De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 29 november pagina 2

29 november 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

T,1 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 29 Nov. '14. No. 1953 en zich elders tot een beveiligend defensief bepden, zelfs al zou dat een (tijdelijk) ver loren gaan van grensgebieden elders ten gevolge hebben. Pruisen heeft onder Frederik II eveneens naar drie fronten oorlog moeten voeren onder ongunstige omstandigheden. Er is reden voor Duitschland en zijn bondgenooten zich de leus van Alter Fritz: Wie alles dekken wil, dekt niets," te herinneren. De Artillerie in dezen Oorlog Deze oorlog staat wel in het teeken der artillerie. Wij hebben eerst het effect van het zware nieuwe belegeringsgeschut gezien bij de stellingen van Luik, Namen en Ant werpen, alsmede tegen eenige geduchte Fransche vestingen en forten. Al spoedig daarop trokken de berichten de aandacht over den ongekenden invloed der artillerie bij den oorlog in het open veld. Op het Oostelijk en Westelijk oorlogsterrein zijn de schokkende relazen van beide zijden der gevechtsfronten in dit opzicht in harmonie en, voorzooverre na te gaan, is de artillerie der Franschen wel bijzonder geducht. Aan beide zijden echter kan de uitwerking mo reel en materieel vernietigend worden geacht. De oorzaak van dit verschijnsel is te zoeken in drie hoofdfeiten : l o. in de voor treffelijke waarneming der vijandelijke doe len en de juiste controle der schoten door de vliegeniers; 2o. in de groote volmaking van kanon, projectiel en kruitlading ; 3o. in het, om zoo te zeggen, meer natuurlijk nor. maal gebruik der artillerie in het terrein, ook als gevolg van de ervaring in dit op zicht zoo te velde als in de laatste oorlogen met dit gevoelig wapen opgedaan. Men denkt, dit lezende, bij die volmaking in de eerste plaats aan technische oorzaken en ongetwijfeld zijn deze niet gering, maar het zou een dwaling zijn te meenen, dat zij hier de hegemonie voeren. Zeker, de nieuwe uitvindingen, bij de moderne artillerie en de vliegkurist in toepassing gebracht, zijn uitsluitend te danken aan het intellect. Maar ouder welke omstandigheden moeten hier de vliegmachines en het volmaakt instru ment, dat kanon heet, worden gebruikt? In dit praktisch gebruik juist zit het zeer groot verschil met de toepassing, bij voorbeeld, van een nieuwe vinding op industrieel ge bied. Vliegen is voor den mensch op zich zelf reeds gevaarlijk. Maar hóe wordt dit boven een dood en verderf brakend terrein der vijandelijke posities, bij weer en on weer, terwijl er goed en snel moet waar genomen en bericht gegeven worden? En bij het oorlogsgebruik der kanonnen is het al weinig gunstiger. Die vernielings instrumenten en hun'projectielen zijn, zooals gezegd, uiterst gevoelig en veelzijdig. Zeker, hun behandeling is voor de bediening der stukken tot het eenvoudigste, het automa tische bijna teruggebracht en dit is betrek kelijk met de leiding van kanon en batterij ook het geval, maar kleine fouten hebben kier steeds groote gevolgen en brengen de uitwerking, waarom het dan toch gaat, dadelijk tot nul. En die nauwkeurige samen gestelde handeling, die het artillerie-vuur is, waarbij het werk van den hoogste tot den laagste in elkaar moet grijpen als de schakels van een ketting, moet worden volbracht in voortdurend levensgevaar, onder den aanblik van doode en gru welijk verminkte kameraden, onder het helsch kabaal en den, even helschen aanblik der om de vurende batterij inslaande en uiteenbarstende vijandelijke projectielen. Het is daarom een dwaling te verkondigen, dat de tegenwoordige oorlogvoering geen moed meer vraagt, m. a. w., dat hetgeen den oorlog vroeger in dit opzicht zou heb ben geïllustreerd, verdwenen is. Het tegendeel i( eerder het geval. Kon vroeger de dierlijke moed van elk soldaat een zoogenaamde held maken, nu is daarvoor eene harmonische werking van intellect, bewuste wilskracht en zelfbeheersching, naast het wegdringen van het in deze tijden zoo ontwikkeld besef van eigenwaarde, noodzakelijk. In het vroe gere gevecht op korten afstand, kon men zijn tegenstander in de oogen zien, de wei felaar had een kans zich door vooruit te stormen en er op in te houwen ontspanning te geven, zooiets van de in den hoek ge dreven kat of rat, die haar belager aanvliegt, een lafaard kon onder die omstandigheden dapper schijnen. Bovendien zag, gevoelde toen ieder strijder, ieder individu, zijn per soonlijke waarde, door het onmiddellijk waarneembaar effect van zijn stoot, houw of schot. Dit gold zelfs voor den artillerist, die na het bepalen van de elevatie en het richten met een, twee of drie vingers op het kulas van zijn stuk, onmiddellijk na het commando vuur" de uitwerking van zijn kogel- of schrootschot waarnam in de als kegels omtuimelende mannen der op korten afstand opgestelde gesloten, dichte vijan delijke slagorde. De krachtig moreele steun van het waar neembaar effect der inspanning van elk strijder is op de hedendaagsche lugubere leegte der slagvelden eene zeldzame uitzon dering geworden. Het gevaar is onzichtbaar, alom, onverwacht, plotseling. Dit put uit. Men kan weken te velde zijn geweest en gewond weer naar huis zijn gekomen zon der eene vijandelijke uniform te hebben aanschouwd, zonder een vijandelijk kanon te hebben zien afvuren ; slechts dood en verminking, onzichtbaar als plotseling, wa ren alom tegenwoordig. Gold vroeger voor de afdeeling in of nabij den slag het stimuleerend: Marchezau canon" van Napoleon en voor den enkelen strijder : reken af met den man tegen over u," tegen woordig krijgt de afdeeling A bevel zeker punt op het terrein onder vuur te nemen, waar zich een afdeeling B genesteld heeft, die eene afdeeling C der eigen troepen aan vernieti ging blootstelt, welke op haar beurt weer een afdeeling D der tegenpartij het leven zuur maakt. In den regel is noch van A, noch van B, noch van C of van D wederkeerig iets te zien. Hun opstellingen zijn verkend en meegedeeld door de vliegeniers, patrouilles en waarnemingsposten der respec tieve tegenpartijen aan de belanghebbende afdeeling, op de kaart of het terrein aange duid. De mannen bij het kanon weten daar van niets, zij richten hun kanon zelfs niet op het punt, dat getroffen moet worden, doch op een zichtbaar hulpmiddel meer in de nabijheid. Van het doel, dat zij beschie ten, zien de mannen bij de stukken niets, evenmin van de uitwerking van hun vuur. Zoo werkt men door, dag en nacht, met inspanning van alle physieke en moreele krachten, waarover men beschikt. Wij zeg gen physieke en moreele krachten, omdat het langdurig bedienen van het modern snelvuurkanon, evenals trouwens het urenlang vuren op betrekkelijk groote afstanden met infanterie- of machine-geweer, een groote mate van lichamelijke inspanning vraagt, een ontzaglijk moreele zelfbeheersching noodig is, om zelfs werktuigelijk de meest gewone bewegingen en handelingen uit te voeren, onder het onafgebroken, plotseling blootgesteld zijn aan de in het rond gierende granaatsplinters en shrapnell-kogeltjes.'.. * * ? ? * Naastenliefde Wat beleven we toch, ondanks de vele verschrikkingen waarmede we ons omringd en bedreigd zien, heerlijke spontane uitingen van opofferingsgezindheid, naastenliefde en zelfverloochening l Je zou er toe komen te wenschen dat het oorlog bleef, dan zouden wij hier als maar neutraal" en boordevol naastenliefde" blijven. Allerwege heeft ons volk, en waarlijk niet overal het rijkst bedeelde en 't meest be voorrechte deel er van, met prachtig gebaar het schreiend leed en onschuldig lijden van duizenden helpen dragen en verzachten en... nog is het einde niet. Niemand bleef achter, zelfs onze handelsmannen niet, en die weten toch zoowat overal duiten uit te "kloppen. Zoo werd ik opnieuw getroffen door een grootsche daad van zelfopoffering, ditmaal van een zevental grossiers in Engelsche brei- en maaswol. Deze menschenvrienden hebben zich tot den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid gewend met de bede, of Z. E. bij de Engelsche regeering stappen wilde doen om alsnog, binnen zekere gren zen, invoer van breiwol door Engeland te verkrijgen. Is dit alles? zult ge zeggen. Luister maar eens, welk een schoon motief onze vrienden voor hun smeekbede aan voeren. 't Is een volksbelang! Het volk, ons volk lijdt koude en een klein beetje gebrek. Welnu, aan dit laatste kunnen de heeren weinig verhelpen, maar het eerste, neen, dat zal, dat mag niet gebeuren. Dan zijn zij er ook nog! Hebben ze daarvoor groote wolorders aan de Engelsche fabrikanten gezon den, om in de kou te blijven staan? 't Is dan ook met den meesten aandrang dat zij vorenstaand verzoek tot den minister richten, opdat niet in het midden van den winter het Nederlandsche volk verstoken zij van een zoo onmisbaar artikel." Is het niet aandoenlijk zooveel edels in zoo kort een zin? Ik voelde mij er reeds warm door worden... Hier zijn dan nu eens mannen van den groothandel die toonen hart voor ons volk te bezitten en die niet willen dat het Neder landsche volk kou zal lijden. Ja, daarvoor zich zelfs gaarne een kleine opoffering ge troosten ! Immers, ze wijzen in het request op de groote vraag naar wol voor ons leger en de Belgische vluchtelingen, waardoor de voor raden snel verminderden. Men rekende echter op den aanvoer van de tijdig bestelde goederen, en vond geen bezwaar te voldoen aan de buitengewone vraag, w,elke men anders door een groote prijsverhooging had kunnen beperken."!!! Had kunnen be perken ... en men heeft het niet gedaan! Welk een schoone opoffering, welk een naastenliefde! Had men het verbod van uitvoer kunnen voorzien, ja, dan... dan zouden ze de prijzen eenvoudig verdubbeld of verdriedubbeld hebben en had ons volk maar kou moeten lijden, nietwaar? Maar de heeren hebben het niet voorzien en dus de prijzen (helaas!) niet verhoogd. Welk een opoffering, welk een naasten liefde! Toe, Excellentie, zie eens wat ge berei ken kunt. Bezorgt gij dezen heeren alsnog dit ontgane voordeeltje, opdat niet in het midden van den winter het Nederlandsche volk ver stoken zij van een zoo onmisbaar artikel." Alles ten bate van de koulijdende menschheid en het nu in de kou staande zevental grossiers in Engelsche brei- en maaswol! P. L. G. IIIMIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIII De Reyen van den Gysbreght Pro domo mea In eene recensie van de opvoering van Qysbreght van Aemstel bij Royaards op 20 Nov. in het avondblad van den 21 sten Nov. van de Telegraaf" zegt de Heer Barbarossa dat Royaards den dichter groot onrecht" heeft aangedaan door de Reyen te laten zin gen in plaats van ze te laten zeggen. Moge de uitdrukking wellicht een andere geweest zijn, ik heb het nummer niet bij de hand de bedoeling was dezelfde. Daar deze be schuldiging van Vondel onrecht" te hebben gedaan, van met andere woorden een daad van Vandalisme te hebben begaan, mij mins tens evenzeer treft als mijn vriend Royaards, en het door deze uitting wederom blijkt hoe diep het vooroordeel tegen het zingen der Reyen bij de letterkundigen en letter kundige journalisten is ingeworteld, wil ik op deze kwestie, hoewel door Balthazar Verhagen in de Groene van 6 April 1913 afdoende behandeld, nog eens terugkomen, en een pleidooi voor mijn eigen zaak houden: pro domo mea. Op de argumenten van mijn vriend Ver hagen behoef ik nauwelijks terug te komen. Het is voldoende naar dat artikel te ver wijzen. Daar ik echter vermoed, dat zulk een belangrijk artikel de aandacht van den Heer Barbarossa als tooneelcriticus des tijds niet zal ontgaan zijn, dunkt het mij waarschijnlijker dat genoemd artikel, waarin de heer V. op wetenschappelijke gronden, zoowel psychologische als philologische, de onmogelijkheid van een gespro ken Reyzang demonstreert, hemmietovertuigd heeft, zoodat het weinig zou baten de argu mentatie van den heer V. hier nog eens te herhalen. Ik vermoed dan pok, dat hij op zijn standpunt en dat van hen,die met hem instem men, voor een dergelijke redeneering niet te bereiken is, en dat hij en zijne medestanders mij zullen antwoorden: Wat kan het ons schelen of gij mét uwe droge philologie ons komt bewijzen", dat de koorliederen in de Grieksche tragedie werden gedanst en ge zongen, en dat Vondel deze traditie nog huldigde; dat hij zelf in de Voorrede van Jephta verlangd heeft dat zijne Reyen op maatgezang" zouden worden gezongen. Wij woordkunstenaars" willen het woord" het goddelijke" woord van Vondel, en dit willen wij ons door uwe muziek niet afhan dig laten maken." Het scherpst is deze ultra-letterkundige opvatting (die echter niet alle letterkundigen deelen) geformuleerd door den heer Fr. Netscher in den Oprechten Haarlemmer". Wat aan Gijsbrecht bijzondere waarde geeft is niet het nationaal-historische van den inhoud", maar de taal van Vondel." Het woord is dus alles in den Gijsbrecht, schreef de heer N. En om dat te hooren gaat men naar den schouwburg, niet om van het gekletter der wapenen der Kennemer- of Waterlanders te genieten." Ik kan mij in den geestestoestand van deze Heeren het best verplaatsen door hem te ontleden in zijne 'bestanddeelen, die mij de volgende schijnen te zijn: lo. Natuurlijke ongevoeligheid voor het element van den muzikalen klank, of wat men gewoonlijk noemt volslagen gebrek aan muzikaliteit; 2o. bovenmatige vereering voor de zooevengenoemde taal" van Vondel; 3o. een naief misverstand omtrent de zoogenaamde muzikaliteit" dier taal; 4o. een ultra-individualistische of on sociale kunstopvatting. Het eerste verhindert hen een gezongen tekst te verstaan, zoodra aan den zang veel stemmigheid, hetzij vocaal of instrumentaal, en orchestratie aandeel hebben. Deze onge voeligheid voor het zinnelijke klankelement der muziek, die een kenmerkende eigenschap is van de meeste ontwikkelde" Nederlanders in 't algemeen, en van de letterkundigen in 't bijzonder, is tevens oorzaak van hun mis verstand omtrent de muzikaliteit" van het woord. Zij belemmert hen te zien dat deze van essentie een geheel ander is dan die der muziek, dat zij niet op en uit zichzelf al muziek" is, zooals de Heer Netscher zegt, omdat het woord zijn eigen muziek" heeft, die nooit door een andere vervangen kan worden, dat het gesproken woord en de muzikale toon (hetzij vocale of instrumentale) tot geheel verschillende orde van dingen behooren. Deze bovenmatige vereering van Vondels woord die ik niet deelen kan, daar ik zoowel in de Alexandrijnen als in de Reyen van uit een zuiver technisch oogpunt lang niet alles volmaakt vind wat echter thans niet ter zake doet verbon den met hunne onsociale exclusief letterkun dige kunstopvatting, belemmert hen eindelijk in te zien dat het hoekje van den haard", Ie coin de mon feu," en niet de schouwburg, waar zij met Jan en alleman" samen zit ten de plaats is om de verfijnd letterkun dige genoegens te smaken, die de goddelpe" taal van Vondel hen schenkt. Dat ook ik die taal bewonder kan niemand in twijfel trekken, die mijn werk kent. Dat verhindert mij echter niet blind te zijn voor de zonderlinge tegenspraak, waarin de engel Rafael met zich zelf geraakt, als hij eerst zegt: hadden wij 't in ons behoed genomen 't En waer met Amsterdam zoo verre nooit [gekomen." en eenige regels verder: Dus geef u haestig scheep: 't is tijd,want [zonder God" En onze hulp, 't was omgekomen met dit slot. Het tweede vloeit logisch voort uit Vondel's christelijke levensbeschouwing. Het eerste daarentegen is naief-onhandige imitatie van Virgilius Aeneis II, 698, aldus bij Voss vertaald: und wenn nicht meine Beschirmung Waltete, raftte die Flamme bereits und vertilgender Mordstahl." Schitterend vinden kan ik ook niet: En 's morgens dronken 't eerste zog" of En zooveel zwaarden rood geverfd". Zeer hard van klank zijn regels als: Het kind, waarvoor een starre rijst" Van de EdelingenRey is de 3de strophe met uitzondering van den eersten regel zeer prozaïsch. Gelukkig heb ik in plaats van den bekenden tekst: En myrrh'tot 's levens onderhoud Van hem, die neergedaelt van boven In 't arme Bethlem leit verschoven, Hoewef hij alles heeft gebouwd". in eene Amsterdamsche editie van 1821 deze lezing gevonden die zich , voor den zang veel beter leent: De gaav' ontvouwt 's Kinds Godheid, priesterdom vol waerde En zyne sterflykheid op aarde, Hier ligt hij 't die 't al heeft gebouwd" Hier wordt men althans van het prozaïsche hoewel" verlost. Ik zeg dit niet orn Vondel te kritiseeren, maar slechts ten bewijze dat ook de goddelijkheid" van Vondel's taal een betrekkelijke is. Ondanks dit alles kan ik mij echter in den geestestoestand verplaatsen, van u, ge achte heer Barbarossa, en van andere letter kundigen, die nu eenmaal, al is het dan ook in eene voor mij onbegrijpelijke mate, verliefd zijt op uwen goddelijker! Vondel, die, zooals de heer Rössing het in Vondelstijl uitdrukt vermag te zingen als de engelen en de nachtegalen." Voor historisch-philologische argumenten zijt gij onvatbaar gebleken. Gij zijt daarvoor zoowel te modern" als te artistiek". Gij hebt alleen uw gevoel" en het historische verband der dingen laat U koud. Gij zijt ondanks uwe Nederlandsche deftigheid gevoelsanarchisten. Ook het nog sterkere psychologische argument, zoo juist door den Heer Verhagen uiteengezet, schijnt op u geen vat te heb ben. Vergun mij dat gedeelte van Verhagen's artikel te citeeren. Hij schrijft: Verzen als: Nu stelt het puick van zoete kelen Om daer gezangen op te spelen" of: Wij edelingen blij van geest Ter kerke gaan op 't hooge feest" die trouwens reeds de directe aanwijzing in zich hebben, dat zij gezongen dienen te worden, kunnen niet gezegd" worden, door den allerbesten declamator niet. Bij hen, die zulke verzen het mooist zeggen", kan men dan ook in de stem reeds een zoeken naar muziek waarnemen, en de hoogste lof, die men zulken lyrischen" zeggers geeft, is dat zij muzikaal" spreken. Maar in waarheid geven zij iets, dat onmu zikaal is en het muzikale oor hindert, zij houden op te spreken en zingen nog niet; de stem, het geluid als zoodanig, derft volume en timbre, daar het machteloos zweeft op de subtiele grens in het keelorgaan, waar het spreken ophoudt en het zingen begint." En eindelijk: Een koor is eene collecti viteit die als zoodanig optredend, niet is te rechtvaardigen dan alleen, wanneer allen zingen. In koor spreken is reeds daarom onmogelijk, wijl de stemmen dan noch in toonhoogte, noch in rythme tempotijdverdeeling een vaste basis vinden. Laat men een representant van het koor spreken, dan verlaagt men de beteekenis van alle anderen tot die van figuranten, levenlooze opvullin gen der scène, wier aanwezigheid geen anderen zin heeft dan hoogstens een deco ratieven, d. w. z. een ondramatischen antidramatischen zin." Ten overvloede kan men hier nog aan toevoegen, dat de teksten der beide eerste Reyen collectieve gevoelens uitdrukken, die om de door den heer Vernagen genoemde rede slechts door den zang en niet door het gesproken woord vertolkt kunnen worden. Voor al deze argumenten zijt gij ech ter, geachte heer Barbarossa, niet vatbaar en gij blijft, omdat het u persoonlijk aangenamer is de Reyen te hooren zeg gen, op uw standpunt staan om het zingen der Reyen te veroordeelen, als een groot onrecht" Vondel aangedaan. Ik eer biedig uw standpunt als subjectief, in zoo verre er over den smaak niet te twisten valt, maar wilde u en uwe medestanders ten slotte dit onder de oogen trachten te brengen. Wanneer een voorstelling met gezongen Reyen u hindert, woon ze niet bij. Bij het Nederlandsch Tooneel kunt gij Gijsbrecht immers hooren op de traditioneele" d. w. z. onmuzische en onmuzikale wijze, en de bijwoning dier voorstelling kan u onder het zeggen" der Reyen bovendien nog de verheffende gewaarwording schenken, dat gij bij eene prijsuitdeeling" tegenwoordig waart. Bedenkt echter, dat een schouwburg niet enkel door letterkun digen, maar ook door het volk" in engeren en ruimeren zin bezocht wordt, door hen, die men daartoe moet rekenen, omdat zij niet op uw puriteinsch-letterkundig standpunt staan. Zij gaan niet, evenals de heer Netscher, naar den Schouwburg om uitsluitend en alleen de taal, de taal van Vondel," het woord, het gesproken woord van Vondel" te hooren, ook niet om van het gekletter der wapenen der Kennemer- of Waterlanders te genieten !" maar om te genieten van een beeld van het leven in lief en leed", in leed" vooral in dezen tijd, nu de beelden, die Vondel in vaak zoo schoone plastiek in woorden n in gestalten voor den hoorder en toeschouwer geprojecteerd heeft, zulk een smartelijk-aangrijpende realiteit zijn geworden. Voor al deze menschen, die in de kunst beelden en gelijkenissen van het leven zoeken en niet alleen woorden", en voor wie de schouwburg op heeft gehouden een Rederijkerskamer te zijn, is het een genot de schoone verzen van Vondel door schoone stemmen, door puick van zoete kelen", begeleid door een keurkorps van voor treffelijke instrumentisten te hooren zingen op eene muziek, waarvan men, wat ook hare gebreken mogen zijn, niet kan zeggen dat zij den text niet respecteert. Vooral voor de bezoekers der hoogere rangen, die op populaire concerten steeds de muziek van lang vervlogen tijdperken, zelden of nooit die van hun eigen tijd, en in de opera steeds vreemde talen of in kreupel Nederlandsch vertaalde libretto's te hooren krijgen, is het van onschatbare waarde, dat zij hun eigen schoone taal, door schoone stem men gezongen hooren op muziek van hun eigen tijd. Misschien zult gij zeggen, dat zij Vondels taal niet verstaan, dat men even goed andere woorden op de muziek kon zingen, zooals de Heer Netscher gezegd heeft. Het antwoord daarop is gemakkelijk te geven. Indien gij niet door uwe obstructie het herhalen van deze voorstellingen be lemmert, zullen de uitvoerende zangers al lengs de zeer moeilijke muziek dermate beheerschen, dat zij ze uit het hoofd kunnen zingen, en dat zij aan de expressie zoo ge heel hun aandacht kunnen wijden dat geen polyphonie, polyrhythmiek of orchestratie de duidelijke waarneembaarheid van den text zal kunnen belemmeren, en wellicht zult gij dan na verloop van tijd moeten erkennen, dat de veelgesmade muziek" naast de overige factoren van de opvoerin gen bij Royaards er toe bij heeft gedragen om den Gijsbrecht n zijne Reyzangen te populariseeren. 25 Nov. 1914 A. DIEPENBROCK Duitsch geloof en Duitsche critiek Geen blad, dat in deze weken de ergernis van onze bevriende Oostelijke naburen meer heeft gewekt dan de Groene Amsterdammer. Voor een door Massenbegeisterung" mee gesleept volk is dan ook niets prikkelenders denkbaar dan dit: hunne duizend en n Kundgebungen", waarin gebrek aan logica door teveel aan nationalen trots moet wor den goedgemaakt, beantwoord met een onpartijdigen brief, die den vriend zijne feilen toont. Tot welke replieken deze open brief aanleiding heeft gegeven, weet iedere lezer van dit blad. Men vraagt zich af: is Duitschland zó? Men heeft hoogstaande Duitsche vrienden in vredestijd wel eens hooren klagen over Duitsch Chauvinisme en den draak zien steken met Deutschland Deutschland ber alles; en nu zingen die zelfden vooraan mee in het koor: ber alles in der Welt" en zijn ongelooflijk royaal in het uitdeelen van de zegeningen hunner cultuur, die voorloopig in den vorm van massa's beschreven en bedrukt papier naar bevriende, en in den vorm van 42 a 52 cM. kanonnen naar vijandige staten verhuizen. Is dit eene tijdelijke afdwaling? Wij willen het hopen. Maar veel, vroeger niet zoo door ons opgemerkt, wijst er er op dat het ver schijnsel toch niet van vandaag of gister is; dat het Duitsche Chauvinisme, het nationa listisch imperialisme den Duitscher in het bloed zit en hij het bij het internationale verkeer der beschaafden onder normale omstandigheden met inspanning onderdrukt. Nu laat de Duitscher zich gaan, omdat de oorlog op hem werkt als geestrijk vocht en van ouds in vino veritas" is. Nu worden de geesten openbaar. Zie de Internationale Monatschrift fiir Wissenschaft, Kunst und Technik" van 15 Okt. H., een Kriegsheft", volgeschreven door Wilhelm von Bode, Von Wilamowitz-Moellendorff, Adolf Deismann, Wilhelm Wundt, H. Diels, Julius Kaftan e. a. Nieuwe gezichtspunten ontbreken. De be kende eentonigheid van het lesje, dat sedert maanden iedere Duitscher, van den Keizer af tot den soldaat, van de juffrouw die kamers verhuurt, tot denphilosophieprofessor toe, uittentreuren opzegt: de oorlog is ons opgedrongen; God zal onze rechtvaardige zaak doen zegevieren; de Belgen, niet wij, hebben de neutraliteit geschonden door Fransche troepen reeds vór den oorlog in te laten; de afschuwelijkste vijand van alle . recht is Engeland. Over oorlog en godsdienst is in de laatste maanden reeds het een en ander gezegd. Hoe belangwekkend is in dit verband van gedachten de internationale Monatschrift." Daarin uiten vermaarde Duitsche geleerden zich op de wijze van enthousiaste sectariërs. parousieverwachters, adventisten enz. Schreef een gezien Duitsch letterkundige mij onlangs: omdat Duitschland ten eenenmale onver gelijkelijk in di wereld is, daarom haat deze wereld het", dan hoort ieder kenner van de Apocalyptiek daarin aanstonds een be kend geluid: deze wereld is het Rijk van den Booze, dat zich tegen de andere, hoogere wereld, het heilige Duitsche Rijk verzet. Deis mann (Sp. 115) verheugt zich, dat zijn volk behalve het Nieuwe Testament in deze dagen ook het Oude bezit das harte Buch der Kriege Jahwes", meer bijzonder den Psalm bundel dat schimmernde Arsenal heroischer Religion", die den Bijbel eerst zur wirklichen Kriegsbibel" maakt. (Sp. 116). Zeer terecht: het Duitsche volk is immers de door Duitschlands god uitverkoren natie, die nu door deze wereld" nog verguisd en ver volgd wordt, maar geroepen is straks aan de spits der volkeren te treden. Geef onzen naburen zevenvoudig weder in hunnen schoot hunnen smaad, waarmede zij u, o Heere! gesmaad hebben" (Ps. 79 : 12). Zoo is Duitsche godsvrucht onder vrijzinnige theo logen. Wie het niet gelooven kan, leze Deismann's woord: Mochten die religiösen Führer Deutschlands beizeiten allen alten Sauerterig ausfegen für das deutsche Passah, das unser wartet, wenn berall in Stadt und Land an den Palasten der Grossen und den Hutten der Geringen die Türpfosten gezeichnet sind mit dem Opferblut unseres heiligen Krieges!" (Sp. 117). Heeft bijzondere voorliefde voor de tale Kanaan's die jargon ingegeven? Wij gelooven het niet: het is het bekende spreken in tongen van gods dienstige dweeperij. Zelfs Wundt, Wilhelm Wundt, ontkomt daaraan niet. De vijanden van Duitschland moeten worden uitgeroeid. Als onbesneden Filistijnen hebben de Belgen den vreedzamen doortocht geweigerd aan Gods legerscharen. Die Belgier, dieinihrer waghalsigen Verblendung diesen Krieg nur geführt haben, um vor aller Welt end guitig ihre Existenzunfahigkeit als Staat zu beweisen" (Sp. 125). Prettig voor Nederland, dat in België's geval zeker niet anders zou gehandeld heboen. De goddeloozen zijn als het kaf, dat de wind henendrijft. Want de Heere kent den weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddeloozen zal vergaan" (Ps. l : 4, 6). Deze Christentheoloog Julius Kaftan vindt dan ook, dat men in het vervolg reeds den kinderen de volgende waarheid moet einimpfen": es gibt kein Gedeihen und keinen Frieden für uns in der Welt, ehe dem englischen Volke nicht der Kitzel angemasster Weltherrschaft für immer ausgetrieben ist" (Sp. 138). Ausgetrieben" natuurlijk niet langs den weg van Christelijke zending of humanitaire overreding. Mocht men meenen, dat dergelijke politieke leuzen uit paedagogisch oogpunt in kinderkamer en schoolvertrek eenigszins bedenkelijk zijn, dan labpreert men aan wat tegenwoordig in Duitschland Myopie des Kleinstaatlers" heet. Wien de kinderziel heilig is, betoont zich daarmede nog niet rijp voor het Duit sche heil, evenmin als hij, die zich nog aan verdragen wenscht te houden. Gods volk neemt het, als Gods eere' op het spel staat, met dergelijke kleinigheden minder nauw. Maar is dan de steen der kritiek in Duitsch land versmoord? Het schijnt zoo. H. Diels meet het geheele Fransche volk af naar een boek van een Franschen medicus, die, na genoten gastvrijheid in Duitsche medische kringen, thuisgekomen, wel moppige, maar ietwat onbehoorlijke dingen over Duitsche personen en toestanden heeft gepubliceerd. En dat boek is nog wel ingeleid bij het publiek door nfemand minder dan Camillejulian. De Duitsche professor is er geheel ontsteld van. Ja, zegt hij, zoo is Frankrijk nu! Man ist entzetzt, was unter jener fixen Idee des Chauvinismus aus einem gebildeten Vertreter der vornehmen französischen Nation werden konnte" (Sp. 130). Lees voor französichen" deutschen" in de plaats en Diels, de criti cus Diels, strijkt zijn eigen vonnis. Is uit een en ander iets te leeren voor ons? Mij dunkt dit: Nederland moest zich een beetje emancipeeren van Duitsche weten schap. Niet, dat wij haar zouden willen negeeren: de wetentchap is internationaal. Maar toen in de laatste weken Duitsche geleerden zoo diep verachtelijk spraken over ons land, dat geen eigen cultuur zou bezit ten, toen hebben sommigen onder ons ge dacht: daar komt de straf al voor onze nationale zonde, wij hebben al te veel gecoquetteerd met het buitenland. Wij heb ben onnoodig voedsel gegeven aan den Duitschen waan, die nu algemeen blijkt te zijn onder de Duitschers: wij alleen hebben cultuur en wetenschap en Holland is zon der ons, niets. Wij, Nederlanders, hebben gemeend, dat er in eigen boezem niet ge noeg, of althans niet de ware geleerdheid stak en verschillende leerstoelen aan onze hoogescholen zijn aan Duitschers weggege ven. Dat stond gekleed, meenden wij, en het was zoo liberaal. Jawel, maar niet liberaal tegenover den landgenoot van erkende be kwaamheid. Wie van Nederlandsche meesters als Allard Pierson en Tiele, als Loman en van Manen heeft geleerd, die staat tegenwoordig nu er vraag begint te komen naar weer con servatieve resultaten, veel ten achter bij hen, wier studie is Made in Germany". Uit kondgevingen als de bovenbedoelde, vloei ende uit de pen van de bloem der Duitsche geleerden, blijkt nu echter, hoe onkritisch de Duitsche geest in zijn aard is; wat onze vaderlandsche kritiek altijd gezegd heeft! Witboek en officieele berichten, tele grammen van Norden en Wolff gelden als autoriteiten en worden gelezen zonder kri tiek: zij kunnen de waarheid weten en wat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl