De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 3 januari pagina 1

3 januari 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1958 Zondag 3 Januari DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BR|UGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris. Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het BuitenL en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling ir. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer .. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 0.30 0.40 INHOUD Blz. l : De Wet, door v. H. De vrije zee, door prof. H. Brugmans. Buitenl. Overzicht, door prof. G. W. Kernkamp. ? 2: De oorlog der Volks legers, II, door Habé. Mijnen in de Noordzee. In zake Brommeijer. Feuilleton : Demeter Guschow, door Paul Zeen. 3: Muziek in de Hoofdstad, door Sem Dresden. Nog iets oover Spelling, door F. v. E. 4 : nze Schilders, door F. Bobeldijk. 5: Voor Vrouwen, door mej. Elis. M. Rogge. Uit de Natuur, van Jac. P. Thijsse. 6: Eenbelangrijk koloniaal geschrift.door St. Dramatische Kroniek, van H. Borel. Vluchtelingenneutraliteit, door F. Custers. 7 : Von dei's Gijsbreght van Aemstel" I, door J. H. R. Verzen zeggen, door G. Arbous. Barba-rosserie, door B. J. Stok vis. 8 : De dood maakt zijn balans op, teekening van G. van Raemdonck. 9: Fin. en Econ. Kroniek, door J. D. Santilhano. 10: Tentoonstelling v. Gogh. Tent. Jean Colette, door H. ?/: Tee kening Joh. Braakensiek. Schaakruriek, door dr. A. G. Olland. 12: Damrubriek, door K. C. de Jonge. Bijvoegsel : In bange tijden, door Joh. Braakensiek. August Allebé, door F. Bobeldijk. MIIIII .............. MIMI ..... iiiniiiiuim .......... in ..... ii DE WET Onder het vele aangrijpende, dat om ons heen aan 't gebeuren is, staat n ding van een bijzonder persoonlijke tra giek. Met name in ons land houdt die velen vast. In Zuid-Afrika, te Pretoria, zit op het oogenblik Christiaan de Wet als Staats gevangene. Over korten tijd, misschien reeds vór dat deze regels door de postboot aan de Kaap zijn aangebracht, zal daar voor*een bijzonder Staatsgerechts hof het proces aanvangen tegen den beroemden Boerengeneraal, beklaagd van rebellie, van het verwekken van burgeroorlog in zijn eigen land. Het zou den dichter, die een drama scheppen wil, moeilijk vallen treffender stof te vinden dan hier de naakte wer kelijkheid biedt. De geheele wereld kent Christiaan de Wet, den manhaften patriot, den voor vechter van zijn land bij uitnemendheid. Wien heugen nog niet de dagen, toen zijn verrassende krijgsmanskunst allen in spanning hield, en militair en leek om 't zeerst in bewondering bracht! Wie heeft niet gevoeld, dat het de on uitputtelijke vindingrijkheid van den nietoverwonnen ruiter-aanvoerder geweest is, waaraan zijn vaderland voor een be langrijk deel de tegemoetkomende over eenkomst van Vereeniging te danken heeft gehad! En van welk eene beteekenis is dit niet geworden voor de staatkundige toekomst van het land. Zuid-Afrika heeft in dien oorlog den naam gevestigd van een wespennest te zijn> dat ieder, die er buiten kan, liever aan zichzelf overlaat. Onder hen, die het harnas van dezen naam gesmeed hebben, was Christiaan de Wet een der eersten. Een ander was Louis Botha En nu, 12 jaar later, staat daar Christiaan de Wet als gevangene, Botha als de Eerste Minister der Regeering, die hem aanklaagt en tegen wie hij zich heeft verzet. Het klinkt homerisch, en Zuid-Afrika kan er verzekerd van zijn, dat over de geheele wereld zal worden gevraagd, hoe het land dit conflict zal oplossen. Ook al voert de wereldoorlog telkens nieuwe en geweldige beelden voor het oog, dit valt daarbij niet weg. De karakterwaarde van een volk spreekt uit de wijze, waarop het zulke momenten verstaat en doormaakt. * * * De zaak van Christiaan de Wet is allereerst een van binnenlandsche Afrikaansche politiek. Zuid-Afrika is een land met eigen, zelfstandig, parlementair bestuur, en de oppositie van de Wet, Beijers en de hunnen was tegen het beleid van de eigen bewindsmannen. Sinds geruimen tijd verweten velen Botha, aan het Engelsch-Afrikaansche element te veel overwicht toe te kennen. Botha, staatsman met zin tot schik ken en bijeenhouden, bleef zich even goed vaderlander verklaren als de besten, slechts op de eenheid en de toekomst van het land het oog vestigend. Na veel, dat reeds vooraf ging, heeft de oorlog ook hier de uitbarsting ge bracht. De Botharegeering besloot, met de pas door de burgers gevormde Verdedigingsmacht, aanvallend op te treden tegen Duitsch Zuid-West." Het Afrikaansche parlement keurde dit goed. Daartegen brak het daadwerkelijke verzet uit. Hoe? zeide de tegenpartij. Reeds nu, onverplicht ten strijde trekken vór Engeland? Een ter defensie inge stelde burgermacht te gebruiken voor aanval en gebiedsuitbreiding? De Botharegeering handhaafde de motieven, die haar hadden doen be sluiten, en die, bedriegen wij ons niet, voor een goed deel ook van algemeenen, internationaal-politieken aard zullen zijn. De botsing was daar.... Zij moet naar hare eigen omstandig heden begrepen worden. Men tast in die nieuwe landen nu eenmaal nog spoediger naar 't geweer, en rijdt eerder te velde, dan op ons continent. Het bloed vliegt er gauwer naar de handen, ook voor politieke ge schillen. Een gewapend verzet ginds is nog geheel iets anders dan het hier zou zijn, waar zulke vraagstukken worden uitge vochten met stembiljetten, meetings en woorden; vaak wondende, vaak vergif tige woorden! Wat bij ons oproer zou zijn, is ginds een heet meeningverschil. Ieder kent het verdere verloop. De Wet en Beijers hebben verloren. Wel zijn er weer stoute stukjes uitgehaald, wel heeft men den ouden rot heel van de woeste grenzen der Kalihari weg moeten halen. Maar hij is thans gevangen, en benijdt wellicht den dood, die Beijers heeft ach terhaald. * * * Er wordt, naar verluidt, in belangstel lende kringen ten onzent en zij zijn groot een telegram voorbereid om bij de Regeering der Unie kwijtschelding voor De Wet te bepleiten. Daar is grond toe. Wij moeten ons hier in Holland niet met eigenwijsheid mengen in de aange legenheden van Zuid-Afrika. Men is hier tegenover ginds nog al gevoelig. Voor enkele jaren had in Afrika een anecdote veel succes, waarin juist ook nog Christiaan de Wet genoemd werd. Het zou geweest zijn tijdens den Boerenoorlog, in een der meest beroemde sociëteiten van Nederland, dat een aantal gepensioneerde militairen, al bitterende, praatten over de taktiek van De Wet. juist was het spoor van zijn troep weer geheel verdwenen. Als hij nu strategisch goed wil handelen", zei een der oud-gedienden, moet hij zich spoedig in déze richting bewegen". Waarop een buiten staander schuchter opmerkte, dat De Wet misschien iets geheel anders zou doen, en een tijdlang verborgen zou blijven. En 't antwoord was: Nu, maar dat zou hem hier in Holland toch dan allemachtig kwa lijk genomen worden"! Men heeft zich hier te lande wel eens aan parmantige betweterij tegenover de broeders ginds", overgegeven. Maar het is volkomen vrij daarvan, volkomen vrij van elke bemoeizucht, dat men het thans kan uitspreken: als De Wet, de oude patriot, gevonnisd wordt, zal dit hier in Holland velen pijn doen. En zou dit nog niet op tallooze plaatsen elders zoo zijn ? In het Zuid-Afrikaansche Museum ligt het origineel van een telegram uit Neder land, dat nóg de oogen van den bezoeker vol doet schieten. Het is gedagteekend van 1900, en luidt: Aan Staatspresident Kruger. Het was mij aangenaam, u mijnen kruiser Gelderland te kunnen aanbieden, en te vernemen, dat door u de reis in welstand is volbracht. Wilhelmina." Nevens dit stuk zal een thans door Nederlandsche vrienden verzonden tele gram geen slecht figuur maken! * * * Botha heeft, als verantwoordelijk minister, De Wet in zijn macht. De straf op rebellie" is zwaar, kan zelfs de zwaarste zijn, waarover menschenhand beschikt. Men zal in Zuid-Afrika recht willen doen, en het vaderland beschermen, zonder aanzien des persoons. Dit is en blijft Zuid-Afrika's zaak. Maar toch staan wij elkander wel zoo na, toch ligt de eer van het eene land ook nog wel zoo door" oude banden aan die van het andere vast, dat van uit Holland daar eenige Zwoorden aan mogen worden toegevoegd. Het kunnen alleen deze zijn: Ook wie gefaald heeft en overwonnen staat, kan indemniteit verdienen, als hij uit liefde tot zijn land de wetten en 't gezag ge schonden heeft. Want het is een zegen voor een volk, dat in zijn midden de grootmoedigheid wordt geëerd en be tracht. Vaak wordt, wie in zulke vragen van Staat de beslissing nemen moet, te zeer door het oogenblik en de onmiddellijke omstandigheden in beslag genomen, om ook de vraag te stellen: hoe zal de his torie spreken? Toch is dit oordeel van oneindig grooter gewicht, en wordt de gebiedende eisch van het oogenblik", door wie daar midden in zit, soms te zeer overschat. Is daaraan eenmaal toegegeven, dan is het echter te laat, en laat de ge schiedenis zich niet meer paaien, hoe graag men zou willen. Hoe doet niet het eindelooze goed praten van sommige schokkende oorlogs daden, thans de macht der feiten dubbel voelen. Het is een gewichtig ding, wat in de geschiedboeken zal komen te staan! Onwillekeurig gaan nu onze gedachten naar klassieke tijden. Toen Keizer Augustus de gevaarlijke samenzwering had ontdekt die zijn aan hanger Cinna tegen hem had gesmeed, beëindigde de Keizer de zaak tegen den gevangene met het beroemde: Cinna, laat ons vrie^j*tói,.zijn, en een wedijver aangaan in loykjltett. En toch, besluit de wijze Seneca dit verhaal in zijne Goedertierendheid, heb ben noch Augustus' rijk, noch Augustus' roem daardoor geleden. Voor de wereld blijft De Wet een held, ook in zijn opstandigheid. Een man als Botha zal zichzelf niet behoeven af te vallen, om eenen De Wet te kunnen ontzien. Moge het zijn, dat zijne regeering tot den grooten vaderlandslievenden rebel het laat ons vrienden zijn", spreken kan. v. H. iiiriiMiiiiiiimiiiiiifimiimiiiiiimiiiiiiiiiiiHUiiiMiiimiii imminimin De vrije zee Nu Engeland de Noordzee gesloten heeft verklaard en daarmede de scheep vaart der neutralen grootelijks heeft be lemmerd, gaan onze gedachten als van zelf terug naar de dagen, toen voor ongeveer driehonderd jaren ook de vrije zee betwist werd door datzelfde Engeland. Ook toen was Nederland het slachtoffer van de Engelsche aanspraken; toen werd door Nederland de vrije zee voor zich opgeëischt; thans bepalen wij ons tot een protest. Wie van de vrije zee spreekt, noemt den naam van onzen Hugo de Groot; het past Nederlanders van alle tijden den man te herdenken, die met streng betoog de vrije zee voor alle vol keren opeischte. Om evenwel de Groot naar waarde te kunnen schatten, is het noodig te weten, onder welke omstandig heden hij schreef en op welke vragen en feiten van praktische politiek zijn betoog sloeg. Onze voorouders zijn, behalve dan in de theologie, nimmer sterk in de theorie geweest; vooral rechtstheorieën trokken hen weinig aan; wetenschappen als economie en staatsrecht waren nog weinig ontwikkeld. Steeds had hun wetenschap pelijk onderzoek een zeer reeëlen achter grond ; echt academische debatten komen eerst in de achttiende eeuw voor. Wat is dan de feitelijke ondergrond van de Groot's betoog van de vrije zee? De feiten zijn deze. Wij zijn in de eerste jaren van de Oost-Indische Compagnie. Met koortsachtiger! ijver en spontanen drang worden talrijke vloten uitgerust, alle voor de groote vaart; alles duwt en dringt naar het land van belofte, naar den Indischen archipel. Maar de Staten zijn voorzichtig; zij voorzien gevaren van de andere zeevarende volken en binden dus den uitzeilenden admiralen op het hart om vooral de Portugeezen te ontzien; men aarzelt den oorlog, die in Europa met zware inspanning wordt gevoerd, ook over te brengen naar Indië; ook had men wellicht op den duur de Portugeezen, thans in Spaansche slavernij, in den strijd tegen Spanje noodig. Maar ook hier was de natuur sterker dan de leer, de practijk dan de theorie. Strijd met de Portugeezen in den Archipel bleek niet te vermijden, daar zij ons overal den voet dwars zetten. In dezen strijd ging het als altijd; men trachtte den vijand economisch te ver zwakken ; men nam zijn kostbare schepen weg. De beroemdste van deze aanhou dingen is geweest die van een rijkbeladen Portugeesche kraak, die door niemand minder dan Jacob van Heemskerck den 25sten Februari 1603 bij Malakka werd buitgemaakt. De prijs was overrijk; het wapenfeit was roemrijk; Heemskerck's glorie ging hem vooruit naar het vader land. Maar daar was men met de zaak eenigszins verlegen. Had de Compagnie wel het recht om den oorlog in Indië te beginnen en zich met oorlogsbuit te ver rijken? Er waren er, die het ontkenden, in Nederland zoowel als daarbuiten. Om dat recht nu boven allen twijfel te stellen droeg de Compagnie aan de Groot op het te verdedigen en vast te leggen. De groote Delvenaar heeft dat gedaan in een uitgebreid werk, dat hij De jure pradffi (over het buitrecht) noemde. Het bleef evenwel, toen de tijdsomstandigheden waren veranderd, ongedrukt liggen; eerst in 1868 is het door dr. Hamaker uitge geven. Toch ging het niet voor de tijdgenooten verloren. Want de Groot werkte het in latere jaren geheel om; hij ver wijderde er alles uit, wat aan de tijds omstandigheden herinnerde; hij bracht alle vragen op zuiver theoretisch gebied over; zoo ontstond het wijdberoemde boek De jure belli ac pacis" (over het recht van oorlog en vrede),dat de grondslag werd van een geheel nieuwe wetenschap, het volkenrecht. Maar de Groot deed nog meer. Lang voordat hij zijn boek over oorlog en vrede had opgesteld, had hij uit zijn verhandeling over het buit recht een hoofdstuk gelicht en dat afzon derlijk uitgegeven. Dat is het beroemde Mare liberum" (de vrije zee). Daarin zet de Groot uiteen, dat de zee, behoudens de territoriale wateren, voor iedere natie vrij is, dat dus geen enkele staat de be voegdheid heeft zich souvereine of andere rechten op en in die vrije zee aan te matigen. De Groots betoog was gericht tegen Spanje en verdedigde het recht der Nederlanders op de vrije vaart naar Indië, die door den koning als zijn bij zonder rechtsgebied werd beschouwd en waarvan dus vreemdelingen werden geweerd. Wat de Groot met de pen betoogde, stelde de Compagnie buiten twijfel door haar goed zwaard. Maar ook hier ging nogmaals de natuur boven de leer. Het monopolie, het uitsluitend recht der Nederlanders op de vaart naar Indië ging van Spanje op Nederland over; even naijverig als de koning weerde later de Compagnie alle vreemdelingen en ook alle landgenooten, die buiten haar gezag stonden, uit de vaart naar Indië. De vrije zee was hier afgesloten, nog wel door de Nederlanders zelf, zoodra dat voor den handel noodig werd bevonden. Maar zoo noodig heeft men de vrije zee ook verdedigd, tegen Engeland. Daarover later. H. BRUGMANS Van de oude Germanen wij meenen, dat het van de Goten wordt gezegd, maar oude Germanen" klinkt veel huislijker en vertrouwlijker van de oude Sermanen dan wordt ons door een geschiedschrijver, die meer vertrouwen verdient dan Engelsche oorlogscorrespondenten aan het front in Polen, de volgende wijze gewoonte verhaald: over alle gewichtige staatszaken beraad slaagden zij tweemaal, eens als zij dronken, en eens als zij nuchter waren. De avond vergadering gaf hun den roes van de geest drift, de morgenbijeenkomst de nuchterheid der bezinning. Wij noemden dit een wijze gewoonte en zouden zelfs aan de commissie, die over eenigen tijd wel weer benoemd zal worden om het zooveelste ontwerp-grondwetsherziening voor te bereiden, in overweging willen geven dit aloude gebruik in eere te herstellen en het naleven ervan als plicht voor te schrijven aan onze volksvertegen woordiging. Aan nuchterheid van bezinning ontbreekt het onze Eerste en Tweede Kamer niet, maar de roes van de geestdrift hield ze zelden bevangen. Ook gewone burgers zouden, b.v. bij de beslissing over belangrijke familiezaken, naar het voorbeeld der oude Germanen kunnen handelen. Voor geheel-onthouders alleen levert dit eenig bezwaar op. Maar ook hun kan geholpen worden. De lezers van Tristram Shandy zullen zich herinneren, welk hulp middel Tristram's vader, die niets dan water dronk, had bedacht om toch zijn voordeel te kunnen doen met deze les van oude levenswijsheid. Wie het zich niet meer her inneren, zullen ons dankbaar zijn voor de aanleiding om dit gulden boek weer eens ter hand te nemen en de bedoelde passage op te zoeken. Maar dit terloops; in deze rubriek kunnen wij alleen in het voorbijgaan nuttige wenken voor binnenland en huisgezin geven; zoodra wij de pen opnemen om dit overzicht te schrijven, trekken onze gedachten terstond over de grenzen. En zoo stelden wij ons de vraag: zouden de volken van Europa nog in dezen tijd hun voordeel kunnen doen met de aloude levenswijsheid der Germanen? Ons dunkt van wel, met name de oorlog voerende volken. Zij zijn den oorlog be gonnen in den roes der geestdrift, maar hebben verzuimd te luisteren naar de nuch tere stem der bezinning; de avondvergade ring is wel gehouden, maar men heeft het niet noodig gevonden er een ochtendbijeen komst op te laten volgen. Dit verzuim begint zich te wreken. De bezinning eischt haar recht op. Zij kan het besluit niet meer ongedaan maken, maar opent de oogen voor de gevolgen ervan. Oudejaarsavond pleegt den mensch tot inkeer en bezinning te brengen. Zoo moet het ook den oorlogvoerenden volken gaan. Laat ons trachten te raden, welke overpein zingen zij op Oudjaarsavond van 1914houden. Met de Russen, Serviërs enandere GriekschKatholieken behoeven wij ons niet in te laten; die zijn ook in dit opzicht achterlijk, dat zij zich nog altijd aan den Juliaansehen kalender houden; die vieren eerst Oudjaars avond, als wij 13 Januari schrijven. Ook de Turken en de Mahomedanen, die in de Engelsche en Fransche gelederen strij den, maken het ons gemakkelijk; die vieren nog later oudjaar, want zij laten het jaar nog altijd beginnen met den 15den Juli, den dag van Mohammed's vlucht van Mekka naar Medina. Evenmin behoeven wij uit te weiden over wat de Belgen pp Oudjaarsavond gevoelen. Voor het Belgische volk kan de overpein zing van 1914 slechts n aandoening wek ken : haat tegen den indringer en onder drukker. Maar in het donker van de toekomst gloort de hoop op het herstel der vrijheid. Wat bracht!914voorOostenrijk-Hongarije? Een oorlog met zijn meest gehaten en geminachten tegenstander, met Servië. Een tuchtiging zou het zijn van het volk, welken men den moord op den troonopvolger weet; een afstraffing van den kefhond, die door het Panslavisme tegen Oostenrijk werd aan gehitst. Wat kwam ervan terecht ? De eerste inval in Servië mislukte; bij Sjabats leden de Oostenrijkers een zware nederlaag; de Serviërs trokken zelfs Slavonië, tezamen met de Montegrijnen ook Bosnië en Herzegowina binnen.Toen de vijand onderschat bleek, rustte Oostenrijk zich sterker uit, joeg hem terug over de grenzen, veroverde een stuk van zijn land, nam zijnen hoofdstad in eindelijk, na vier maanden, de stad die aan gene zijde van de grensrivier ligt. Juist 12 dagen bleef Belgrado in Oostenrijk's macht; toen hadden de Serviërs hun tegenstanders weer uit het land gedreven. En wat is bij het einde van het jaar het resultaat van den oorlog tegen Rusland, met al zijne wisselingen? Dat OostGallicië nog geheel in de macht der Russen is, Przemysl nog steeds ingesloten. Alleen in Polen streden de Oostenrijkers, tezamen met de Duitschers, met meer geluk; maar hier keerden zij niet den inval in eigen land, maar in Posen en Silezië. Beter ging het Oostenrijk's bondgenoot. Ook wie in Duitschland tot bezinning zijn gekomen, zullen met trots herdenken, dat Duitschland's militaire macht neg grooter bleek dan vermoed werd, dat het België en Noord-Frankrijk bezet houdt, dat het de Russen stuitte bij de Masurische meren en den inval in Posen en Silezië terug dreef. Maar ook zullen zij denken aan de koloniën, die verloren gingen, aan den ondergang van het eskader, dat in de Oost-Aziatische wa teren thuis behoorde, aan de koopvaardij vloot, die van de oceanen is verdreven. Nog twijfelen zij niet aan de overwinning bij het einde; maar zij weten, dat de strijd nog lang en zwaar zal zijn. Voor Frankrijk scheen het begin van den oorlog een herhaling van 1870 te zullen brengen; maar bij de Marne stuitte Joffre den opmarsch der Duitschers naar Parijs en sedert hield zijn leger stand op het front, dat zich langzaam uitrekte van Vogezen tot Noordzee; met Engelschen en Belgen teza men, hebben de Franschen de Duitsche legers tot staan, maar niet tot wijken gebracht. Het Fransche volk heeft getoond niet het ontzenuwde volk te zijn, waarvoor zijne verachters het hielden; het voert reeds maanden lang den loopgraven- en artillerieoorlog, die geen lan, maar vastheid van wil eischt. Maar zal het blijven volharden ? Zal het den vijand uit het land kunnen ver drijven. Ook wanneer men in Engeland niet besluit om den weerbaren mannen den plicht op te leggen het vaderland te dienen ? Frank rijk viert Oudjaarsavond, zooals in HJ70. met den vijand in het land; maar die vijand staat niet, zooals toen, vór Parijs, en geen Sedan en Metz hebben Frankrijk's weerkracht verlamd. Engeland toonde zijne heerschappij ter zee, zond, ook juist bijtijds, troepen naar Frankrijk, die taai vechten en, als bij Waterloo, geen duimbreed wijken; het bleek de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl