Historisch Archief 1877-1940
Z7 Dec. '14. No. 1957
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Caricatuur van Wybo Meyer
Herman Heyermans Jr.
Een jubileum: De Bibliotheca
Rosenthaliana"
Op l Januari 1915 zal het vijfentwintig
Jaar geleden zijn, dat de heer J. M. Hillesum
lot conservator van de Bibliotheca Rosen
thaliana" werd aangesteld. Zijne benoeming
tot beheerder van dit belangrijk onderdeel
?der Universiteit-Bibliotheek te Amsterdam
leidde voor de beteekenis dezer toch reeds
zoo gewichtige wetenschappelijke verzame
ling eene nieuwe phase van ontwikkeling
in, die haar, meer dan vór 1880 het geval
was, voor de Nederlandsche geschiedenis,
wijsbegeerte en letterkunde van steeds grooter
?en intenser belang deed worden.
De kern der verzameling, waarvan wij de
beteekenis hier in 't kort wenschen aan te
geven, werd door den vader van wijlen
baron George Rosenthal, den geleerde
L. Rosenthal, geboren 13 April 1794 te
Nasielsk in het gouvernement Plock in Rus
land, gesticht. Met groote voorliefde voor
?den godsdienst van Israël bezield, werd hij
eerst leeraar te Paderborn, later in
Hannover en bestudeerde in deze hoedanigheid
de rijke godsdienstige en wijsgeerige litte
ratuur van zijn volk. En als noodzakelijk
gevolg daarvan kocht hij naarmate zijne
liefde voor die en onderzoek wies, tal van
werken aan, studie destijds in geene enkele
?openbare verzameling te vinden waren,
zoodat hij langzamerhand in eigen bezit
eene groote collectie Hebraïca en Judaïca
?verkreeg, waarvan de wedergade bezwaarlijk
kon worden gevonden.
L. Rosenthal stierf den Ten Augustus 1868
te Hannover, waarop zijn zoon, toen nog de
heer George Rosenthal, die groote piëteit
'llllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllHIIIIIIIIIIHIIIIMMIHIIHIIMIIIIIIIIIIIIII
FEUILLETON
MAGDA PEETERS
Vlaamsche schrijfster in Antwerpen,
geboren uit een Vlaamsche vader en een
Cubaansche moeder, heeft gestudeerd
voor muziek (harp). Zag haar eerste ge
dichten in de Vlaamsche arbeid" gedrukt,
toen ze 15 jaar was. Een bundeltje is
verschenen onder den titel Avond
bloesems." In den nacht van het bom
bardement trachtte ze naar Engeland te
vluchten, maar kwam, na een ganschen
nacht aan de kade te hebben gestaan,
op een overvolle boot die haar naar
Vlissingen bracht. Thans woont ze bij
haar uitgeweken landgenoot Karel van
den Oever in Baarn, terwijl haar verloofde,
de kunstschilder Eugeen Joors, die al
infanterist met het leger uit Antwerpen
trok, thans geïnterneerd is te Amersfoort.
DE KABOUTER VAN LINCOLN
Een Kerstsprookje
... Er is avonddienst in de kerk ge
weest. In de groote mooie kerk die staat
boven op den berg, van waar zij de een
voudige huizen bewaakt in het dal. Zij
staat daar, de kathedraal in dag en avond
in licht en schaduw, als een gebed van
levende steen; en rond haar, als kleine
nestjes in klimop verscholen, liggen de
Homes", waar godvruchtige menschen
hun stil geluk bewaren.
Er heerschte van avond een zachte
stemming in de biddende deemstering
Ik voelde, hoe uit ieder harte eengebec
steeg in de mystieke stille kerk, en hoe
uit de kostbare vaten de wierook walmde
voor de boekerij van zijn vaderïlhad, de
costbare verzameling, waarop reeds in 1845
.eopold Zunk de aandacht der geleerde
wereld had gevestigd en die in 1863 door
iulius Fürst in diens Bibliotheca Judaïca
vielleicht die grösste in Deutschland"
jenoemd werd, op de meest zorgvuldige wijze
laar Amsterdam deed overbrengen. Want
het was het geslacht Rosenthal gegaan als
den wijsten koning van het Joodsche Volk,
die, toen hem de keuze werd gegeven van
wijsheid, rijkdom en macnt, van den Almach
tige de wijsheid had afgebeden, waarop
dit 1 kostbaar geschenk hem ten bate van
zijn'volk was geworden, terwijlfboven bid
den en denken hem ook rijkdom en macht
als toegift werd geschonken. In het geslacht
Rosenthal was de wijsheid en de lief de voor
de studie in den vader geïncarneerd; de
zoon, als bankier te Amsterdam gevestigd,
werd een vertegenwoordiger van de
financiëele elite. Doch ook hem bleef bij de
liefde voor de oude geopenbaarde wijsheid
van Israël, en mitsdien een groot verlangen
om telbehouden en te bewaren het vele en
schoone, door zijn geleerden vader bijeen
gebracht.
Reeds in 1869 ontving de kenner van het
Hebreeuwsch M. Roest de opdracht van de
Hebraïca en Judaïca een catalogus te maken,
welken arbeid door hem met zooveel
betwamen spoed werd aanvaard, dat reeds
in 1871 een aanvang met den druk kon
worden gemaakt. Doch plotseling hield de
drukkerij op te bestaan, waardoor Roest's
arbeid langer dan een jaar werd onderbroken.
In 1875 zag de catalogus echter, voorzien
van een Duitsche voorrede, te Amsterdam
liet licht tegelijk met de door den heer
M. Roest bezorgde uitgave van de beschrij
ving der boekverzameling, door "Wijlen
L Rosenthal zelf in de Hebreeuwsche taal
opgesteld en verschenen onder den titel van
jodéang Séfer", door kenners met recht
een standaardwerk op het gebied der
Hebreeuwsche bibliographie genoemd.
Jaren achtereen bleef de kostbare verza
meling in particulier bezit der familie, tot
dat de leden van den Amsterdatnschen
Gemeenteraad op den Hen Juli 1880 met
eene voordracht van Buigemeester en Wet
houders werden verrast, waarbij de heer
George Rosenthal en zijne echtgenoote,
mevrouw Sophia Rosenthal, geboren May,
Dr. Jaques Cohen en echtgenoote, benevens
Mr. J. A. Levy en diens echtgenoote de
belangrijke boekerij van Hebraïca en Judaïca,
nagelaten door hunnen vader en
behuwdvader, den heer L. Rosenthal, naast die van
Oxford en het British Museum misschien
de belangrijkste der wereld, aan de gemeente
Amsterdam ten geschenke aangeboden.
In de Raadszitting van 21 Juli 1880 bracht
de toenmalige burgemeester Mr. van Tien
hoven in waardeerende woorden dit voorstel
ter tafel, dat onder luide toejuiching bij
acclamatie werd aangenomen; hij noemde
de Bibliotheca Rosenthaliana" een vorstelijk
geschenk, dat mede kon werken om het
steeds meer opluikend geestelijk leven in de
hoofdstad te verdiepen en te verbreeden.
IIIIIMIIIIIHIIIIIimillllHlljllllllllllllllllllHltllHIIIIIMIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIII
De gregoriaansche zangen zweefden als
droomgedachten over de trouwe,
geloovige zielen, en ze baden in hoop en vrede.
Onder de geprevelde litanieën is er een
vrouw van haar zelve gevallen,... ze
hebben haar als dood weggedragen, en
dan ging weer alles als voorheen onder
de groote gothische vouten; het melo
dieus geprevel, en de gedempte ant
woordende stemmen. Buiten vielen enkele
kloktonen in den najaar's wind. Het orgel
speelde een oude kerkwijze, en een zuiver
klare tenorstem zong op het oksaal:
The Lord is a man of war:
De koorknapen gaven het antwoord
met hunne buigzame kinderstemmen. Ik
kon de woorden niet meer volgen, zij
smelten weg in het wonder
muziekweefsel, solo en koren van den ouden
lerschen kerkzang.
Het gaat als een vreemde streeling
over mijn ziel... Ik hoor het nog ...
The Lord is a man of war.
Als de processie rond de kerk was
geweest, en de dienst ten einde was,
heb ik nog eens het hoofd gewend, om
de hooge schoonheid van Gods woonst
in mijn oogen te bewaren. Ik wendde
mijn hoofd om en,... neen ... het was
een afschuwelik zicht dat ik kreeg.
Boven de pen" waar ik gezeten was,
juist achter mij stond een klein gehoornd
zwart duivelken. Een duivelken dat achter
mij op een been te grijslachen stond...
Op dat oogenblik heb ik zoo geschrikt
dat ik, zonder het bijna te weten, met
mijn duim een kruizeken op mijn hart
maakte zpoals ik het deed, toen ik een
klein meisken was, dat vrees had voor
de heksen.
Wij zijn langs de oude kloostergangen
naar buiten gegaan, langs de donkre
kloostergangen waar een flauwe geheime
geur hangt.
Buiten, waar in den laten zomeravond
de gele rozen staan uit te bloeien, en waar
zoet geurend hunne blaeren vallen op de
lauwe moederaarde.
Er straalt een gemoedelike stemming
uit de stil gesloten huizen waar, achter
de dicht geschoven gorden, de lampen
ontstoken zijn.
De rank klimmende planten tegen de
huisgevels heeft de stervende zomer
met zijn bloed betint, de blaeren zien
bloedrood...
We dalen huiswaarts langs eigenaar
dige trapstraten, onder sprookjesachtige
steenen bogen met zwart glimmende
klimop begroeid, waaronder 's nachts
witte geesten wandelen.
Opeens... staat mij die satan van
straks weer voor de oogen. Heb ik mis
gezien, denk ik nu, was het eene hallu
cinatie; heb ik mis gezien, ware h
misschien een heilige; satan staat toch
niet in de kerk? Ik heb toch nooit iet
gehoord van een duivel die heilig ge
worden was
En terecht. Immers welk een
schat bevatte deze boekenver
zameling! Werken over de taal,
etterkunde en geschiedenis der
oden; de zeldzaamste uitgaven
van Bijbel, Mischna en Talmoed
met hunne commentaren; werken
over de Massora, liturgische,
)hilosophische, Kabbalistische
'eschriften, kortom het
voorlaamste van al wat sedert de
vroegste eeuwen op dit gebied
n de Hebreeuwsche, Arabische,'
Chaldeeuwsche en ook in bijna
alleEuropeesche talen geschreven
s, het was alles daar bijeen als
een monument van hooge
geesteijke en letterkundige waarde.
Want de Bibliotheca
Rosenhaliana", dus beschouwd, bevat
als in een caleidoscoop geheel
iet geestelijk en letterkundig
even van het oude volk van
Israël, zijn geestelijk bezit, waar
voor dat volk eeuwen lang heeft
gestreden en geleden. En vooral
.n dezen tijd, nu men zoo druk
schrijft en spreekt over cultuur
waarden als geestelijk bezit, twee
begrippen die elkander volstrekt
niet dekken en dooreengemengd
tot holle phrasen verworden, mag
dit eene zaak van groote betee
kenis worden geacht. Is niet
cultuurwaarde, van hoe hooge
beteekenis ook, altijd een kunst
matig gekweekte kasplant en
geestelijk bezit niet eene zaak van hart
en gemoed? Welnu, zoo beider beteekenis
opgevat, hebben de wijzen, zieners en pro
feten van Israël, wier werken deze biblio
theek bevat, nooit eene cultuurwaarde, zelfs
geen nationale, willen scheppen, maar wel
door veredeling van hart en gemoed, door
liet steeds wijzen op de hoogere dingen
des levens hun volk op willen voeren tot
den Oorsprong van alles wat bestaat en is.
Hooger dan de macht en en een verstard
nationalisme, hetwelk men thans zelfs door
bloed en geweld aan de volkeren wil bren
gen, spreekt uit de gewijde bladen van
Israël de idee der verzoening. Zelfs het
eenige symbool van macht in Israël, de
leeuwen aan den voet van Salomo's troon,
is imitatie uit het oude Egypte. Maar natio
naal in het oude Israël is de Cherub op|de
Arke des Verbonds, wiens vleugelen naar
den Hemel wijzen. En de groote zieners
onder hen hebben eindelijk gegrepen naar
het hoogste, waarnaar de ziel des menschen
smacht; zij vonden eene uitdrukking voor
den Eenig-Eeuwigen en brachten Javeh als
het hoogste geestelijk goed in begrijpelijken
vorm tot zijn zondig en in vele dingen des
levens te kort komend volk. De diepste
normen van het denken uitbeeldende vor
men te geven en zoo het hoogste geestelijk
goed tot een blijvend ideaal bezit van hun
volk te maken, is slechts beschoren geweest
aan de wijzen en profeten in Israël, welk
bezit is overgegaan op ganschde menschheid,
Een kijkje in de Bibliotheca Rosenthaliana
imilllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIIIIIIHIII
Ik zeg niets, ik vraag niets, maar dat
zijn allemaal zoo'n vreemde dingen.
We gaan door den avond naar ons
stille huis in het dal, en zonder te weten
hoe het komt, zing ik luid:
The Lord is a man of war."
... Wij zitten in de donkerte bij den
open haard. De oude meid heeft de lamp
nog niet ontstoken, of misschien heeft
zij het vanavond wel vergeten. En, ik
geloof, dat wij er allen heel tevreden
over zijn.
Er schieten groote wilde vlammen uit
de blokken dennenhout, zij verlichten
ons vreemd... en groote lange schaduwen
dansen de kamer rond, dansen op de
zoldering springen uit de hoeken en
spelen over het open klavier.
We zitten allen daar, en denken. We
tronen ieder te midden onzer gedachten,
en zij worden ons als eene familie, die
schepselkens van onzen geest. In de
groote stilte komen zij zachte getreden
en scharen zich zwijgend rondom ons.
Dan staren wij ze aan, en wij zien ze.
Sommige hebben zoete wijde oogen,
een kinderlach, of wonder broze tranen.
En dat worden later, wanneer wij ze ter
wereld brengen, bijna altijd sprookjes.
Ik lag op de purper fiuweelen kussens
voor het krakend houtvuur, dat een zerpe
geur in de kamer verspreidt.
Op zij van het vuur, zit Alma, heur
mooie blanke handen rusten op elkaar,
en hare diepe blauwgrijze oogen zien
naar iets dat ik niet zien en kan.
De zachte lichtschijnselen streelen heur
zwart glanzend haar en heur mat-bleek
aangezicht. Van avond bemerk ik, hoe
heur kleed dezelfde kleur als hare oogen
heeft. Alma is heel mooi, iets heel teers
straalt uit haar wezen. (Zij voelt dat ik
haar aankijk, en zij glimlacht). Dat doet
zij altijd wanneer ik haar bezie. Zou zij
een verdriet liefkozen in haar hart; is
zij droef omdat het herfst worden gaat?
Ik weet het niet!... en misschien weet
zij het zelf ook niet. Ik geniet van dees
stond als van een zpet-lavenden wijn, ik
voel alles, en ook mij, zoo goed dat tranen
van vreugde en weemoed mij in de oogen
wellen. Het is zoo stil en rein in mijn
ziel. Mijn oogen zijn vol tranen, ik schuif
nog dichter bij den haard. Alma speelt
met de tang in de vlammen, ze kijkt; en
altijd starend zegt zij: I see a stranger
coming to the house".
Ik weet niet wat ze zeggen wil. Ik
zie niets in het vuur... maar dat vreemde
wekt weer in mij:
The Lord is a man of war.
En dat vreemde wekt weer in mij het
beeld van den duivel.
Na lang aarzelen waag ik eindelik te
vragen: Maar,... zeg mij eens, wat dat
beteekenen moet, dat duivelsbeeld in uwe
kerk. Of het er werkelik staat, of dat
ik dat gedroomd heb (want ik begin
al van mijn oogen te twijfelen in een
land waar men iederen avond rond het
waardoor thans Israël's hoogste goed geen
landen of grenzen meer kent. Dat is, dunkt
mij, in den diepsten grond de juiste betee
kenis van Israël's volksbestaan, in schoon
heid van taal en heerlijke rythme van klan
ken telkens opnieuw behandeld in Israël's
rijke litteratuur. En daarom kon Mr. van
Tienhoven spreken van een vorstelijk ge
schenk, toen de bronnen en gewijde bladen
van Israël's beste gedachten en zielsuitdruk
kingen door de familie Rosenthal in zoo
groote volledigheid geschonken werden aan
de stad Amsterdam.
Met dit te releveeren, wordt niet ontkend
het feit, dat de Bibliotheca Rosenthaliana op
het tijdstip der schenking nog een
eenigszins exclusief karakter had en de aard van
haar boekenschat een weinig loom en con
servatief was. Onze theologen en gods
dienstleeraren, van welk kerkgenootschap
of welke gezindte ook, vonden daar voor
hunne studiën eene onuitputtelijke mijn, doch
de algemeene historicus had er niets aan.
Wel was het van algemeene bekendheid,
dat de Joden de eeuwen door in verschil
lende landen eene interessante en overrijke
geschiedenis hadden gehad, in Nederland
zelfs op een zeer belangrijk verleden kon
den bogen, doch de bronnen voor een nader
onderzoek ontbraken voor het grootste deel
ook in de Bibliotheca Rosenthaliana
Dat alles nu veranderd sedert de komst
van den heer J. M. Hillesum als conservator.
Hij, tehuis in het boek van H. J. Koenen,
vuur van verkeersels en wjtte geesten
vertelt.)
Ja, ja zegt Alma... The little Imp;
en zij vertelt.
Het gebeurde over lange lange
jaren, op een mooien April morgen. Op
aarde stonden de boomgaarden in
bloesempraal, en rond de kleine dorpskerken,
stonden de blank bloeiende appel-boomen
als witte Lentekruiden in het jonge
zonlicht. Het schijnt het begin te zijn
van een heerlike dag; maar we zijn in
de grillige Aprilmaand, en in de hel
houdt vader satan groote kermis, en hij
geeft zijne duivels-kinderen verlof, met
de toelating voor n dag hél de wereld
't onderstenboven te -smijten. Natuurlik
haasten zij zich, de losgelaten hei
kapoenen. Eén springt op den regen
boog en rijdt er den hemel mee door.
Een ander speelt met regen, slijk en
bliksemstralen. Een derde rijdt op den
woesten wind en voert er mee naar
Lincoln waar een menigte leutige duivel
tjes de bloesems van de boomen aan
't schudden zijn, en al tuimlend door de
stormlucht zwarte kletsregen op de vluch
tende menschenkinderen spuwen.
Het kleine duivelken, dat rijdt op den
woesten wind, heeft een paar malen rond
de kerk gejaagd, en staat nu boven op
den berg voor het groote middenportaal.
Ik ga hier niet vandaan, zegt het,
voor aleer er, in de plaats van die kerk,
een hoop puinen en gruizelingen ligt.
Ik zal die groote glasramen stuk slaan,
en met een lach zijn al de kaarslichten dood.
Met den wind blazen wij den priester,
d'orgelist, de zangers en de koorknapen
op, zoodat zij als luchtballen de vensters
uitvliegen.
Met de canons", die ze in de kerk
gebruiken, schieten wij de auters om;
en als dan alles afgeloopen is, dan wasch
ik in het wijwatervat mijn voeten..-.
Kom, zegde hij. Maar de wind
weigerde.
De wind heeft veel gebreken, dat is
waar; maar de muzikanten weten allen,
dat, wanneer hij in de kerk komt, het
alleen maar is om den balk te blazen,
daar de groote orgels zouden kunnen
spelen, en den Heer God loven met ge
wijde muziek. En daarom is het, dat de
wind, die een vrome ziel heeft, weigerde
de kerk binnen te treden op dien
grilligen Lentemorgen.
Dus ging de duivel maar alleen, mur
melend en grummend. Ja, zoo'n half
gedienstig volk is nog beter buiten. Dat
hij daar maar blijft wachten aan de deur
tot ik weer keer.
En nu gaat de duivel binnen.
Wat er omgaat, weten de menschen
in de Minster" niet, maar zij kunnen
de mis niet volgen. Daar zijn er die
zoodanig verstrooid zijn, dat zij voor den
zevenden keer hun gebed opnieuw be
ginnen zonder tot het einde te kunnen
geraken.
dat als antwoord op eene prijsvraag van het
Provinciaal Utrechtsen Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen, de geschiedenis
der Joden in Nederland bevatte, vond tal
van aanknoopingspunten voor een hernieuwd
onderzoek en de uitbreiding van het weten
schappelijk materiaal der door hem verzorgde
en beheerde collectie.
Natuurlijk is het in een artikel als dit de
plaats niet om de geschiedenis der Joden in
en buiten Nederland uiteen te zetten. Wie
daarvan meer wil weten, raadplege het reeds
§enoemde boek van Koenen, de werken van
ombart, de studiën van Wolf en mijn eigen
geschiedenis van den Nederlandschen handel.
Doch het beste op dit gebied leverde Hillesum
zelf. Want Hillesum, bezield met groote
liefde voor het innerlijk en uiterlijk van
boeken, conserveerde niet slechts de door
hem beheerde verzameling, zoodat ze meer
en meer tot een der best verzorgde van
Nederland werd, doch vulde, in zijn pogingen
gesteund uit de weivoorziene beurs der
familie Rosenthal, ook steeds meer aan, wat
er voor de algemeene geschiedenis der Joden,
vooral in Nederland, ontbrak.
Na den aankoop van menig zeldzaam hand
schrift of boek nu trachtte hij zorgvuldig
het verleden van zijn volk te reconstrueeren.
Zoo gaf hij ons de wordingsgeschiedenis
der Portugeesch-Joodsche gemeente in Am
sterdam en de geschiedenis der Hebreeuwsche
drukkerijen in het Amsterdam der 17e eeuw,
welke inrichtingen destijds tal van handen
IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllinillllllHIIIMIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
In de sakristij drinken de knapen den
wijn uit.
Wat is er dan toch aan't gebeuren?..
Er vaart een slechte kilte onder de
hooge vouten; een kilte waarvan men
eene vreemde verkoudheid opdoet, waarbij
men, na eene langdurige kwijnziekte
eindelik sterven moet.
Het satanskind is in de kerk getreden;
en het is zijn duivels adem die onder
de hooge voüten vaart...
Het is hij, die de knapen in de sakristy
in verzoeking heeft gebracht; 't is hij
die de verstrooidheid in het hart der
geloovigen heeft gelegd.
Op het oksaal gaat het muziek te snel;
de bladzijden van het heilige boek draaien
alleen om op het altaar. De kazuivel
en het koorkleed van den priester waaien
hevig van links naar rechts.
En toch ziet hij niets, de priester.
Zonder de stoornis te voelen gaat hij
voort, hij alleen heeft niets gemerkt,
want hij is dicht bij zijn God. Achter
hem zit de Booze, die blaast in den
geheven kelk op den heiligen wijn, met
zijn stikkend helle-adem tracht hij, hem
droog te blazen.
In den kelk is de roode wijn, tot
Jesus' dierbaar bloed geworden. In den
geheven kelk is het kostbaar bloed Jesus,
dat ons heeft van den dood verlost, dat
ons nu van den duivel verlossen zal.
Hij ziet den Booze niet, de priester.
Hij is in nieuwe liefde vereenigd met
den Heer.
Verslagen en onmachtig is de duivel.
Valsch en nijdig wandelt hij nu door
de kerk. Hij is gram, zijn zwart bloed
kookt onder zijn dikke huid. Hij is gram,
en op de stille beelden der goede hei
ligen werpt hij oneerbiedige, hoonende
blikken. Uit dolle gramschap spuwt hij
in een wijwatervat! Het zwarte gift
springt hem terug in 't gezicht.
Hij is gram, hij wordt helsch onbe
schoft en met spottende ? woorden en
pinkend oog spreekt hij nu de lieve
engelen aan.
Hé!.. vervleugelde dingenskens,
kom eens hier, maagdelike hemelkiekensj
mag ik uwe pluimkens eens betasten.
Met twee van uwe vleugelen uit te
plukken heb ik al genoeg voor een plui
men beddeken.
Hij berouwde op het oogenblik zelf
zijne woorden; maar ach het berouw
komt toch altijd te laat.
Met een wenk en een woord, zei het
kleinste der engelkens:
Word steen"... En hij was het.
En zoo staat hij nog, en zoo komt
het, dat ge van avond onder het lof den
duivel hebt gezien.
Naderhand, als alles lang voorbij was,
hebben de menschen eerst geweten wat
er toen in de kerk gebeurd was. Maar
hoe zij het geweten hebben, dat herin
nert zich niemand meer.
Lincoln, Sept. 1912.