Historisch Archief 1877-1940
Zondag 22 November
1°. 15)14
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSINQ
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12"
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentien van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer .... ?0.25
AdvertentiSn op de flnantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030
Reclames, per regel 0.40
INHOUD
J.' Treubs Leeningsvoorstel.
i Yij*ch Idealisme. Het Weer «n
'*?'" door **. Just Havelaar:
jrlog en Vrede. 2: Matthijs
en over de Marsyas-muziek.
varius: Het Schoonste. Dr.
tinoury:Kleefstra's Wiskundeboek.
Wolfskehl. Metselaars, beeedigde des
kundigen, door J. A. . d. Kloes.
4: De Vuurlandsche Spion in Neder
land. 5: «Moedertje door A.
Trelker. Allegra. Recepten. Dr.
P. van Olst: Het hooren" van gedrukte
letters. 6: Teekeningen naar
loopfraven. W. Steenhoff over Vincent
mat Gogh. Dr. J. J. van Loghem over
Wi Gorkom en Tillema. 7: Dr. J.
?JL Walch: Lourdes. 8: Kiautschau.
Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d.
M. 10: De Maatschappij Zeeland, het
mijnengevaar en de post. 11:
Damspel door J. de Haas. Teekeningjoh.
Braakensiek: Brittanrtia.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
Het Leeningontwerp van Treub.
i iMihriiiimiiiiiiitiitiiiiiiiimiiiiimmi
Het leening-ontwerp van de
Haute Finance __
Minister Treub heeft als leider van
. het Departement van Financiën geen
heet gelukkig debuut.
Er op uitgaand om den strijd der
meeningen ten opzichte van de thans
noodzakelijke credietvoorziening te
ontloopen, is hij er middenin geraakt, en
krijgt nu, als middenman, van beide
kanten ervan!
Het ingewikkelde voorstel: een vrij
willige 5 pCt. leening, met een 4 pCt.
onvrijwillige op den achtergrond; voor
elke leening kan men inschrijven en dan
dadelijk zijn stukken bij de Nederlandsche
bank beleenen; een amortisatie- en rente
fonds, dat uit 20 opcenten op de meeste
belastingen en 10 pCt. op de invoer
rechten geld moet halen, 15 jaar lang
het is een voorstel, dat geweldig riekt naar
de studeerlamp en naar het ontzien der
haute finance, maar dat psychologisch
en economisch een zwakken en zeer
bedenkelijken indruk maakt. Het is
Holland op zijn benauwendst, Holland
op zijn kleinst. Het is naar de oogen
kijken in plaats van uit de oogen zien,
het is peuterwerk in plaats van een kloeke
daad, zpoals het eerste optreden van
dezen Minister in der. crisistijd er toch
had doen verwachten.
***
Er moet, naar schatting, 275 millioen
gevonden worden ter bestrijding van de
mobilisatie-kosten, van de bizondere
sociale maatregelen, van de hulp aan
Belgische vluchtelingen, en tot dekking
der vermoedelijke vermindering van
belastingopbrengst over de laatste drie
jaren.
Groot als dit bedrag is, het is natuur
lijk klein vergeleken bij de kosten, welke
de oorlogvoerende landen te maken
hebben: en die bijv. Engeland dekken
gaat door een 3y9 pCt. leening, a 95
procent uit te geven (doch aflosbaar
pari, dus met een premie) en waarvoor
dat land zich een verdubbeling der
Inkomstenbelasting getroosten gaat.
In ons land wij vermeldden 't reeds
zijn er stemmen opgegaan, vooral van
de zijde van fabrikanten, om dit noodige
bedrag te vinden door een noodbelasting
te heffen van de aangeslagenen in de
vermogensbelasting en op te brengen
binnen den tijd van 3 tot 5 jaar, of
(zoo schreef de heer Stork) desnoods
langer.
Er werden, in antwoord op deze
voorstellen, vooral twee bezwaren geuit:
de groote inkomens zouden aldus heel
en al niet in deze schulddelging be
trokken worden;
en de langzame opbrengst zou al te
lang beslag doen leggen op de loopende
middelen der Nederl. Bank, en daardoor
aou deze Centrale Credietinstelling niet
-onzen handel en industrie, en Inüische
Ondernemingen kunnen financieren zoo
dra dit noodig ging worden.
Doch ook van dezen kant werd het
parool nadrukkelijk gegeven: de kleinere
middelklasse en de arbeiders, die in dezen
crisistijd toch al zoozeer getroffen wor
den, moet de regeering sparen. Het te
brengen offer moet geëischt worden van
de meest draagkrachtigen.
* *
*
Maar minister Treub verzuimt het
psychologisch moment. Het kapitaal ziet
hem offervaardig aan en hij grijpt niet
toe. Hij denkt er niet aan, waarlijk een
beroep te doen op deze offervaardigheid
tot het maken van een schoon schip
binnen enkele jaren. Hij biedt 5 pCt.
waar Engeland het met plm. 4 pCt. ge
waagd heeft en reeds geslaagd is (3V-2
pCt. plus agio) en depreci eert
daarmee meteen nog eens
zeer b ij zonder onze reeds be
staande Sta'ats- en
Gemeenteleeningen.
En 4 pCt., als men stout is! Hetgeen
beteekent dat voor hen, die een offer
willen brengen, het helpen mislukken
der zgn. vrijwillige" 5 pCt. leening tot
plicht wordt. In tijden van nood van
zijn eigen land 5 pCt. rente te vragen,
of te nemen, is niet heel fatsoenlijk
en oirbaar te achten. En we kunnen
ons voorstellen, dat zeer velen liever
niet zullen meedoen aan deze vrijwil
lige" leening met haar hoog rentetype.
De 4 pCt. stukken zijn, als men 't zoo noe
men wil, een veel behoorlijker belegging.
Dit geldt te meer nu door de bijge
voegde belastingvoorstellen niet langer
gezegd kan worden, dat alles feitelijk
oud lood om oud ijzer is. De voorge
stelde opcenten treffen immers wel dege
lijk ook de minstdraagkrachtigen, en
dezen moeten dus vele jaren lang mee
betalen aan de hooge rente, op de vrij
willige leening" toegekend. De plaatsing
der. leeningen kost daarbij tegelijk een
bedrag, dat den financieelen verhande
laars der stukken, die haute finance, waar
Treub steeds_een dieper eerbied voor is
gaan koesteren, nog een aardig duitje in
den zak werpt, een winstje dat men toch,
onder de omstandigheden, liefst niet
genomen zag.
En zop vraagt men zich af, waarom
de Regeering het niet aangedurfd heeft
van het kapitaal de aangeboden offers
te aanvaarden, en de noodige kasmid
delen te zoeken door de plaatsing van
een geheel tijdelijk fonds rentegevende
vlottende schuld, aflosbaar in drie tot
vijf jaren en deze dan te dekken door
een in dat tijdsverloop op te brengen
Wehr"-belasting, waarbij men den
grooten inkomens had opgedragen de rente
vergoeding gedurende die jaren te betalen.
Zooals Treub's voorstel er ligt, heeft
het al heel weinig aantrekkelijks. Het
gaat in tegen de beste en hoogste in
zichten, nu in den lande geuit. En het
zal, onder het bijkans eenstemmig oordeel
van onze linksche en rechtsche pers
organen, naar we vertrouwen niet on
veranderd onze Kamers passeeren.
Er is nl., voor onze volksvertegenwoor
diging, in 't geheel geen reden om in
zaken, de neutraliteit niet betreffende,
hare zelfstandigheid niet te hernemen.
Maar de gunstige indruk, dien een
beroep op de offervaardigheid der ver
mogenden gemaakt zou hebben, is nu
toch, lacy, gemist!
Consul Treub, gij hebt het oogen blik
niet begrepen, en tenminste niet
gegrepen!
* * *
KRONIEK
VALSCH IDEALISME
Het duurt nog immer. Nog altijd vergaan
er duizenden langzaam ellendig in het slijk
en de modder der lóopgraven, stormen dui
zenden uitzinnig naar hun dood, worden
duizenden verscheurd en tot bloedige
vleeschklompen misvormd door gloeiende granaat
scherven ... En dit dag aan dag, zonder
uitkomst, zonder schoonheid, zonder op
winding van glorie of onverwachtheid en
eigenlijk ook zonder tragiek of eenige groot
heid. Want het geheel moge ons naderhand
tragisch voorkomen, elk bijzonder geval is
nu gewoon geworden en aldus niet tragischer
dan welke alledaagsche handeling en ge
beurtenis ook.
Toen wij ons vaak over het voortwoe
kerend individualisme" beklaagden en be
zorgd maakten, hoe dwaas waren wij toen!
Zonder erbarmen moet de menschheid thans
leeren, wat dat individualisme waard is, ook
in de besten, als de storm losbreekt. Nu
gevoelt en denkt ieder in die groote natiën
als de ander en allen gevoelen en denken
als de minsten onder hen. Dat is het col
lectief gevoelen, de schoone eensgezindheid,
waarop zij zoo trotsch zijrr; de ideëele kant
van dézen orischoonen, onridderlijken strijd
van machines tegen menschen. De geprezen
saamhoorigheid is eigenlijk vooral haat tegen
het andere volk, en haat waarin gekwetste
ijdelheid en bedreigd eigenbelang geen
gering aandeel hebben, maar waaraan de
term patriottisme een glimp van romantische
deugd pleegt te verleenen.
Waarlijk niet de Duitschers alleen, alle
volkeren vertoonen thans dien beperkten
geest, dat gemis aan vrij oordeel, dat zoo
choquant lijkt voor ons, die geen dadelijke
reden hebben partijdig te zijn en des ondanks
al evenmin vrij en billijk kunnen denken.
Wie onzer heeft niet zijn voorkeur, die belet
met de andere partij mee te voelen ? Wie
is in oprechtheid eerst menschelijk, vór hij
pro-Duitsch of pro-Fransch is ? Maar allen
zijn wij fel gereed aan alle anderen'hun
gemis aan rechtvaardigheid, hun
onberedeneerden voorkeur te verwijten, als bewijs,
dat wij het meest en best gevoelen wat ons
van hen scheidt en niet wat ons verbindt.
De onberedeneerdheid echter, de onbillijkheid
verbindt deze arme menschheid, die in haar
individuen thans meer op de dieren gelijkt,
zijnde juist even onpersoonlijk en even egoïst.
Zoo deze gruwelijke tijd ons nog iets
nuttigs leeren zal, laat het dan zijn, dat er
een valsc/ie saamhoorigheid, een valsch
idealisme bestaat, dat vaderlandsliefde heet,
maar vooral eigenliefde is. Zoo wij dit in
zien, zullen wij, om te beginnen, de geschie
denis aan onze kinderen anders leeren dan
tot heden en het partictriarisme, hun van
nature eigen, niet aanmoexUgen maar ver
minderen, in de voortaan onwrikbare over
tuiging, dat algemeen meegevoel en patri
ottisme volkomen strijdig zijn.
Maar het is wel waarschijnlijk, dat de
Vredebonden de slappe kool van een on
echte menschenliefde met het onnoozele
geit je van een gepaste" vaderlandsliefde
zullen trachten te vereenigen. Met een
resultaat van nul plus nul, is nul.
F. C.
* * #
Het Weer en de Oorlog
Het weer van de afgeloopen week moet
een geduchten invloed uitgeoefend hebben
op de operatiën. Er zijn nog geen groote
troepenverplaatsingen of marschen noodig
geweest, die als van ouds onder den druk
stonden, van de weersgesteldheid, die
reeds, wat de snelheid van beweging be
treft, groot kan zijn. (Wat nevel en regen
alleen taktisch reeds voor gevolgen kunnen
hebben, leert ons Waterloo: als Napoleon
daardoor niet gedurende den voormiddag in
zijn bewegingen belemmerd was geworden
zou die slag op eene nederlaag vooi de
verbondenen zijn uitgeloopen. En dit was
in het hartje van het gouden jaargetijde.)
Nog meer grijpt dit plotseling ingevallen
koud, vochtig weer in op het moreel en
physiek weerstandsvermogen.
Deze oorlog is ontaard in een positie
oorlog met veel graafwerk. Dit graafwerk
wordt door het water, vooral in leem of
kleiachtigen bodem en in het algemeen in
grondsoorten, die geen water doorlaten, uiterst
bezwaarlijk en daardoor is ook het verblijf
in die modderpoelen wel het ergst denkbare.
Het is een bekend verschijnsel, door de
krijgsgeschiedenis geboekstaafd, dat aan
beide zijden der tegenover elkaar staande
legds het moreel daalt, naarmate de oorlog
voortduurt. Door het voortzetten van den
oorlog in het winterjaargetijde de afge
loopen week was erger dan winter is
wordt de kracht van een leger ondermijnd.
Waarschijnlijk gelijken tenminste de Duit
schers, wat het gewend zijn aan kil, nat weer
betreft eenigszins op de Hollanders, die als
milicien de wonderlijke gewoonte toonen,
te velde bij manoeuvres opgewekter te
worden naarmate het weer verzuurt en het
terrein vermoddert en die onder deze om
standigheden een schier onbedaarlijke nei
ging vertoonen hun geheel liederen-reper
toire met tailooze da capo's ten beste te
geven.
Maar in geen geval zullen de Duitschers,
als de Hollanders, een weerstandsvermogen
hebben tegen het kikker-paradijs, waarin het
Westelijk oorlogsterrein langzamerhand is
veranderd. De Pruisische veldtocht in 1787
in ons polderland heeft het bewezen. Doch
voor de bondgenooten ziet het er erger uit.
Men denke aan de ellende door Engelschen
en Russen in 1799 in het najaar in
NoordHolland uitgestaan. Wat moet er bijvoor
beeld van een Provenc.aal worden bij der
gelijk zonloos weer? Het ergste echter zijn de
Indische, Arabische en Negertroepen er aan
toe. Die menschen schijnen meer dan elk
ander hoofdzakelijk door zon te bestaan. Zij
lijken bij slecht weer te verschrompelen,
zelfs in hun eigen land. Geen armzaliger
! aanblik dan een troep Arabieren in den regen,
maar een Arabier in een natten sneeuwstorm
geeft het besef van een oneindige tegen
strijdigheid. Na de capitulaties van Sedan
en Metz was het grootste deel der Turco's
niet meer te velde en deze capitulaties
waren niettemin afgeloopen lang voor den
inval van het slechte jaargetijde. In dezen
oorlog is voor die ongelukkige
zonnekinderen het einde van de ellende niet
te overzien. Wij hebben dat te hulp roepen
van onderworpen Aziaten en Afrikaners
steeds onverdedigbaar gevonden, nu eerst
begint zich het onmenschelijke ervan te
toonen. Hoe velen zullen, als hun eere
kolonel Lord Roberts, aan longontsteking te
gronde gaan, hoevelen met een ongeneeslijke
borstziekte naar hun zonnig vaderland
terugkeeren ?
Voor Engeland en vooral voor
Duitschland want om die twee gaat het ten slotte
is deze oorlog er een van zijn of niet zijn,
Frankrijk en België strijden tegen den vreem
den overweldiger; de Europeesche strijders
weten waarvoor zij zich offeren. Maar wat
ter wereld hebben die Aziaten en Afrikaners
er mee te maken? De ellende van die
inlandsche kolonialen, daar in Noord-Frankrijk
te gronde gaande met hun idealen en
levenbeschouwing hemelsbreed afwijkend
van die hunner blanke broeders" en
heerschers is wel het meest terugstootende
van dezen oorlog.
Noch de Engelschen, noch de Franschen
hebben zelfs de moeite genomen hen eenigs
zins te acclimatieeren en zij juist weten als
koloniseerende machten, wat het beteekent
tegen deze wet te zondigen.
Kort na het uitbreken van den oorlog zag
men hier te lande allerwege cursussen in
verband-leggen openen. Moet men daaruit
de gevolgtrekking maken, dat de heerschende
meening in den oorlog hoofdzakelijk verliezen
verwacht door wapenen en niet door ziek
ten? De oorlog is minder poëtisch. Hetgeen
het volgend staatje uitwijst: ?
1812. Tocht naar Moskou. Het Fransche
leger verliet in vijf weken van den overgang
van den Niemen tot Witebsk 5500 man in
het gevecht en 144.000 door andere oor
zaken.
1854. Krimooflog Van de 300.000 Fran
schen stierven er 20.000 aan verwondingen
en 75 000 aan ziekten, terwijl op een sterkte
van 98.000 Engelschen er 4600 aan hun
wonden en 17 600 door ziekte omkwamen.
1866. Pruissen - Oostenrijk. Aan Pruisische
zijde: Gewond 13 000 man, gesneuveld 4000;
ziek geworden 85 000 man, waarvan gestor
ven 5000. Bij de Oostenrijkers : gesneuveld
10.000, gewond 30.000, aan ziekte gestorven
11.000 man.
1870. Duitschers: gesneuveld 28.000, ge
wond 88.000, zieken 475.000, waarvan 15.000
gestorven.
1877. Balkan oorlog bij de Russen: ge
sneuveld 16.000, gewond 40.000, ziek 951.000
man, waarvan 54.000 man overleden.
Russisch-Japanschen Oorlog: aan Japansche
zijde: verliezen aan dooden en gewonden
218.429 man, aan ziekten 221.136 man. Deze
cijfers zijn verre van volledig, zij dienen
slechts om te doen uitkomen dat, hoewel
de verhouding wat betreft verliezen door
ziekten minder ongunstig wordt, deze toch
altijd ongunstig blijft. De huidige oorlog
toont in meer dan n opzicht overeen
stemming met dien in de Krim, hoewel de
hygiënische omstandigheden nu oneindig
veel beter zijn, behalve voor de inlandsche
troepen.
Wat overigens ook bij ongunstige klima
tologische omstandigheden een goede ver
pleging en hygiëne vermogen, leeren de
laatste oorlogen van Japan in Oost-Azië:
Oorlog China-Japan: Cholera: op 1009,
man 82.77 gevallen van ziek worden en
50.86 van sterven.
Oorlog Rusland-Japan: geen.
Typhus China Japan: op 1000 man: 37.14
ziek en '0.98 dood.
Rusland-Japan: 9.26 ziek en 5.16 dood.
Moeraskoorts China-Japan =j 102.58 ziek,
5.29 dood.
Rusland-Japan: 1.96 ziek, 0.07 dood.
Tusschen Oorlog en Vrede
(Slot)
Daareven zeide ik, dat de oorlogs-vrienden
. vele deugden kunnen toonen, doch dat de
voor ons besef primaire deugd: de men
schenliefde, nooit hun woprden bezielt,
zoodat ze vele waarheden zeggen en toch
nooit waar zijn. Dit is waarschijnlijk niet
toevallig zoo. Ook gevoelens, ten slotte,
laten zich dwingen. Een gevoel, dat niet
past in eene zekere levens-theorie, pleegt
men moedwillig en niet zonder zekere ver
bitterde dapperheid te onderdrukken. Waar
lijk neen, wij zijn geen kleine kinderen, die
ieder oogenblik hun heele gevoel roekeloos
uitsto/ten?Wij zijn veeleer wandelende
systemen l
De kwestie is, dat wie zegt tegen den
oorlog te zijn iets ontzaglijks wil of willen
moet. Het gaat hier om ontzaglijke be
langen en principes. Door alleen het symp
toom der ziekte te bestrijden, maakt men
het lichaam niet gezond.
De vraag nu, waarvoor -wij ons gesteld
zien, dunkt mij deze: wenschen wij, vór
alles, de afzonderlijkheid der staten te hand
haven, ja of neen l Is de moderne staat ons
nog steeds de sterkste belichaming van het
gemeenschapsleven, ja of neen? Erkennen wij
een recht boven dat van dien staat, ja of
'neen ? Is die staat ons, in haar
menschelijke betrekkelijkheid, iets absoluuts, of
voelen wij hem als een betrekkelijkheid in
de betrekkeltjkheden ?
Wie den Staat wil, wil den oorlog. Want
de Staat is een materieele en ideëele zelf
standigheid, die zich krachtens de
algemeene natuurwet te handhaven heeft
tegenover andere zelfstandigheden, die nood
zakelijk streeft naar uitbreiding van haar
wezen en macht ten koste der andere, die
den mannelijken strijd der concurrentie
aanvaardt. Het leven is een rustelooze
kamp van krachten, een eeuwige woeling.
Dwaasheid, deze steeds in vreedzaamheid
op te willen lossen l Maar het wordt een
kamp van essentieel geestelijke krachten
zoodra hij collectief wordt gevoerd. Een
volk, dat vecht om zijn handels-heerschappij,
vecht om zijn vrijheid en welvaart en meent
dit te mogen doen daar het overtuigd is in zijn
geheel een zekere idealiteit te vertegenwoor
digen, welke schoener is en beter dan die der
andere volken. Zoodra de levensstrijd zich bo
ven den natuurdrift verheft, berust hij op gees
telijke waarden. En een georganiseerde strijd,
een strijd van massa's tegen massa's is
altijd een boven-natuurlijke strijd. Alleen
daardoor hebben de oorlogen de historie
helpen maken, daar ieder volk een zeer
afzonderlijk cultuurelement vertegenwoor
digde, dat niet groeien en rijpen kon, zoo
het niet afgezonderd Weef. En bet nare
blufpatriottisme van dezen oorlog komt m. i.
voort uit een instinctief besef van deze
waarheid, terwijl zij toch geen
noodzakelijkheids-macht meer heeft. Alle pathos is
overleefd enthousiasme; het is gewelddadig
herstelde overtuiging en dus het tegendeel
van overtuiging. De geestelijke dingen laten
zich niet straffeloos dwingen. Maar de
oorlog, die groote geweldenaar, herschept
wat dood was. De bittere realiteit Van het
oorlogs-gevaar herschept een volken- en
rassen-haat, die te voren geen reden van
bestaan meer hadden.
Zoodra de militante vaderlands-liefde in
rustigen vredes-tijd niet meer zulk een vaste
overtuiging in ons vormt, dat we er andere
volken om verpletteren willen, zoodra wij
de agressieve vaderlandsliefde als een eigen
lijk onrecht voelen, zoodra de oorlog
verkleind wordt tot een daad van louter
zelf-verdediging, verbeuren wij het recht
elkaar in den oorlog te vermoorden.
Wie durft nog zeggen, dat er boven den
Staat geen recht is? Het is een verouderd
begrip! Wie kan de sterk internationale
strooming ontkennen van dezen tijd ? De
Staten worden met den dag meer afhanke
lijk van elkaar! De handel zelf is het mach
tigst middel geworden ter verwezenlijking
van het internationale leven. (En wij heeten
in de eerste plaats handelsoorlogen te voe
ren !) De machtigste geestes-strooming van
dezen tijd, de stroom van het socialisme,
keert recht zich tegen het nationalisme In.
De staatkunde van heel het Germaansche.
en Latijnsche Europa is eensgezind demo
cratisch. De geleerden van Europa werken
samen aan nzelfde wetenschap. Het kunst
leven van Europa is, in haar veelvormig
heid, toch n. De godsdienstige en
wijsgeerige overtuigingen van Europa bewegen
zich in ne zelfde richting. En neen,
wij kunnen elkaar niet eens meer haten,
zoolang we niet, met 't geweer in de hand,
dreigend tegenover elkaar gaan staan.
Waartoe dat geweer dan toch ter hand ge
nomen ? Op Engeland na voert vrijwel heel
Europa een verdedigings-oorlog. Men heeft
nog nooit zoo'n erbarmelijke domheid bij
gewoond ! De groote domheid zelf bewijst,
dat de wijsheid komen moet.
Het gaat hier om zedelijke vraagstukken.
Het gaat om de vraag, of zulk een oorlog
ons rechts-gevoel bevredigt. Volgens de
oorlogsapostels is dan ook een overwinning
op het slagveld het bewijs van moreele en
intellectueele meerwaardigheid. Alsof massa
hier (voor niets gold! Alsof het kleine Fin
land zooveel minder waarde had, dan 't
groote Rusland l Die Weltgeschichte ist
das Weltgericht, da Todte stille Leute sind",
heeft Leo Polak ongeveer gezegd l
En zelfs bij numerieke gelijkheid, waar blijft
het Weltgericht"? Overwinnen zal dan het
volk, dat 't grootst organisatie-genie bezit. Dit
is veel. Is het alles? Het volk derabstrakte
tendenties zal de beste veldheeren voort
brengen; het volk, dat muziek-monumenten
schept, dat wijsgeerige stelsels opbouwt,
dat mathematisch begaafd is. De Engelschen
en Nederlanders die praktische
handelsen zeevaart-volken de Franschen, het
volk der intellectueele intuïtie en der
gevoels-spontanjteit, ze hebben in tijden van
groote kracht zich ook strategisch doen
gelden, doch militair zijn ze niet, niet zooals
de Duitscher militair is. En evenmin als wij
den officier de hoogste plaats toekennen
in onze samenlevings-orde, evenmin kunne
wij een volk de wereld-heerschappij toe
kennen omdat het 't meest militair is.
De elementen, die in den oorlog de over
winning geven, omvatten niet het leven. Het
onrecht van den oorlog is: dat het gedeel
telijke al-overheersche'nd wordt; en dat nog
wel op onzuivere wijze. Vór alles
maatgevoel!