Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
27 Dec. '14. - Nö7T95f
y/^fcn,4w<ari;? J -I J ?
:.u'«'.i ^ ,,
Mevrouw E. de Boer?Van Rijk als Kniertje in Heijerman's Op Hoop van Zegen".
Ter gelegenheid van de 500ste opvoering voor de Amsterdammer" geteekend door J. H. Jurres
limlimillllinimillllMlimilininmtllliniimilMMMIIIIIIIimMIIIIIIIIIIIIMMIIIIMIIIIIIIIIUIIII
Jolios Pruüeltnan Brommeijer
Onder de nieuwe redactie heeft ook
de heer Pruttelman Brommeijer weder
zijne medewerking aan de Amster
dammer" toegezegd.
Menigeen zal zich herinneren, dat deze
heer indertijd in zeer nauwe en persoon
lijke betrekking heeft gestaan tot den
toenmaligen redacteur, wijlen den heer
de Koo.
De redactie is er van overtuigd, dat
de heer de Koo de eerste zou zijn ge
weest, zich er in te verheugen, als de
heer Pruttelman Brommeijer, met schier
onveranderden geest, zijne bijdragen in
De Groene" inzenden gaat.
Of ze samen
gekomen zijn,
of dat ze elkaar
op de stoep ont
moet hebben,
weet ik niet,
maar Jacob
diende ze tege
lijk aan, en voor
ik dien ouden
schavuit ge
wenkt had dat
het goed was,
stonden ze al
in de deurope
ning te dringen
en hoorde ik
Van Leeuwen
zeggen!: Na u,"
waarop Röell
antwoordde:
Nee, nee, na
u" en ik moet
zeggen, de toon van zijn stem beviel me.
Kom jij maar 't eerst binnen,
Willern,"?zei ik tegen Van Leeuwen, want
hij komt toch altijd na jou. Hij schijnt
nu eenmaal dol op jou warme stoelen
te zijn en je mag van geluk spreken dat
na het Vice-Presidentschap van den Raad
van State niets meer voor je te bereiken
valt, want anders zou hij op een goeden
dag nog op je 'schoot zijn gaan zitten
voor je lijd had om op te staan.
jullie kent elkaar toch ? vroeg Van
Leeuwen, en hij keek een tikje verwon
derd toen ik van neen schudde.
Niet? Maar dat is
Onvergeeflijk van mijn kant, meneer
Brommeijer, viel Röell in terwijl hij mij
zijn hand toestak, waarin ik twee van
mijn vingers een oogenblik liet rusten.
Onvergefelijk, meneer Brommeijer,
vooral nu ik van meneer van Leeuwen
hoor, dat u het is die mij voor het
Gouverneurschap van Noord-Holland
hebt aanbevolen en daarom heb ik me
gehaast, u mijn opwachting te maken
om u te bedanken voor
Ik wuifde met mijn hand en hij hield op.
Niets te beteekenen. Puur eigenbelang.
Want als ik je dat baantje bezorgd heb,
dan is het omdat ik zag aankomen, dat
het den een of anderen dag spaak zou
loopen met je burgemeesterschap, en dat
zou nog maar koren op den molen van
die roode kerels zijn geweest, die Am
sterdam toch al naar de maan helpen.
Meent u dan dat ik... vroeg Röell
eenigszins onthutst.
Wat ik meen? Dat je beter met
die boeren-burgemeesters zal kunnen
opschieten dan met onzen Raad en wat
wij hier noodig hebben is
Van Leeuwen die met zijn jaspanden
over zijn armen voor den haard stond, stak
zijn borst vooruit, liet zijn panden los,
knoopte zijn jas dicht en mompelde:
Precies wat ik je direct zei, wat
Fabius je ook gezegd heeft, toen je pas
hier was opgetreden. De ijzeren vuist,
van je afslaan, want die kerels van den
Raad....
Ja, zuchtte Röell, dat heb ik altijd
wel gevoeld, maar de hoffelijkheid zit
nu eenmaal in ons bloed
Dat heb i k bij de
Paleis-Raadhuisquaestie gemerkt, wierp ik er tusschen
door
... en na het edele strijdros hier boog
hij voor van Leeuwen, die zijn jas los
knoopte dat in de groene weide van de
Raadszaal trots gesteigerd had, zou ik
me, had ik getracht van me af te spreken
als mijn geachte voorganger hier boog
hij weer me zelf zijn voorgekomen
als een ezel, die het strijdros in de wei
was opgevolgd en over het hek stond te
balken van: ik ben de opvolger van de
Ko, de Ko de Koning der paarden,
al zou je het niet aan me zeggen. Ia! Ia!
Neen meneer Brommeijer, daartoe
heb ik mezelf niet kunnen verlagen. Men
heeft mij voortdurend met van Leeuwen
vergeleken, dat heb ik maar al te goed
gevoeld, en dat heeft me vooral in den
eersten tijd gedrukt. Van Leeuwen was
zus en van Leeuwen was zoo en dat
had van Leeuwen zoo en dat had van
Leeuwen zus niet gedaan, ik voelde mijn
eigen tekortkomingen veel te goed en
dat benam me mijn zelfvertrouwen
Nonsens, riep van Leeuwen,'toen
die Harmsen tegen je zei dat de Raad
eindelijk zich zelf weer was, hadt je hem
moeten vragen of het presentie-geld al
dien tijd soms ook aan den verkeerde
was uitbetaald
Dat zou ik nooit kunnen! riep
Röell verschrikt. Ik moet u zeggen, meneer
Brommeijer, ik vind dien
Amsterdamschen Raad een tikje
Griezelig, vulde ik aan.
Juist, dat is het woord waar ik
al die vijf jaren naar gezocht heb. Ja
juist, griezelig, en nu ze me pas mijn
twee fatsoenlijkste wethouders afgenomen
en twee sociaal-democraten naast me
gezet hebben, begon ik het wel een
beetje bar te vinden. Want in vertrouwen
gezegd, meneer Brommeijer, van die
sociaal-democraten, nog meer dan van
de sociaal-democratie heb ik een natuur
lijken afkeer.
Dat heeft ieder weldenkend mensen,
beaamde ik.
En u begrijpt, dat het voor een Röell
eenigszins eigenaardig was, dien meneer
Vliegen ergens in, de hemel weet welke,
nieuwe buurt een visite te gaan maken;
wat op zichzelf in de omgeving al op
schudding verwekte, en dat ik den
nieuwen wethouder van uw stad, meneer
Brommeijer, van de hoofdstad des Rijks,
aantrof, ik zeg aantrof in zijn overhemd
en een paar pantoffels. Het decorum,
meneer Brommeijer, dai is toch ook iets
vooral in deze dagen...
Nu je aan iemands woorden niet
meer kan hooren of hij een ezel is of
niet en je wachten moet op daden die
toch nooit komen, meende ik te moeten
opmerken.
Zeer juist, en ik verzeker u, meneer
Brommeijer dat ik het voor het prestige
van het College ook alles behalve ple
zierig vind dat mijn wethouder van onder
wijs in het Concertgebouw een kinder
koor dirigeert, als een harlekijn aan een
touwtje, wanneer ik zoo oneerbiedig over
een der eerste personen van ons stads
bestuur me mag uitlaten.
Leer een schoolmeester eens wat
af, behalve het niets doen, lachte van
Leeuwen, die blijkbaar in zijn humeur was.
De waarde van een schilderij
Schilderijen zijn als menschen. Om ze
naar billijkheid te schatten, moet men ze
leeren kennen, dus gelegenheid hebben er
mee om te gaan. De eerste indruk is meestal
zeer bedriegelijk. Wie zich dadelijk geven,
houden dikwijls niet wat zij beloven.
Als Anton Mauve een tentoonstelling be
zocht, placht hij bij zijn critiek, de schilde
rijen te verpersoonlijken, in uitroepen als:
Wat een poen; echt een kruijenier opzijn
Zondagsch"! als het een werk betrof, dat
gemeen van kleur was. Wat een kwast!
'?Wat een schoolvos, die alles vertelt wat
hij weet, maar je neemt er niets van mee!"
als hij voor een paneel stond, waarop elk
détail minitieus weergegeven en op alles
evenveel gewicht was gelegd. Ook niet
heelemaal wat het wezen moet maar in
elk geval een eerlijke vent!" wanneer
het een doek gold, blijkbaar van zuiver ge
voel getuigende. ? En hier, kijk eens,
nobel, voornaam hè: wat je noemt een
meneer!" Dit was dan wel de hoogste
lofspraak, hoewel voornaamheid in een kunst
werk een van zelf sprekende eigenschap
behoort te zijn, ook neen juist als het
onderwerp zelf... niet voornaam is.
Tentoonstellingen bieden een bij uitstek
onzekeren maatstaf ter beoordeeling van het
uitgestalde, al wederom omdat schilderijen
geen doode, maar levende dingen zijn, uiterst
gevoelig voor de behandeling, die zij onder
gaan; voor het licht, de omgeving, waarin
men ze hangt, de plaats, die men ze geeft!
Daar op een tentoonstelling een zeer ge
mengd gezelschap kunstwerken pleegt samen
te komen, is het onmogelijk aan elk inge
zonden schilderij de plaats te geven, die het
naar zijn aard en wezen toekomt. En even
als iemand, die in geselschap luid zijn
snater roert, zijn buurman, die fijngevoelig
en van kieschen smaak is, het humeur be
derft en tot stilte doemt zoo drukt het
voyante schilderij, het in teere kleur gehou
den werk, dat er naast hangt, neer en wel
eens dood. Het is zeer wel mogelijk, dat
de schilderijen ieder voor zich, werken van
waarde zijn, maar elkanders nabijheid niet
kunnen verdragen.
Daarom kan het oordeel over een schilderij
(gelijk dit trouwens ten aanzien van welk
kunstwerk ook het geval is) niet berusten
op een vluchtige beschouwing, omdat de
waarde niet zit in het uiterlijk. Niet de
novelle, de fabel, het bedenksel, noch de
vorm der inkleeding, beslist: de fabel ver
liest met de jaren haar verrassende werking,
de inkleeding verslijt, raakt uit de mode,
gelijk onze kostuums. Wat blijft is de per
soonlijkheid des kunstenaars die uit het werk
voor ons naar voren treedt. In de eerste
plaats is het dus noodig, dat hij een per
soonlijkheid zij en dan moet deze zókrach
tig spreken, het kunstwerk in die mate met
haar merk stempelen, dat hoe ook het
artistiek-bijkomstige veroudere en zelfs veran
dere, (gelijk de kleur op de schilderij onzer
oude meesters) de beteekenis van het werk,
als uiting van een boven het gros zijner
tijdgenooten staanden Mensch blijft.
Elke tijd heeft zijn eigen physionomie,
zijn eigen aspiraties. De mensch uit onze
eeuw denkt anders, gevoelt anders als die
uit de 18e, 17e eeuw. Tenminste hij spreekt
het uit in andere vormen. Want in wezen
is het verschil niet zógroot, dat wij ons
met de gedachtenwereld uit het verleden
niet zouden kunnen vereenzelvigen.
Zoo min als wij thans schrijven als
Maerlant, Hooft, Huygens, zoo min schilderen
wij als Memling, Pieter de Hoochjan Steen.
Nochtans hebben hunne werken voor ons
hunne beteekenis behouden. De persoon
lijkheid, die er uit spreekt, blijft ons
na zooveel eeuwen boeien,
beheerEn daarom kan ik u niet zeggen,
meneer Brommeijer, hoe gelukkig ik ben....
Jawel, en ik wenkte hem, maar
heb jullie al een opvolger? Zit dat in
dien Raad van jullie voi uitschot of is
er nog bruikbaar materiaal in?
Wat denk je van den jongen Charles?
vroeg van Leeuwen, die het ochtendblad
van het Handelsblad" zag liggen.
Een behoorlijke familie en vermo
gend, zei Röell.
Jawel, een nette jongen, en een
knappe politieke kop, en op de Beurs
heb ik hem zoo terloops al eens mijn
verwondering er over te kennen gegeven,
dat hij nog altijd geen wethouder voor
de financiën is. En dan bloosde hij zacht
dat moet ie van den ouden Charles
hebben en hij zuchtte: Och meneer
Brommeijer, dat is het bezwaar als je
lid bent van een kleine partij, die alle
maal knapper zijn dan ze zelf zijn. Maar
toch ook het mooie, want dan weet je
dat het niet om de baantjes is, dat je
democratisch bent, maar om de beginselen.
't Is of ik zijn vader hoor, lachte
van Leeuwen, net zoo'n idealist.
Nou ja, heb ik hem toen geant
woord, maar al heb je nog zoo mooie
beginselen, wat zijn ze waard, als je ze
niet zelf kan toepassen? Hoewel bij nader
inzien het toch nog altijd beter is, ze
door een ander te laten toepassen, dan
kunnen ze je nooit iets verwijten als het
mis loopt. En gaat het goed, dan zijn
het jou beginselen, waaraan de eer toe
komt.
Heel scherpzinnig opgemerkt, meneer
Brommeijer, en als al onze politieke par
tijen zoo handelden....
Dan waren onze politici allemaal bij
hun tegenpartij aangesloten, gnuifde van
Leeuwen, die als een schooljongen door
mijn kamer huppelde.
De jonge Charles heeft geen titel.
Nee dat gaat niet. Wij moeten een
meester in de rechten hebben, hoe
wel dat ook niet meer is wat het
vroeger was en als je ziet, wat al niet
Mr. voor zijn naam heeft, vraag je je af,
of er niet een soort Hooger Recht is te
maken, alleen voor de waarachtige
intellectueelen die wat in de melk te brokken
hebben. Daar moet ik het eens met Levy
over hebben. Zeker een heele hoop brand
hout onder die meesters in de Rechten
in jullie Raad?
Met uw welnemen, meneer
BromPRIJS Fr. t.- in apotheken en drogUterijen.
Monsters m Brochures: Agentschap Sarph»tlstr. 3* mst«nl»i
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMllllllflIIIIIIIMIIIIIfll
schen. Het zou niet ondenkbaar zijn,
dat een kunstenaar uit onzen tijd zich de
schrijfwijze, den schildertrant van een der
vorengenoemde kunstenaars eigen maakte
en op bedriegelijke wijze hun kunst wist
na te bootsen. (De voorbeelden zijn er!)
Maar wij zouden die kunst niet aanvaarden;
voor n echten Jan Steen, geen honderd
volmaakte copieën willen ruilen.
Is dit vooringenomenheid, vooroordeel ?
Is dit hechten aan een naam, een tiquet?
Wanneer wij jaren lang met bewondering
hebben opgezien naar een Rembrandt, het
sieraad van onze verzameling, doch het
schilderij zijn beteekenis voor ons verliest,
nadat het bewijs is geleverd, dat de
naamteekening valsch en het schilderij onecht
is, maken wij ons dan schuldig aan dwaas
vooroordeel ? Is het schilderij nu het uit
het atelier komt van een nabootser zelf
anders geworden? Blijft het niet hetzelfde
schilderij, vór en na de expertise ? Ja
maar nochtans heeft het zijn waarde
tenzij als curiositeit, als staal van virtuositeit
voor ons verloren. De persoonijkheid,
die ons uit het werk toe sprak, met wie
het ons een genot was' ons te vereenzelvi
gen, is weg; de persoonlijkheid van den
artist, d. w. z. het duurzame, het blijvende.
Dat wij in de samenleving zoo menigwerf
het onechte dulden, is gedwongen fraai
gheid. Toch, de pseudo-baron plegen wij de
deur te wijzen, zoodra hij ontmaskerd wordt
al doet hij zich nog zoo netjes voor.
H. L. BERCHENHOFF
* * *
Correspondentie
E. S. Alhier. Dank voor uw belangstelling;
het was het gevolg van een toevallige om
standigheid.
llllimilllimillllllimillllimimilllinnlIIMIIIimnilinlimillllllHIIIIHII
Abonneert U met 1915 op
Groot-Nederland
Letterkundig Maandschrift voor
den Nederlandschen stam onder
Redactie van CYRIEL BUYSSE,
FRANS COENEN en LOUIS
COUPERUS.
Prijs per jaargang ? 12.50
Proefnummers zenden gratis fle
Uitgevers VAN HOLKEMA &
WARENDORF, Amsterdam
m 11 u UMI 11 minimum umi l minimum UMI
iinnitiliinnm
meijer, maar Mr. Symen de Vries
Anti-revolutionair! God beware me
daarvoor. Ik heb mijn hart al vastge
houden .dat Theo het misschien in zijn
hoofd, zou krijgen burgemeester van
Amsterdam te willen worden.
Je kon geen mondainer
burgemeestersche verlangen ! lachte Van
Leeuwen en hij liet er op volgen:
Een kerel om mee uit visschen te
gaan, die de Vries, die den Raad aan
kan en voor wien ze bang zijn.
Zonde, dat de kerel niet christolr'
historisch is. Maar dat gaat nu eer
niet. Van een jood kan je desnoods
katholiek maken, maar van een gerefor
meerde een christelijk-historische on
mogelijk. Hebben jullie niets anders?
Mr. Jules N. de Vries
Die heb ik al bij
megehadomtesolliciteeren met een aanbeveling van het be
stuur van de Amsterdamsche Vleeschhal...
Als het mijn neef niet was zou ik
zeggen mijn neef Röell, merkte Röell
bescheidenlijk op.
De droomer van de familie, zooals
jij de waker bent, riep van Leeuwen.
Ben Asscher misschien?
Die is al de ongekroonde burge
meester van het Waterlooplein.
Wat denk je van Wors.t? vroeg
van Leeuwen.
Een prachtkerel voor burgemeester,
25 jaar geleden, maar nu hopeloos uit
den tijd. Die zou zich net zoo min
populair weten te maken als jij, zei
ik tegen Röell, en wij moeten juist
een kerel hebben, die op de phantasie
van de lui werkt, zooals jij, van Leeuwen.
Dan heb ik hem! riep Röell, ver
heugd, mij een dienst te kunnen bewijzen.
n wie is dat wonderkind?
Van Tienen ! Die is al burgemeester
geweest, al Gedeputeerde ook. Die is
gematigd niets, en gematigd alles, bij
iedereen gezien omdat hij zelf niets ziet,
heeft van financiën en van onderwijs
en van de bedrijven verstand en als hij
warm wordt een extase in zijn stem....
Die moet ik hebben. Stuur me hem
op zicht. En ruk nu uit want ik heb op
de Beurs nog een half dozijn scheeps
ladingen roode dakpannen aan mijn
cacaovrienden te verkoopen.
Samen gingen ze heen en ik hoorde
Röell in den gang alweer zeggen:
Nee, nee, na u, mijnheer van Leeuwen,
Na u...