De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1914 27 december pagina 7

27 december 1914 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Z7 Dec. '14. No. 1957 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Caricatuur van Wybo Meyer Herman Heyermans Jr. Een jubileum: De Bibliotheca Rosenthaliana" Op l Januari 1915 zal het vijfentwintig Jaar geleden zijn, dat de heer J. M. Hillesum lot conservator van de Bibliotheca Rosen thaliana" werd aangesteld. Zijne benoeming tot beheerder van dit belangrijk onderdeel ?der Universiteit-Bibliotheek te Amsterdam leidde voor de beteekenis dezer toch reeds zoo gewichtige wetenschappelijke verzame ling eene nieuwe phase van ontwikkeling in, die haar, meer dan vór 1880 het geval was, voor de Nederlandsche geschiedenis, wijsbegeerte en letterkunde van steeds grooter ?en intenser belang deed worden. De kern der verzameling, waarvan wij de beteekenis hier in 't kort wenschen aan te geven, werd door den vader van wijlen baron George Rosenthal, den geleerde L. Rosenthal, geboren 13 April 1794 te Nasielsk in het gouvernement Plock in Rus land, gesticht. Met groote voorliefde voor ?den godsdienst van Israël bezield, werd hij eerst leeraar te Paderborn, later in Hannover en bestudeerde in deze hoedanigheid de rijke godsdienstige en wijsgeerige litte ratuur van zijn volk. En als noodzakelijk gevolg daarvan kocht hij naarmate zijne liefde voor die en onderzoek wies, tal van werken aan, studie destijds in geene enkele ?openbare verzameling te vinden waren, zoodat hij langzamerhand in eigen bezit eene groote collectie Hebraïca en Judaïca ?verkreeg, waarvan de wedergade bezwaarlijk kon worden gevonden. L. Rosenthal stierf den Ten Augustus 1868 te Hannover, waarop zijn zoon, toen nog de heer George Rosenthal, die groote piëteit 'llllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllHIIIIIIIIIIHIIIIMMIHIIHIIMIIIIIIIIIIIIII FEUILLETON MAGDA PEETERS Vlaamsche schrijfster in Antwerpen, geboren uit een Vlaamsche vader en een Cubaansche moeder, heeft gestudeerd voor muziek (harp). Zag haar eerste ge dichten in de Vlaamsche arbeid" gedrukt, toen ze 15 jaar was. Een bundeltje is verschenen onder den titel Avond bloesems." In den nacht van het bom bardement trachtte ze naar Engeland te vluchten, maar kwam, na een ganschen nacht aan de kade te hebben gestaan, op een overvolle boot die haar naar Vlissingen bracht. Thans woont ze bij haar uitgeweken landgenoot Karel van den Oever in Baarn, terwijl haar verloofde, de kunstschilder Eugeen Joors, die al infanterist met het leger uit Antwerpen trok, thans geïnterneerd is te Amersfoort. DE KABOUTER VAN LINCOLN Een Kerstsprookje ... Er is avonddienst in de kerk ge weest. In de groote mooie kerk die staat boven op den berg, van waar zij de een voudige huizen bewaakt in het dal. Zij staat daar, de kathedraal in dag en avond in licht en schaduw, als een gebed van levende steen; en rond haar, als kleine nestjes in klimop verscholen, liggen de Homes", waar godvruchtige menschen hun stil geluk bewaren. Er heerschte van avond een zachte stemming in de biddende deemstering Ik voelde, hoe uit ieder harte eengebec steeg in de mystieke stille kerk, en hoe uit de kostbare vaten de wierook walmde voor de boekerij van zijn vaderïlhad, de costbare verzameling, waarop reeds in 1845 .eopold Zunk de aandacht der geleerde wereld had gevestigd en die in 1863 door iulius Fürst in diens Bibliotheca Judaïca vielleicht die grösste in Deutschland" jenoemd werd, op de meest zorgvuldige wijze laar Amsterdam deed overbrengen. Want het was het geslacht Rosenthal gegaan als den wijsten koning van het Joodsche Volk, die, toen hem de keuze werd gegeven van wijsheid, rijkdom en macnt, van den Almach tige de wijsheid had afgebeden, waarop dit 1 kostbaar geschenk hem ten bate van zijn'volk was geworden, terwijlfboven bid den en denken hem ook rijkdom en macht als toegift werd geschonken. In het geslacht Rosenthal was de wijsheid en de lief de voor de studie in den vader geïncarneerd; de zoon, als bankier te Amsterdam gevestigd, werd een vertegenwoordiger van de financiëele elite. Doch ook hem bleef bij de liefde voor de oude geopenbaarde wijsheid van Israël, en mitsdien een groot verlangen om telbehouden en te bewaren het vele en schoone, door zijn geleerden vader bijeen gebracht. Reeds in 1869 ontving de kenner van het Hebreeuwsch M. Roest de opdracht van de Hebraïca en Judaïca een catalogus te maken, welken arbeid door hem met zooveel betwamen spoed werd aanvaard, dat reeds in 1871 een aanvang met den druk kon worden gemaakt. Doch plotseling hield de drukkerij op te bestaan, waardoor Roest's arbeid langer dan een jaar werd onderbroken. In 1875 zag de catalogus echter, voorzien van een Duitsche voorrede, te Amsterdam liet licht tegelijk met de door den heer M. Roest bezorgde uitgave van de beschrij ving der boekverzameling, door "Wijlen L Rosenthal zelf in de Hebreeuwsche taal opgesteld en verschenen onder den titel van jodéang Séfer", door kenners met recht een standaardwerk op het gebied der Hebreeuwsche bibliographie genoemd. Jaren achtereen bleef de kostbare verza meling in particulier bezit der familie, tot dat de leden van den Amsterdatnschen Gemeenteraad op den Hen Juli 1880 met eene voordracht van Buigemeester en Wet houders werden verrast, waarbij de heer George Rosenthal en zijne echtgenoote, mevrouw Sophia Rosenthal, geboren May, Dr. Jaques Cohen en echtgenoote, benevens Mr. J. A. Levy en diens echtgenoote de belangrijke boekerij van Hebraïca en Judaïca, nagelaten door hunnen vader en behuwdvader, den heer L. Rosenthal, naast die van Oxford en het British Museum misschien de belangrijkste der wereld, aan de gemeente Amsterdam ten geschenke aangeboden. In de Raadszitting van 21 Juli 1880 bracht de toenmalige burgemeester Mr. van Tien hoven in waardeerende woorden dit voorstel ter tafel, dat onder luide toejuiching bij acclamatie werd aangenomen; hij noemde de Bibliotheca Rosenthaliana" een vorstelijk geschenk, dat mede kon werken om het steeds meer opluikend geestelijk leven in de hoofdstad te verdiepen en te verbreeden. IIIIIMIIIIIHIIIIIimillllHlljllllllllllllllllllHltllHIIIIIMIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIII De gregoriaansche zangen zweefden als droomgedachten over de trouwe, geloovige zielen, en ze baden in hoop en vrede. Onder de geprevelde litanieën is er een vrouw van haar zelve gevallen,... ze hebben haar als dood weggedragen, en dan ging weer alles als voorheen onder de groote gothische vouten; het melo dieus geprevel, en de gedempte ant woordende stemmen. Buiten vielen enkele kloktonen in den najaar's wind. Het orgel speelde een oude kerkwijze, en een zuiver klare tenorstem zong op het oksaal: The Lord is a man of war: De koorknapen gaven het antwoord met hunne buigzame kinderstemmen. Ik kon de woorden niet meer volgen, zij smelten weg in het wonder muziekweefsel, solo en koren van den ouden lerschen kerkzang. Het gaat als een vreemde streeling over mijn ziel... Ik hoor het nog ... The Lord is a man of war. Als de processie rond de kerk was geweest, en de dienst ten einde was, heb ik nog eens het hoofd gewend, om de hooge schoonheid van Gods woonst in mijn oogen te bewaren. Ik wendde mijn hoofd om en,... neen ... het was een afschuwelik zicht dat ik kreeg. Boven de pen" waar ik gezeten was, juist achter mij stond een klein gehoornd zwart duivelken. Een duivelken dat achter mij op een been te grijslachen stond... Op dat oogenblik heb ik zoo geschrikt dat ik, zonder het bijna te weten, met mijn duim een kruizeken op mijn hart maakte zpoals ik het deed, toen ik een klein meisken was, dat vrees had voor de heksen. Wij zijn langs de oude kloostergangen naar buiten gegaan, langs de donkre kloostergangen waar een flauwe geheime geur hangt. Buiten, waar in den laten zomeravond de gele rozen staan uit te bloeien, en waar zoet geurend hunne blaeren vallen op de lauwe moederaarde. Er straalt een gemoedelike stemming uit de stil gesloten huizen waar, achter de dicht geschoven gorden, de lampen ontstoken zijn. De rank klimmende planten tegen de huisgevels heeft de stervende zomer met zijn bloed betint, de blaeren zien bloedrood... We dalen huiswaarts langs eigenaar dige trapstraten, onder sprookjesachtige steenen bogen met zwart glimmende klimop begroeid, waaronder 's nachts witte geesten wandelen. Opeens... staat mij die satan van straks weer voor de oogen. Heb ik mis gezien, denk ik nu, was het eene hallu cinatie; heb ik mis gezien, ware h misschien een heilige; satan staat toch niet in de kerk? Ik heb toch nooit iet gehoord van een duivel die heilig ge worden was En terecht. Immers welk een schat bevatte deze boekenver zameling! Werken over de taal, etterkunde en geschiedenis der oden; de zeldzaamste uitgaven van Bijbel, Mischna en Talmoed met hunne commentaren; werken over de Massora, liturgische, )hilosophische, Kabbalistische 'eschriften, kortom het voorlaamste van al wat sedert de vroegste eeuwen op dit gebied n de Hebreeuwsche, Arabische,' Chaldeeuwsche en ook in bijna alleEuropeesche talen geschreven s, het was alles daar bijeen als een monument van hooge geesteijke en letterkundige waarde. Want de Bibliotheca Rosenhaliana", dus beschouwd, bevat als in een caleidoscoop geheel iet geestelijk en letterkundig even van het oude volk van Israël, zijn geestelijk bezit, waar voor dat volk eeuwen lang heeft gestreden en geleden. En vooral .n dezen tijd, nu men zoo druk schrijft en spreekt over cultuur waarden als geestelijk bezit, twee begrippen die elkander volstrekt niet dekken en dooreengemengd tot holle phrasen verworden, mag dit eene zaak van groote betee kenis worden geacht. Is niet cultuurwaarde, van hoe hooge beteekenis ook, altijd een kunst matig gekweekte kasplant en geestelijk bezit niet eene zaak van hart en gemoed? Welnu, zoo beider beteekenis opgevat, hebben de wijzen, zieners en pro feten van Israël, wier werken deze biblio theek bevat, nooit eene cultuurwaarde, zelfs geen nationale, willen scheppen, maar wel door veredeling van hart en gemoed, door liet steeds wijzen op de hoogere dingen des levens hun volk op willen voeren tot den Oorsprong van alles wat bestaat en is. Hooger dan de macht en en een verstard nationalisme, hetwelk men thans zelfs door bloed en geweld aan de volkeren wil bren gen, spreekt uit de gewijde bladen van Israël de idee der verzoening. Zelfs het eenige symbool van macht in Israël, de leeuwen aan den voet van Salomo's troon, is imitatie uit het oude Egypte. Maar natio naal in het oude Israël is de Cherub op|de Arke des Verbonds, wiens vleugelen naar den Hemel wijzen. En de groote zieners onder hen hebben eindelijk gegrepen naar het hoogste, waarnaar de ziel des menschen smacht; zij vonden eene uitdrukking voor den Eenig-Eeuwigen en brachten Javeh als het hoogste geestelijk goed in begrijpelijken vorm tot zijn zondig en in vele dingen des levens te kort komend volk. De diepste normen van het denken uitbeeldende vor men te geven en zoo het hoogste geestelijk goed tot een blijvend ideaal bezit van hun volk te maken, is slechts beschoren geweest aan de wijzen en profeten in Israël, welk bezit is overgegaan op ganschde menschheid, Een kijkje in de Bibliotheca Rosenthaliana imilllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIIIIIIHIII Ik zeg niets, ik vraag niets, maar dat zijn allemaal zoo'n vreemde dingen. We gaan door den avond naar ons stille huis in het dal, en zonder te weten hoe het komt, zing ik luid: The Lord is a man of war." ... Wij zitten in de donkerte bij den open haard. De oude meid heeft de lamp nog niet ontstoken, of misschien heeft zij het vanavond wel vergeten. En, ik geloof, dat wij er allen heel tevreden over zijn. Er schieten groote wilde vlammen uit de blokken dennenhout, zij verlichten ons vreemd... en groote lange schaduwen dansen de kamer rond, dansen op de zoldering springen uit de hoeken en spelen over het open klavier. We zitten allen daar, en denken. We tronen ieder te midden onzer gedachten, en zij worden ons als eene familie, die schepselkens van onzen geest. In de groote stilte komen zij zachte getreden en scharen zich zwijgend rondom ons. Dan staren wij ze aan, en wij zien ze. Sommige hebben zoete wijde oogen, een kinderlach, of wonder broze tranen. En dat worden later, wanneer wij ze ter wereld brengen, bijna altijd sprookjes. Ik lag op de purper fiuweelen kussens voor het krakend houtvuur, dat een zerpe geur in de kamer verspreidt. Op zij van het vuur, zit Alma, heur mooie blanke handen rusten op elkaar, en hare diepe blauwgrijze oogen zien naar iets dat ik niet zien en kan. De zachte lichtschijnselen streelen heur zwart glanzend haar en heur mat-bleek aangezicht. Van avond bemerk ik, hoe heur kleed dezelfde kleur als hare oogen heeft. Alma is heel mooi, iets heel teers straalt uit haar wezen. (Zij voelt dat ik haar aankijk, en zij glimlacht). Dat doet zij altijd wanneer ik haar bezie. Zou zij een verdriet liefkozen in haar hart; is zij droef omdat het herfst worden gaat? Ik weet het niet!... en misschien weet zij het zelf ook niet. Ik geniet van dees stond als van een zpet-lavenden wijn, ik voel alles, en ook mij, zoo goed dat tranen van vreugde en weemoed mij in de oogen wellen. Het is zoo stil en rein in mijn ziel. Mijn oogen zijn vol tranen, ik schuif nog dichter bij den haard. Alma speelt met de tang in de vlammen, ze kijkt; en altijd starend zegt zij: I see a stranger coming to the house". Ik weet niet wat ze zeggen wil. Ik zie niets in het vuur... maar dat vreemde wekt weer in mij: The Lord is a man of war. En dat vreemde wekt weer in mij het beeld van den duivel. Na lang aarzelen waag ik eindelik te vragen: Maar,... zeg mij eens, wat dat beteekenen moet, dat duivelsbeeld in uwe kerk. Of het er werkelik staat, of dat ik dat gedroomd heb (want ik begin al van mijn oogen te twijfelen in een land waar men iederen avond rond het waardoor thans Israël's hoogste goed geen landen of grenzen meer kent. Dat is, dunkt mij, in den diepsten grond de juiste betee kenis van Israël's volksbestaan, in schoon heid van taal en heerlijke rythme van klan ken telkens opnieuw behandeld in Israël's rijke litteratuur. En daarom kon Mr. van Tienhoven spreken van een vorstelijk ge schenk, toen de bronnen en gewijde bladen van Israël's beste gedachten en zielsuitdruk kingen door de familie Rosenthal in zoo groote volledigheid geschonken werden aan de stad Amsterdam. Met dit te releveeren, wordt niet ontkend het feit, dat de Bibliotheca Rosenthaliana op het tijdstip der schenking nog een eenigszins exclusief karakter had en de aard van haar boekenschat een weinig loom en con servatief was. Onze theologen en gods dienstleeraren, van welk kerkgenootschap of welke gezindte ook, vonden daar voor hunne studiën eene onuitputtelijke mijn, doch de algemeene historicus had er niets aan. Wel was het van algemeene bekendheid, dat de Joden de eeuwen door in verschil lende landen eene interessante en overrijke geschiedenis hadden gehad, in Nederland zelfs op een zeer belangrijk verleden kon den bogen, doch de bronnen voor een nader onderzoek ontbraken voor het grootste deel ook in de Bibliotheca Rosenthaliana Dat alles nu veranderd sedert de komst van den heer J. M. Hillesum als conservator. Hij, tehuis in het boek van H. J. Koenen, vuur van verkeersels en wjtte geesten vertelt.) Ja, ja zegt Alma... The little Imp; en zij vertelt. Het gebeurde over lange lange jaren, op een mooien April morgen. Op aarde stonden de boomgaarden in bloesempraal, en rond de kleine dorpskerken, stonden de blank bloeiende appel-boomen als witte Lentekruiden in het jonge zonlicht. Het schijnt het begin te zijn van een heerlike dag; maar we zijn in de grillige Aprilmaand, en in de hel houdt vader satan groote kermis, en hij geeft zijne duivels-kinderen verlof, met de toelating voor n dag hél de wereld 't onderstenboven te -smijten. Natuurlik haasten zij zich, de losgelaten hei kapoenen. Eén springt op den regen boog en rijdt er den hemel mee door. Een ander speelt met regen, slijk en bliksemstralen. Een derde rijdt op den woesten wind en voert er mee naar Lincoln waar een menigte leutige duivel tjes de bloesems van de boomen aan 't schudden zijn, en al tuimlend door de stormlucht zwarte kletsregen op de vluch tende menschenkinderen spuwen. Het kleine duivelken, dat rijdt op den woesten wind, heeft een paar malen rond de kerk gejaagd, en staat nu boven op den berg voor het groote middenportaal. Ik ga hier niet vandaan, zegt het, voor aleer er, in de plaats van die kerk, een hoop puinen en gruizelingen ligt. Ik zal die groote glasramen stuk slaan, en met een lach zijn al de kaarslichten dood. Met den wind blazen wij den priester, d'orgelist, de zangers en de koorknapen op, zoodat zij als luchtballen de vensters uitvliegen. Met de canons", die ze in de kerk gebruiken, schieten wij de auters om; en als dan alles afgeloopen is, dan wasch ik in het wijwatervat mijn voeten..-. Kom, zegde hij. Maar de wind weigerde. De wind heeft veel gebreken, dat is waar; maar de muzikanten weten allen, dat, wanneer hij in de kerk komt, het alleen maar is om den balk te blazen, daar de groote orgels zouden kunnen spelen, en den Heer God loven met ge wijde muziek. En daarom is het, dat de wind, die een vrome ziel heeft, weigerde de kerk binnen te treden op dien grilligen Lentemorgen. Dus ging de duivel maar alleen, mur melend en grummend. Ja, zoo'n half gedienstig volk is nog beter buiten. Dat hij daar maar blijft wachten aan de deur tot ik weer keer. En nu gaat de duivel binnen. Wat er omgaat, weten de menschen in de Minster" niet, maar zij kunnen de mis niet volgen. Daar zijn er die zoodanig verstrooid zijn, dat zij voor den zevenden keer hun gebed opnieuw be ginnen zonder tot het einde te kunnen geraken. dat als antwoord op eene prijsvraag van het Provinciaal Utrechtsen Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, de geschiedenis der Joden in Nederland bevatte, vond tal van aanknoopingspunten voor een hernieuwd onderzoek en de uitbreiding van het weten schappelijk materiaal der door hem verzorgde en beheerde collectie. Natuurlijk is het in een artikel als dit de plaats niet om de geschiedenis der Joden in en buiten Nederland uiteen te zetten. Wie daarvan meer wil weten, raadplege het reeds §enoemde boek van Koenen, de werken van ombart, de studiën van Wolf en mijn eigen geschiedenis van den Nederlandschen handel. Doch het beste op dit gebied leverde Hillesum zelf. Want Hillesum, bezield met groote liefde voor het innerlijk en uiterlijk van boeken, conserveerde niet slechts de door hem beheerde verzameling, zoodat ze meer en meer tot een der best verzorgde van Nederland werd, doch vulde, in zijn pogingen gesteund uit de weivoorziene beurs der familie Rosenthal, ook steeds meer aan, wat er voor de algemeene geschiedenis der Joden, vooral in Nederland, ontbrak. Na den aankoop van menig zeldzaam hand schrift of boek nu trachtte hij zorgvuldig het verleden van zijn volk te reconstrueeren. Zoo gaf hij ons de wordingsgeschiedenis der Portugeesch-Joodsche gemeente in Am sterdam en de geschiedenis der Hebreeuwsche drukkerijen in het Amsterdam der 17e eeuw, welke inrichtingen destijds tal van handen IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllinillllllHIIIMIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll In de sakristij drinken de knapen den wijn uit. Wat is er dan toch aan't gebeuren?.. Er vaart een slechte kilte onder de hooge vouten; een kilte waarvan men eene vreemde verkoudheid opdoet, waarbij men, na eene langdurige kwijnziekte eindelik sterven moet. Het satanskind is in de kerk getreden; en het is zijn duivels adem die onder de hooge voüten vaart... Het is hij, die de knapen in de sakristy in verzoeking heeft gebracht; 't is hij die de verstrooidheid in het hart der geloovigen heeft gelegd. Op het oksaal gaat het muziek te snel; de bladzijden van het heilige boek draaien alleen om op het altaar. De kazuivel en het koorkleed van den priester waaien hevig van links naar rechts. En toch ziet hij niets, de priester. Zonder de stoornis te voelen gaat hij voort, hij alleen heeft niets gemerkt, want hij is dicht bij zijn God. Achter hem zit de Booze, die blaast in den geheven kelk op den heiligen wijn, met zijn stikkend helle-adem tracht hij, hem droog te blazen. In den kelk is de roode wijn, tot Jesus' dierbaar bloed geworden. In den geheven kelk is het kostbaar bloed Jesus, dat ons heeft van den dood verlost, dat ons nu van den duivel verlossen zal. Hij ziet den Booze niet, de priester. Hij is in nieuwe liefde vereenigd met den Heer. Verslagen en onmachtig is de duivel. Valsch en nijdig wandelt hij nu door de kerk. Hij is gram, zijn zwart bloed kookt onder zijn dikke huid. Hij is gram, en op de stille beelden der goede hei ligen werpt hij oneerbiedige, hoonende blikken. Uit dolle gramschap spuwt hij in een wijwatervat! Het zwarte gift springt hem terug in 't gezicht. Hij is gram, hij wordt helsch onbe schoft en met spottende ? woorden en pinkend oog spreekt hij nu de lieve engelen aan. Hé!.. vervleugelde dingenskens, kom eens hier, maagdelike hemelkiekensj mag ik uwe pluimkens eens betasten. Met twee van uwe vleugelen uit te plukken heb ik al genoeg voor een plui men beddeken. Hij berouwde op het oogenblik zelf zijne woorden; maar ach het berouw komt toch altijd te laat. Met een wenk en een woord, zei het kleinste der engelkens: Word steen"... En hij was het. En zoo staat hij nog, en zoo komt het, dat ge van avond onder het lof den duivel hebt gezien. Naderhand, als alles lang voorbij was, hebben de menschen eerst geweten wat er toen in de kerk gebeurd was. Maar hoe zij het geweten hebben, dat herin nert zich niemand meer. Lincoln, Sept. 1912.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl