De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 1 november pagina 3

1 november 1914 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

l Nov, '14. No. 1949 DE. AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VQOR ÏIEDERLAND Teekeningen van Tjerk Boüema Vluchtelingen te Roosendaal Terugkeerende vluchtelingen bij Lier Vluchtelingen te Roosendaal Belgisch Franc Tireur Een voetreis door noordelijk België i Vrijdag 9 Oct. heb ik me klaar gemaakt naar België te reizen, vooral om het bom bardement van Antwerpen te zien. 's Avonds in Rotterdam gekomen hoorde ik, dat Ant werpen gevallen was. Doch al zal ik niet het flikkeren van het Oprlogszwaard zien, toch wil ik de wonden zien, die het aan het arme België geslagen heeft. Hier in het stationsgebouw te Rotterdam spelen zich aangrijpende scènes af; de oorlog werpt zijn schaduwen vooruit. Zaterdag 10 Oct. heb ik den trein naar Roosendaal genomen; hier is het verschikkelijk. Treinen vol vluchtelingen komen aan; beestewagens, volgepropt, en allen zijn uit gehongerd en dorstig. Terwijl in Rotterdam brood en melk verstrekt werd, is het alleen brood, dat hier uitgereikt wordt. Doch in Bergen op Zoom is de toestand nog erger, nu ontbreekt zelfs het brood. Een groote chaos van menschen wacht voor het station, om vervoerd te worden. Allen zijn zwaar beladen met koffers, pakken, doozen. Allen zijn moe, treurig, wezenloos. Langs een omweg over een heg moet ik ?van den spoorweg komen. Hoe spijt het me thans, het commiesbrood niet aange nomen te hebben, dat een soldaat me in Roosendaal presenteerde zeker denkende dat Ik ook vtuchrelfng was. Hoe dichter bij de grens, hoe voller de weg met vluchtelingen, paarden, karren, koeien en militair. Een afdeeling hollandsche militaire wielrijders tot besluit. De tram rijdt niet verder. België ligt voor me. Het is avond. Het wordt kouder. Op het neutrale gebied van de grens zie ik hier en daar families in bivak. (Een paraplu met wat stroo vormt dikwijls de slaapplaats. Knollen en bieten worden gegeten). Hier is de nood, hier is de ontbering. En ginds in het veroverde Antwerpen paradeeren de generaals, de majoors in fonkelnieuwe uni formen, hoog te paard de glinsterende sabelscheede naast de gladde rijlaars! Tegen den bleeken avondhemel zie ik den kerktoren van Santvliet zich afteekenen, het eerste Belgische dorpje, waar ik aan kom. Ik' ga verder, nergens zijn menschen; zoo nu en dan zie ik nog een wagen met vluchtelingen) ook nog een enkelen Belgischen soldaat. Dan niets meer. De tramrails wijzen me den weg naar Antwerpen, ik kan ze slechts met moeite meer onderscheiden. Ik vermoed, dat ik weldra de Duitsche voor hoeden tegen komen zal, doch ik hoor en zie nog niets. Daar komt eensklaps uit de duisternis .een groot monster aanvliegen, gedrochtelijk, met zwaaiende reuzenarmen teekent het zich tegen de lucht af. Het is een vrachtauto met wapperende huif, die in woedende vaart me voorbij vliegt. Zijn hierin Belgen die vluchten of Duitschers, die ach tervolgen, i Ik weet het niet het is voorbij en ik overleef het. Ik loop verder den donke ren nacht tegemoet; ik kom in Beirendrecht. Hier zijn nog menschen; ik hoor een groepje mannen praten. Van hen verneem ik, dat er nog geen Duitschers in B. zijn, doch ze worden wel gauw verwacht. Ver der, op den weg naar Oorderen, kan ik achter op een wagen klimmen. Het zijn vluchtelingen, die terugkeeren. De familie bestaatjuit man, vrouw, vier kinderen en grootvader, allen boven op den zwaar beladen boerenwagen ge zeten. Net op een oogenblik als de wagen in de tramrails vastgeraakt is, komen stappen nader, een lantaarn verschijnt, en met een doemen eenige gezich ten uit de duisternis op. De Dutsen! Was ist das hier Belgisch militair!" hoor ik in majeur-toon en dan het antwoord in mineur: Och minhier vluchtelinge, erme vluchtelinge." Hier voelde ik plotseling de tegenstelling het groote heerschendeDuitschland en het verslagene kleine België. Na een ik moet zeg gen vluchtig onderzoek, gaat de patrouille verder, een teeken gevend aan den troep die nu volgt, circa driehonderd man. Een eindje met deze Duitschers meeloopend, hoor ik, dat ze van 's morgens zeven uur geloopen hebben en buiten om Antwerpen ge komen zijn. Ze worden in Beirendrecht ingekwar tierd. Verder gaat het met den wagen der vluchtelingen en zoo hoop ik nog in dezen nacht Ant werpen te bereiken. Dit zou zeker geschied zijn, indien niet een ernstig voorval me van dit plan afgebracht had. Als in den donkeren nacht onze wagen een anderen passeeren moest, gebeurde het, dat de groot vader" er tusschen raakte. De duisternis, de schichtige paarden en de enge weg ver oorzaakten het ongeluk. De eene wagen reed den grootvader over beide beenen. Gekerm, verwarring, geroep, geklaag, gevloek; een onzichtbare paniek. Hier moest snel gehan deld worden, wilde men geen menschenleven op het spel zetten. Doch waarheen. En de boeren noemden alle dorpen in de nabijheid waar geen geneesheer meer was. Geloopen m'heer, alle zijn ze geloopen." Alleen die van Eeckeren, wisten ze, was op z'n post gebleven. Daarheen gaat het nu; de boer woont niet ver daar van daan. Lang duurt het in den donkeren nacht. Hier en daar ziet men lichtjes, groen, wit en rood wor dend. Zijn het seinen van Duitsche patrouilles? Onheilspellend deze etherische vangarmen aan alle zijden om zich te voelen. Daar vliegt een deur open. Het is een helder verlicht tramlokaal, nu wachtpost. Een Duitsch militair inspecteert den wagen. Op z'n aanraden worden we naar een Rote Kreuz-Stelle gebracht, waar het eerste verUitgebrande kerk te Duffel band gelegd wordt. Onderwijl de boer naar z'n huis rijdt om den grootvader met een kleiner wagentje af te halen, heb ik een gesprek met den Ortskommandant en den dokter. Enkele uitlatingen treffen, o.a. Wir haben ja den Krieg nicht gewollt" en Unsere Truppen haben kurz vor Paris gestanden, wo sie jetzt stehen weiss ich nicht"; Unsere Kugel können alle Kritik bestehen, wirschiessen nicht dum dum." Ik schenk hun een hollandsch geïllustreerd blad, dat ze ver zwelgen; ik krijg een boterham van hen, die mij goed van pas komt. Als ik den grootvader mee naar huis breng, blijf ik daar slapen. Het huis ziet uit op Antwerpen. De boer en ik staan nog te kijken naar de donkere stad, waar alleen rechts zoo nu en dan iets opflikkert, 't is de petroleumhaven. Ik hoor dan, hoe de stad regelmatig in brand geschoten is. Hier twee bommen, een grootere tusschenruimte, dan weer twee bommen, weer zoo'n grootere tusschenruimte en dan nogmaals twee bommen. Zoo waren van uit Oorderen gezien, zes branden in regelmaat over de geheele breedte der stad opeens aangevangen. Doch morgen zal ik Antwerpen bereiken. Zondag 11 Octobcr. We staan om zes uur op. De dokter van Eeckeren wordt gehaald. Na lang wachten komt hij. Een echte Vlaamsche dokter. Een die geen|kleinzeerige patiënten lijden kan. Een die vloekt als de hel, doch de eenige is in die streek, die niet is gaan loopen, die onnoemelijk veel menschen geholpen heeft in deze rare dagen. De dokter beveelt planken hawel rap zulle". Hij zet de gebroken beenen recht, schimpt op het slechte Duitsche verbandlinnen,(hij heeft veel beter) schimpt op z'n vrouw, die is gaan vluchten, en op de andere dokters, die hem voor al het werk hebben laten zit ten, en op den pastoor, die met z'n huishouden er van door is gegaan. Hawel, ik zal nou ook de mis moeten lezen" en hij begint in Vlaamsen en Latijn met een zalvende toon een preek af te steken, dat de boer met z'n kapotte beenen z'n smartgezicht niet goed houden kan. En de dokter vloekt op de Belgen, die je alles tweemaal zeggen moet en dan doen ze 't nog verkeerd. Alle hoogachting voor die Dutsen zegt hij. Hij had gister gezien hoe de commando's begrepen werden. En hij schimpte op z'n eigen landslui, die schoeljes, die z'n huis leeggestolen en kapot ge maakt hadden. En dat hij ze bij z'n thuiskomst op de vlucht gejaagd had. O je 'n Duts" hadden ze ge roepen, hij heeft 'n revol ver". Die h'lou's, ze had den alles kapot gemaakt; 'n salon- tafel met een bijl door midden. En als ik met den dokter naar Eeckeren rijd in z'n klein charetje, vertelt hij me van de vluchte lingen-ellende. Hoe hij vier vrouwen in een dag had moeten helpen, in het kinderbed op een wagen. Hoe men met een kindje bij hem was gekomen, dat' al zes uren dood was, dat hij in z n tuin begraven had. In Eeckeren kom ik op den grooten weg naar Antwerpen. Scharen vluchtelingen die terug keeren, zwoegend onder de zware lasten de meest ondenkbare dingen meesleepend. Eenzaam liggen de wallen der stad, in de vaarten zijn gezonken schepen, men ziet bruggen vernield. In Merxem zie ik de eerste patrouille: Mariniers in een automobiel,'vliegen door de straten. Dan veel wielrijdende soldaten. En in het centrum der stad, een opmarsch van troe pen, zingend van?der Heirnat". Ik heb overal in de stad rond gekruist en kom ten slotte tot de conclusie dat het bombardement genadiger afgeloopen is, als men naar de berichten zou hebben gedacht. Naar mijn schatting is 7 pCt. der huizen geraakt door een bom of door het vuur in de asch gelegd. De toren is gespaard gebleven, de kathedraal heeft een bom gehad boven den ingang van de place verte", jammer genoeg net nog een stuk glasschildering mee sleurend. De Zuidstatie die in vlammen heette gestaan te hebben, is uiterlijk precies dezelfde als vroeger. Als Vluchtelinge uit Antwerpen men de verwoeste huizen op de kaart aan streept, ziet men dat de bommen een weg gevolgd hebben van Berghem, Surenborg tot de v. Dijck kaai. Dit steunt het beweren van een Oostenrijksch artillerist, dien ik sprak, en die verklaarde, dat hun bommen de vluchtende troepen achtervolgd hadden. De pont over de Schelde ligt nl. bij de v. Dijck kaai en het was hierheen dat de vlucht zich richtte en het is ook hier, dat op heden Zondag 11 Oct. de overblijfselen van het Belgisch-Antwerpsch leger nog woest door elkaar liggen verspreid. Bij het monument Steen liggen de uitgeworpen uni formen, de mutsen, etc. een halve meter dik op den grond; ook ransels er tusschen, ge weren heb ik niet opgemerkt. En 't is hier, dat ik vanaf de promenade" een DuUschen generaal-majoor hoor zeggen met verach telijk gebaar: Sehen Sie diesen Clim bim, die haben alle Civil angezogen." Maandag 12 Oct. Met eentge moeite heb ik een logement gevonden. Ik heb er drie boeren aangetroffen, die loopende van Lanaeken waren gekomen, met het doel naar Vlaanderen te trekken. De arme kerels zouden de Duitschers niet kwijt raken. Ik wil naar de petroleum-haven, doch kan met mijn pas niet door. Es fehlt den stempel van Stad-Commandanten." Bij het stadhuis zie ik zooveel wachtenden dat ik maar ga wandelen. Overal ziet men Duitsche soldaten omgeven door vrouwen, venten, kinderen. En deze Duitschers leggen uit, hoe de Engelschen België bedrogen hebben en wat de Gazetten voor onzin ge logen hebben over hen. En ze zijn vrien delijk en zeggen: Wirthun niemandem was, wir schneiden keine Kinder den hals ab." Men voelt, hier strijdt de Duitscher met een ander zwaard. De mond moet hier voltooien wat de kanonnen aangevangen hebben. Het blijkt niet waar, wat een Duitsche reserveluitenant me zei: Holland redet ja gar nicht mit, es reden nur drei Nationen; Rusland, Frankreich und England". Und Deutschland?1' Deutschland redet nicht es handelt!" Boem. Men merkt overigens, dat de Duitschers geen slechten indruk gemaakt hebben op deze Antwerpenaars. Is dit echter zoo wonderlijk, als men alles overdenkt, wat voorafgegaan is ? Ten eerste hebben ze hun eigen mannen zien vluchten in paniek; ze hebben de uniformen zien liggen op de kaai. Dan hebben ze de Duit schers gezien, niet uitgehongerd en bloedgierig, zooals ze in hun gazetten gelezen hebben, maar menschen zooals zij zelf, die graag kinderen zien, en chocolade geven, Duitsch graf aan de loopgraven bij de Nethe Redoute van denlspoorweg bij Kathelijne Waveren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl