De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 20 december pagina 6

20 december 1914 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Dec. '14. No. 1956 B. J. BLOMMERS Van prof. W. Martin, directeur van het Mauritshuis te 's-Gravenhage, ontvingen we naar aanleiding van het overlijden van den schilder Blommers, het onderstaande artikel, waarin op waardige wijze hulde wordt gebracht aan de nagedachtenis van den voortreffelijker! kunstenaar. BernardusJohannesBlommers (geb. 30 Jan. 1845, overl. 15 Dec. 1914) . Wederom is een van de groote meesters der roemruchte Haagsche school heen gegaan. Hoe weinigen zijn er nog over! Van de oudste generatie leven nog slechts Matthijs Maris (geboren 1839) en H. W. Mesdag (geboren 1831), van de daarop volgende is, na Neuhuijs, (geb. 1844), nu ook de bijna even oude bentgenoot Blommers gestorven. Zelfs in de rijen dergenen, die door laatstgenoemden met geestdrift zijn begroet als hun jongere helpers in den strijd voor het picturale realisme, zijn reeds verliezen van menigen al te jong gestorvene wij denken aan De Bock (geb. 1851) te betreuren. Met hen vallen hun kunst- en huis vrienden, verkleint gestadig de kring van de velen, die de meesters van nabij hebben gekend. Aan hoe menig graf van een kunst broeder heeft Blommers gestaan; hoe vaak zagen wij niet in de laatste jaren zijn prachtigen kop met zilverwitte haren in weemoed gebogen over de laatste rustplaats van een kunstenaar, in wien hij, behalve den schilder, ook den vriend uit moeilijke tijden van artistieken strijd verloren had. Onder diezelfde hooge boomen, zwie pende in den winterwind, zal nu ook Blommers' stoffelijk hulsel rusten ... Met Blommers is een bijzonder sym pathieke persoonlijkheid heengegaan. Hij was niet alleen een opgewekte, geestige, scherp opmerkende natuur, maar hij was ook iemand, die tot werken wist aan te sporen en tot genieten van schoonheid wist op te leiden. Zelf in zijn jeugd ge noodzaakt, tegen den stroom van ouderwetsche kunstopvattingen op te roeien, en tegenspoed met noesten vlijt te over winnen, had hij in zijn levensavond die zelfde overtuiging van de waarheid zijner kunstopvattingen, die de kracht was van heel die groep van op Hollandsche natuur en oud-Hollandsche techniek steunende schilders, die men als Haagsche school pleegt saam te vatten. En, gelijk een ieder uit dien kring, had ook Blommers zijn eigen, vrijwel afgebakend terrein. Hij is dit nagenoeg uitsluitend blijven zoeken in Scheveningen en Katwijk aan het strand, in de duinen en in de visscherswoningen, en heeft zich slechts in later jaren eenigen tijd met het Brabantsen boerenleven bezig gehouden, terwijl bovendien zoo nu en dan een landschap, bloemstuk of Herinneringen uit de Levensjaren van Mr. H. P. G. Quack, 1834?1914 Van de Herinneringen van prof. mr. H. P. G. Quack verschijnt binnenkort een tweede druk, waarin de schrijver eenige bijvoegingen en wijzigingen aan bracht. De Amsterdammer" smaakt het genoegen van dit boek reeds thans enkele aldus nog onuitgegeven en nieuw be werkte bladzijden te kunnen afdrukken. HEUGENIS VAN VRIENDEN Ik denk daarbij aan Eduard Rahusen, het oud-lid der Eerste Kamer der Staten Generaal, die 15 April 1913 overleed. Door zijn opmer kelijk beminnelijk talent, door zijneenvond, door zijn volmaakte trouw, was hij tot aan zijn dood, op 82-jarigen leeftijd, een onzer liefste huisvrienden, deelgenoot van al onze kleine huiselijke feesten. Hij leefde, (hij was ongehuwd) bescheiden, ingetogen, met een glimlach op het gelaat voor ieder, als in zachte sereniteit, met strenge plichtsbe trachting en blijmoedigen ernst. Land en stad kozen hem in allerlei betrekkingen. Daar hij veel gezien en veel beleefd had, steeds op internationale congressen het woord voerde, was hij een soort van Nestor, naar wiens woorden en opmerkingen bejaarden en kinderen gaarne luisterden. Hij had in dien zin een gelukkigen levensavond, en daarbij een kort, benijdbaar kort, ziekbed. Ouderwetsch, zonder zweem van weelde, stil en rustig ging hij zózijn weg, zijn werk doende zoolang het voor hem dag was. Hem boeide boven alles de zee, en wat daarmee samenhing: Kweekschool voor Zee vaart, liet werk der zeevisscherijen, enz. In de richting der gemeenschap" was hij de stichter van het Hospitaal-kerkschip de Hoop", de Nederlandsche Vereeniging ten portret van beteekenis ontstond. Lag bij Israëls de kracht in het dramatische, bij Neuhuijs in het streven naar rijpe, ver zadigde kleur, bij Blommers heeft eerst het plastische in het figuur, en later het zonnige, gouden licht de triomfen ge bracht. Doch dat niet alleen; naast de picturale oplossing van de moeilijkste problemen van tegen de zon geziene, in waterspiegeling weerkaatste gestalten wist hij evenzeer de geheimenissen van dampige binnenhuis-atmosfeer in subtiel licht-donker weer te geven op een wijze, die vaak op n lijn staat met hetgeen van oudere meesters vooral Adriaan van Ostadêwist te bereiken. Wij denken hierbij aan werken als zijn Jonge Moeder, in het Gemeente museum te Amsterdam, een schilderij, dat tot de allerbeste kabinetstukjes der negentiende eeuw kan worden (gerekend en waarin, naast hoogstaande hoedanig heden van toon en kleur, ook zoozeer te bewonderen valt Blommers' gave om het lachend levensgeluk uit te beelden. Hij paart hier teederheid aan opgewekt heid. Heel een reeks van schilderijen uit de jaren van tachtig vertoont die eigen schappen, waarvan hij zoo nu en dan, vooral in waterverfteekeningen, slechts de eerste geeft, zoodat er werken van hem zijn (b.v. een vrouw met een kindje en geitje, op een plek zand vór sparren), die een gevoeligheid en blondheid als van Mauve te genieten geven. Den blijden kant van het leven gaf hij vooral in zijn kindertafereelen, waarvan terecht de composities met visscherskinderen, die scheepjes laten zeilen of stoeiend een mand door het water trekken, veel bijdroegen tot het vestigen van zijn naam. Door die handig gegroepeerde schilde rijen, die onze zee met hoogen horizon tot achtergrond hebben, kwam Blom mers tot de gouden tegenlicht-cpmposities, die het grootsche element in zijn kunst brachten, dat in den beginne heel niet aanwezig was. Immers, gaan wij Blommers' ontwikkeling na, dan zien wij, dat deze in het eerst met Israëls en Neuhuys schijnbaar n kant uitgaat. Hun werk heeft n.l. dat gemeen, dat zij te zamen in techniek en onderwerp in n richting zoeken, strijd voerend tegen het academisme en de romantiek en pleitend voor belangstelling in weergave der werkelijkheid door middel van schilder achtig rijpe voordracht. In het eerst is aan allen, Israëls niet het minst, de een voud van onderwerp nog vreemd. En zoo is dan ook Blommers' vroege werk pi.m. 1870 nog vaak vol van actie en bijwerk doch weinig belangrijk om den zuiver geestelijken inhoud. Dat kon toen ook nog niet: die onder werpen waren reeds op zichzelf een stap tegen de heerschende richting in en de jongeren hadden vaak de grootste moeite om zich staande te houden. Nog in 1876 moesten Bosboom, J. en W. Maris, Mes dag, Bisschop, Mauve, Neuhuijs, Blom mers en enkele anderen protesteeren bij rekest aan den Koning, tegen de wijze, waarop de bekroningen met 's Konings groote gouden medaille plaats hadden, en verklaarden zij, dat zij zich voor het vervolg van mededinging naar de medalje zouden moeten onthouden. En nog in '80 ongeveer (zie Jan Veth's Breitnerstudie) ging de schilder Koelman met zijn leerlingen rond op de Haagsche Stedelijke tentoonstellingen en wees hen op de gebreken in de schilderijen van Israëls, de Marissen, Neuhuijs, Blommers. De groote moderne Franschen noemde hij realistische zwijnderij". Waarlijk, het getuigt zoowel van won dere schildersgaven als van groote kracht van overtuiging, dat de jonge Haagsche meesters van toen zich zóvlug en breed wisten te ontplooien. Want, gaat men hun werk van die dagen na, dan ziet men het met den dag beter worden. Zoo ging het ook met Blommers' kunst en weldra, vooral na '80, is ook zijn behoeve van Zeelieden van elke Nationaliteit. Den 28sten Maart 1913 leidde hij de laatste jaarlijksche vergadering van die Vereeniging. Het oude zeilschip was toen door een motorsChip vervangen, waardoor het mogelijk was, als er zieken in een op eenigen afstand liggend vaartuig aanwezig waren, die door middel van seinen hulp verlangden, daar die hulp snel te brengen in volle zee, meestal in de Noord-Zee. Een vaste medicus en een predikant waren steeds op het schip aanwezig. Het schip zelf lag als een zwaan in wit kleed te water. In het in Maart in 1912afgeloopen jaar waren op het nieuwe schip 281 zieken behandeld, waarvan 238 Hollanders, 41 Duitschers, l Engelschman en l Deen. Zij dankten Holland en Rahusen. Ik vergeet hem niet licht. Hij was de man hoe conservatief hij ook zich soms voordeed van wien ik op bladzijde 254 van dit boek verhaalde, dat hij door zijn hooggewaardeerde Engelsche relaties mij de boeken van de heftigste Engelsche anti-kapitalisten wist te bezorgen. Nevens hem roep ik met aandoening op het beeld van jhr. P. Hartsen, die 23 Septem ber 1913 op 80-jarigen ouderdom stierf. Door onze nauwe betrekking tot het RembrandtHuis zag ik hem dikwijls, soms dagelijks bij mij aan huis. Hij was de jongere broeder van den door mij op pag. 77,78 geschetsten jhr. C. Hartsen, een tijdlang minister van buitenlandsche zaken. Vroeger zie pag. 405 heb ik wel eens de onderscheiding van Izoulet gewaagd uit te spreken tusschen de elite71 en de foule". Welnu, jhr. P. Hartsen behoorde geheel en al tot die elite"'. Hij was de volkomenste uitdrukking van die keur der vroegere Amsterdamsche bevolking. Hij was inderdaad op en top Amsterdammer. Langs de vriendelijke grachten van Amster dam, als in de lente of in den voorzomer de zon het zachte groen der iepen beschijnt en verlicht, kon men hem, genietend van die talent op uiterst sympa thieke wijze ontwikkeld en ontstaan reeksen van werken, die vooral aan het vjsschersleven zijn ontleend, maar waar naast ook een ontwik keling van groote betee kenis valt op te merken, nl. Blommers' portretten, waarvan die van zijn huisgenooten (zijn kin deren, vooral Pierre, 1884!) een prachtige forschheid bezitten. Ook dienen hier genoemd zijn, helaas, al te weinig be kende bloemstukken. Een bruine melkkan met een dikken bos witten mei doorn herinneren wij ons, zódegelijk doorschilderd en zózuiver in den bouw der verwarde blaadjes, takken en door nen, dat de namen van de beste Franschen ons op de lippen kwamen. Ook later schilderde Blommers die bloemsiukken vaak, meest voor zijn huisgenooten. Van het strandleven der visschers gaf Blomr mers vooral vischafslagen, afscheid van vrouwen en kinderen bij het uitvaren der vloot, spelende kin deren en enkele malen visschers met karren. In de duinen beeldt hij nu eens een breiend meisje af, pp haar jonger zusje lettend, dan weer in de duinen wande lende kinders. Verder geeft hij een enkele maal een achterbuurtje uit Scheveningen of Katwijk (waar hij jaren 's zomers woonde), of aardappelrooisters in de duinen en menig visschersinterieur. Zeer belangrijk zijn de binnen huizen met een enkele figuur en glibbe rige visch, van welk buitengewoon schilderachtig onderwerp hij o. m. in een schilderij van 1882 in het Haagsche Gemeente Museum een schitterende ver tolking heeft gegeven. Vooral begin 1890, wanneer hij in grooter doeken mooi mat groen als van zilverdistels, en teere grijzen tegen blondgeel en zacht wit weet te plaatsen (een bleekveld met een paar figuren en een kinderwagen herinneren we ons o.m.), komt het groote in zijn werk. De tegenlicht-effecten (wij bedoelen in het algemeen die schilderijen, tegen dezon in, waarin veel cadmium is gebruikt), be ginnen tegen 1900 ongeveer in Blommers' werk den boventoon te voeren. Doch ook in die jaren blijft hij, naast strand gezichten, portretten schilderen (het laatst dat van Carnegie voor het Vredespaleis) en waterverfteekeningen maken. Als aquarellist behoort hij tot onze grootste meesters op dat gebied. De Hollandsche Teekenmaatschappij, wier voorzitter hij Schelpenvisschers. (Afgestaan door de Uitgevers-Maatschappij Elsevier) Moedervreugd stadsgezichten, met een lichten glimlach om de lippen, den hoed eenigszins schuin op het hoofd geplaatst, min of meer haast drentelend bijna dagelijks tegenkomen en zijn hoofschen groet ontvangen. Hij toonde in zijn elegant correct optreden den stempel der ouderwetsche traditie. Hij wist hoffelijk voor anderen zijn toenemende gehoorzwakte te maskeeren. In zijn mooi profiel, in zijn slanken eenigszins achteloozen gang tijdens zijn jeugd was hij een uitstekend stout ruiter geweest in den toon van zijn omgang stak, waar hij binnentrad, zekere aangeboren courtoisie". Hij was niet kwistig met zijn sympathieën, eer terughoudend voor hen, die lof of ruchtbaarheid aan enkele zijner goede daden wilden geven. Hoewel bij uit stek beleefd was zekere reserve hem als aangeboren, men voelde dit, als men met hem sprak, in zijn oog-opslag, in zijn keuze van het rechte woord, in zijn dikwijls fijne ironie, in zijn scherpzinnige vraag, in zijn vastheid van oordeel. Hij was schrander en eerlijk, hechtend aan fatsoen, daarbij volstrekt milddadig, mijdend echter alle uitersten. In de wereld van zaken, waarin hij zich, meest inden kringderHandelmaatschappij,bewoog, was hij in alle opzichten een edelman. Edel man waar hij gesteld bleef op uiterlijke vormen; edelman bovenal, waar hij de kunst, vooral de schilderkunst liefhad, en aan Amsterdam, dat dit, (o, jammer) niet genoeg waardeerde, als edele gift het RembrandtHuis schonk. Maar al ging stad en overheid het veelal voorbij, de Koningin voelde diep de waarde van dit geschenk, en droeg mij op, toen hij stervend ter neder lag, haar laatsten groet en dank hem over te brengen. Men begroef hem, naast zijn afgestorvene echtgenoote, te Hilversum. Het opschietend gras omgeeft en bedekt haast den grafsteen, en de regenvlagen zullen allengs zijn naam, daarop gegrift, uitwisschen. Maar niet licht na Israëls' dood was, verliest in hem ook als kunstenaar veel. Blommers.die als steenteekenaar aanving en daarna bij Bisschop en op de Haagsche Schilderacademie onderwijs ontving, en in 1869 begon ten toon te stellen, heeft nooit slaafs eenig ander meester gevolgd en zelfs de Marissen, die hij, te zamen met D. Mesker, op de Academie leerde kennen, hebben, hoezeer hij hun werk bewonderde, geen noemenswaardigen invloed op zijn kunst geoefend. Zuiverheid van teekening is hij steeds blijven behouden. Zijn krijtteekeningen Kleine zus zijn belangrijk om de lijn. Van groote beteekenis dunkt ons in dit opzicht o.m. zijn zelfportret, eenige jaren voor den heerGerritsen te 's-Gravenhage geteekend. Ook bestaan van hem eenige zeer fraaie etsen. Blommers' werken zijn overal verspreid. Hier te lande vindt men ze in het Gemeen temuseum en het Rijksmuseum te Amster dam, het Gemeentemuseum en het Museum Mesdag te 's-Gravenhage, het Museum Boymans te Rotterdam, enz., terwijl tal van particulieren werken van hem be zitten. Voorts is Blommers' kunst in het buitenland, vooral in Engeland en Amerika, zeer verspreid. In de geschiedenis onzer schilderkunst zal zijn werk steeds ge rekend moeten worden te behooren tot de opmerkelijkste uitingen van dat stoere geslacht van degelijke kunstenaars, dat onder aanvoering der oudere generatie, vergeten zal worden in kleineren kring de indruk van zijn gedistingeerde houding, en het nobel gebaar waarmede zijn fijngevormde hand wees naar de oude sterk vervallende woning van Rembrandt en Saskia. Doch van de vrienden herdenk ik vooral Alexander Sillem, die op het einde van April 1912 71 jaar oud overleed. Zijn beeld wil ik trachten iets uitvoeriger te schetsen, daar hij met mr. J. N. van Hall mij opwekte deze Herinneringen" neer te schrijven en zich de moeite gaf, toen zij in 1907 en 1910 voor het eerst verschenen, ze in druk na te zien en te verbeteren. Maar bovenal wil ik hem teekenen, omdat hij zulk een eigenaardige, oorspronkelijke figuur van het vroegere Amsterdam was, een type dat allengs in de hoofdstad verdwijnt, een soort van aristocraat met democratische opvat tingen, die tegelijk altijd op het tegenwoordige en op de toekomst het oog richtte. Hij werd in Amsterdam een figuur van beteekenis, zijn kleine gestalte kreeg een onmiskenbaar relief. Jong en oud kende zijn silhouet, hij was een man, niet allén gezien in allerlei kringen, ook in de uitgaande wereld, la vie mondaine", maar tevens een ernstig raadgever, tot wien een ieder, die hetzij in wetenschappelijk, hetzij in kunst opzicht, hetzij in werken van barmhartig heid, steun wilde hebben, van-zelf dan ook kwam. Amsterdam koos hem tot lid van den gemeenteraad, straks tot lid der Provinciale Staten, waarna die Staten hem een plaats gaven in het college van Gedeputeerde Staten. Gemakkelijk en met zekere distinctie bewoog hij zich in alle vormen onzer Amsterdamsche samenleving. Zijn bloed verwanten droegen hem als op de handen. Edele vriendinnen stelden het op prijs, hem, die van Israëls, Matthijs en Jacob Maris) onze kunst uit verval heeft opgevoerd tot een hoogte, waarover zij een der eereplaatsen in de negentiend'eeuwsche kunstwereld is gaan innemen. *) * * In Blommers is echter niet alleen een schilder van beteekenis, maar ook een goed mensen heengegaan. In zijn geluk kig familieleven kwamen zijn uitstekende eigenschappen het meest tot uiting en wie dat gekend hebben, zullen beseffen wat de zijnen, en vooral Blommers' weduwe, die zoo lange jaren lief en leed met hem heeft gedeeld, in hem verliezen. Maar ook wie buiten dien kring ston den, weten te vertellen van menige hartelijkheid en menigen goeden raad, van Blommers ontvangen. Voor ieder had hij een vriendelijk woord, en de innige trouwhartigheid en welwillend heid, die zoo duidelijk uit zijn groote kinderoogen spraken, zullen door zijne vele vrienden nimmer vergeten worden. Hij ruste in vrede! 'sGravenhage, 16 Dec. 1914 W. MARTIN *) Literatuur o. a. G. H. Marius, Holl. Schilderkunst; Plasschaert, 19e eeuwsche Holl. Schilderkunst; Max Rooses, het Schil derboek; Elsevier's Geïll. Maandschrift 1891; Zilcken in den catalogus van het Museum Mesdag, 1905. Haar geitje die ongehuwd was gebleven, het leven van de zachtste zijde te doen bezien. Hij was van natuur vroolijk. Hij verwerkelijkte in zijn omgang het gezegde van die al te bekende dame uit de zeventiende eeuw: la gaietéde l'esprit prouve sa force". Voor mij was de totaal-indruk van zijn bedrijf een leven van plichtgevoel op deze aarde. Hij was correct in den hoogsten graad. Voorbeeld van onzelfzuchtigheid en onbaat zuchtigheid. Veel illusiën had hij niet. Trouwens die illusiën zijn dikwijls het kleed van ons verdriet of van onzen spijt. Men wil dan loopen naar het geluk dat ons ont vlucht, niet bedenkend dat dit geluk in ons eigen hart reeds is vastgelegd. Hij voor zich genoot van de minste kleine offers die hij kon aanbieden of ontvangen, want in die offers was liefde besloten. Een zeld zame bekoring ging uit van zijn persoon. Hij adapteerde zich gemakkelijk aan allerlei groepen, die zich anders nog al spoedig voor anderen sloten. Een ontmoeting en gesprek met hem sloeg dadelijk vriendelijk aan. Men zag, in zijn omgeving, slechts met bekom mering, dat de vallende ouderdom aan zijn kleine lenige gestalte iets van haar vlugheid in het loopen en wandelen ontnam; een vlugheid van beweging waarin hij vroeger zoozeer uitmuntte. Hij stierf plotseling, stil en eenzaam. Niet onvoorbereid. Want in zijn hart, dat bezweek, leefde de zachte herinnering aan de eeuwigheid, uit welke wij allen voortkomen, tot welke wij weder ingaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl