De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 27 december pagina 2

27 december 1914 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l" 2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 Dec. '14. No. 1957 .'??.-. ??, ?;?;.:?"*.,. . .. :? ..;. .. ''. ' zijne provinciën aan de overzijde 'der Oostzee 'en verdreef het uit zijne stelling als eerste mogendheid van het Noorden. Met mede werking van Napoleon heeft Rusland Finland op Zweden veroverd., In de laatste twintig jaren heeft men in Zwede»Rusland als een steeds gevaarlijker buurman beschouwd. Tijdens den ZuidAfrikaanschen oorlog, toen de geheeléwe reld pro- Boer was, kon men van bedacht zame Zweden hooren: wij hopen, dat Engeland's macht niet wordt verzwakt ; Enge land moet ons steunen tegen Rusland". In dezelfde jaren werd de vesting Vaxholm, die den toegang uit zee naar Stockholm bestrijkt, gemoderniseerd; verstandige Zwe den bezwoeren ze toen bij kris en bij kras dat het onder de werklieden aan dien vestingbouw krioelde van Russische spi onnen. De beweging van de laatste jaren 1 tot verhooging van de Zweedsche weermacht i is gericht tegen den Russischen buurman. Niet alle Zweden zijn zulke bewonderaars ' van Duitschland en den Duitschen Keizer als Sven Hedin, de beroemde ontdekkings reiziger en leider der anti-Russische partij ; maar allen zien wel in Rusland het" gevaar. Daartoe gaf Rusland aanleiding: door de russificeering van Finland en van de Finsche spoorwegen ; door het aanleggen van kustversterkingen in Finland, meestal aan de Botnische Golf; door het leggen van garnizoenen, vooral in plaatsen langs de Zweedsche grens. Het werd bovendien dui delijk, dat Rusland door Finland heen xpanie zocht naar den Atlantischen Oceaan. Zoo raakte ook Noorwegen in het gedrang. Ijsvrije havens zijn voor Rusland meer en, meer een levensvoorwaarde geworden. Aan de Oostzee heeft het er geen ; Libau is niet elk -jaar ijsvrij en wordt bovendien .door verzanding bedreigd ; daarom heeft Rusland aan de Oostzee Reval tot voornaamste oor logshaven moeten maken, hoewel het eiken winter eenige maanden, dicht ligt. De ijsvrije haven, die Rusland aan zijne Noordkust heeft gebouwd, Alexandrowsk (aan de Moermankust, in het N. van het schiereiland Kola) is nog niet door een spoorweg met de rest van het land verbonden ; Archangel, aan de Witte Zee, wel, maar dat ligt 's winters weer toegevroren. Zoo kijkt Rusland begeerig naar de fjorden aan Noorwegen's Noordkust, waar ijsvrije havens te kust en te keur liggen. Van Duitsche zijde heeft men in de laatste jaren de Noren voortdurend daarvoor bang gemaakt. De meerderheid der Noorsche bevolking is niet Duitschgezind, trots de veelvuldige be zoeken van Keizer Wilhelm, trots het Frithjof sbeeld, trots het drukke verkeer van Duitsche reizigers. Maar het Russische gevaar lijkt den Noren niet denkbeeldig. Bij Zweden en bij Noorwegen had de Duitsche minnaar dus eenige kans. Sinds het uitbreken van dezen oorlog zette hij zijn beste beentje voor. Sven Hedin mocht naar het front, zong den lof van het Duitsch leger en verkondigde den Zweden, dat zij Duitschland's zijde moesten kiezen. Professor Ostwald kwam naar Zweden om propaganda te maken voor het denkbeeld van een Noordschen statenbond in aansluiting bij Duitschland. Hij chargeerde zijn rol ; is dan ook onlangs verloochend, nu men daarginds begint in te zien, dat Duitsche professoren de Duitsche zaak bij neutrale mogendheden meer hebben bedorven dan gediend. In Denenmarken scheen Engeland een kansje te kunnen wagen. De herinnering aan hét bombardement van Kopenhagen en het wegvoeren van de Deensche vloot door de Engelschen in 1807 is daar al lang ver drongen door 1864, door het verties van Sleeswijk-Holstein. Tusschen de Deensche dynastie en de Engelsche en Russische bestonden nauwe familiebanden. Bij zijn eerste bezoek aan Kopenhagen in 1888 werd Keizer Wilhelm uitgefloten. Eerst in de laatste jaren is de verhouding tot Duitschland wat beter geworden. Maar noch Duitschland, noch Engeland heeft een der Skandinavische mogendheden voor zich kunnen winnen. Trouwens, teedere minnaars waren het niet. De oorlogsnoodzakelijkheid dwong hen tot hardhandigheden. Duitschland legde beslag op een aantal Skandinavische schepen in Duitsche Oost zeehavens; verscheiden Zweedsche schepen gingen op de Finsche kust verloren, door Russische mijnen, zeiden de Duitschers, door Duitsche mijnen, geloofde men in Zweden. Wat het ergste was, Duitschland verklaarde hout voor contrabande, en zette zoo den houthandel van het Noorden stop. Engeland maakte het niet beter. De ge deeltelijke afsluiting van de Noordzee, het verleggen van de vaarroutes, het aanhouden, onderzoeken en in beslag nemen van koopvaarders heeft aan de Skandinavische scheep vaart groote schade en veel last berokkend, veel meer dan aan die van Nederland. Koning Gustaaf van Zweden heeft toen het initiatief genomen tot een gezamenlijk optreden der Skandinavische mogendheden tot bescherming van hare rechten. Van den aanvang af heeft men daar begrepen, dat i ..... u .......... IIIIIMIIIMII ..... i FEUILLETON HET GEBED Een Kerstverhaal DOOR BERNARD CANTER Kort na zijn huwelijk was Mozès Witstein, agent voor verzekering-maatschappijen, in het kleine Brabantsche stadje gaan wonen, omdat rondom het stadje, landbouw-centrale, tal van dorpen lagen waar voor zijn speciale branche, verzekering tegen hagelschade en misoogst, nog ongeveer niet gewerkt was. Witstein was de eerste Jood, die zich in het stadje vestigde. Er woonden in het stadje bijna uitsluitend Katholieken. Dat was al zoo sedert eeuwen geweest. De boeren in den omtrek, waarvan het stadje hoofdzakelijk moest bestaan, waren ook Katholiek, en Protestanten noch Joden schenen het tot nu toe noodig geacht te hebben zich in een omgeving te plaatsen, waar zij econo misch en maatschappelijk een zwaarderen strijd zouden hebben te voeren gehad dan anders. De weinige Protestantsche families in 't stadje verkeerden wel met de Katho lieken, de omgang was zelfs vriendelijk, maar een zekere onuitgesproken verwijde ring bleef toch bestaan, die vooral uitkwam tqdens de verkiezingen en een enkele maal bij een twist over de verspreiding van een het staatsbelang geen partij kiezen, maar onzijdigheid eischte. De Duitschgezindheid bij het Zweedsche volk is aanmerkelijk ver koeld door de schending van België's onzijdig heid. In het King Alberfs Book schrijft Hjalmar Branting, de leider der Zweedsche sociaal-democratische partij: Zweden was voorbestemd deze wereldcrisis met Duitsche oogen aan te zien... Maar toen kwam die misdaad tegen het internationaal recht, de schending van België's onzijdigheid. Voor ons, die van .plan zijn onze eigen onzijdig heid tot het uiterste te verdedigen, was het als een stoot tegen ons eigen hart. Het ver anderde de gevoelens onder de breede lagen van het volk ten eenenmale. Hoe ruwer de methode bleek, hoe meer de doortocht" een verwoestende invasie van een veroveraar werd, des te sterker werd in de harten der Zweden de sympathie voor de kleine, dap pere natie". Wat er in Zweden nog gloeide aan wrok over de afscheiding van Noorwegen in 1905, werd uitgedoofd. Van den aanvang af heeft Zweden niet alleen met Denemarken, maar ook met Noorwegen gemeene zaak gemaakt. Na onderling overleg kondigden de drie rijken op denzelfden dag hunne onzijdigheid af; gezamenlijk hebben zij geprotesteerd tegen Engeland's maatregelen ten opzichte van de scheepvaart op de Noordzee. Van Koning Gustaaf gingdeuitnoodiging uit tot de samenkomst te Malmö; door alle partijen in Skandinavische landen is ? die samenkomst toegejuicht als een begin van een blijvende samenwerking tusschen de Noordsche rijken; door alle is ook ondub belzinnig te kennen gegeven, dat men zich bij geen der oorlogvoerende partijen wil aansluiten, maar zijne onzijdigheid bewaren en met kracht opkomen voor de rechten van neutralen. Wat er nu te Malmöis afgesproken ? Dat de Skandinavische mogendheden hare koopvaarders door oorlogschepen zullen bescher men tegen onrechtmatige daden der oorlog voerenden? Dat zij bij alle internationale vraagstukken elkaar zullen steunen ? Of nog meer? De toekomst zal het leeren.' Voor ons, Nederlanders, schijnt er in elk geval aanleiding, den Skandinavischen broe ders in de onzijdigheid en de verdrukking, te benijden, dat zij door samenwerking tus schen neutralen iets meer zullen kunnen bereiken dan een kleine onzijdige mogend heid op zich zelf vermag. Slagen zij erin, de rechten der kleinen tegen de grooten te beschermen, dan geeft dat den burger moed. Een hatt onder den riem heeft de burger wel noodig, nu in dezen oorlog de nietcombattanten hoe langer hoe meer het mik punt worden. Bij de jongste bravade van een Duitsch eskader tegen de kust van Yorkshire werden eenige honderden onge wapende mannen, maar ook vrouwen en kinderen, gedood of gewond. Het is gruwelijk. Maar te luid moet men er toch niet over ten hemel schreeuwen. Vergeleken bij den gruwel van dezen oorlog in het algemeen is het nog maar een kleinig heid. Als Macaulay het dwaze wil aantoonen van de vrees, dat jongelui, die straks midden in de verleiding van de wereld zullen staan, bedorven zouden kunnen worden door het op school lezen van minder stichtelijke pas sages bij klassieke schrijvers, plaatst hij deze anecdote: toen een dief naar de galg zou worden gebracht, vroeg hij aan de poort van de gevangenis of men hem, bij het over steken van het plein naar de plaats der terechtstelling, niet een parapluie boven het hoofd zou willen houden; want het was een kille, regenachtige morgen en hij was bang anders kou te vatten. Wie over den moord van weerlooze bur gers in Yorkshire groot misbaar maakt, zonder zijne stem te verheffen tegen den oorlog in het algemeen, doet als de dief bij Macaulay: hij maakt veel drukte van een kleinigheid en telt de hoofdzaak niet. 22 December 1914. G. W. KERNRAMP. Het vermoedelik lot van Generaal de Wet 't Kan verkeren" zal menigeen gedacht hebben bij het bericht van Generaal de Wet's gevangenneming. Als weinigen gedurende lange tijd over de hele beschaafde wereld beroemd, gevreesd, bewonderd, werd zijn vechten en vluchten spreekwoordelik: Brit ten, schrijvend over De Ruyter's tocht, noe men die a De Wet sort of dash into the Medway." De zwerftochten en kranige ont komingen van de Emden" werden met die van de vermaarde Vrijstater vergeleken. En nu De Wet in gevangenschap... Het is nu niet de juiste tijd, en de gege vens er toe ontbreken, om te trachten De Wet's gedachtengang bij de gebeurtenissen der laatste maanden te volgen. Al zal de loop van zaken hem innig leed doen, of hij zich nu beschouwt als iemand, die nog liberaal blad, wat tegengewerkt werd. Maar overigens was de verhouding dragelijk. Toen Mpzes Witstein en Sarah Witstein, geboren Ribbe, zijn jonge vrouw, zich dan in 't plaatsje hadden gevestigd, waren gaan wonen in een nieuw huis, eigendom van een der verzekeringmaatschappijen, had Mozes het gevaar van alleen te zullen staan, heel licht geteld. Hij was in zijn vak gewoon bezwaren bij menschen te overwinnen, en zijn blijmoedigheid, zijn gevatheid, zijn doorzettingskracht zouden hem wel door de moeielijkheden heen helpen. De hoofd zaak was, dat hij de boeren in den omtrek er van overtuigde, dat zijn maatschappij de laagste premie vroeg, niet chicaneerde en solide was. De rest zou dan wel volgen. Hij was door-en-door liberaal, broeder vrijmetselaar en sedert zijn jeugd had hij de synagoge maar eenmaal bezocht,?toen hij er in getrouwd was. En dat had hij nog maar alleen gedaan, omdat Sarah het zoo gaarne had gehad. Want Sarah was uit een vroom Amsterdamsen gezin, haar vader had zelfs lid van den kerkeraad kunnen worden, maar zijn zwakke gezond heid had het niet toegelaten. Er was wel wat verzet geweest van vaders en moeders zijde tegen het huwelijk van Sarah met een man, die zoo heelemaal niets aan zijn ge loof deed, die zelfs geen woord Hebreeuwsch kende en die, als 't niet bij klanten was, heel gaarne over den godsdient debatteerde. Maar de huishouding zou cosjher" blijven; dit stemde Mozes toe, wel zeker, waarom alleen maar te beklagen is, is een andere vraag. Een persóonlikheid als Christiaan de Wet kunnen we ons niet denken als neerzittend bij de pakken, als berouwhebbend boeteling. Hij weet wel dat een gelukte revolutie hem tot vrijheidsheld zou hebben gemaakt, terwijl de mislukking de leider als gevangen opstandeling brandmerkt. En ook dat het eindoordeel over zijn daden pas veel later zal worden geveld. Op de vraag: wat zal er met hem ge beuren ?" kan met vrij grote zekerheid wor den geantwoord dat de doodstraf niet aan hem zal worden voltrokken. Zuid-Afrika's geschiedenis is hier borg voor. In Zuid-Afrika munt men niet uit in ken nis van de vaderlandse geschiedenis. Maar een paar historiese feiten zijn toch wel ge meengoed van allen: Slagtersnek van 1816 en de Uitlander-beweging van 1895. Ook buiten Zuid-Afrika weet men hoe na de Jameson-inval een menigte Johannesburgers tijdens hun proces voor hun leven vreesden, hoe vier hunner tot de strop veroordeeld werden, maar op President Kruger's aan drang genade voor recht kregen. Van hen zijn er nog heden in leven en in ere. De Slagtersnekgeschiedenis heeft veel meer indruk gemaakt, door omstandigheden, dan de rechtszaak eigenlik verdiende. Maar juist dit tekent de opvatting der Boeren en hoe fijn ze gevoelen als er volgens hen on recht geschiedt, ook al is volgens de letter van de wet volkomen juist gehandeld. Over het algemeen is de Boerenbevolking niet gekant tegen de voltrekking van een doodvonnis aan een landgenoot, als men zekerheid gelooft te hebben over de schuld en dat die alleen met het leven kan worden geboet. Gemoedelik-plechtig ging het meestal bij zulke terechtstellingen toe. In 1880 waren er verraders gevonden on der de Boerenkommando's te velde en op 31 December van dat jaar werd een van hen terechtgesteld. C. N. J. du Plessis vertelt ervan in zijn dagboek : Om half 4 uur werd zijne vronw door D. Koekemoer gehaald om hem te komen groeten. Om haar te zien aankomen, in het rouwkamertje te zien in gaan en hem om den hals te zien vallen en afscheid nemen, is voor mij te zwaar en niet mogelijk te beschrijven. Ik hoor haar nog tegen hem zeggen: Ik heb jou gezegd moet nie." Precies om 4 uur kwam de oude Eerw. heer D. van der Hoff, om met den veroordeelde de gewone dienst te verrigten. Zes geweren werden geladen in de raadzaal; drie met kogels en drie met los kruid en zes personen werden onpartijdig uit de aanwezige menigte opgeroepen en aan deze werden de zes geweren overhan digd. Niemand wist wie de met kogels ge laden geweren hadden. De aftogt naar de rivierzijde geschiedde met omtrent 300 men schen, onder opzigt van commandant M. Lemmer. Het graf was reeds gedolven. Toen de veroordeelde tot op 40 treden daarvan genaderd was nam hij eerbiedig zijn hoed af, waarin allen hem volgden. Hij stapte vrijmoedig tot bij het graf, waarop de Eerw. van der Hoff een kort, maar hartroerend gebed deed. De veroordeelde werd nu op zijne knieën aan het hoofdeinde van het graf geplaatst en intusschen werd er een gezangvers gezongen. Een lang wit overkleed, met zwart afgezet, en nog al fraai opgemaakt, werd hem over 't hoofd getrok ken, met een breede strook afhangende tot de knieën. De commandant ging nu naast hem staan, met de linkerhand op het hoofd van den veroordeelde, in zijn regterhand een rijzweep houdende met den knop waar van hij de plaats aanwees waar de schutters die nu op drie treden gereed zaten, den veroordeelde moesten treffen... De schare keerde nu weder bedaard terug, leder be treurde het lot van een verrader van zijn eigen natie." In een paar woorden kan de Slagtersnekzaak worden verteld: een Boer, beschuldigd van een overtreding, weigert herhaaldelik om voor het Hof te verschijnen. Gewapenden worden uitgezonden om hem te halen, waarbij schoten vallen en de gedaagde sneuvelt. Bij zijn begrafenis zijn er enkelen die over wraaknemen spreken, anderen hitsen op tot gewapend verzet, en een begin van uitvoering wordt er aan gegeven. Maar, zoals herhaaldelik in Zuid-Afrika is gezien, dat dergelijke bewegingen verlopen, blijven er ook nu betrekkelik weinigen te velde in verzet. Ten slotte werden ze, met behulp van Boeren, nagejaagd en gevangen geno men. Bij het proces kregen velen boete, en vijf hunner werden tot de strop veroordeeld en begraving onder de galg zou plaats hebben. Zaterdagmorgen 9 Maart 1816 had de terechtstelling plaats en grote indruk maakte het op de aanwezigen, dat van vier hunner de stroppen braken. Men meende, dat ze hierdoor het leven mochten behouden, maar de dienstdoende officier had geen macht om het vonnis niet te doen voltrekken, en andermaal werd het viertal opgehangen. Aan de Goeverneur, Lord Charles Somerset, iiiiiiiiiiiiiiniiii niet. Als hij in Frankrijk was, at hij Fransche keuken en als hij in Engeland was at hij Engelsche keuken, waarom zou hij dan thuis niet Joodsche keuken eten, als het toch klaargemaakt werd door zoo een engel als zijn Saartje was ? Als ze keisteenen kookte, zou hij het nog lekker vinden en cosjher" eten, nu dat was toch heel wat anders dan keisteenen! Daarvan had schoonmama hem tijdens de verloving wel over tuigd en in een bui van verheldering na een Vrijdagavond-maaltijd had hij zelf ge zegd : Als men door zijn hersens van het Joodsche geloof afscheid heeft genomen, zou men door zijn tong en zijn gehemelte er weder tot terugkomen. Maar in de eerste maanden viel het wonen in het stadje toch wel tegen. Saartje had chic". Er was niets tegen te zeggen, ze had chic". Ze droeg blouses en een mantel en hoeden en schoenen die op een Parijschen boulevard k gewaardeerd zouden zijn ge weest. Ook had ze in haar wijze van loopen, spreken, bewegen iets pittigs, iets coquet's, dat haar te Amsterdam bewondering bezorgd had, maar hier, in het stille, strenge, achteraffe stadje, de verpersoonlijkte zonde deed gelijken en bij een deel der vrouwen in de buurt critiek uitlokte, bij een ander deel afgunst. Zij zelven, Mozes noch Sarah, begrepen niet, waarom de buren zoo terughoudend waren. Menschen waren toch menschen en hij wilde toch niets slechts, doch eerlijk door werk zijn brood verdienen. En het was hier toch net heeft men het nooit vergeven, dat hij van zijn recht van gratie geen gebruik gemaakt heeft, hij had moeten bedenken, dat de Boeren die de schuldigen hadden helpen gevangen nemen, zich nu mee schuldig gevoelden aan de dood van het viertal. Andere terechtstellingen zijn er in ZuidAfrika geweest, nog niet zo lang geleden, waar de Boerenbevolking moest toezien hoe familieleden, die volgens hun rechtsgevoel onschuldig waren, werden gefusilleerd, en niet vergeten worden Scheepers, Willie Louw en anderen. In zijn aangrijpend Oom Gert vertel", geeft Leippoldt weer, hoe men hun dood nu nog voelt. Zou een regering er nu toe kunnen komen om van de gevangengenomen aanvoerders helden en martelaars te maken door een executie ? Zullen er niet velen zijn in ZuidAfrika, die, hoewel erkennend dat De Wet is afgeweken van zijn taak als rustig burger, gevoelen dat hij handelde uit liefde voor zijn vaderland ? Die, hoe loyaal ook, niet zouden goedkeuren dat De Wet gedood of langen tijd gevangen gezet werd ? Generaal Botha zal zich aan Lord Charles spiegelen en Krüger tot voorbeeld nemen. Met groots gebaar kan de Botharegering grootmoedigheid betonen: men late de Gene raal vrij Zuid-Afrika verlaten, als hij zich met de loop van zaken daar niet kan ver enigen ; men late hem in zijn geliefd vader land op parool vrij wonen, als hij daaraan de voorkeur geeft, en zo zal de Regering het best haar eigen zaak dienen en geen onnodige hardheid betonen jegens haar tegenstanders. Dr. E. C. GODÉE MOLSBERGEN Lector in de Gesch. van Zuid-Afrika en de Kolonisatie van Nederland, te Amsterdam. Vroeger Professor aan het Victoria College te Stellenbosch (Z. A.) De oorlog der volkslegers (Van onzen militairen medewerker) ?. De invloed der groote legers op den volksgeest Het jaar spoedt ten einde, de oorlog woedt reeds bijna vijf maanden en nog steeds is geene beslissing verkregen; ja nog altijd valt zelfs' niet te voorspellen, naar welke zijde de weegschaal zal overslaan. Ongetwijfeld heeft dit velen teleurgesteld, te meer wijl zoo herhaaldelijk in militaire en andere geschriften een korte duur aan den toekomstigen oorlog was voorspeld ge worden. Bovendien predikten de voorschriften van bijna alle Europeesche legers den aanval op zulk eene hartstochtelijke wijze, was de opleiding der troepen van zulk een offen sieven geest doortrokken, dat de gegevens die de Russisch-Japanschen oorlog ons ver schafte, volgens vele militaire autoriteiten voor de Europeesche slagvelden van weinig waarde zouden zijn. Immers een stelling oorlog als daar werd gevoerd kon volgens hen nimmer in West Europa toepassing vinden; integendeel, de oorlog zou zich kenmerken door hevige, beslissende slagen, waarin de vernietiging der vijandelijke strijd krachten zou worden nagestreefd en ver kregen. En zie, mocht het korte oponthoud, door het Belgische leger veroorzaakt, enkele zwakke broeders aan het wankelen brengen, het kort daarop zegevierend voorwaarts dringen der Duitsche legers tot dicht bij Parijs scheen maar al te zeer de juistheid van het offensief a outrance te bewijzen. Doch plotseling kwam de omkeer. De Duitsche legers moesten terugtrekken, ze verschansten zich en de voor onmogelijk uitgekreten stelling-oorlog werd een feit. Maanden lang liggen de troepen reeds tegen over elkaar, doch geen noemenswaardige voordeelen, geen oprollen der vleugels, geen doorbreking, geen raids met groote cavaleriekorpsen, geen Sedans, niets van dit alles is uitgevoerd of verkregen. Onwillekeurig dringt zich de vraag naar voren, waarom dit alles zoo is geschied, waarom deze krijg zulk een geheel ander beeld vertoont dan door zoo velen werd verwacht. In de volgende regels zullen wij trachten hiervoor eene verklaring te vinden. Op den voorgrond stellende, dat wij geen zieners zijn en dus onmogelijk de toekomst kunnen voorspellen, is het naar onze meening wel mogelijk de oorzaak van enkele geheel nieuwe verschijningsvormen te benaderen en hieruit gevolgtrekkingen te maken, die van veel een verklaring kunnen geven. Wanneer wij toch de tegenwoordige legers beschouwen en deze vergelijken met die welke b.v. tot het tijdvak van den FranschDuitschen oorlog behoorden, dan treffen ons twee groote verschillen, nl. de zooveel groo tere sterkte en de geheel andere samenstelling. De sterkte van het Fransche leger was in 1870 bij den aanvang van den oorlog ongeveer 300000 man; het Duitsche veldleger telde ongeveer 520.000 man. Voorwaar zoo goed zijn vaderland als te Amsterdam. Sarah, die te Amsterdam deftige christen conversatie had gehad, het verwende meisje was geweest, zij, het mooie, pittige Jodin netje met chic", voelde zich al spoedig teruggezet en verlangde terug naar Amster dam. Maar Mozes wilde daarvan niet weten. J'y suis, j'y resle" zeide hij met over tuiging en niet zonder waardigheid. Ze zullen op den duur wel zien, wat voor vletesch zij in de kuip hebben en met de boertjes schiet ik aardig op. Ik krijg hier deftig bestaan. We kunnen allemaal niet in Amsterdam op elkaar hokken en waarom zou ik mij weg laten kijken ? Dat zal nie mand lukken." Zoo bleven zij dan in het stadje en Sarah schreef veel brieven en las veel en als het mooi weer was en Mozes ging den boer op", dan ging ze wel mede in het tentwagentje met het hitje, dat Mozes bij den stalhouder huurde en dat hij zelf stuurde. Bij de boeren, nu daar werd zij heel vriendelijk ontvangen, want zoo'n voorname, steedsche dame, daar zagen ze tegen op. Na een half jaar ging Sarah naar Amster dam om een paar weken bij de ouders te logeeren. Eerst vond ze het te Amsterdam heerlijk. Maar al na de eerste week merkte zij, dat zij toch het in het eigen huisje pret tiger vond en na de tweede week begon ze te verlangen en toen ze weer bij Mozes thuis was, ja toen vond ze toch veel liefs in dat stille, rustige stadje en ze snakte naar een ritje langs de velden in de tilbury. een reusachtig verschil met de tegenwoordige strijdmachten dier zelfd,e staten. Voegt men hier nog bij, dat het Fransche leger grooten deels uit de armste deelen der maatschappij werd gerecruteerd, gelijk dit met bijna alle legers van dat tijdvak behalve het Duit sche het geval was, dan behoeft het geen betoog dat deze factoren op den oorlog hun invloed moesten doen gelden. Reeds geruimen tijd werd dit dan ook gevoeld, doch waar de militaire literatuur zich meestal slechts bepaalde tot het bestudeeren der om zoo te noemen mechanische gevolgen dezer reuzensterkten, daar werd de invloed op psychisch gebied vrijwel verwaarloosd, en toch is deze laatste naar onze meening oneindig veel grooter. Immers de weerkracht van een volk zetelt in zijn georganiseerde weermacht; voor ieder in den lande is deze het duidelijk tastbare beeld van de aanvallende en verdedigende kracht der natie. Vooral sedert alle beschaafde landen de volksvertegenwoordiging kennen en dus ieder jaar de offers, welke de weer macht vraagt, aan een nauwgezet onderzoek worden onderworpen; waar in die dagen voortdurend door de besten in den lande aan het volk wordt verkondigd, dat deze offers niet kunnen worden verzwaard, zet zich in de volksziel onbewust ten rechte of ten onrechte dit blijve hier buiten be spreking de overtuiging vast, dat deze weermacht werkelijk het maximum is, dat het land kan geven. Zoodra dus deze weerkracht vernietigd is zij zij sterk of zwak voelt ook de natie zich geslagen en legt binnen langer of korter tijd het hoofd in den schoot. Legers, gedurende den oorlog geïmproviseerd, kunnen dan geen verandering meer brengen; niet zoo zeer wijl zij door gebrek aan oefe ning technisch minderwaardig zijn, doch veel meer omdat ,de natie op grond van het bovenstaande deze legers nooit anders dan als een surrogaat kan beschouwen. En waar de natie in deze legers geen vertrouwen heeft, daar kan de eenling, welke gisteren nog deel van die natie uitmaakte, vandaag als soldaat zeer zeker geen vertrouwen in dit leger hebben. Hoe zou deze ook zich in staat kunnen achten iets te volbrengen, dat aan het in zijne oogen zooveel betere echte leger is mislukt. Aan deze troepen ontbreekt dus het vertrouwen in eigen kracht en als gevolg daarvan het onderling vertrouwen, hetgeen feitelijk alles is op het gevechtsveld. Hierdoor zijn zij reeds moreel geslagen voor zij in het vuur komen. Zoo was dan ook Frankrijk overwonnen toen het laatste leger bij Sedan was vernietigd; de geïmproviseerde legers brachten het land geen voordeel, wel on noemelijke ellende. De weerkracht der groote naties is thans, gelijk wij zagen, reusachtig groot en dus slechts langzaam te breken, daar de orga nisatie eene voortdurende aanvulling der geleden verliezen toelaat. Uit dezen hoofde alleen zou de oorlog dus reeds lang duren, doch een nog veel sterker invloed doet zich gelden. Bij de tegenwoordige vorming der meeste legers maken bijna alle strijdbare mannen deel uit van de weermacht; de besten der natie strijden schouder aan schouder met de minst begaafden. De oorlog is dus ge worden een zaak van allen; ieder huisgezin staat enkele mannen af en voelt, leeft en strijdt in gedachte mede. Alle krachten der natie, geestelijke zoowel als majerieele wer ken dus te zamen om de overwinning te behalen of de nederlaag te verhoeden. In elk huisgezin komt een zucht naar volhou den, zeker niet het minst in die, waar ver liezen worden geleden; vooral bij deze laatste toch wordt de wensch levendig, dat de zware offers niet te vergeefs werden gebracht. Het leger geeft thans feitelijk de ware kracht der natie weer; die der legers van 1870 had slechts eene conventioneele waarde. De psychische invloed der groote legers op den volksgeest en van dezen op de regeering is dus eene versterkende. Hij geeft de regeering krachtigen steun, maaki daardoor den wil om den oorlog voort te zetten moeilijker te breken, veroorzaakt dat de tegenstand langer en hardnekkiger is, dat de strijd heviger en verbitterder wordt, en waar thans niet meer alleen het gewa pende deel van het volk, doch alles wat voelt en denkt, met den krijg medeleeft, daar ziet men naast den gewonen van ouds her bekenden oorlog een nieuwen ontstaan, waarin getracht wordt den tegenstander uit te hongeren en oeconomisch te wurgen. Onder deze belichting dunkt het ons mo gelijk veel te begrijpen van het pp 't eerste gezicht onbegrijpelijke dat zich bij de groote, thans krijgvoerende volken afspeelt en voelt men, dat d,e weerstand heftig, de duur van den oorlog lang, de behaalde successen van den eersten tijd slechts van korten duur kunnen zijn. Immers de moreele weerstand kan moeielijk en dan nog slechts plaatselijk gebroken worden. HAB Het was voorjaar, toen ze door het land reden. Zij zag de verre velden, de boom gaarden in bloesempracht, de hooge blauwe lucht met de gestapelde, blanke wolken. En na den rit zei ze, uit 't volle hart: Mooi, ik hoop dat wij hier nooit weggaan. Wil je wel gelooven, dat ik het land lief heb. Ik wist niet, dat buiten leven zooveel vór heeft." En ik," zei Mozes, vier nieuwe posten afgesloten op n dag. Kom daar in Am sterdam eens om ! Daar is alles afgebrand, plat geloopen in de assurantie. Daar wordt men als een hond ontvangen. Hier moet ik het eerste onvertogen woord nog hooren." Als de menschen in de stad ook maar een beetje toeschietelijker waren. We wor den nergens uitgenoodigd." 't Zal ook wel komen. Geduld." Sarah had uit de stad nieuwe kleeren mee gebracht. Maar vél eenvoudiger dan haar uitzet-toiletten. Het was immers toch maar voor buiten en er was hier in 't stadje nu eenmaal geen chic". Ze had een beetje ge leerd van de kleeding van de vrouw van den notaris en de vrouw van den dokter. Die liepen er ook maar heel simpel bij. De vrouw van den notaris had ze nog nooit an ders gezien dan in denzelfden donkerblauwen man'ei en dezelfde japon van gris perle... Gris perle was haar nieuwe japon niet, maar toch op 't grijze af. De jaren gingen voorbij. Er was een Duitsche familie, een winkelier in landbouwwerktuigen, in 't stadje komen wonen, Luthersche menschen, man, vrouw en drie

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl