De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 22 november pagina 2

22 november 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

.4 , ' l ,1 ' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Nov. '14. No. 1952 De gedachte, die nu, om haar verlokkende realiteit, de hoofden tfer borlggshatejs het meert vèrfwH, is die van den Europeeschen . Staten-Bond. Zulk een-bond zou het mili tairisme wel niet vernietigen, maar hij zou 't toch zeer beperken. Een Europeesche Staten-Vereeniging schijnt het meest bereik bare ideaal. n als wij stil in onze kamer zitten, in onzen makkelijksten stoel, de handen over elkaar, dan dunkt de zaak ons zoo simpel, zoo verbazend redelijk en zoo belachelijk praktisch, dat we waarlijk niet snappen, waarom we haar eigenlijk reeds niet lang verwezenlijkt hebben... Het is zoowaar het ei van Columbus, hét wereldvermaarde Ei, dat het menschelijk vernuft voor de duizendste maal heeft gelegd. Moge het kieken gedijen I Is ras-verschil zulk een belemmering, waar Zwitserland sedert eeuwen drie rassen vredelievend vereenigt? Werkt een durende vrede-toestand zoo verslappend, terwijl Amerika, nu al vijftig jaar lang geen oorlogen voerend die 't volksbestaan noemenswaard beïnvloedden, hét paradijs van geestkracht is? Men ' vergeet' even wel/dat de stichting van den, Europeeschen Bond een ontzaglijke hervor ming zou noodig maken. En Europa is oud. En al wat oud is wordt vol complicatie. Europa s zér gecompliceerd... Wij hebben historische overleveringen, historische zondenendeugden... Daarbij: wildëze statenbond een levend organisme zijn en niet een dood-doener, wil hij krachtig zijn en niet verlammen, wil hij menschen kweeken en niet Jan Salie's, wil hij vrijheid brengen en geen kunstmatige dwang worden, dan moet de samenhang van dien bond ook heel vast zijn, zoodat 't belang van den n het belang wordt van allen. Zoolang wij, het kleine 'groepje Nederlanders, afzonder lijke rechten houden op het onmetelijke IfldiëVtefWfll Duitschland zich met een paar poovere kolonietjes moet vergenoegen, is die bond geen broederschap, maar zal ze een reden zijn van afgunst en een kunst matig ding. De bond moet zijn een volks bond, en niet een artificieel grapje van wantrouwige diplomaten. Men make zich geen illusies! Aan het'eind van dezen dolle-hondenoorlog" zal de tijd geschikt zijn om het denkbeeld van den Staten-bond te verwezen lijken: de naties zullen zich ten doode uit geput voelen, de radelooze financiers en handels-potentaten zullen snakken naar be stendiging van den vrede, de hangen zullen tot alles bereid zijn, wat hun de veiligheid verzekert. Maar met zulke gevoelens schept men niet iets, dat groot is! Vrees is geen kracht. De algemeene flauwheid en zwakte kunnen de vredes-idee mogelijk maken, even els Het Christendom sterk werd doordat .Rome reeds verzwakt was; maar ten slotte komt 't aan p de kracht van 't Overwinnende Nieuwe, zooals het toen alles aankwam op de geloofskracht der eerste martelaren. Met de negatieve banghartigheid n ver moeienis zijn scheppende krachten, maar het positieve geloof, het positieve rechtsgevoel, de positieve menschelijkheid. Zonder religie en moraliteit is met deze wereld niets aan te vangen. Jk vertrouw niet op de hangen, maar op 3é* dapperen. Ik vertrouw op het volk, op n tot hooger en unlverseeler socialisme bekeerd volk. Het volk van Europa, dat wijzer is en trouwer, dan de regeeringen, welke er vaderlijk over beschikten: het volk moet redding brengen. En hoe slaafs heeft dat volk over zich laten rechten! Hoe ergerlijk is velen het socialisme geweest, dat niets deed dan knikken' en buigen. Wij hadden ons niet moeten ergeren: wij konden weten, dat 't zoo zou gaan. De socia listen' zelf hadden 't immers bij voorbaat gezegd! En al hadden zij het niet gezegd: llllllllllllllltlllllllllllHIIIIUIMHIIIII FEUILLETON UIIIIIIIMIIIimilllUUmimmimillllUllllimiflIlUIHIIIIIUIIIIIIIIIIIIIUUl DE BELG Bevredigend»hoewel onwaarschijnlijk, tijdbeeld in een zér decent bedrijf DOOR D. TH. JAARSMA D e z.g. vluchteling. De fllia hospitalis (naar den burger lijken stand: Greta Aleida Johanna Maria) De vader De moeder (zwijgende) EERSTE TOONEEL Den fantasie-rijken lezer, wien bij de lezing van het opschrift, reeds terstond veel verschrikkelijks in de gedachte mocht zijn gekomen, zij aanstonds gewezen op de absolute verwerpelijkheid aller zoodanige supposities belachelijk bovendien in met Duitsche waarheid gedrenkte neutralen. Er is geenerlei reden, zich over het drama tisch gebeuren, noch over de dramatis personae- ongewoon re verontrusten, 't Komt wel meer voor! En met nadruk verzoek ik dus mijn achtenswaardige landgenpoten, die, na den Belgen hun penning te hebben geofferd, rechtmatig zich in een wei-aangename gewetensrust mogen verheu gen, dezelve rust niet te verlaten, noch op welke wijze ook te doen storen, door de lezing van mijn immers geenszins schokkende of malevolente schets. Wij bevinden ons, laat ons zeggen: onder den rook van Amsterdam. En wel in dat, ietwat achteraan gelegen, gedeelte des hofs, behoorend bij eene propere dorpsrentenierswoning, waar een lief wit-en-groen prieeltje degelljk-net staat uitgebouwd. Men zal toe geven: het oord is ongemeen vreedzaam te noemen. De kat spint op den drempel, en rondom is 't gepik van kippen. De glimmendste hollandsche zindelijkheid blinkt ons tegen, en er hangt een sfeer van aparte, warm-omvangende gezelligheid. Er laat zich niets fantastisch denken de realiteit is nuchter-koel, en bovendien correct-zakelijk. Ter weerszijden der kleine tuintafel: de zoogenaamde vluchteling en de knappe renteniersdochter. Naast de Filia Hospitalis, op koperen theestoof een dito ketel; op den disch, in strenge slagorde, het boersche theegerei: men verwacht er blijkbaar meer deren. De thee het is namiddag de thee is getrokken, en Greta-A.-J.-M. schenkt in. Haar gebaren, doi-perlijk-ernstig, zijn waardig en van een zachte toewijding. In de wijze, waarop zij den jonkman het voor hem bestemde kopje overreikt, terwijl zij hem vriendelijk-aanmoedigend hoe kon het andera gaan dan het ging, waar wij/ dat socialisme zich met den dag meer verpolitiseeren zagen? Men was bang den Don Quichotte te speten. Men dacht telkens aan het kleine voordeel van nu. Men huldigde een utiliteits-moraal, die in 't geheel g«en moraal Is. Indien dit socialisme overwon, den ware 't een ramp voor de menschheid. Dan waar lijk kon de wereld gerust indommelen en haar vroolijke welvaart vieren op goedig dierlijke wijze. Dan was er geen hartstocht, geen hoogheid, geen trots meer p aarde, maar de meest béte geluks-verstandigheid. Wel zijn wij ver van 't socialistisch ideaal verwijderd... Maar indien het volk wezenlijk was geweest een volk van geloovers, een volk dat niet knoeit met idealen, doch blijft zoeken en streven naar het verre, naar het onmogelijke zoo ge wilt, dan had het nu misschien de kracht gehad den oorlog te verijdelen. Wie waarachtig praktisch wil zijn, moet hoog doelen. Maar door telkens zich af vragen, wat onder de gegeven omstandigheden" het nuttigst is, door steeds het kleine van nu boven het groote van straks te stellen, door te rekenen in plaats van te gelooven, zal men ook nu niets bereiken. Wij hebben geloovers noodig en helden, geen politici en tactici. Ik heb mij niet verbaasd over den gang van zaken.'Het was overeenkomstig het materialistisch wezen der huidige sociaal democratie het geloofsleven uit te moorden en te smalen op wat zweemde naar mystiek." Het leven is niet een zaak van berekening en wetenschap alleen. Het is een eindeloos heid en een wonder; het is een zaak van geloof en gevaar. Wij hebben helden en geloovers en geestdriftigen noodig. Wij hebben niet noodig menschen van pap, maar menschen van vuur, menschen, die wijs zijn en nochtans gelooven. JUST HAVELAAR * ? Muziek in de Hoofdstad Diepenbrocks Marsyas Sinds fde Marsyas"-muziek voor 't eerst klonk uit de geheimzinnigheid eener over dekte orchest-ruimte, welke den klank geheel verinnerlijkt en doet zingen als de tweede stem der tooneelspelers, is er zooveel tijd voorbijgegaan met zooveel nieuwe sensaties, dat de droom te ver terugweek in de herin nering om intact en bedwelmend opgeroepen te kunnen worden. Ik kende Marsyas dus niet meer en nergens personifieerde ik de fluit tot een faun of de zonnefeestende melodie, welke even streng is als mild en schrijdt op eenantiek vers-rythme, totPhoebus Apollo; deze zijn nochthans de duidelijkste. Marsyas moest ten slotte wel eene symphonie worden en ik hoorde de laatste uitvoering der suite" (onder leiding van Evert Cornelis) ook enkel symphonisch. Een nieuwe triomf dus der absolute muziek", het schild der klassikers. En alle werken deelen ten slotte hetzelfde lot. De Humanisten hielden graag Platonische dialo gen en men moet het er vór houden, dat hunne disputen over de verhoudingen tusschen woord en toon, al zijn ze gevoerd met de felheid, die van den stilstand der aarde een brandstapel-vraagstuk maakte, niets waren dan zeer curieuse en verheven dilettantismen, gelijk de controversen van Gluck, van Wagner, van de Debussyaansche Guelfen en Ghibellijnen, die polemiseeren in plaats van den meester en op denzelfden basis als de andere. Ieder middeleeuwsche codex toont aan, dat eene mis van Josquin de Pres, van Palestrina, van Obrecht, gecom poneerd werd als absolute muziek; men noteerde niet eens den tekst, gelijk de Gregoriaansche manuscripten nauwlijks de muziek iiiiiiijiiiiiiiiiiiiimtiimiimiiiiiimiiiiii iiiiiiiiimitimiiitiitmiiii toelacht, vindt de intelligente toeschouwer onmiskenbaar al de gegevens, noodig voor de plausibele conclusie, dat zij van ze kere avances niet afkeerig, en voor zuiver-menschelijke aandoeningen niet on toegankelijk is. De handeling geschiedt binnen de intimiteit van gedempt herfstlicht: overhangend geelbruin loover scheidt het binnenste van daarbuiten, 't Wittig grintpad ligt knus geharkt; tusschen de boomen op het grasveld spelen loom plekjes najaarszon. Er is een sympathiek stemmingsvol gebom van de beschaafde schieterij bij Nieuwpoort; overigens niets dan vrede en stilte. De z.g. vluchteling is een jonge man van herculische gestalte, en acteert uitnemend-beheerscht zijn vluchtelingenrol. Ineengedoken, als verpletterd onder zwaar lichamelijk en geestelijk lijden, hangzit hij op zijn stoel. Met tragen knik, gelaten-be rustend, heeft hij, quasi-absent, zijn kopje aanvaard. Als daarna zijn gelaat zachtweemoedig voor zich uitpeinst, schijnt hij de nu en dan schichtig spiedende Filia ongemeen sympathiek. Hij is prachtig op dreef en gevaarlijk voor argeloozen. De filia hospitalis is een ongeveer twintigjarige dorpsschoone, voor wie de wereld grootendeels ligt toegedekt als een nog onbekend, geheimvol wonder. Na hare plichten te hebben vervuld, is zij bescheiden weer gaan zitten, en hervat haar uitgebreide bezigheden aan een zeer omvangrijk vrou welijk handwerk, met bestemming voor de forten. Haar uiterlijke rust intusschen wordt niet door eene innerlijke geschraagd. Ener giek peinst zij op middelen, om den zwaargetrofferie afdoend tot een praktisch dadenrijk terug te voererf, en den in-z lkeen-lijden-geabsorbeerde overtuigend attent te maken op de immers nog resteerende aantrekkelijkheden van het leven in neutrale zone. Het is even hee! stil. Filia Hospitalis (voert een ichte charge uit): Enne... dertig uur aaneen hadt U in den kelder gezeten? De z.g. vluchteling (weet, hoewel onmiddellijk naar de voorste linies snellend, volmaakt den juisten blik en toon te treffen): Dertig volle uren FiliaHospitalis: En toen is u pas gevlucht! (ziet bewonderend naar hem op). Was u niet schrikkelijk angstig? De z.g. vluchteling (zich bedreigd wetend, verschanst zich onmiddellijk in de kunstig geconstrueerde loopgraven van grifweg verzonnen leugens en vaag-onüiouën krant-fragmenten, zonder evenwel ook maar n moment den schijn te verzaken, van alles opnieuw te doorleven): En hoe... als 'n gek! Hoe 'k die Volksstraat ben doorgerend... doorgerend- in z'n volle lengte?Hoe lang dee 'k er over: 'n mi nuut Misschien vijf... misschien 'n kwarnoteerdenbij het liturgische latijn. De utopieën van de eerste stichters der opera bleven geen tien jaren idealistisch en wanneer de muziek niet heerschte dan heerschte de renaissancistische mise-en-scène, diékost baar was als een schilderij van Titiaan. In de achttiende eeuw paste alle muziek op alle teksten en men vroeg slechts of er muziek genoeg was in een stuk, wat vroeg of laat ook gevraagd zal worden, wanneer Wagner gaat godenschemeren. Sinds de achttiende eeuw is de quaestie onveranderd, slechts de muziek is onophoudelijk vermeer derd en luidruchtig opgehoopt, alsof iedere componist den veistandigen raad van Grétry (en den eenigen practischen) wilde volgen, die zegt, dat men bij een slecht vers hard moet laten spelen, doch een goed vers daarentegen niet mag dekken met den klank. De muziek is in de dertiende eeuw een op zich zelf staande kunst geworden en sedert vond men geen enkel verband meer tusschen woord en toon, tusschen beteekenis en inhoud, dat niet oplosbaar is, dat men zelfs vrijwillig wegdenkt, wanneer wij de hoogste streeling onzer gemeenschap met het werk bereikt hebben, al ware het woord of de allegorie der klanken slechts de mystagoog der geheimen, die ons leidt tot de poort, waar de laatste sluier valt en de muziek onthuld wördmn haar eigen, schoo.nheid. Men zou de luisterrijke melodie uit Marsyas maar half bevroeden, wanneer men haar hoort als begeleiding van Phoebus, zelfs al zag men .er de corona der zon bij. De schoon heid eener melodie is niets anders dan hare realiteit, en deze realiteit is het laatste cri terium van een muziekstuk; zij is ook een fatum, dat alle muziek beheerscht, van af de oud-Nederlandsche school tot onze tijdgenooten. En alle muziek deelt het lot van Marsyas, die gerukt werd uit de schede zijner ledematen" alsof Phoebus nóg naijverig was op elke betoovering, welke niet apollinisch is. Ik heb Marsyas, (een werk, dat voor mij de jeugd zal symboliseeren, wanneer ik oud geworden ben) met buitengewoon veel ge noegen gehoord in zijne nieuwe gedaante: als pure muziek. Eene muziek hooren zonder phantasma's, zonder fatamorgana, en toch geboeid zijn in paradisische verrukkingen, is het grootste geluk; een zang van boschgeruchten en omhuld maanlicht is mij niet zooveel waard als de simpele noten van zulk een lentenacht, wanneer zij de illusie en bekoring schenken der muziek. De ver rukking (de voorwaarde om niet te Parnassisch téworden en klassiker der absolute muziek) bezit Diepenbrocks Marsyas en den magischen adem in elk geluid, dat altijd teeder klinkt en liefelijk. Dit werk is ook schoon van vorm, doch versta onder vorm niet de twee contrasteerende thema's" der academische symphonie, welke elkaar het kippengevecht leveren, waarvan geen der beide personae dramatis ooit overwinnaar is! Daarover mogen de conservatorium leeraars nog eenigen tijd twisten. Wijl de zeer bekoorlijke Marche cossaise vooraf ging dacht ik wederom aan Diepen brocks verhóudiJHg tot Debussy. In Pelléas et Mélisahde vindt men de woorden van den ouden A'rkel Si j'ëtais Dieu j'aurais pitiédu coeür'des hommes" en dit godde lijke alleen past niet bij de wereldbeschou wing van Debussy, terwijl de muziek van Diepenbrock er door overstraald wordt. Ook in hun ethische hoedanigheden staan deze twee meesters lijnrecht tegenover elkaar. MATTHIJS VERMEULEN llimillltlllllllllllllllllllllllimillllllllllllllllMllllllllllllMIIIIIMMtlllMMII tier! 'k Weet 't niet, 'k was gek van angst... straat na straat ben 'k doorgehold... (alle hulptroepen van sombere stemgeluiden krij gen bevel onmiddellijk op te rukken:) En overal dat gehuil en gefluit in de lucht... en 't springen vór, achter je van de shrapnells en granaten?En de stad, die brandde, brandde!... En toe 'k eindelijk aan 't station was Filia Hospitalis (zérgeïmponeerd; doch, schoon hem op z'n woord geloovend, toch boersch-naïef en vrouw genoeg, om zangerig te interrumpeeren) : Zeggen jullie ook station? De z.g. vluchteling (betrapt, maar met de gewiekstheid van de in 't nauw gedreven rat>: Station en statie... je zegt 't beide wel. (Intusschen op vorig onder werp terug): 't Zal... la's kijken... ja 't zal vijf uur geweest zijn FiliaHospitalis: Vijf uur's middags? D e z.g. vluchteling: Sjuust, vijf uur 's middags. Filia Hospitalis: Maar ik dacht toch ... toen u ankwam ... toen zei je toch van 's morgens ... dat je 's morgens vroeg gevlucht was? (gerechtvaardigde span ning). De z.g. vluchteling (houdt zich prachtig. En zeer stellig valt de zoodanige lezer gedocumenteerd te misprijzen, die niet respekt krijgt voor den jonkman, nu hij zon der nige verwarring, achteloos van zich wég-spreekt): Zei ik ? Dan zal 'k me, in de eerste opwinding, toen zeker vergist hebben. 't Was wel degelijk 's middags! Om vijf uur... 'k zie de klok zóvoor me... vijf uur pre cies was 'k an 't station. En om drie uur was de laatste trein naar Holland weggerejen... Wat nog vluchten wou, most loopen (waardig-menschelijke ontroering in de ge volleerde stem): En o! toen 'k buiten de stad kwam ... al die weg«n zag... zwart ?van menschen ... de ellende... de verbijste ring ... nooit zullen 't menschenhanden kennen beschrijven! Filia H o s p i t a l i s : ('r zwaarste bat terij menschelijk meelij onmiddellijk in 't front brengend; innig): Vertel 'r es wat van... tóe! D e z.g. vluchteling (dit wordt een lastig dilemma. Doch... ventre a terre erop los! Hij zal er zich wel doorheen slaan): 'k Was 't westen ingevlucht.... de Schelde over.... en toe 'k eindelijk in Hulst ankwam.... Filia Hospitalis: In Hulst? En straks zei je: in Esschen ? D e z.g. vluchteling (staat op, bruusk en heftig; tast vol ontzetting naar zijn hoofd; in monumentaal verbeelde wan hoop) : Heb ik heb ik dat zélf ge zegd ? O m'n hoofd mijn hoofd... dat ik nog niet gek ben... krankzinnig... na die vlucht... die ontbering, dat omHet Schoonste (?De indruk, dien ik gekregen heb, is overweldigend. De geestdrift der sol daten, die kracht, die moed, welke zich overal openbaren, is het schoonste wat ik ooit in mijn leven gezien heb, schrijft Sven Hedin." Tel. Zij werden dan met de bajonet er 'uitgekieteld'". Brief in de Vossische Zeitung.) 't Is 't schoonste dat 'k ooit heb gezien in mijn leven," Heeft Sven Hedin, volgens de bladen, ge schreven : Die geestdrift, die kracht en die moed! De indruk is mooi, overweldigend, prachtig!" Hij schrijft het in termen, bewondrend en krachtig. Zijn pen is gedoopt in het bloed. Is dat nu het schoonste ? Ellendig geschetter t Maar oorlog is lijklucht, en oorlog is etter, En oorlog is haat en venijn! Verbranding, verwoesting van huizen en gaarden, En oorlog is stank van de krengen van paarden, Verminking, vernieling en.pijn! Daar liggen de lijk' in 't gedrang en de volte, Een romp zonder armen... zeg, zie je de holte Waar d' arm zat, gescheurd bij de borst? De wormen zijn nu al den mond ingekropen, Het haar zit gekleefd, en het oog isbeloopen, Het bloed is gedroogd en gekorst. De hersenpap druipt daar dien knaap op de wangen, Het linkeroog blijft uit de oogholte hangen, Een vinger ligt ginds op den grond; Daar liggen de stompjes van armen en beenen, Hier hoor je het schreeuwen, daar 't kreunen en stenen Nog zacht uit den stervenden mond. Wat is meetkunde-onderwijs? Wat is ns meetkunde-onderwijs? I. KLEEFSTRA. Leerboek der Meetkunde. Groningen, Noordhoff. Nettenknopen staat tot vissenvangen als de wiskunst tot de empirie, en alle reken meesters van de wereld kunnen geen tittel of jota aan onze kennis-van-de-werkelikheid toevoegen. Zuivere wiskunst is zuivere logiek en dus: zinne-loos. Meetk u n d e daarentegen is fysika. Fysika, waaraan wiskunst te bedrijven valt, als poëzie aan 'n stuk menselikheid. Maar daarom is 'n mens nog geen gedicht en de natuur geen probleem. Kunst nu kan niet onderwezen worden, enkel vrij gemaakt. Blijft dus: meetkundeonderwijs. En meetkunde-onderwijzen is de empirie zórichten op vorm en beweging, dat het wondere netwerk zelf, waarin ons denken ons weten vangt, doorschemert. Zó, dat het rythme voelbaar -wordt, waaraan we de makelij vermoeden te benaderen van wat we dan aan ziel" mogen hebben. En dan zó, dat het des kinds is. ? ? Dat is meetkunde-onderwijs. En wat ons meetkunde-onderwijs is? Een gruwel. Onze meetkundige leerboeken en onze meetkundige methodes zijn een gruwel voor het aangezicht der wiskunst. Wat jammer is, maar niet zo heel erg. Ze zijn echter ook een gruwel voor het aangezicht van het gros onzer leerlingen. En dat is erg. Wilt ge een meetkundeboek, dat zuiver wiskunstig is ? Goed, maar dan moet het in pasigrafiese symbolen geschreven zijn. zwerven... doelloos voort... met de dood op de hielen ... Filia Hospitalis (de batterij is in volle werking; 't vuur is sterk geconcen treerd op de herculische gestalte. Zij is verbleekt, en heeft moeite hare aandoening te beheerschen als ze zacht-ontroerd lispelt): O menheer toch !.... D e z.g. vluchteling (glimlacht bijna, om een blijde zekerheid. Doch niets ver raden nu, het doel is na. Beheerscht zijn, en acteeren, actéren, acte eren Hij richt zich op als om een orizegbren last af te wentelen. Teeder intoneerend, smart in de stemj: Menheer? Waarom nog altijd dat menheer?" En waarom altijd u"? Gisteravond zei je toch wel ,je" (In zijn gelaten-deemoedige houding is het voornemen onmiskenbaar om ook dézen nieuwen last tot het uiterste te dragen). Filia Hospitalis (geraakt in zicht baren zelfstrijd ; trilling in de stem): U moet er maar niet boos om wezen Ik weet niet ik bedoel 't niet zoo.... ik moet er nog aan wennen (Moeielijkheden in de binnenlanden van haar verontruste meis jesziel). De zg. vluchteling (deze kans moet benut worden. Daarom nu niet verder op ingaan. Behaalt belangrijke strategische voordeelen door 't tragisch hoofdschudden van beproefden man. Na eene stilte): Had de krant nog wat ? Filia Hospita)»s (schudt ontken nend) : Och die krantesi!.,.. (Dit is dom. De herculische was immers zelf ook redakteur. Moet onmiddellijk hersteld worden. Nu vriendelijk): Hoe beet die krant ook maar weer waar u waar jï:j redacteur aan was ? De zg. vluchteling (prachtig; de laatste verschansing? Dan maar stevig duitsch-liegen): De onafhankelijke Gazet. Filia Hospitalis (Het is eene ge beurtenis, important, dit van den redakteur zélf te hooren. Een beteekenisvol man; en die zooveel heeft doorgemaakt. Geleerd, en toch eenvoudig. Streelt nu de woor den) : De onafhankelijke Gazet! Gazet zeggen jullie, hè? En statie voorstation. En b a n e voor weg. Maar u spreekt zuiver hollandsch! (naïef) 'k vin Vlaamsch wel mooi anders! 'k Lees wel 's Vlaamsch echt mooi van Streuvels ! De z.g. vluchteling (weemoedig, wijl dit mogelijk helpen kan): Streuvels ja en de andren arme, ongelukkige kerels wie léft er nog wie behou den we? (Er is even een heviger bonzen in de lucht): Hoor je dat ? Daar gaan er weer da's daar bij Nieuwpoort Filia Hospitalis (in nederige ont zetting) : Vreeselijk; vrëéselijk ! En te denken dat door elk schot dat jezelf ook (stokt; het is onzegbaar). Die daar, die den ander niets, niets! kan ver wijten, Staat klaar om hem daadlijk den schedel te spleten, Hoe 't oog hem van beestigheid straalt! Omdat een troep veilige hofdiplomaten, Met seinen en telefoneeren en praten, Dat eenmaal zoo hebben bepaald. O, God, onze Vader! Wij danken U allen: Daar is er net een in de wolfskuil gevallen, De punt van de paal door zijn pens! Wij haten hem vurig geheel naar behooren, Omdat hij in 't andere land is geboren, Een half uur over de grens. Nou ja, maar je hoeft het zoo cru niet te zeggen, Je kunt er toch ook wel een bloempje op leggen, Je zegt het zoo eng" en onguur; Je kan 't ook met grappige namen betitelen, De Vossische Zeitung sprak laatst al van kietelen"In 't algemeen heet het Cultuur". 'k Hoor liever van geestdrift" en helden moed" zingen, Van edele strijdlust" en dergelijke dingen, Van pal staan"... hoe-heet-het-ook-weer? En als we de bloem van de natie zien vallen, Cadavers, gestapeld op hoopen en wallen, Dan noemen we dat: 't Veld-van-Eer!" De beest-mensch in deze verschriklijke tijden Geniet van het hakken en steken en snijden. Het schoonste!! Armzalige zot! Neen, Sven Hedin, nu is 't de Glorie van 't Slechte'! Want als je geen beest bent, dan kun je niet vechte', De oorlog is... walchlijk, is... rot!! CHARIVARIUS Dan moet er niet in gegocheld worden met begrippen" Of wilt ge een meetkundeboek, datpedagogies is? Maar dan moet het land der zuivere logiek, waar uur noch tijd" is, in 't ver verschiet blijven. Dan moet de wegdes-begrips (Tao-te-king!) eerst gewezen en gebaand worden. De weg, die gaat langs het niet-begrip. Want dit moeten discipel en meester beide allereerst weten: dat het niet-begrijpen een moeiliker kunst is dan het begrijpen. Allereerst. Want het nietbegrijpen, het duidelik bewuste en scherp afgebakende niet-begrijpen moet in ieder biezonder geval aan het ware begrip voorafgegaan. Erin overgaan. Welnu, dat niet-begrijpen wordt onze jongens meestal gründlich abgewöhnt." Wie 'n paar jaar ons meetkunde-onderwijsnaar-het-oude-recept geslikt heeft, diens keelgat is wijd genoeg geworden, om nu ook alles te slikken... tot Hegel en de we reldoorlog kikluis! Ik ken maar n pedagogies meetkunde boek, en dat is het boek van Kleefstra. . * ' Het boek van Kleefstra heeft vele gebre ken, waaronder n groot gebrek: het is niet radikaal genoeg. Anders zou het be ginnen met de stereome-trie. Met eer»bol, en een kubus, en een schroef. Vooral .met 'n chte schroef! Maar dat kan déschrijver niet helpen: 't mocht niet, vanwege het debiet. Waarvoor het trouwens toch weer t e radikaal is. En dan verder kleinigheden. Zo is 't bij voorbeeld hier en daar fout. Maar dat hindert minder, hindert eigenlik helemaal niets, want het heeft geen faux-air-van-blikken-logika. En dan: van die gebreken heeft het ruim schoots les qualités": iiiiiiHiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiif immuun De z.g. vlucht eli n g (nonchalant): Ja waarom niet ? Louter toeval.... O as 'k niet tijdig in die kelder was kennen kruipen as 'k geen burgerpak gevonden had ik moet er niet aan denken: (On-' verhoedsche aanval) : Ben je blij, dat 'k ont kwam ? Filia Hospitalis ('tgehoopteoogehblik is daar. Ingetogenheid nu; confusie; en zwijgen). De z.g. vluchteling (dan maar 'n ultimatum): Ben je daar misschien niet 'n hél klein beetje blij om ? Filia Hospitalis (zwijgen ; verheer lijkt zijn. Strak naar buiten staren. Voelen hoe hij achter haar staat, en heel dichtbij gekomen is). De z. g. vluchteling (éns moet 't toch wezen; zacht en ontroerd): Greta! Filia Hospitalis (verheft zich vol zalige verwachting van haren zetel; staat sprakeloos en beplukt 'r bloes). De zg. vluchteling (dringend). Je zei straks... ik was... 'k was de beide laatste dagen zoo stilletjes... Wét je... heb je'r 'n idee van... wat me allemaal door m'n hoofd ging? (Vorderingen. Zijn linkerhand rust op haar linkerarm. Doet, of hij zich plotseling samenvat). nmaal moet het toch ooit weer vrede worden ... een maal keert een ieder naar zijn haards,tee terug!... (Andere hand op andere arm. Diepe ontvoering in de stem): Grèta... as de oorlog over is... Greta! Koor je me ?... (Fatale situatie. [Capitulatie onver mijdelijk. Hij leg;t den arm om haar leest): As de oorlog over is Greta... kindje... 'k wou je vragen ... (Men is genaderd tot het zoogezegde (tout petit) moment suprême.) TWEEDE TOONEEL Indien ik intusschen, welbeminde en erentfeste lezer, mij op juist dit oogenblik ge noodzaakt zie, den facheux troisième aan te kondigen, zoo verzoek ik u zeer instantelijk, mij niet van opzet te verdenken overtuigd als gij zijt immers zijn kunt, dat mijnerzijds het menschelijk-mooglijke volbracht is, het bosch stijf-net prieel te herscheppen tot een oord van geneuchten. Beheersch U dus, zoo bidde ik, zoowel in uw (zeer vergeeflijke!) teleurstelling, als in uw (s.v.p. niet al te klaarblijkelijke) verwarring om de Onver hoopte kleine stoornis-geen van beide stond het in mijn macht, helaas, naar den mensch gesproken, te beletten. Zoodra gij echter u ontworsteld hebt aan uwe aandoeningen zie boven! en u in zoodanigen gerestaureerden staat bevinden zult als wenschelijk is voor hetgeen is komende, verzoek ik aan stonds u te mogen geruststellen (tot uw gerief) over den troisième, wiens persona liteit, het is ontnuchterend, gij geïncarneerd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl