Historisch Archief 1877-1940
. 1958
Zondag 3 Januari
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BR|UGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het BuitenL en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling ir. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer .. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
0.40
INHOUD
Blz. l : De Wet, door v. H. De
vrije zee, door prof. H. Brugmans.
Buitenl. Overzicht, door prof. G. W.
Kernkamp. ? 2: De oorlog der Volks
legers, II, door Habé. Mijnen in
de Noordzee. In zake Brommeijer.
Feuilleton : Demeter Guschow, door Paul
Zeen. 3: Muziek in de Hoofdstad, door
Sem Dresden. Nog iets oover Spelling,
door F. v. E. 4 : nze Schilders, door
F. Bobeldijk. 5: Voor Vrouwen, door
mej. Elis. M. Rogge. Uit de Natuur,
van Jac. P. Thijsse. 6: Eenbelangrijk
koloniaal geschrift.door St. Dramatische
Kroniek, van H. Borel.
Vluchtelingenneutraliteit, door F. Custers. 7 : Von
dei's Gijsbreght van Aemstel" I, door
J. H. R. Verzen zeggen, door G.
Arbous. Barba-rosserie, door B. J. Stok
vis. 8 : De dood maakt zijn balans
op, teekening van G. van Raemdonck.
9: Fin. en Econ. Kroniek, door J. D.
Santilhano. 10: Tentoonstelling v. Gogh.
Tent. Jean Colette, door H. ?/: Tee
kening Joh. Braakensiek.
Schaakruriek, door dr. A. G. Olland. 12:
Damrubriek, door K. C. de Jonge.
Bijvoegsel : In bange tijden, door Joh.
Braakensiek. August Allebé, door F.
Bobeldijk.
MIIIII .............. MIMI ..... iiiniiiiuim .......... in ..... ii
DE WET
Onder het vele aangrijpende, dat om
ons heen aan 't gebeuren is, staat n
ding van een bijzonder persoonlijke tra
giek. Met name in ons land houdt die
velen vast.
In Zuid-Afrika, te Pretoria, zit op het
oogenblik Christiaan de Wet als Staats
gevangene. Over korten tijd, misschien
reeds vór dat deze regels door de
postboot aan de Kaap zijn aangebracht, zal
daar voor*een bijzonder Staatsgerechts
hof het proces aanvangen tegen den
beroemden Boerengeneraal, beklaagd
van rebellie, van het verwekken van
burgeroorlog in zijn eigen land.
Het zou den dichter, die een drama
scheppen wil, moeilijk vallen treffender
stof te vinden dan hier de naakte wer
kelijkheid biedt.
De geheele wereld kent Christiaan de
Wet, den manhaften patriot, den voor
vechter van zijn land bij uitnemendheid.
Wien heugen nog niet de dagen, toen
zijn verrassende krijgsmanskunst allen
in spanning hield, en militair en leek
om 't zeerst in bewondering bracht!
Wie heeft niet gevoeld, dat het de on
uitputtelijke vindingrijkheid van den
nietoverwonnen ruiter-aanvoerder geweest
is, waaraan zijn vaderland voor een be
langrijk deel de tegemoetkomende over
eenkomst van Vereeniging te danken
heeft gehad!
En van welk eene beteekenis is dit niet
geworden voor de staatkundige toekomst
van het land.
Zuid-Afrika heeft in dien oorlog den
naam gevestigd van een wespennest te
zijn> dat ieder, die er buiten kan, liever
aan zichzelf overlaat.
Onder hen, die het harnas van dezen
naam gesmeed hebben, was Christiaan
de Wet een der eersten.
Een ander was Louis Botha
En nu, 12 jaar later, staat daar Christiaan
de Wet als gevangene, Botha als de
Eerste Minister der Regeering, die hem
aanklaagt en tegen wie hij zich heeft
verzet.
Het klinkt homerisch, en Zuid-Afrika
kan er verzekerd van zijn, dat over de
geheele wereld zal worden gevraagd,
hoe het land dit conflict zal oplossen.
Ook al voert de wereldoorlog telkens
nieuwe en geweldige beelden voor het
oog, dit valt daarbij niet weg.
De karakterwaarde van een volk
spreekt uit de wijze, waarop het zulke
momenten verstaat en doormaakt.
* *
*
De zaak van Christiaan de Wet is
allereerst een van binnenlandsche
Afrikaansche politiek. Zuid-Afrika is een
land met eigen, zelfstandig, parlementair
bestuur, en de oppositie van de Wet,
Beijers en de hunnen was tegen het
beleid van de eigen bewindsmannen.
Sinds geruimen tijd verweten velen
Botha, aan het Engelsch-Afrikaansche
element te veel overwicht toe te kennen.
Botha, staatsman met zin tot schik
ken en bijeenhouden, bleef zich even
goed vaderlander verklaren als de besten,
slechts op de eenheid en de toekomst
van het land het oog vestigend.
Na veel, dat reeds vooraf ging, heeft
de oorlog ook hier de uitbarsting ge
bracht. De Botharegeering besloot, met
de pas door de burgers gevormde
Verdedigingsmacht, aanvallend op te treden
tegen Duitsch Zuid-West." Het
Afrikaansche parlement keurde dit goed.
Daartegen brak het daadwerkelijke
verzet uit. Hoe? zeide de tegenpartij.
Reeds nu, onverplicht ten strijde trekken
vór Engeland? Een ter defensie inge
stelde burgermacht te gebruiken voor
aanval en gebiedsuitbreiding?
De Botharegeering handhaafde de
motieven, die haar hadden doen be
sluiten, en die, bedriegen wij ons
niet, voor een goed deel ook van
algemeenen, internationaal-politieken aard
zullen zijn.
De botsing was daar....
Zij moet naar hare eigen omstandig
heden begrepen worden.
Men tast in die nieuwe landen nu
eenmaal nog spoediger naar 't geweer,
en rijdt eerder te velde, dan op ons
continent. Het bloed vliegt er gauwer
naar de handen, ook voor politieke ge
schillen.
Een gewapend verzet ginds is nog
geheel iets anders dan het hier zou zijn,
waar zulke vraagstukken worden uitge
vochten met stembiljetten, meetings en
woorden; vaak wondende, vaak vergif
tige woorden! Wat bij ons oproer zou
zijn, is ginds een heet meeningverschil.
Ieder kent het verdere verloop. De
Wet en Beijers hebben verloren. Wel
zijn er weer stoute stukjes uitgehaald,
wel heeft men den ouden rot heel van
de woeste grenzen der Kalihari weg
moeten halen.
Maar hij is thans gevangen, en benijdt
wellicht den dood, die Beijers heeft ach
terhaald.
* *
*
Er wordt, naar verluidt, in belangstel
lende kringen ten onzent en zij zijn
groot een telegram voorbereid om bij
de Regeering der Unie kwijtschelding
voor De Wet te bepleiten.
Daar is grond toe.
Wij moeten ons hier in Holland niet
met eigenwijsheid mengen in de aange
legenheden van Zuid-Afrika. Men is hier
tegenover ginds nog al gevoelig.
Voor enkele jaren had in Afrika
een anecdote veel succes, waarin juist
ook nog Christiaan de Wet genoemd
werd. Het zou geweest zijn tijdens den
Boerenoorlog, in een der meest beroemde
sociëteiten van Nederland, dat een aantal
gepensioneerde militairen, al bitterende,
praatten over de taktiek van De Wet.
juist was het spoor van zijn troep weer
geheel verdwenen. Als hij nu strategisch
goed wil handelen", zei een der
oud-gedienden, moet hij zich spoedig in déze
richting bewegen". Waarop een buiten
staander schuchter opmerkte, dat De Wet
misschien iets geheel anders zou doen,
en een tijdlang verborgen zou blijven. En
't antwoord was: Nu, maar dat zou hem
hier in Holland toch dan allemachtig kwa
lijk genomen worden"!
Men heeft zich hier te lande wel eens
aan parmantige betweterij tegenover de
broeders ginds", overgegeven.
Maar het is volkomen vrij daarvan,
volkomen vrij van elke bemoeizucht, dat
men het thans kan uitspreken: als De
Wet, de oude patriot, gevonnisd wordt,
zal dit hier in Holland velen pijn doen.
En zou dit nog niet op tallooze plaatsen
elders zoo zijn ?
In het Zuid-Afrikaansche Museum ligt
het origineel van een telegram uit Neder
land, dat nóg de oogen van den bezoeker
vol doet schieten. Het is gedagteekend
van 1900, en luidt: Aan Staatspresident
Kruger. Het was mij aangenaam, u mijnen
kruiser Gelderland te kunnen aanbieden,
en te vernemen, dat door u de reis in
welstand is volbracht. Wilhelmina."
Nevens dit stuk zal een thans door
Nederlandsche vrienden verzonden tele
gram geen slecht figuur maken!
* *
*
Botha heeft, als verantwoordelijk
minister, De Wet in zijn macht.
De straf op rebellie" is zwaar, kan
zelfs de zwaarste zijn, waarover
menschenhand beschikt.
Men zal in Zuid-Afrika recht willen
doen, en het vaderland beschermen,
zonder aanzien des persoons.
Dit is en blijft Zuid-Afrika's zaak.
Maar toch staan wij elkander wel zoo
na, toch ligt de eer van het eene land
ook nog wel zoo door" oude banden
aan die van het andere vast, dat van
uit Holland daar eenige Zwoorden aan
mogen worden toegevoegd.
Het kunnen alleen deze zijn: Ook wie
gefaald heeft en overwonnen staat, kan
indemniteit verdienen, als hij uit liefde
tot zijn land de wetten en 't gezag ge
schonden heeft. Want het is een zegen
voor een volk, dat in zijn midden de
grootmoedigheid wordt geëerd en be
tracht.
Vaak wordt, wie in zulke vragen van
Staat de beslissing nemen moet, te zeer
door het oogenblik en de onmiddellijke
omstandigheden in beslag genomen, om
ook de vraag te stellen: hoe zal de his
torie spreken? Toch is dit oordeel van
oneindig grooter gewicht, en wordt de
gebiedende eisch van het oogenblik",
door wie daar midden in zit, soms te
zeer overschat.
Is daaraan eenmaal toegegeven, dan
is het echter te laat, en laat de ge
schiedenis zich niet meer paaien, hoe
graag men zou willen.
Hoe doet niet het eindelooze goed
praten van sommige schokkende oorlogs
daden, thans de macht der feiten dubbel
voelen.
Het is een gewichtig ding, wat in de
geschiedboeken zal komen te staan!
Onwillekeurig gaan nu onze gedachten
naar klassieke tijden.
Toen Keizer Augustus de gevaarlijke
samenzwering had ontdekt die zijn aan
hanger Cinna tegen hem had gesmeed,
beëindigde de Keizer de zaak tegen den
gevangene met het beroemde:
Cinna, laat ons vrie^j*tói,.zijn, en een
wedijver aangaan in loykjltett.
En toch, besluit de wijze Seneca dit
verhaal in zijne Goedertierendheid, heb
ben noch Augustus' rijk, noch Augustus'
roem daardoor geleden.
Voor de wereld blijft De Wet een held,
ook in zijn opstandigheid.
Een man als Botha zal zichzelf niet
behoeven af te vallen, om eenen De Wet
te kunnen ontzien.
Moge het zijn, dat zijne regeering tot
den grooten vaderlandslievenden rebel
het laat ons vrienden zijn", spreken kan.
v. H.
iiiriiMiiiiiiimiiiiiifimiimiiiiiimiiiiiiiiiiiHUiiiMiiimiii imminimin
De vrije zee
Nu Engeland de Noordzee gesloten
heeft verklaard en daarmede de scheep
vaart der neutralen grootelijks heeft be
lemmerd, gaan onze gedachten als van
zelf terug naar de dagen, toen voor
ongeveer driehonderd jaren ook de vrije
zee betwist werd door datzelfde Engeland.
Ook toen was Nederland het slachtoffer
van de Engelsche aanspraken; toen werd
door Nederland de vrije zee voor zich
opgeëischt; thans bepalen wij ons tot
een protest. Wie van de vrije zee spreekt,
noemt den naam van onzen Hugo de
Groot; het past Nederlanders van alle
tijden den man te herdenken, die met
streng betoog de vrije zee voor alle vol
keren opeischte. Om evenwel de Groot
naar waarde te kunnen schatten, is het
noodig te weten, onder welke omstandig
heden hij schreef en op welke vragen en
feiten van praktische politiek zijn betoog
sloeg. Onze voorouders zijn, behalve dan
in de theologie, nimmer sterk in de theorie
geweest; vooral rechtstheorieën trokken
hen weinig aan; wetenschappen als
economie en staatsrecht waren nog weinig
ontwikkeld. Steeds had hun wetenschap
pelijk onderzoek een zeer reeëlen achter
grond ; echt academische debatten komen
eerst in de achttiende eeuw voor.
Wat is dan de feitelijke ondergrond
van de Groot's betoog van de vrije zee?
De feiten zijn deze. Wij zijn in de eerste
jaren van de Oost-Indische Compagnie.
Met koortsachtiger! ijver en spontanen
drang worden talrijke vloten uitgerust,
alle voor de groote vaart; alles duwt en
dringt naar het land van belofte, naar den
Indischen archipel. Maar de Staten zijn
voorzichtig; zij voorzien gevaren van de
andere zeevarende volken en binden dus
den uitzeilenden admiralen op het hart om
vooral de Portugeezen te ontzien; men
aarzelt den oorlog, die in Europa met
zware inspanning wordt gevoerd, ook
over te brengen naar Indië; ook had men
wellicht op den duur de Portugeezen,
thans in Spaansche slavernij, in den strijd
tegen Spanje noodig. Maar ook hier was
de natuur sterker dan de leer, de practijk
dan de theorie. Strijd met de Portugeezen
in den Archipel bleek niet te vermijden,
daar zij ons overal den voet dwars zetten.
In dezen strijd ging het als altijd; men
trachtte den vijand economisch te ver
zwakken ; men nam zijn kostbare schepen
weg. De beroemdste van deze aanhou
dingen is geweest die van een rijkbeladen
Portugeesche kraak, die door niemand
minder dan Jacob van Heemskerck den
25sten Februari 1603 bij Malakka werd
buitgemaakt. De prijs was overrijk; het
wapenfeit was roemrijk; Heemskerck's
glorie ging hem vooruit naar het vader
land. Maar daar was men met de zaak
eenigszins verlegen. Had de Compagnie
wel het recht om den oorlog in Indië te
beginnen en zich met oorlogsbuit te ver
rijken? Er waren er, die het ontkenden,
in Nederland zoowel als daarbuiten. Om
dat recht nu boven allen twijfel te stellen
droeg de Compagnie aan de Groot op
het te verdedigen en vast te leggen. De
groote Delvenaar heeft dat gedaan in een
uitgebreid werk, dat hij De jure pradffi
(over het buitrecht) noemde. Het bleef
evenwel, toen de tijdsomstandigheden
waren veranderd, ongedrukt liggen; eerst
in 1868 is het door dr. Hamaker uitge
geven. Toch ging het niet voor de
tijdgenooten verloren. Want de Groot werkte
het in latere jaren geheel om; hij ver
wijderde er alles uit, wat aan de tijds
omstandigheden herinnerde; hij bracht
alle vragen op zuiver theoretisch gebied
over; zoo ontstond het wijdberoemde
boek De jure belli ac pacis" (over het
recht van oorlog en vrede),dat de grondslag
werd van een geheel nieuwe wetenschap,
het volkenrecht. Maar de Groot deed
nog meer. Lang voordat hij zijn boek
over oorlog en vrede had opgesteld, had
hij uit zijn verhandeling over het buit
recht een hoofdstuk gelicht en dat afzon
derlijk uitgegeven. Dat is het beroemde
Mare liberum" (de vrije zee). Daarin zet
de Groot uiteen, dat de zee, behoudens
de territoriale wateren, voor iedere natie
vrij is, dat dus geen enkele staat de be
voegdheid heeft zich souvereine of andere
rechten op en in die vrije zee aan te
matigen. De Groots betoog was gericht
tegen Spanje en verdedigde het recht der
Nederlanders op de vrije vaart naar
Indië, die door den koning als zijn bij
zonder rechtsgebied werd beschouwd
en waarvan dus vreemdelingen werden
geweerd. Wat de Groot met de pen
betoogde, stelde de Compagnie buiten
twijfel door haar goed zwaard. Maar ook
hier ging nogmaals de natuur boven de
leer. Het monopolie, het uitsluitend recht
der Nederlanders op de vaart naar Indië
ging van Spanje op Nederland over; even
naijverig als de koning weerde later de
Compagnie alle vreemdelingen en ook
alle landgenooten, die buiten haar gezag
stonden, uit de vaart naar Indië. De vrije
zee was hier afgesloten, nog wel door
de Nederlanders zelf, zoodra dat voor
den handel noodig werd bevonden. Maar
zoo noodig heeft men de vrije zee ook
verdedigd, tegen Engeland. Daarover
later.
H. BRUGMANS
Van de oude Germanen wij meenen,
dat het van de Goten wordt gezegd, maar
oude Germanen" klinkt veel huislijker en
vertrouwlijker van de oude Sermanen
dan wordt ons door een geschiedschrijver,
die meer vertrouwen verdient dan Engelsche
oorlogscorrespondenten aan het front in
Polen, de volgende wijze gewoonte verhaald:
over alle gewichtige staatszaken beraad
slaagden zij tweemaal, eens als zij dronken,
en eens als zij nuchter waren. De avond
vergadering gaf hun den roes van de geest
drift, de morgenbijeenkomst de nuchterheid
der bezinning.
Wij noemden dit een wijze gewoonte en
zouden zelfs aan de commissie, die over
eenigen tijd wel weer benoemd zal worden
om het zooveelste
ontwerp-grondwetsherziening voor te bereiden, in overweging
willen geven dit aloude gebruik in eere te
herstellen en het naleven ervan als plicht
voor te schrijven aan onze volksvertegen
woordiging. Aan nuchterheid van bezinning
ontbreekt het onze Eerste en Tweede Kamer
niet, maar de roes van de geestdrift hield
ze zelden bevangen.
Ook gewone burgers zouden, b.v. bij de
beslissing over belangrijke familiezaken, naar
het voorbeeld der oude Germanen kunnen
handelen. Voor geheel-onthouders alleen
levert dit eenig bezwaar op. Maar ook hun
kan geholpen worden. De lezers van Tristram
Shandy zullen zich herinneren, welk hulp
middel Tristram's vader, die niets dan water
dronk, had bedacht om toch zijn voordeel
te kunnen doen met deze les van oude
levenswijsheid. Wie het zich niet meer her
inneren, zullen ons dankbaar zijn voor de
aanleiding om dit gulden boek weer eens
ter hand te nemen en de bedoelde passage
op te zoeken.
Maar dit terloops; in deze rubriek kunnen
wij alleen in het voorbijgaan nuttige wenken
voor binnenland en huisgezin geven; zoodra
wij de pen opnemen om dit overzicht te
schrijven, trekken onze gedachten terstond
over de grenzen. En zoo stelden wij ons de
vraag: zouden de volken van Europa nog
in dezen tijd hun voordeel kunnen doen
met de aloude levenswijsheid der Germanen?
Ons dunkt van wel, met name de oorlog
voerende volken. Zij zijn den oorlog be
gonnen in den roes der geestdrift, maar
hebben verzuimd te luisteren naar de nuch
tere stem der bezinning; de avondvergade
ring is wel gehouden, maar men heeft het
niet noodig gevonden er een ochtendbijeen
komst op te laten volgen.
Dit verzuim begint zich te wreken. De
bezinning eischt haar recht op. Zij kan het
besluit niet meer ongedaan maken, maar
opent de oogen voor de gevolgen ervan.
Oudejaarsavond pleegt den mensch tot
inkeer en bezinning te brengen. Zoo moet
het ook den oorlogvoerenden volken gaan.
Laat ons trachten te raden, welke overpein
zingen zij op Oudjaarsavond van 1914houden.
Met de Russen, Serviërs enandere
GriekschKatholieken behoeven wij ons niet in te
laten; die zijn ook in dit opzicht achterlijk,
dat zij zich nog altijd aan den Juliaansehen
kalender houden; die vieren eerst Oudjaars
avond, als wij 13 Januari schrijven.
Ook de Turken en de Mahomedanen, die
in de Engelsche en Fransche gelederen strij
den, maken het ons gemakkelijk; die vieren
nog later oudjaar, want zij laten het jaar
nog altijd beginnen met den 15den Juli, den
dag van Mohammed's vlucht van Mekka
naar Medina.
Evenmin behoeven wij uit te weiden over
wat de Belgen pp Oudjaarsavond gevoelen.
Voor het Belgische volk kan de overpein
zing van 1914 slechts n aandoening wek
ken : haat tegen den indringer en onder
drukker. Maar in het donker van de toekomst
gloort de hoop op het herstel der vrijheid.
Wat bracht!914voorOostenrijk-Hongarije?
Een oorlog met zijn meest gehaten en
geminachten tegenstander, met Servië. Een
tuchtiging zou het zijn van het volk, welken
men den moord op den troonopvolger weet;
een afstraffing van den kefhond, die door
het Panslavisme tegen Oostenrijk werd aan
gehitst. Wat kwam ervan terecht ? De eerste
inval in Servië mislukte; bij Sjabats leden
de Oostenrijkers een zware nederlaag; de
Serviërs trokken zelfs Slavonië, tezamen met
de Montegrijnen ook Bosnië en Herzegowina
binnen.Toen de vijand onderschat bleek, rustte
Oostenrijk zich sterker uit, joeg hem terug
over de grenzen, veroverde een stuk van zijn
land, nam zijnen hoofdstad in eindelijk,
na vier maanden, de stad die aan gene zijde
van de grensrivier ligt. Juist 12 dagen bleef
Belgrado in Oostenrijk's macht; toen hadden
de Serviërs hun tegenstanders weer uit het
land gedreven. En wat is bij het einde van
het jaar het resultaat van den oorlog tegen
Rusland, met al zijne wisselingen? Dat
OostGallicië nog geheel in de macht der Russen
is, Przemysl nog steeds ingesloten. Alleen
in Polen streden de Oostenrijkers, tezamen
met de Duitschers, met meer geluk; maar
hier keerden zij niet den inval in eigen land,
maar in Posen en Silezië.
Beter ging het Oostenrijk's bondgenoot.
Ook wie in Duitschland tot bezinning zijn
gekomen, zullen met trots herdenken, dat
Duitschland's militaire macht neg grooter
bleek dan vermoed werd, dat het België en
Noord-Frankrijk bezet houdt, dat het de
Russen stuitte bij de Masurische meren en
den inval in Posen en Silezië terug dreef.
Maar ook zullen zij denken aan de koloniën,
die verloren gingen, aan den ondergang van
het eskader, dat in de Oost-Aziatische wa
teren thuis behoorde, aan de koopvaardij
vloot, die van de oceanen is verdreven. Nog
twijfelen zij niet aan de overwinning bij
het einde; maar zij weten, dat de strijd nog
lang en zwaar zal zijn.
Voor Frankrijk scheen het begin van den
oorlog een herhaling van 1870 te zullen
brengen; maar bij de Marne stuitte Joffre
den opmarsch der Duitschers naar Parijs en
sedert hield zijn leger stand op het front,
dat zich langzaam uitrekte van Vogezen tot
Noordzee; met Engelschen en Belgen teza
men, hebben de Franschen de Duitsche legers
tot staan, maar niet tot wijken gebracht.
Het Fransche volk heeft getoond niet het
ontzenuwde volk te zijn, waarvoor zijne
verachters het hielden; het voert reeds
maanden lang den loopgraven- en
artillerieoorlog, die geen lan, maar vastheid van
wil eischt. Maar zal het blijven volharden ?
Zal het den vijand uit het land kunnen ver
drijven. Ook wanneer men in Engeland niet
besluit om den weerbaren mannen den plicht
op te leggen het vaderland te dienen ? Frank
rijk viert Oudjaarsavond, zooals in HJ70.
met den vijand in het land; maar die vijand
staat niet, zooals toen, vór Parijs, en geen
Sedan en Metz hebben Frankrijk's
weerkracht verlamd.
Engeland toonde zijne heerschappij ter
zee, zond, ook juist bijtijds, troepen naar
Frankrijk, die taai vechten en, als bij
Waterloo, geen duimbreed wijken; het bleek de