De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 15 november pagina 1

15 november 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H* 1951 Zondag 15 Noyember DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden / 1.65 VoorhetBuitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail 10. Afzonderl|ke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . .030 Reclames, per regel . . . , 0.40 INHOUD Blz. 1: Oproep tot protest tegen het interneeren van Belgische vluchtelingen door prof. J. F. Niermeijer. Haagsche Brief over de Belgen: Hagensis. En gelands annexatie-politiek en Het Oorfogstooneel door * *. 2: Frans Coenen over Shaws Fanny's first play bij Royaards. Just Havelaar: Tusschen Oor log en Vrede, I. Tjerk Bottema: Een voetreis door België, H. 3: Zachte Drang, door Charivarius. Een brief van Wolfskehl. 4: Valentine de St. Point W. H. Petillon: La Soupe populaire. Recept. 5: J. G. Veld heer: Ontwricht Vlaanderen. Dr. P. van Olst: Vogels en Vliegmachines. Allerzielendag in België door L. J. K. 6: M. J. B.: Oom Theodoor uit Rollands Jean Cnristophe. It's a long, long way to Tipperary door Ed. Coenraads. 7: Fin. Kroniek door v. d. M. De Handelsbeweging en de Oorlog door v. d. S. 8: Vraag en Antwoord 4oor Peer Waarnemer. Ingezonden: Prof. H. Burger over Sir Pollocks brief. J. C. Bloem contra de N. R. Ct. 9: Welwillend" door C. v. B. met muziek van H. W. A. en teekening van Pieter van der Hem. Des Barbares? door Pasteur E. Giran. Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. 10: Teekening van Joh. Braakensiek: De Brei- of de Brei-Soldaat ? Bijvoegsel door Johan Braakensiek: De Doodskophlieger. EEN OPROEP Het Antwerpsen Bureel voor inlichtingen aan vluchtelin gen, dat door Nederlanders is opgericht en waarvan Nederlanders voorzitter en secretaris zijn (W. A. van der Veen en G. W. de Vos van Steenwijk) heeft bij monde van zijn voorzitter een nobel woord gesproken, waarvan de voornaam ste passus hier moge worden herhaald: Men moet dus in Nederland zeer voor zichtig zijn met het zenden van menschen naar België terug. De toestand in Antwerpen is thans onhoudbaar. De burgerdeugd, d. w. z. de spaarzaamheid en het verder zien dan de neus lang is, van de elementen in het Nederlandsche publiek, die met minder milde oogen den stroom van vluchtelingen aanzagen, die om lijfs behoud en volkomen gewettigd lijfs behoud zich over Nederland uitstortte, hebben ook hun stille kracht laten gelden, waardoor menigeen meende verplicht te zijn, zich te onttrekken aan de gastvrijheid, zoo weldadig en verkwikkend door oudNederland geboden. Ze zijn dan terug gegaan en zitten thans in ellende, honger en kou neer in Antwerpens straten. Ook ?het geval van een politie-autoriteit, die, in een school met vluchtelingen komende, de eerste drie lokalen aftelde en bevel gaf: Voort naar Antwerpen" is niet onbekend. Daartegenover staat de wel dadige houding van onze hooge regeering, die op een waardig en eerlijk humaan standpunt haar bevelen heeft gegeven. Het mag dan ook wel vermeld worden, dat de dankbaarheid van het Belgisch publiek geen vage aandoening is. Men is zich bewust van hetgeen Nederland heeft gedaan. Laat dit lichtpunt in deze duistere tijden thans niet bedorven worden door ondoordacht en onver antwoordelijk en inhumaan optreden van personen, die niet den toestand hebben te gebieden. Ongemeen welkom moet deze uiting aan de Regeering zijn geweest. Het is geen woord te veel gezegd, dat zij op een waardig en eerlijk humaan standpunt naar bevelen heeft gegeven." Men zou alleen kunnen vragen of zij niet even te goed van vertrouwen was tegenover velen harer dienaren, toen zij reeds kort na de groote vlucht der Belgen verklaarde een zachte drang" tot terugkeer niet mis plaatst te achten.Burgeraeesters van groote en kleine gemeenten en eenige garnizoenskommandanten aan de grenzen hebben van zachte drang" een zonderlinge op vatting getoond. Het is in deze dingen weer als altijd: de verkeerde elementen murmureeren, de goeden doen zwijgend hun plicht. En zoo is het gevaar niet denkbeeldig, dat de Regeering toch geleidelijk te veel onder den invloed der eerst en raakt, waarbij zeer lastige en machtige heerenzijn. Men verneemt thans, dat Burgemeesters van alle kanten aandringen op het ver trek der vreemdelingen." En aangezien de Regeering zich tégen hardhandigen drang tot terugkeer naar België verklaart ook dat niet altijd met succes meent zij geen anderen weg te zien dan: het opbergen van alle Belgen, die zichzelf niet kunnen onder houden, in enkele groote kampen. HET IS ONZE MEENINQ, DAT DIT PLAN NIET MAG DOORGAAN ZONDER DAT EEN ANDERE WEG BEPROEFD IS. Wat zijn de argumenten der magistra ten, die de Belgen willen wegkijken? Hun verblijf stoort te zeer den geregel den gang van zaken in vele gemeenten; openbare gebouwen kunnen niet langer worden gemist. De leden der Steuncomité's kunnen de vrijwillig aanvaarde taak niet lang meer volhouden. Ver keerde elementen onder de gasten geven last en oefenen slechten invloed. Maar vooral hoort men dit: de volksstemming wordt door het verkeer met de natuurlijk sterk op Duitschland gebeten Belgen besmet; ons volk gaat te zeer antiDuitsch voelen; en dat zou gevaarlijk worden voor het bewaren der neutraliteit. Dit laatste argument is, om het maar ronduit te zeggen, potsierlijk, en toont hoe weinig menige plaatselijke overheidspersoon zijn burgers kent. Ons volk had, zoo niet te voren, dan toch dadelijk nadat de overweldiging van België door Duitschland begon, eene afgeronde meening over dit Duitsche optreden; met uitzondering van enkele kringen der hooger geplaatsten en deze en gene handelsman veroordeelde het den inval. De hieruit ontstane gevoelens zijn natuurlijk nog versterkt door het feit, dat honderdduizenden Belgen hier heen moesten vluchten. Niet door de praat der Belgen; de volksaard verschilt te zeer in de meeste streken dan dat die ook zelfs maar tijdelijk invloed oefenen zou. En hoe is het met de stoornis, die het ver blijf der gasten, daar waar er zeer velen zijn, aanbrengt? Hier zou men meer van willen wetenJHier lijkt het noodig, datjook anderen hun stem doen hooren dan de sputterende officieelen. Hier hebt GIJ recht gehoord te worden, mannen en vrouwen, die de leiding hebt genomen bij het steunen der berooiden; die hun dak en voedsel hebt verschaft en duizend zorgen voor hen veil hadt; die voor hen uw dagtaak hebt verdubbeld en uw nachtrust geofferd. Hier en daar hebt gij reeds geprotes teerd; zoo tegen het onderbrengen van alle vluchtelingen, ook de zwakken, ook de ouden van dagen en de kleine kin deren, in tenten en schepen; soms met opzettelijke onthouding van warm drinken in de vochtige kou om ze spoediger kwijt te zijn. Gij zult het met mij eens zijn, dat het regeringsplan, het oprichten van groote kampementen, een uiterst nobdmiddel moet wezen. Zeker, het zullen geen tenten zijn, maar verwarmde barakken. De Belgen zullen er leven als geïnter neerden; althans met weinig verschil. Zij zullen stellig wel buiten het kamp mogen gaan, maar die kampen zullen wel niet in of vlak bij een groote stad worden opgericht, en nu de winter nadert is dit isoleeren zeker een weinig vroolijk vooruitzicht, voor de vele stedelingen allerminst. Heeft iemund er iets van gehoord, dat Engeland of Frankrijk op dergelijke wijs het gastrecht gaat beoefenen? Ook ZuidFrankrijk herbergt vele duizenden Belgen, naast nog veel talrijker scharen van eigen landgenooten uit het verwoeste Noorden; maar het heeft die allen over tal van steden en dorpen verdeeld. Dat laatste had naar onze meening moeten worden voortgezet; er waren nog welvarende steden genoeg waar militaire overwegingen het opnemen der vreemdelingen niet zouden hebben verhinderd. Zoo groot is ons landje niet dat men tegen die verspreiding tot in de verste uithoeken", zooals sommige bladen schreven, behoefde op te zien. Maar in elk geval er dient eerst overleg gepleegd, voordat het isoleeringsplan te veel voortgang neemt. Is het bijv. in vele gemeenten niet zeer wel uitvoer baar, de vreemdelingen onder te brengen bij de burgers, wanneer dezen daarvoor een voldoende vergoeding ontvangen? Op dit laatste komt het natuurlijk voor velen aan; de meesten kunnen den winter niet ingaan met nietbetalende gasten. De Regeering wil voor de voeding van volwassenen 30?35 et. vergoeden, voor kinderen 20?25; zij neemt bovendien de kosten van verlichting en verwarming, en zoo noodig voor aanschaffing van dekens en matrassen voor haar rekening. Zij kan niet minder doen, waar zij Engelands aanbod van geldelijken steun heeft geweigerd. Zij kan misschien ook moeilijk meer doen. In sommige plaatsen heeft men zichzelf geholpen. Zoo schrijft de uitnemende Westervoortsche medewerker van het Handelsblad 1) J. J. B., dat men te Arnhem, in 't algemeen, niet zoo verlangend is, ze in andere plaatsen onder dak te brengen 't comitédaar heeft fondsen genoeg envindt daar door ook in Arnhem ruim schoots gelegenhei d." En waar de krachten der vrijwillige verzorgers te kort gaan schieten, daar zal toch wel versterking en aflossing te verkrijgen zijn; versterking ook uit de kringen der meergegoede Belgen, al is daarvoor hier en daar misschien een krachtige aansporing noodig. En anders ware betaalde hulp te nemen. De vele duizenden, die in Zeeland en Brabant in den winter niet opeengepakt kunnen blijven, waren te verdeelen over de talrijke steden en dorpen, die zich voor de ontvangst van aanzienlijke ge tallen gasten bereid hebben verklaard, toen de Regeering de verspreiding heeft stopgezet, en ook o ver wel varende streken, welker bereidvaardigheid nog niet open lijk bleek, maar misschien voor den dag zal komen bij zachten drang". (Geen drang zal daartoe noodig zijn! Red.) Kortom, er dient nog heel wat be proefd voordat het uiterste redmiddel, de noodberging" in kampen, aanvaard kan worden. Aanvankelijk was de Regee ring allicht onder den indruk dat de groote meerderheid met enkele weken terug zou kunnen gaan. Daarnaar ziet het niet uit. En men kan toch geen honderdduizenden in kampen onderbrengen! Een deel der burgerij, en met name weer der plaatselijke overheden, ver schuilt zich achter de zorg, die eigen armen geven. Maar Nederland is rijk genoeg om n voor de zijnen n voor de ongelukkige Belgen zorg te dragen. En rijk of niet dat is nu eenmaal onze plicht! Wil men dan niet be denken hoeveel lichter deze plicht moet vallen dan de gruwelijke oorlogslast die al onze naburen te dragen hebben? Het Antwerpsch Inlichtingen-bureel zorgt, dat geen Belgen in Nederland zullen blijven, die in België leven kunnen. Voor ieder geval geeft het snel en goed de onontbeerlijke voorlichting. Een pak van 't hart voor de bezorgden, die maar bang zijn, dat wij meer zullen doen dan noodig is. Maar nu hun -die angst is afgenomen, laten zij nu ook allen meewerken, opdat onze kinderen niet alleen over de oude Batavieren hooren, dat het gastrecht hun heilig was"; dat zij den vreemdeling steeds van het beste gaven." Er is spoedig handelen noodig. Nu de herfstvlagen zijn gekomen, en de winterkou spoedig volgen kan, nu moeten eerst de bewoners van schepen en tenten geholpen. Ook bij goed weder is het verblijf in de laadruimen van een ijzeren Rijn-aak niet aanlokkelijk; maar als de luiken dicht moeten voor den regen en als de koude komt, dan wordt dat toch Jiaast onhoudbaar. Die menschen kunnen niet wachten totdat het barakkenkamp klaar is, dat nog gebouwd moet worden. Mijn verzoek aan de Redactie is: geef ieder die een goeden raad te geven heeft, gelegenheid die mee te deelen. Blijkt het dat een samenkomst gewenscht is, tot nader overleg, men doe de Redactie weten, daaraan te willen deelnemen. Een oproep zal dan volgen. Er mogen ook vele anderen een kort blijk van instemming zenden met wat hier gezegd is; allereerst de geestelijke leiders van ons volk, en allen wier naam van openbare bekendheid is. Geen be scheidenheid houde iemand terug. De Regeering moet den indruk krijgen dat een gezaghebbend deel der natie het bijeenbrengen van alle Belgen in kampen kwal ij k overeen te brengen achtmet Nederlands goeden naam. Utrecht J. F. NIERMEIJER * * * Het verheugt ons niet langer alleen den strijd te moeten voeren tegen den harden zachten drang" van vele kleine Nederlandsche autoriteiten. 1) België in Holland, I. Avondblad van 11 November 1914, blz. 5. In het Handelsblad en elders vingen inzenders aan k te protesteeren, en de warme oproep, hierboven afgedrukt, van prof. Niermeijer, is almede in staat het opgekomen monster van de ongastvrijheid den nauwen kop in te drukken. Want breed is 't beestje niet geschapen! Een eenvoudige rekensom kan den benauwdsten gastheer doen weten, dat het ondanks oorlog rijke Nederland slechts een relatief gering bedrag aan het onder houd der Belgen behoeft te besteden : Vol gens de jaarcijfers van 1911 bedraagt het Ned. vermogen ? 7.286,000.000. Volgens die jaarcijfers zijn de kleine vermogens in nog geen 20 jaren tijds van '94 tot '11 in aantal vermeerderd met bijna 30 pCt., de groote vermogens (tot ?500.000 toe) in aantal vermeerderd met ongeveer 40 pCt., en de zeer groote vermogens (de millionairs-vermogens) met 40 tot 60 pCt. Als men J/4 pCt. van het als zoodanig bekende nationale vermogen zou uitgeven aan een langdurige berging der Belgen, hield men nog wel een zuinige duit over. De regeering gaat ons aderlaten. Wij zullen 250 millioen moeten opbrengen voor de kosten van mobilisatie en steun in de maatschappelijke ontreddering. Zou men ter wille der gastvrijheid daar geen 5 of 10 opcenten op kunnen leggen ten bate der Belgen? Voor onze verstoktste tegenstanders hebben wij nog een argument. Het is kom, laat ons de schroom op zij zetten een argument in het Nederlandsch belang. Reeds gaven wij er n zoo. Het luidde toen aldus: Indien de Duitschers, wat men mogelijk moet achten, ooit op de vlucht moesten slaan, zou de vlucht moeten geschieden dór België heen. Een vlucmend leger is een leger vol van angst. Een vluchtend leger was het, dat de Paltz vernielde. Het waren nerveus geworden troepen, die in Leuven den nacht van verschrikking ontbreidelden. Laat de Duitschers moeten vluchten en lees de rampen af, die België zal onder gaan! Wat zal dan", schreven wij, de Belg zeggen, die met zachten drang is teruggeduwd in zijn land, een hel dan? Hij zal zeggen, dat Nederland hem in een val gelokt heeft, Nederland waarvan de vreemdeling vroeger geloofde hij heeft een excuus voor dit geloof in het doen en, jegens de Belgen, het laten van ons koninklijk hof! , dat het Duitschlands partij koos." Reeds bezigden wij dit argument. Er is nog een ander, dat evenmin afstamt van den barmhartigen Samaritaan, maar dat wij den voorzichtigen politicus aan bevelen : Als de tijd komt, zeggen wij tot zoo een, dat de verbondenen mochten zegevieren, en als de weg naar het vlakke land van Munster hen aantrekt als een magneet, welke barrières kunnen wij dan stellen aan hun op Berlijn gerichte over macht? Zeker verscheidene. Maar zou dan niet k eenigszins een barrière zijn de Belgische aanhankelijkheid en aan wezigheid bij ons?Neen wij geneeren ons met zulke zaken te moeten aanko men, maar hij overwege het, die door geen andere argumenten getroffen wordt. Het is gelukkig, dat van de massa van ons volk, zoo iets niet kan worden gezegd. Het is zeker, dat de beste eigenschappen van onze natie, de vertooninglooze degelijke hartelijkheid vooraan, zich op ontroerende wijze geopenbaard hebben. En de kleine moeilijkheden zijn er om opgelost te worden. Wij hopen dus, dat duizenden gevolg geven aan prof. Niermeijers oproep. Men zende hem, of ons, bewijzen van instemming met den eisch: dat geen overwintering in concentratiekampen het deel zij der Belgische gasten in Nederland. ? ? * Een Haagsche Brief De Overheid en de Vluchtelingen In geen onzer steden is de tegenstelling tusschen de hartelijke ontvangst der burgerij van de Belgische vluchtelingen en de hou ding onzer Overheid vermoedelijk zoo scherp geweest als in onze vorstelijke Residentie. Het is begonnen met de weerstreving om ze op te nemen. Toen de groote stroom is komen opzetten, was het wachtwoord: zoo weinig mogelijk hier toelaten, zooveel mo gelijk doorzenden. Eene Inspecteur der Holl. Spoorweg Mij. kreeg een standje van onzen burgemeester, omdat hij nog een 300 stak kers uit den trein had toegelaten op ons perron (wat dezen ambtenaar er toe bracht zich te beklagen bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, dat hem in het gelijk stelde.) De rijke residentie heeft dan ook verhoudingsgewijs veel minder lastposten" gehad, dan Rotterdam en Amsterdam, en zeker veel minder dan een der Zuidelijke i kleine gemeente. Intusschen ook Den Haag kreeg zijn duizenden en de burgerij zette met gulheid haar huizen open. Vooral ook de kleinere. En teekenend voor de stemming van deze was dat in een klein-burgerbuurt als de zgn. Transvaalsche, waar in een Toevlucht een 150 vluchtelingen gehuisvest waren, heel de buurt er een eer in gesteld heeft, voor de voeding, kleeding en versnapering van dezen zelf te zorgen. Van alle kanten trouwens stroomden aanbiedingen van geld, kleeren, huisvesting toe. Twee, zelfs drie kleedingdepots konden gevormd worden; karavanen voor de vluchtelingen in het Zuiden des lands, met goederen en etens waren werden uitgezonden; huizen en toe vluchtsoorden geopend. .En, als gezegd, zeer velen in den eigen familiekring.opgenomen. * * * Doch het Oyerheidsoog zal al deze spon taniteit met blijkbaar leedwezen. Het moest ge kent de inventie van den Haagschen rechter, Hoogeraadsman: een noodberging" blijven. Natuurlijk moest ligging en voedsel verstrekt worden, maar toch zoo dat het verblijf toch vooral niet te aangenaam zou worden. Particuliere Comités hebben er voor moeten zorgen, dat bij de eerste ontvangst van de groote scharen in het Circus te Scheveningen het noodige bijeen was. En toen zij dit gedaan hadden werd geheel buiten hen om, een Stedelijk Comité" be noemd, dat alle aangeboden samenwerking met die Comité's terzijde liet, niet alleen tenzij waar het hun hulp behoefde maar bovendien er vooral op uit was, het verdere onderbrengen van vluchtingen bij particu lieren, ook zelfs bij de allergunstigst beken den, tegen te gaan. Zoo is bv. tegm alle wet en recht in, aan twee moeders, wier dochters reeds bij geachte ingezetenen waren onder gebracht, vanwege het Comiténadrukkelijk belet, gevolg te geven aan de uitnoodiging dier ingezetenen, om bij hun dochters de particuliere gastvrijheid mede te gaan ge nieten, en den majoor v. h. Leger des Heus, die het bekende burgerhotel Elim" in de Wagenstraat alhier beheert, is nadrukkelijk het verbod opgelegd, meer van zijn gasten toe te laten bij particulieren te gaan. Een Gemassregel", dat trouwens eigenaardig klopte met het verschil in houding door den Rotterdamschen en den Haagschen Bur gemeester omtrent de inschrijving van bij particulieren gehuisveste vluchtelingen aan genomen. In Rotterdam werd de burgerij uitgenoodigd" hun loges te doen inschrij ven, in den Haag werd het onder strafbe dreiging bevolen". En de zachte drang" werd vanwege politie en stedelijke Commissie onder leiding van mr. Penn o.a. in dien zin geïnterpreteerd, dat juist Donderdag 5 Nov. den loges van bovengenoemd hotel Elim", voor zoover zij daar op gemeentekosten waren, werd aan gezegd, dat zij den volgenden dag allen naar het circus zouden worden getransporteerd. Voor de soort van gasten, daar aanwezig, een schriktijding, die er dan ook zoo den schrik in bracht, dat een 30-tal besloot dan liever den terugtocht te aanvaarden. Toen zij Vrijdag eenmaal weg waren, kwam er weer tegenbevel: de anderen mochten blij ven ! Of dit tegenbevel gegeven is onder invloed der juist Donderdag uitgezonden Regeeringscirculaire tegen te grooten terugzendingsijver, dan wel omdat het doel met het eerste bevel bereikt was, durf ik niet zeggen. Het heele geval teekent intusschen de situatie nader. HAGENSUS. ? * 0 Engelands jongste annexatie (bij de kaart op blz. 2) Wij bedoelen hiermede niet Cyprus of... Egypte, maar de Noordzee. Die zoogenaamde afsluiting toch komt inderdaad neer op eene annexatie en is volken-rechtelijk onverde digbaar. De Noordzee is feitelijk, verboden toegang verklaard voor alle omliggende lan den, behalve voor Engeland en zijn vrienden. Een zeer beperkte route, geheel en uit sluitend door en ten genoege van Engeland vastgesteld, staat vriendenschepen toe, onder zekere voorwaarden, bescheiden, onder politietoezicht, daarvan gebruik te maken. Gevischt worden mag en kan er niet meer. In n woord, men teekent den toestand het best door kortweg te verklaren, dat de Noordzee Engelsch territoir is geworden. Van dit nieuwe Engelsche gebied geven wij hier een schets. Wij hebben op die schets de voornaamste oorlogshavens aangegeven, welke in den huldigen strijd van belang zijn. Dover en Sheernes zijn steunpunten van het deel der Engelsche vloot, dat een Duit sche scheepsmacht beletten moet het Kanaal in te loopen. Mocht deze macht daarin toch slagen, dan wacht haar nieuwe tegenstand van de divisiën, gestationneerd in de oorlogs havens van Portsmouth en Devonport. In het Noorden der Noordzee beschikt Engeland over de oorlogshavens Rosyth en Peterhead in Schotland, Wiek en Caithness in Noord-Schotland. Van hieruit beheerscht het de Noordelijke toegangen tot de Noordzee. In het centrum, om het zoo eens uit te drukken, is Sheerness aan de Theems- en Midway-monding de voornaamste centrale maritieme basis. Het is ook door haar ver sterkingen een uitnemende wijkplaats voor een geslagen Engelsche vloot en bovendien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl