat hij den dieperen waardij van
kunst- en cultuurwerken zoozeer uit het oog
verloren heeft, als hij deed, doch hij late
het om hen die met hem van meening ver
schillen, het hebben van conventionneele
begrippen of ijdele leuzen toe te schrijven.
Ik zou dan zeker gerechtigd zijn om de
zijne sentimenteel te noemen.
Nog eens de dum-dums
Men zendt ons telkens weer berichten, die
moeten bewijzen, dat 't een of ander leger
zich van dum-dums bedient. Van ons bekende
en volkomen betrouwbare zijde vernemen
wij uit Frankrijk, dat talrijke gewonden
schotwonden toonen en kogelscherven in
hun lichaam hebben, die geen twijfel laten
of de Duitschers. bedienen zich van kogels
met holle of, afgesleten spitsen" (dum-dums).
Zooals men weet beklaagt zich van haar kant
de Duitsche regeering over z.g. fabricage
in Fransche munitiewerkplaatsen van
dumdum-kogels, ten bewijze waarvan ze pakjes
laat zien gevuld met deze patronen. Wij wil
len, in aansluiting bij hetgeen onze militaire
medewerker reeds schreef, nog eens waar
schuwen tegen veel misverstand op dit ge
bied. Dit wordt wel noodig, nu zelfs een
officier van het Ned.-Ind. leger, met verlof
hier te lande, ons een fotografie stuurt van
eei reclameboekje eener bettende Duitsche
geweren- en munitiefabriek, waarop men ziet
aangeboden Armeepatrone", kaliber 7.9 mM.
roet halven mantel: dat wil dus zeggen leger
patronen met de uitwerking van dum-dums.
Wij willen waarschuwen tegen het te overijld
maken van gevolgtrekkingen uit deze be
richten, klachten, reclameboekjes enz. De
oorlog is op zichzelf al misdadig genoeg,
en men behoeft de regeeringen van niet meer
te beschuldigen dan waaraan zij schuldig
staan; zij hebben dan toch nog voldoende
te dragen. Welnu, die Armeepatrone met
halfmantelbedekking kunnen dienen voor
schietoefeningen. Ook is het mogelijk, dat
de wapenfabrikant in quaestie de patronen
Armeepatrone noemde, omdat zij passen pp
het Duitsche legergeweer, dat aldus bruik
baar wordt voor de jacht pp grof wild
(rhinocerossen, olifanten, zwijnen enz.) De
gewone militaire patronen toch der klein
kaliber geweren zijn daarvoor niet geschikt.
Zooals men zich verder herinnert uit 't artikel
van onzen militairen medewerker kunnen
kogels, die iemand raken na eerst tegen een
hard voorwerp te hebben geketst, dezelfde
uitwerking als dum-dums hebben. En zooals
men ons ook van militaire zijde meedeelt,
geldt 't zelfde van schoten op korten afstand
gelost.
Summa summarum: Het getal afgeschoten
dum-dums, waaraan soldaten individueel
(door vijlen etc.) schuld dragen, is geringer
dan het aantal in de lichamen gevonden
dumdum-kogels en de geconstateerde
dum-dumverwondingen; verder is er nooit van eenige
zijde welke ook eenig bewijs voor geleverd,
dat de legerautoriteiten, en nog minder de
regeeringen, dum-dums verstrekken of de
individueele vervaardiging ervan in de hand
werken.
? * *
Het kostbaarste!
De heer Steenhoff moet blijkens zijn laatste
kroniek wel van zijn zaak overtuigd zijn,
dat hij met zoo stelligheid ons zijne meeningen
decreteert in een zoo lastige en dubieuze
kwestie als het verschil in waardeschatting
tusschen een cultuurwerk en een menschen- i
leven. Mochten wij werkelijk de meening zijn
toegedaan, dat een werk van cultuurhis
torische en bovendien hooge kunstwaarde te
stellen is boven het voortbestaan van een
menschenleven, dan zegt hij u, dat de ge
waarwording, die ge ondergaat, wanneer ge
de verwoesting van een kunstwerk verneemt,
zich laat uitdrukken in spijtgevoel, ook als
toorn (met een tikje zelfgenoegzaamheid)",
en dat ge een schrijnender leedgevoel onder
gaat bij het vernemen van het grenzenloos
wee door den oorlog veroorzaakt." Ei zoo,
hierop moet dus de waardeschatting dier
beide zoo verschillende factoren, een men
schenleven en een cultuurwerk berusten, is
dus een proef op de som.
Gewaarwordingen! Moet de gewaarwording
die ons overmeestert, wanneer we uit het
ochtendblad de verwoesting van de kathe
draal te Rheims vernemen, of die, wanneer
we in het avondblad de verschrikkingen
lezen van de tirreur in België ons nu eenige
aanwijzing geven voor de waardeschatting
der beide verschrikkingen.
Het zou toch een feit geweest zijn, dat wan
neer wij dien eigen dag getuige waren van
een vreeselijk ongeluk, onze gewaarwordingen
veel feller en heviger zouden zijn dan het
bezien van de afbeelding in Het Leven", welke
JOHAN GERBER
* * *
Ik vermoedde al dat mijn stukje van ver
leden week met de stelling: het leven van
den eenvoudigsten mensch is kostbaarder
dan het hoogste kunstwerk" tegenspraak
zou uitlokken bij... lieden, die, zooals men
het aanduidt, op een hoogeren trap van
geestelijke beschaving staan dan het gros.
Ja zeker, een kwestie voor discussie vatbaar!
maar die, zooals ik in mijn stukje trachtte
te doen voelen in laatste instantie juist niet
door beredeneering moet worden uitge
maakt, maar cioar de minder feilbare ingeving
van het instinct. Nu valt er over een en ander
daaromheen nog wel wat te praten maar dan
niet met iemand die in vermoedelijk per
soonlijke geprikkeldheid,al of niet willekeurig
aan het betoog van zijn tegenpartij een
misvattende uitlegging geeft. (Waarom laat
de heer G. het beteekenisvolle vraagteeken
achter dat zinnetje tusschen twee haakjes
weg? ik sprak ter aanduiding van het
menschelijk schepsel met opzet van het
evenbeeld Gods", toch waagt hij het erop
uit mijn antithese zooals ik die stelde, af
te leiden dat een kunstwerk minder waard
moet zijn dan een schaap of een hond" ! !
oppervlakkig of, erger hoe forceert hij mijn
betoogtrant te zijner gunste door te laten
voorkomen dat ik op het effect van een
sinistre afbeelding der geïllustreerde bla
den" de gewaarwording baseer.) Waarom
zegt hij eenvoudig niet ronduit in tegenstand
met mijn stelling: een kunstwerk is kostbaar
der dan een menschenleven. Onzekerheid ?
Of toch ook nog te sentimenteel? Hij schijnt
het toch te wagen zijn lezers die gevolg
trekking te laten maken. Gingen we daar
eens mee accoord, dan zou een nadere
beslissing nog wel eens moeielijkheid kunnen
geven, want er zijn zooveel soorten menschen
als er soorten kunstwerken zijn. We zouden
dan tegen elkaar moeten doen opwegen het
percentage kunst- en menschenwaarde,
ongeacht nog persoonlijke esthetische voor
keuren en persoonlijke affectie's, bijv. jegens
uw vader of moeder, uw kind of vrouw, broers
zusters etc. Een maatstaf zou er bij te pas
moeten komen, maar, wie zal die ijken?.
De heer Johan Gerber heeft den breeden
opzet van mijn betoog over de waarde van
de menschheid het mensch-zijn wille
keurig afgeperkt tot het belang van het
particularisme.
Hij beëindigt dat gepeuter in mijn woor
den met iets als een peroratie over de onver
gankelijkheid van granieten tempels der
Egyptenaren, Fransche kathedralen, en roept
uit: de millioenen (menschen) zijn gestor
ven, maar de monumenten van hun liefde
en geloof, de quintessence, etc. etc.
Neen, die millioenen zijn evenmin gestor
ven, of, zoo zij gestorven zijn, dan is het
in hun monumenten van hun liefde, hun
geloof etc. Ziet, alweer de menschen
als particulieren begrepen, en het daarbij
voorgesteld alsof enkelingen op hun eigen
houtje, afgezonderd en onafhankelijk van
het geslacht waarvan zij een deeltje waren,
van gemeenschappelijke toestanden waarin
zij zich uitleefden, die monumenten hebben
gesticht.
Aan de zielsverhuizing kan men al of>
niet gelooven, maar neemt de heer Johan
Gerber niet aan een geestesverhuizing, ge
stadig en rusteloos, zoolang de wereld zal
bestaan. En de menschheid van tegen
woordig heeft vergaderd en behoudt en
verwerkt verder tot verrijking van zijn
eigen leven, dat onder geheel andere
voorwaarden uitgevierd wordt al die
schatten van liefde en geloof" etc. van
de oude menschengeslachten, ook al
zouden de, hun natuurlijk zeer dierbare
monumenten panden van een verleden
schoonheidsbegeerte van de aarde ver
dwijnen. Een vroeger kunstwerk is voor
ons, op zich zelf.een voleindigde mogelijkheid.
Het leven (beweging) gaat voor de
kunst, natuur vèr beschaving (ik spreek
alleen over menschen mijnheer Gerber, want
over de kunstdrift bij lezers of spinnen kan
ik me geen voorstelling vormen) en de
nederigste heeft er evenveel recht op krach
tens zijn medewerking tot het collectieve
voortbestaan, waartoe hij op een onnaspeur
lijke wijze is voorbeschikt, als die zich de
elite der menschheid denken met hun
overbewuste vereering van kunstwerken.
W. STEENHOFF
Etymologie van het woord oorlog"
Vanwaar ons woord oorlog?" vraagt
men zich allicht af, wanneer men het ver
gelijkt met 't Fransche guerre, 't Duitsche
Krieg, 't Engelsche war, daar het uit geen
van deze drie is af te leiden.
Franck's Etymologisch Woordenboek deelt
hieromtrent o. m. 't volgende mee.
Oude vormen van het woord zijn:
Oud-Hoogduitsch : urliugi en urlac
(= noodlot),
Oud-Saksisch: urlag, urlagi en urlegi,
Angelsaksisch: o r Ie ge.
Het voorvoegsel oor- van oorlog, dat in
bovenstaande vormen voorkomt als ur- en
or-, beteekent: uit. Men vindt 't terug in
oordeel (= uitspraak ; Duitsch : Urteil) en
oorlof (= uit-lof, verlof om heen te gaan ;
Duitsch: Urlaub).
Voor het tweede gedeelte van het woord
zijn de volgende afleidingen de meest waar
schijnlijke.
l o. De woorden urlag (i) en urlac zijn
in verband te brengen met leggen. Parallel
heeft men bijv. 't Oud-Saksische gilagu
(=; gelag, oorspr. : bijeen^e/eg'de geld voor
een feestmaal), zoo ook gezag en gezeggen.
Dus kan men concludeeren :
oorlog 't uit-liggende, 't weggelegde
(ook: noodlot).
Deze uitlegging komt ons te waarschijn
lijker voor, wanneer we ons rekenschap
geven van 't eigenlijke begrip oorlog".
Brockhaus definieert het in zijn Lexicon als
das letzte, in Kampf auf Leben und Tod
bestenenden Mittel" enz., waarin het begrip
't weggelegde" duidelijk uitkomt.
2o. Men kan de lettergreep log ook ver
klaren uit het Gothische liuga (= huwelijk)
en hetlersche lugae, liuge (= eed; Fransch:
ligue). En dus:
oorlog = toestand, waarin het eedsver
drag (bondgenootschap) uit is (niet bestaat).
En ook deze hypothese kunnen we kracht
bijzetten door 'n encyclopaedische uitspraak.
Winkler Prins zegt n. 1.: Volgens de wereld
beschouwing van de Oudheid was de oorlog
de natuurlijke verhouding van alle volken,
die geen verbond van vrede en vriendschap
gesloten hadden. Het Europeesch volkeren
recht neemt tegenwoordig als grondslag den
vrede aan, terwijl de oorlog als uitzonde
ringstoestand beschouwd wordt. '
L. S.
* * *
De Brief van een Wijsgeer
Vorige week drukten wij twee brieven af
door een Duitsch hoogleeraar in de Wijs
begeerte aan een onzer lezers gezonden,
een brief zósnoevend en ruw van gevoel,
dat men, ondanks onze verzekeringen van
het tegendeel, hier en daar aan een mystifi
catie bleek te blijven gelooven.
Met verlof van den geadresseerde deelen
wij nu mede, dat de bewuste brieven ge
schreven waren door den Geheimen
Regierungsrat D. Dr. Adolf Lasson, professor der
philosophie aan de Universiteit te Berlijn.
Wat de eveneens in Nederland beroemde
brief van A. Mairich betreft, waarvan wij het
origineel te koop stelden voor den
meestbiedende ten bate der Belgische vluchte
lingen, de prijzen, die men tot heden bood
zijn niet in verhouding tot de fraaie uitvoe
ring en de innerlijke waarde van het docu
ment.
Hooger dus geboden!
Ingezonden
Geachte Redactie,
In uw nommer van 11 Oct. 1.1. lees ik in
een artikel van den heer Albert Perdeck:
Maar het zonderlinge zal zich dan voordoen,
dat hetgeen den vredesidealisten er toe drijft
hun propaganda te maken, n.l. de bescha
ving", waaronder ook zij toch de
Europeesche, de christelijke beschaving verstaan,
juist tengevolge dier propaganda vernietigd
worden zal."
Is dat verschijnsel zonderling? Ik ben niet
belezen. Tot het stel opvattingen, dat ik met
me meedraag, behoort sinds lang de over
tuiging, dat beschaving leidt tot ondergang,
tot zelfvernietiging, tot vernietigd worden.
Tien jaar geleden heb ik tot eenige geleerde
heeren de vraag gericht, of bedoelde opvat
ting misschien opgesloten ligt in de bedrei
ging, in Genesis te lezen: Ten dage als
gij daarvan eet, zult gij den dood sterven."
De heeren antwoordden mij, dat dat niet zoo
was; het Hebreeuwsche woord voor ster-'
ven" kon die beteekenis niet hebben. Men
kan dezelfde gedachte ook zóuitdrukken:
Wie ten strijde trekt, late zijn boekje over
christelijke zedeleer maar thuis." Achter de
gevechtslinie" staan de tenten van tiet Roode
kruis; achter de gevechtslinie ligt het ter
rein, waar men de zedelessen in toepassing
kan brengen. Maar in de gevechtslinie"
gaat 't toe als voorheen ; en in de toekom
stige gevechtsliniën zal 't evenzoo toegaan.
De soldaat moet haten, woedend zijn. Een
land kan ook geen wingewesten krijgen"
of veroveringen maken op liefdevolle wijze;
ieder land krijgt op zijne beurt 'n standje
van de beschaafde wereld'1. De pot verwijt
den ketel, dat hij zwart ziet. Wee 't land,
dat geen standjes krijgt; 't gaat ten onder.
Oorlog, krijg" is het gewone, het normale.
Vrede is abnormaal ; vrede is er, als 'n land
't niet waagt om krijg te voeren ; of 't nog
niet waagt.
Met hoogachting,
W. RAKET
Naar onze meening wordt door den schrij
ver van 't bovenstaande ook alweer over 't
hoofd gezien, dat strijd in de menschelijke
natuur kan liggen, zonder dat die strijd, die
wedijver, die oer-begeerte om te
overheerschen en te bemachtigen, den vorm behoeft
te behouden van bloedig en bloederig geweld
van volksmassa's, kortom van oorlog".
* ? 0
Nieuwe Uitgaven
Bouwschappen. Publiek-rechterlijke orga
nisaties van eigenaars van bouwterrein.
Proeve tot oplossing van het stedelijk grond
en woningvraagstuk, door H. J. KIEVIET DE
JONQE, bouwk.-ing., voorafgegaan door een
voorrede van prof. dr. J. H. VALCKENIER
KIPS. Uitgegeven in 1914 te Delft bij J.
Waltman Jr.
BRAM BUYSER, UU mijn jongensjaren.
Geïllustreerd door JAN WIEGMAN, 96 pag.
Amersfoort, G. J. Slothouwer.
Damspel
l Ie Jaargang 18 October 1914
Redacteur: J. DE HAAS
Graaf Florisstraat 15', Amsterdam
Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek
betreffende, aan bovenstaand adres te richten.
ONZE CURSUS
Thans een slagzet uit den omsingelings
stand van zeer bijzondere kwaliteit. De
afwikkeling is zeer mooi en ligt niet voor
de hand. Ook de spelgang is vrij goed.
Wij spelen als volgt:
Wit Zwart
1. 34-30 ' 20-25
2. 40-34 17-22
De voorkeur verdient 14-20 en 20-24.
3. 31-27 22:31
4. 36:27 18-23
5. 41-36 12-18
6. 37-31 712
7. 31-26 14-20?
Loopt hiermede in een fijne val. De beste
voortzetting is 11-17.
(Stand na den 7den zet van zwart)
ZWART
l
6
11
16
21
26
31
36
41
46
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
WIT
8. 27-22 18:27
9. 32:21 16:27
10. 34-29 23:34
11. 33-29 34:23
12. 44-40 25:34
13. 40:16
Wel een heel mooie manoeuvre waardoor
wit de tempo- krijgt om 44-40 te spelen.
Wel is waar heeft wit nog geen schijf
gewonnen, maar vrij zeker gaat schijf 27
verloren.
Onze jonge vriend P. van Rossum heeft
ons twee inzendingen doen toekomen, die
wij hieronder laten volgen, hoewel het nog
lang geen volmaakt werk is, plaatsen wij
beide stukjes als proeven van het kunnen
van den jeugdigen inzender. Wij nemen de
gelegenheid te baat om op datgene te wijzen,
waarmede onze jeugdige beoefenaren hun
voordeel kunnen doen.
ZWART"
S'
6
11
16
21
26
31
36
41
46
5
10'
15
20
25
30,
35
40
45
50
WIT
Zwart 10 schijven op 7/10,13,18/20, 25, 26.
Wit 10 schijven op 28, 32, 33, 35, 37, 40,
42, 46, 47, 50.
De bedoeling van den samensteller is, wit
een zet te laten doen, waardoor zwart ge
legenheid krijgt een schijf te winnen. Neemt
deze echter de aangeboden schijf, dan doet
wit een aardigen slag. Het komt dus neer
op hetgeen wij gewoon zijn te noemen het
uitlokken van den foutzet."
De stand van zwart is vrij goed. Van wit
is die echter niet best. Het ontbreken van
schijven top 48 en 43 is niet ten voordeeie
van den stand. Wij zeiden het meermalen,
de stand moet' aan een partij doen denken.
Dit is een van de voornaamste dingen bij
het samenstellen in acht te nemen.
Nu de verwikkeling.
Wit Zwart
1. 33-29 19-23?
Zwart loopt in de val. Hij mag deze schijf
,niet nemen. Zwart kan ook door 18-23 de
schijf winnen, doch de verwikkeling blijft
dezelfde.
2. 28:19 13:33
3. 32-28 33:22
4. 37-31
Den samensteller zij hier opgemerkt, dat
wit onmiddellijk 37-31 en vervolgens 40-34
spelen kan, hetgeen toch ook wint.
4. 26:48
5. 40-34 48:30
6. 35:11 gewonnen.
Het volgende is meer als probleempje
bedoeld.
Wij laten de oplossing dadelijk volgen,
daar wij geen voorstanders zijn van inge
wikkelde problemen.
ZWART ,
l
6
11
16
21
26
31
36
41
46
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
WIT
Zwart 17 schijven op 4/9, 11, 13, 15, 16,
18/20, 23/26.
Wit 17 schijven op 22, 27, 28, 30, 32,
34/38, 40, 42/45, 48, 49.
Ook deze stand is niet fraai. Het ontbreken
van de kroonschijf op 3 en de witte schijf
op 22 doen veel afbreuk aan het natuurlijke
van den stand. De verwikkeling is echter leuk.
Wit Zwart
1. 37-31 26:37
2. 32:41 23:21
3. 44-39 18:27
4. 36-31
Wit wint ook door 38-32, 39-33, 34:1.
4. 27:47
5. 38-33 47:29
6. 34:1 25:34
7. 39:8 gewonnen.
De dubbele slag gaat natuurlijk niet op
in het systeem, dat wij aangaven bij wit's
4den zet.
Beide stukjes hebben verdienste. Wij
maakten enkele opmerkingen waarmede, naar
wij hopen, de jeugdige inzender zijn voordeel
zal doen.
EEN FRAAIE COMBINATIE
De volgende combinatie is voorgekomen
in een partij, door ons gespeeld met een
der opkomende krachten in het V. A. D. De
algeheele vernietiging van de tegenpartij, de
verschillende manieren waarop geslagen kan
worden, maken dezen slag tot een merk
waardige.
ZWART
l
6
11
16
21
26
31
36
41
46
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
WIT
Zwart 16 schijven op 3, 5, 6, 8/13, 15,17,
18, 20/22, 27.
Wit 16 schijven op 19, 24, 26, 29, 31, 34,
36/41, 43, 46, 48, 49.
Het spel verliep als volgt:
Wit
1. 29-23
2. 39-33
3. 33-28
4. 31:4
5. 36:18
A.
1.
2. 34:23
3. 39 33
4. 33-28
5. 31:4
Zwart
20:29 A.
13:24
22:42
42:31
18:29
20:18
13:24
22:42
42:31
6. 36:18. Onnoodig te zeggen, dat
zwart onmiddellijk opgaf. Een leuke com
binatie.
? ? «r