De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 22 november pagina 1

22 november 1914 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 22 November 1°. 15)14 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSINQ Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. ]., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12" UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentien van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer .... ?0.25 AdvertentiSn op de flnantieele- en kunstpagina, per regel . . , 030 Reclames, per regel 0.40 INHOUD J.' Treubs Leeningsvoorstel. i Yij*ch Idealisme. Het Weer «n '*?'" door **. Just Havelaar: jrlog en Vrede. 2: Matthijs en over de Marsyas-muziek. varius: Het Schoonste. Dr. tinoury:Kleefstra's Wiskundeboek. Wolfskehl. Metselaars, beeedigde des kundigen, door J. A. . d. Kloes. 4: De Vuurlandsche Spion in Neder land. 5: «Moedertje door A. Trelker. Allegra. Recepten. Dr. P. van Olst: Het hooren" van gedrukte letters. 6: Teekeningen naar loopfraven. W. Steenhoff over Vincent mat Gogh. Dr. J. J. van Loghem over Wi Gorkom en Tillema. 7: Dr. J. ?JL Walch: Lourdes. 8: Kiautschau. Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Maatschappij Zeeland, het mijnengevaar en de post. 11: Damspel door J. de Haas. Teekeningjoh. Braakensiek: Brittanrtia. Bijvoegsel door Johan Braakensiek: Het Leeningontwerp van Treub. i iMihriiiimiiiiiiitiitiiiiiiiimiiiiimmi Het leening-ontwerp van de Haute Finance __ Minister Treub heeft als leider van . het Departement van Financiën geen heet gelukkig debuut. Er op uitgaand om den strijd der meeningen ten opzichte van de thans noodzakelijke credietvoorziening te ontloopen, is hij er middenin geraakt, en krijgt nu, als middenman, van beide kanten ervan! Het ingewikkelde voorstel: een vrij willige 5 pCt. leening, met een 4 pCt. onvrijwillige op den achtergrond; voor elke leening kan men inschrijven en dan dadelijk zijn stukken bij de Nederlandsche bank beleenen; een amortisatie- en rente fonds, dat uit 20 opcenten op de meeste belastingen en 10 pCt. op de invoer rechten geld moet halen, 15 jaar lang het is een voorstel, dat geweldig riekt naar de studeerlamp en naar het ontzien der haute finance, maar dat psychologisch en economisch een zwakken en zeer bedenkelijken indruk maakt. Het is Holland op zijn benauwendst, Holland op zijn kleinst. Het is naar de oogen kijken in plaats van uit de oogen zien, het is peuterwerk in plaats van een kloeke daad, zpoals het eerste optreden van dezen Minister in der. crisistijd er toch had doen verwachten. *** Er moet, naar schatting, 275 millioen gevonden worden ter bestrijding van de mobilisatie-kosten, van de bizondere sociale maatregelen, van de hulp aan Belgische vluchtelingen, en tot dekking der vermoedelijke vermindering van belastingopbrengst over de laatste drie jaren. Groot als dit bedrag is, het is natuur lijk klein vergeleken bij de kosten, welke de oorlogvoerende landen te maken hebben: en die bijv. Engeland dekken gaat door een 3y9 pCt. leening, a 95 procent uit te geven (doch aflosbaar pari, dus met een premie) en waarvoor dat land zich een verdubbeling der Inkomstenbelasting getroosten gaat. In ons land wij vermeldden 't reeds zijn er stemmen opgegaan, vooral van de zijde van fabrikanten, om dit noodige bedrag te vinden door een noodbelasting te heffen van de aangeslagenen in de vermogensbelasting en op te brengen binnen den tijd van 3 tot 5 jaar, of (zoo schreef de heer Stork) desnoods langer. Er werden, in antwoord op deze voorstellen, vooral twee bezwaren geuit: de groote inkomens zouden aldus heel en al niet in deze schulddelging be trokken worden; en de langzame opbrengst zou al te lang beslag doen leggen op de loopende middelen der Nederl. Bank, en daardoor aou deze Centrale Credietinstelling niet -onzen handel en industrie, en Inüische Ondernemingen kunnen financieren zoo dra dit noodig ging worden. Doch ook van dezen kant werd het parool nadrukkelijk gegeven: de kleinere middelklasse en de arbeiders, die in dezen crisistijd toch al zoozeer getroffen wor den, moet de regeering sparen. Het te brengen offer moet geëischt worden van de meest draagkrachtigen. * * * Maar minister Treub verzuimt het psychologisch moment. Het kapitaal ziet hem offervaardig aan en hij grijpt niet toe. Hij denkt er niet aan, waarlijk een beroep te doen op deze offervaardigheid tot het maken van een schoon schip binnen enkele jaren. Hij biedt 5 pCt. waar Engeland het met plm. 4 pCt. ge waagd heeft en reeds geslaagd is (3V-2 pCt. plus agio) en depreci eert daarmee meteen nog eens zeer b ij zonder onze reeds be staande Sta'ats- en Gemeenteleeningen. En 4 pCt., als men stout is! Hetgeen beteekent dat voor hen, die een offer willen brengen, het helpen mislukken der zgn. vrijwillige" 5 pCt. leening tot plicht wordt. In tijden van nood van zijn eigen land 5 pCt. rente te vragen, of te nemen, is niet heel fatsoenlijk en oirbaar te achten. En we kunnen ons voorstellen, dat zeer velen liever niet zullen meedoen aan deze vrijwil lige" leening met haar hoog rentetype. De 4 pCt. stukken zijn, als men 't zoo noe men wil, een veel behoorlijker belegging. Dit geldt te meer nu door de bijge voegde belastingvoorstellen niet langer gezegd kan worden, dat alles feitelijk oud lood om oud ijzer is. De voorge stelde opcenten treffen immers wel dege lijk ook de minstdraagkrachtigen, en dezen moeten dus vele jaren lang mee betalen aan de hooge rente, op de vrij willige leening" toegekend. De plaatsing der. leeningen kost daarbij tegelijk een bedrag, dat den financieelen verhande laars der stukken, die haute finance, waar Treub steeds_een dieper eerbied voor is gaan koesteren, nog een aardig duitje in den zak werpt, een winstje dat men toch, onder de omstandigheden, liefst niet genomen zag. En zop vraagt men zich af, waarom de Regeering het niet aangedurfd heeft van het kapitaal de aangeboden offers te aanvaarden, en de noodige kasmid delen te zoeken door de plaatsing van een geheel tijdelijk fonds rentegevende vlottende schuld, aflosbaar in drie tot vijf jaren en deze dan te dekken door een in dat tijdsverloop op te brengen Wehr"-belasting, waarbij men den grooten inkomens had opgedragen de rente vergoeding gedurende die jaren te betalen. Zooals Treub's voorstel er ligt, heeft het al heel weinig aantrekkelijks. Het gaat in tegen de beste en hoogste in zichten, nu in den lande geuit. En het zal, onder het bijkans eenstemmig oordeel van onze linksche en rechtsche pers organen, naar we vertrouwen niet on veranderd onze Kamers passeeren. Er is nl., voor onze volksvertegenwoor diging, in 't geheel geen reden om in zaken, de neutraliteit niet betreffende, hare zelfstandigheid niet te hernemen. Maar de gunstige indruk, dien een beroep op de offervaardigheid der ver mogenden gemaakt zou hebben, is nu toch, lacy, gemist! Consul Treub, gij hebt het oogen blik niet begrepen, en tenminste niet gegrepen! * * * KRONIEK VALSCH IDEALISME Het duurt nog immer. Nog altijd vergaan er duizenden langzaam ellendig in het slijk en de modder der lóopgraven, stormen dui zenden uitzinnig naar hun dood, worden duizenden verscheurd en tot bloedige vleeschklompen misvormd door gloeiende granaat scherven ... En dit dag aan dag, zonder uitkomst, zonder schoonheid, zonder op winding van glorie of onverwachtheid en eigenlijk ook zonder tragiek of eenige groot heid. Want het geheel moge ons naderhand tragisch voorkomen, elk bijzonder geval is nu gewoon geworden en aldus niet tragischer dan welke alledaagsche handeling en ge beurtenis ook. Toen wij ons vaak over het voortwoe kerend individualisme" beklaagden en be zorgd maakten, hoe dwaas waren wij toen! Zonder erbarmen moet de menschheid thans leeren, wat dat individualisme waard is, ook in de besten, als de storm losbreekt. Nu gevoelt en denkt ieder in die groote natiën als de ander en allen gevoelen en denken als de minsten onder hen. Dat is het col lectief gevoelen, de schoone eensgezindheid, waarop zij zoo trotsch zijrr; de ideëele kant van dézen orischoonen, onridderlijken strijd van machines tegen menschen. De geprezen saamhoorigheid is eigenlijk vooral haat tegen het andere volk, en haat waarin gekwetste ijdelheid en bedreigd eigenbelang geen gering aandeel hebben, maar waaraan de term patriottisme een glimp van romantische deugd pleegt te verleenen. Waarlijk niet de Duitschers alleen, alle volkeren vertoonen thans dien beperkten geest, dat gemis aan vrij oordeel, dat zoo choquant lijkt voor ons, die geen dadelijke reden hebben partijdig te zijn en des ondanks al evenmin vrij en billijk kunnen denken. Wie onzer heeft niet zijn voorkeur, die belet met de andere partij mee te voelen ? Wie is in oprechtheid eerst menschelijk, vór hij pro-Duitsch of pro-Fransch is ? Maar allen zijn wij fel gereed aan alle anderen'hun gemis aan rechtvaardigheid, hun onberedeneerden voorkeur te verwijten, als bewijs, dat wij het meest en best gevoelen wat ons van hen scheidt en niet wat ons verbindt. De onberedeneerdheid echter, de onbillijkheid verbindt deze arme menschheid, die in haar individuen thans meer op de dieren gelijkt, zijnde juist even onpersoonlijk en even egoïst. Zoo deze gruwelijke tijd ons nog iets nuttigs leeren zal, laat het dan zijn, dat er een valsc/ie saamhoorigheid, een valsch idealisme bestaat, dat vaderlandsliefde heet, maar vooral eigenliefde is. Zoo wij dit in zien, zullen wij, om te beginnen, de geschie denis aan onze kinderen anders leeren dan tot heden en het partictriarisme, hun van nature eigen, niet aanmoexUgen maar ver minderen, in de voortaan onwrikbare over tuiging, dat algemeen meegevoel en patri ottisme volkomen strijdig zijn. Maar het is wel waarschijnlijk, dat de Vredebonden de slappe kool van een on echte menschenliefde met het onnoozele geit je van een gepaste" vaderlandsliefde zullen trachten te vereenigen. Met een resultaat van nul plus nul, is nul. F. C. * * # Het Weer en de Oorlog Het weer van de afgeloopen week moet een geduchten invloed uitgeoefend hebben op de operatiën. Er zijn nog geen groote troepenverplaatsingen of marschen noodig geweest, die als van ouds onder den druk stonden, van de weersgesteldheid, die reeds, wat de snelheid van beweging be treft, groot kan zijn. (Wat nevel en regen alleen taktisch reeds voor gevolgen kunnen hebben, leert ons Waterloo: als Napoleon daardoor niet gedurende den voormiddag in zijn bewegingen belemmerd was geworden zou die slag op eene nederlaag vooi de verbondenen zijn uitgeloopen. En dit was in het hartje van het gouden jaargetijde.) Nog meer grijpt dit plotseling ingevallen koud, vochtig weer in op het moreel en physiek weerstandsvermogen. Deze oorlog is ontaard in een positie oorlog met veel graafwerk. Dit graafwerk wordt door het water, vooral in leem of kleiachtigen bodem en in het algemeen in grondsoorten, die geen water doorlaten, uiterst bezwaarlijk en daardoor is ook het verblijf in die modderpoelen wel het ergst denkbare. Het is een bekend verschijnsel, door de krijgsgeschiedenis geboekstaafd, dat aan beide zijden der tegenover elkaar staande legds het moreel daalt, naarmate de oorlog voortduurt. Door het voortzetten van den oorlog in het winterjaargetijde de afge loopen week was erger dan winter is wordt de kracht van een leger ondermijnd. Waarschijnlijk gelijken tenminste de Duit schers, wat het gewend zijn aan kil, nat weer betreft eenigszins op de Hollanders, die als milicien de wonderlijke gewoonte toonen, te velde bij manoeuvres opgewekter te worden naarmate het weer verzuurt en het terrein vermoddert en die onder deze om standigheden een schier onbedaarlijke nei ging vertoonen hun geheel liederen-reper toire met tailooze da capo's ten beste te geven. Maar in geen geval zullen de Duitschers, als de Hollanders, een weerstandsvermogen hebben tegen het kikker-paradijs, waarin het Westelijk oorlogsterrein langzamerhand is veranderd. De Pruisische veldtocht in 1787 in ons polderland heeft het bewezen. Doch voor de bondgenooten ziet het er erger uit. Men denke aan de ellende door Engelschen en Russen in 1799 in het najaar in NoordHolland uitgestaan. Wat moet er bijvoor beeld van een Provenc.aal worden bij der gelijk zonloos weer? Het ergste echter zijn de Indische, Arabische en Negertroepen er aan toe. Die menschen schijnen meer dan elk ander hoofdzakelijk door zon te bestaan. Zij lijken bij slecht weer te verschrompelen, zelfs in hun eigen land. Geen armzaliger ! aanblik dan een troep Arabieren in den regen, maar een Arabier in een natten sneeuwstorm geeft het besef van een oneindige tegen strijdigheid. Na de capitulaties van Sedan en Metz was het grootste deel der Turco's niet meer te velde en deze capitulaties waren niettemin afgeloopen lang voor den inval van het slechte jaargetijde. In dezen oorlog is voor die ongelukkige zonnekinderen het einde van de ellende niet te overzien. Wij hebben dat te hulp roepen van onderworpen Aziaten en Afrikaners steeds onverdedigbaar gevonden, nu eerst begint zich het onmenschelijke ervan te toonen. Hoe velen zullen, als hun eere kolonel Lord Roberts, aan longontsteking te gronde gaan, hoevelen met een ongeneeslijke borstziekte naar hun zonnig vaderland terugkeeren ? Voor Engeland en vooral voor Duitschland want om die twee gaat het ten slotte is deze oorlog er een van zijn of niet zijn, Frankrijk en België strijden tegen den vreem den overweldiger; de Europeesche strijders weten waarvoor zij zich offeren. Maar wat ter wereld hebben die Aziaten en Afrikaners er mee te maken? De ellende van die inlandsche kolonialen, daar in Noord-Frankrijk te gronde gaande met hun idealen en levenbeschouwing hemelsbreed afwijkend van die hunner blanke broeders" en heerschers is wel het meest terugstootende van dezen oorlog. Noch de Engelschen, noch de Franschen hebben zelfs de moeite genomen hen eenigs zins te acclimatieeren en zij juist weten als koloniseerende machten, wat het beteekent tegen deze wet te zondigen. Kort na het uitbreken van den oorlog zag men hier te lande allerwege cursussen in verband-leggen openen. Moet men daaruit de gevolgtrekking maken, dat de heerschende meening in den oorlog hoofdzakelijk verliezen verwacht door wapenen en niet door ziek ten? De oorlog is minder poëtisch. Hetgeen het volgend staatje uitwijst: ? 1812. Tocht naar Moskou. Het Fransche leger verliet in vijf weken van den overgang van den Niemen tot Witebsk 5500 man in het gevecht en 144.000 door andere oor zaken. 1854. Krimooflog Van de 300.000 Fran schen stierven er 20.000 aan verwondingen en 75 000 aan ziekten, terwijl op een sterkte van 98.000 Engelschen er 4600 aan hun wonden en 17 600 door ziekte omkwamen. 1866. Pruissen - Oostenrijk. Aan Pruisische zijde: Gewond 13 000 man, gesneuveld 4000; ziek geworden 85 000 man, waarvan gestor ven 5000. Bij de Oostenrijkers : gesneuveld 10.000, gewond 30.000, aan ziekte gestorven 11.000 man. 1870. Duitschers: gesneuveld 28.000, ge wond 88.000, zieken 475.000, waarvan 15.000 gestorven. 1877. Balkan oorlog bij de Russen: ge sneuveld 16.000, gewond 40.000, ziek 951.000 man, waarvan 54.000 man overleden. Russisch-Japanschen Oorlog: aan Japansche zijde: verliezen aan dooden en gewonden 218.429 man, aan ziekten 221.136 man. Deze cijfers zijn verre van volledig, zij dienen slechts om te doen uitkomen dat, hoewel de verhouding wat betreft verliezen door ziekten minder ongunstig wordt, deze toch altijd ongunstig blijft. De huidige oorlog toont in meer dan n opzicht overeen stemming met dien in de Krim, hoewel de hygiënische omstandigheden nu oneindig veel beter zijn, behalve voor de inlandsche troepen. Wat overigens ook bij ongunstige klima tologische omstandigheden een goede ver pleging en hygiëne vermogen, leeren de laatste oorlogen van Japan in Oost-Azië: Oorlog China-Japan: Cholera: op 1009, man 82.77 gevallen van ziek worden en 50.86 van sterven. Oorlog Rusland-Japan: geen. Typhus China Japan: op 1000 man: 37.14 ziek en '0.98 dood. Rusland-Japan: 9.26 ziek en 5.16 dood. Moeraskoorts China-Japan =j 102.58 ziek, 5.29 dood. Rusland-Japan: 1.96 ziek, 0.07 dood. Tusschen Oorlog en Vrede (Slot) Daareven zeide ik, dat de oorlogs-vrienden . vele deugden kunnen toonen, doch dat de voor ons besef primaire deugd: de men schenliefde, nooit hun woprden bezielt, zoodat ze vele waarheden zeggen en toch nooit waar zijn. Dit is waarschijnlijk niet toevallig zoo. Ook gevoelens, ten slotte, laten zich dwingen. Een gevoel, dat niet past in eene zekere levens-theorie, pleegt men moedwillig en niet zonder zekere ver bitterde dapperheid te onderdrukken. Waar lijk neen, wij zijn geen kleine kinderen, die ieder oogenblik hun heele gevoel roekeloos uitsto/ten?Wij zijn veeleer wandelende systemen l De kwestie is, dat wie zegt tegen den oorlog te zijn iets ontzaglijks wil of willen moet. Het gaat hier om ontzaglijke be langen en principes. Door alleen het symp toom der ziekte te bestrijden, maakt men het lichaam niet gezond. De vraag nu, waarvoor -wij ons gesteld zien, dunkt mij deze: wenschen wij, vór alles, de afzonderlijkheid der staten te hand haven, ja of neen l Is de moderne staat ons nog steeds de sterkste belichaming van het gemeenschapsleven, ja of neen? Erkennen wij een recht boven dat van dien staat, ja of 'neen ? Is die staat ons, in haar menschelijke betrekkelijkheid, iets absoluuts, of voelen wij hem als een betrekkelijkheid in de betrekkeltjkheden ? Wie den Staat wil, wil den oorlog. Want de Staat is een materieele en ideëele zelf standigheid, die zich krachtens de algemeene natuurwet te handhaven heeft tegenover andere zelfstandigheden, die nood zakelijk streeft naar uitbreiding van haar wezen en macht ten koste der andere, die den mannelijken strijd der concurrentie aanvaardt. Het leven is een rustelooze kamp van krachten, een eeuwige woeling. Dwaasheid, deze steeds in vreedzaamheid op te willen lossen l Maar het wordt een kamp van essentieel geestelijke krachten zoodra hij collectief wordt gevoerd. Een volk, dat vecht om zijn handels-heerschappij, vecht om zijn vrijheid en welvaart en meent dit te mogen doen daar het overtuigd is in zijn geheel een zekere idealiteit te vertegenwoor digen, welke schoener is en beter dan die der andere volken. Zoodra de levensstrijd zich bo ven den natuurdrift verheft, berust hij op gees telijke waarden. En een georganiseerde strijd, een strijd van massa's tegen massa's is altijd een boven-natuurlijke strijd. Alleen daardoor hebben de oorlogen de historie helpen maken, daar ieder volk een zeer afzonderlijk cultuurelement vertegenwoor digde, dat niet groeien en rijpen kon, zoo het niet afgezonderd Weef. En bet nare blufpatriottisme van dezen oorlog komt m. i. voort uit een instinctief besef van deze waarheid, terwijl zij toch geen noodzakelijkheids-macht meer heeft. Alle pathos is overleefd enthousiasme; het is gewelddadig herstelde overtuiging en dus het tegendeel van overtuiging. De geestelijke dingen laten zich niet straffeloos dwingen. Maar de oorlog, die groote geweldenaar, herschept wat dood was. De bittere realiteit Van het oorlogs-gevaar herschept een volken- en rassen-haat, die te voren geen reden van bestaan meer hadden. Zoodra de militante vaderlands-liefde in rustigen vredes-tijd niet meer zulk een vaste overtuiging in ons vormt, dat we er andere volken om verpletteren willen, zoodra wij de agressieve vaderlandsliefde als een eigen lijk onrecht voelen, zoodra de oorlog verkleind wordt tot een daad van louter zelf-verdediging, verbeuren wij het recht elkaar in den oorlog te vermoorden. Wie durft nog zeggen, dat er boven den Staat geen recht is? Het is een verouderd begrip! Wie kan de sterk internationale strooming ontkennen van dezen tijd ? De Staten worden met den dag meer afhanke lijk van elkaar! De handel zelf is het mach tigst middel geworden ter verwezenlijking van het internationale leven. (En wij heeten in de eerste plaats handelsoorlogen te voe ren !) De machtigste geestes-strooming van dezen tijd, de stroom van het socialisme, keert recht zich tegen het nationalisme In. De staatkunde van heel het Germaansche. en Latijnsche Europa is eensgezind demo cratisch. De geleerden van Europa werken samen aan nzelfde wetenschap. Het kunst leven van Europa is, in haar veelvormig heid, toch n. De godsdienstige en wijsgeerige overtuigingen van Europa bewegen zich in ne zelfde richting. En neen, wij kunnen elkaar niet eens meer haten, zoolang we niet, met 't geweer in de hand, dreigend tegenover elkaar gaan staan. Waartoe dat geweer dan toch ter hand ge nomen ? Op Engeland na voert vrijwel heel Europa een verdedigings-oorlog. Men heeft nog nooit zoo'n erbarmelijke domheid bij gewoond ! De groote domheid zelf bewijst, dat de wijsheid komen moet. Het gaat hier om zedelijke vraagstukken. Het gaat om de vraag, of zulk een oorlog ons rechts-gevoel bevredigt. Volgens de oorlogsapostels is dan ook een overwinning op het slagveld het bewijs van moreele en intellectueele meerwaardigheid. Alsof massa hier (voor niets gold! Alsof het kleine Fin land zooveel minder waarde had, dan 't groote Rusland l Die Weltgeschichte ist das Weltgericht, da Todte stille Leute sind", heeft Leo Polak ongeveer gezegd l En zelfs bij numerieke gelijkheid, waar blijft het Weltgericht"? Overwinnen zal dan het volk, dat 't grootst organisatie-genie bezit. Dit is veel. Is het alles? Het volk derabstrakte tendenties zal de beste veldheeren voort brengen; het volk, dat muziek-monumenten schept, dat wijsgeerige stelsels opbouwt, dat mathematisch begaafd is. De Engelschen en Nederlanders die praktische handelsen zeevaart-volken de Franschen, het volk der intellectueele intuïtie en der gevoels-spontanjteit, ze hebben in tijden van groote kracht zich ook strategisch doen gelden, doch militair zijn ze niet, niet zooals de Duitscher militair is. En evenmin als wij den officier de hoogste plaats toekennen in onze samenlevings-orde, evenmin kunne wij een volk de wereld-heerschappij toe kennen omdat het 't meest militair is. De elementen, die in den oorlog de over winning geven, omvatten niet het leven. Het onrecht van den oorlog is: dat het gedeel telijke al-overheersche'nd wordt; en dat nog wel op onzuivere wijze. Vór alles maatgevoel!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl