De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 3 januari pagina 2

3 januari 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND i: 3 Jan. '15. No. 1958 meest gehate en ook de meest geduchte tegenstander van Duitschland. Nergens staat de vijand op Engelsch gebied. Cyprus en Egypte werden ook in naam onder Engelsch gezag gebracht; de oorlogsverklaring van Turkije bood gelegenheid ook een lang gewenschte kuststreek aan de Perzische Golf te bezetten. Maar een Turksch leger rukt op naar Egypte en komt het Suez-Kanaal bedreigen; de Duitsche vloot is nog niet verslagen, het gevaar der Zeppelin's hangt nog in de lucht. Van alle oorlogvoerende mogendheden lijdt Engeland het minst; maar om de Duitschers uit Frankrijk en België te verdrijven, zal het Engelsche volk zich nog zware offers moeten getroos ten, misschien zelfs het offer van den algemeenen dienstplicht. In Duitschland en Oostenrijk, Frankrijk en Engeland zal Oudejaarsavond van 1914 het besef versterken, dat nog een lange, bange worsteling de volken wacht. Zorg voor de toekomst hangt boven alle natiën; maar bij geen der oorlogvoerenden is de wil om vol te houden verzwakt; nergens heeft de bezinning, die op den roes volgde, den wensch gewekt om dezen gruwelijke n oorlog te staken. En wat mag het Nederlandsche volk bij het einde van 1914 herdenken? Een jaar, dat ons volk met een schok overeind heeft gebracht; dat ons plotseling de nietigheid deed beseffen van onze onderlinge krakeelen; dat ons de geweldige, de elementaire kracht deed gevoelen van de liefde voor het va derland. Een huivering van ontroering voer door ons volk, toen het werd opgeroepen wie had zich ooit van dezen plicht door drongen ? om zijn leven veil te hebben voor den dienst van het land; maar aan stonds gaf het aan de roepstem gehoor, maakte zich, rustig en ernstig, gereed voor zjjn hoogsten plicht en betrok de wacht aan de grens. Wie heeft het toen niet in zich voelen jubelen ? Toen Jan de Witt in den tweeden Engelschen oorlog op de vloot was, schreef zijne vrouw, die de geboorte van een kind ver wachtte, hem: Zoo dadelijk komt mij ter hand UE. missive, die ik wel wenschte dat . van" tehuis komen had gesproken; doch als het niet anders is en kan zijn, zoo zal ik mij zeer wel tevreden houden, alzoo ik mij gelukkig achte een man te hebben, die den /dienst van het vaderland voor particuliere .' affaires laat gaan". f Dat gevoel heeft 1914 in ons gewekt, dat vór particuliere affaires", vór vrouw en kinderen, vór alles gaat: de dienst van het vaderland. 30 December 1914. G. W. KERNKAMP. De oorlog der volkslegers (Van onzen militairen medewerker) II. De invloed der volkslegers op de wijze van stfijdvoering Naast den invloed der groote legers op den volksgeest en dus indirect op het slagveld, doet zich de ontzaglijke sterkte ook direct op het gevechtsterrein gevoelen. In zijn Volk in Waffen" schreef generaal v. d. Goltz: Man besiegt den Feind nicht durch Zerstörung seines Daseins, sondern durch Veraichtung seiner Hoffnung auf den Sieg. Es würde gar wunderlich klingen wollte ein Heer vor der Schlacht geloben bis zu Zwanzig Prozent Verlust zu kampfen, und doch ware dies scbon ber und ber fenug. Meist reicht eine halb so starcke inbusse auf der einen oder der anderen Seite hin, um ber den Sieg zu entscheiden" en misschien nog duidelijker zegt Joseph de Maistre het in zijn volgende woorden: Une bataille perdue est ,une bataille que l'on croit avoir perdue." Immers wanneer een leger 20 pCt. ver liezen lijdt hetgeen tot nog toe steeds reus achtig zwaar was blijven 80 pCt. vol komen ongedeerd. Dat wil dus zeggen, dat van iedere honderd man, tachtig lichamelijk in alle opzichten strijdbare mannen den strijd opgeven en vluchten, wijl 20 man gesneuveld 01 gewond zijn. Deze tachtig man zouden mechanisch volkomen in staat zijn den over winnaar zulke zware verliezen toe te brengen, dat deze op z'n beurt het veld zou moeten ruimen; doch psychisch kunnen zij het niet, omdat zij denken het niet te kunnen en dus ook niet beproeven. Zij ontruimen het gevechtsveld, geven zich gevangen of laten zich interneeren. F5>S>--' «^a^ ^-e%, ^RmLLBTOTfgl DEMETER GUSCHOW DOOR PAUL ZECH Geautoriseerde vert. van ELSE BUKOWSKY Demeter Guschow kwam ergens uit Rus land vandaan. Een goede tien jaar geleden was hij in het dorp gekomen. Toen was hij nog een piepjong kereltje. Daar hij machinist was van zijn vak, had men hem werk gegeven in de mijnsmidse. Hij was handig en nuchter. Nooit zag men hem na werktijd bij de jenever zitten. De anderen noemden hem een schijnheilige en een stroopsmeerder. Maar de directeur mocht hem graag en een paar jaar later kreeg hij de betrekking bij de lift. Dat was een gevaarlijke betrekking, die scherpe oogen en een sterk gevoel van ver antwoordelijkheid eischte. Aan het touw van ijzerdraad, dat zich knersend afwond van het reuzenwiel, hingen voortdurend twee stampvolle manden met bij de honderd menschen, waarvan de helft in de mijn afdaalden en de andere helft naar boven gebracht werd. Een klein verzuim was er maar noodig en vijftig argelooze menschen verdronken beneden in het moeras en vijftig anderen werden zonder erbarmen verpletterd. Demeter Guschow had zenuwen zoo stevig als koperdraad en nooit dwaalde zijn oog weg in gedachtelooze droomerijen. Hij verdiende nu als machinist zooveel, dat hij heel goed kon trouwen. Hij keek eens uit onder de meisjes, die Honderd duizend man, welke zich ten doode gewijd hadden en zich werkelijk ook tot den laatsten man zouden verdedigen, zouden dus onoverwinnelijk zijn; doch psychisch is helaas zoo iets onmogelijk. De krljgsgeschiedenis wijst dit maar al te duidelijk uit. Tien, twintig man kunnen zich ten doode wijden en hunne belofte houden; honderd man kunnen dit reeds niet meer. De psyche der massa waarover later meer verzet zich hiertegen. Een leger toch kan slechts een zekeren moreelen druk weerstaan. Deze druk wordt teweeg gebracht door verliezen aan menschen, ontberingen, verschrikkelijke indrukken enz. en meestal met verliesprocenten hoewel ten onrechte gemeten. De druk welke doorstaan kan worden is grooter naarmate het leger beter is, doch loopt bij de tegenwoordige Europeesche legers niet sterk uiteen. Overschrijdt de druk een zekere grootte, komt hij dus boven een zeker punt, dat wij het wijkpunt zullen noemen, dan voelt het leger zich geslagen en ontruimt het gevechtsveld. Slechts nieuwe, ongeslagen troepen kunnen dan den krijgskans nog doen keeren. In de kleine legers van 1870 was het gevan den vijand te komen. Van daar dat streven om elkaar in West Frankrijk den vleugel af te winnen. Doch waar thans de liniën zich uitstrekken van zee tot onzijdig gebied, is ook deze kans verkeken. Men is dus wel genoodzaakt zijne toe vlucht tot frontaanvallen te nemen, doch daar men voelt, dat deze aanvallen meer verliezen zullen eisenen, dan de troepen kunnen verdragen, tracht men elkaar te naderen zonder door te groote verliezen op het wijkpunt te komen. Men voelt, dat een gewone aanval onmogelijk is, men voelt dat het overschot aan aanvalskracht maar gering is, men beseft, dat de troepen dicht bij het wijkpunt staan. Vandaar al die middelen om zich zelf te beveiligen en een vijandelijken aanval bijna onmogelijk te maken, vandaar die ingravingen, die ijzerdraadversperringen. Immers men is eerst, gebruik makende van de dekkingen, die het terrein bood, elkaar zoo dicht mogelijk genaderd, doch eindelijk hielden de dekkingen op, de afstand was te gering geworden. Wil men succes hebben, dan moet men den vijand met de bajonet te lijf, doch hiertoe ont breekt de kracht. Tegelijkertijd vreest men een vijandelijken aanval. Men beveiligt zich dus met versperringen, men graaft zich in en wacht af, hopende dat de tegenpartij zal wijken, tegelijkertijd trachtende door kleine aanvallen dit tijdstip te verhaasten of uit te vinden. Onderwijl beproeft men den vijand zoo veel mogelijk verliezen toe te brengen, zonder zelf veel te wagen. Vandaar die voortdurende artillerieduels, die nachtelijke overvallen. De troepen houden elkaar dus in evenwicht; men is te zwak om den vijand te verdrijven, doch te sterk om verdreven te worden. Plaatselijke overwinningen, waardoor tijdelijk een gat geslagen wordt in de vijandelijke linie, brengen geene beslissing. Immers, wij zagen het reeds, de moreele indruk plant zich slechts over een zekeren afstand voort, daar buiten houdt de werking op, en houden de troepen dus stand, en dit is des te sterker het geval, wijl het overwicht van de eene troep op de andere zoo gering is. Beiden staan te dicht bij het wijkpunt. Dringt dus de aanvaller in zulk een gat door, dan wordt hij spoedig door de stand houdende troepen in zijn flank en bij verder voortrukken in zijn rug bedreigd; waardoor de aanval van zelf doodloopt. Vandaar die thans op het gevechtsveld voorkomende troepenopstellingen, welke vór den oorlog onmogelijk schenen en waarbij de gevechtsfronten de grilligste vormen vertoonen. Vandaar het langzame van den tegenwoordigen krijg, hetwelk vooral zoo sterk op het Fransche gevechtsfront tot vechtsveld, met dat van den tegenwoordigen oorlog vergeleken, ontzettend klein. Men vocht betrekkelijk dicht aaneen gesloten, de soldaat kon den vijand meestal duidelijk zien, de verliezen traden in die dichte massa's plotseling en hevig op, maakte dus sterker indruk en drukte de troep meestal vrij spoedig op het wijkpunt. Dan ontruimden deze troepen het slag veld of gaven zich gevangen en de daardoor ontstane indruk plantte zich zeer sterk over de beperkte gevechtsterreinen voort. De nog standhoudende troepen zagen zich aldus in de flank of rug bedreigd, kwamen hierdoor ook op het wijkpunt en vrij spoedig n dag in, dag uit in de mijn kwamen werken. Hij zag ze in de bonte kleeren, die ze voor en na den werktijd droegen. En hij zag hen ook in de nauwsluitende werkpak ken : korte linnen jakjes, die de boezem scherp omlijnden, linnen broeken, die in grove kousen staken en in plaats van de leeren schoenen, die ze bij het komen en gaan droegen, plompe houten pantoffels. Demeter Guschow was geen filozoof, maar hij peinsde er vaak over, hoe God het kon toelaten, dat deze meisjes en vrouwen twee aan twee in de donkere mijngangen gedreven werden, terwijl er toch in den bijbel stond, dat slechts Adam zijn brood in het zweet zijns aanschijns zou moeten eten. Hij haatte met een onzinnige woede al de vaders, die hun dochters, nauwelijks van school, aan het harde slavenleven overlever den en zich zelf te goed deden aan de vijf of zes francs, die het meisje thuisbracht. En nog feller haatte hij de mannen, die hun vrouwen dwongen, dag aan dag met gekromden rug de zware karren voort te duwen. Eens sprak hij er met een van de ploeg bazen over. Die had hem toen lang en aan dachtig aangekeken en gezegd: Ik kan 't aan jou wel merken, Demeter, dat je geen Avolder bent." Avold heette namelijk deze plaats, die lag in de buurt van Charleroi. Demeter Guschow zocht dus in alle ernst naar een vrouw en vond haar spoedig. Het was de eenige dochter van een inge zeten mijnwerker, en daar deze altijd zuinig was geweest, kon hij zijn dochter een klein kapitaaltje ten huwelijk geven. Ook had zij zelf eenige honderd francs opgespaard. Want zij werkte al vijf jaren in de mijn. Zij heette Jola en had al veel jongens het hoofd op hol gebracht. Het langst had zij verkeering gehad met Geerten Gossaert. Zijn vader was de eenige herbergier in het dorp en hij hielp in de tapperij. Toen Demeter Guschow Jola na een mijnwerkersfeest, waar veel gedronken en j dag gaf het geheele leger den strijd op. De overwinnaar had dan vrij spel. Eene overwinning op den vleugel, dan wel eene gelukte doorbreking, besliste over den afloop van den geheelen slag. De kunst in de tactiek was dus het voor den vijand ongemerkt verzamelen van overmachtige strijdkrachten op een zeker punt van het gevechtsveld om vervolgens daarmede zoo spoedig aan te vallen dat de vijand geen tijd had een gelijk aantal troepen hiertegen over te stellen. Was met deze plaatselijke overmacht op dit punt de zege bevochten, dan was de slag gewonnen. Met de tegenwoordige reuzenlegers echter is de toestand geheel gewijzigd. Eene plaat selijke overwinning, gelijk die, welke in 1870 ,de zege verschafte, plant zich ook thans voort en doet vermoedelijk ook op ongeveer gelijken afstand haar invloed gevoelen. Doch waar in 1870 over dezen afstand de geheele krijgsmacht was opgesteld, bevindt zich thans hierop slechts een klein onderdeel der geheele krijgsmacht. De psychische indruk is dus een geringe, het wijkpunt wordt er niet door bereikt. Dit zou slechts mogelijk zijn indien over een zeer groote frontbreedte tegelijker tijd overwinningen werden behaald. Dit echter is practisch onmogelijk. Ten eerste toch zou dit eene overmacht aan troepen eischen, die vermoedelijk niet aanwezig is en ten tweede laat het terrein, in verband met de hevige uitwerking der tegenwoordige vuurwapenen, slechts toe een beperkt aantal troepen tot den aanval aan te zetten. Zet men meer troepen aan, dan worden de doelen te dicht en te tref baar, worden de verliezen te groot en komen de aanvallende troepen dus op het wijkpunt. Vandaar al die mislukte aanvallen aan weers zijden. Door de tegenwoordige groote vuuruitwerking is een ouderwetsche frontaanval van gelijkwaardige troepen onmogelijk. Het eenige punt waar men nog voordeel kan trekken van eene eventueele overmacht is de vijandelijke vleugel, wijl men de over macht dan kan gebruiken om in den flanken door te breken. Waar men nu door de reusachtige sterkte der legers de troepen in den eersten tijd voortdurend op kracht kan houden en boven dien de verliezen bij den goed gedekten verdediger niet groot kunnen zijn, kan deze toestand, welke zeer veel overeenkomt met die bij een beleg, nog zeer lang duren. Eerst wanneer de moreele kracht van de geheele linie voldoende geschokt is en de verliezen niet tijdig meer door voldoende en voldoend geoefende krachten kunnen worden aangevuld, kan eene beslissende overwinning worden verwacht. Wij kunnen niet beoordeelen hoe de psychische toestand bij de wederzijdsche legers is; hiertoe ontbreken ons uitteraard alle gegevens. Doch naar onze meening is de uitputting nog niet zoo groot, dat spoedig eene beslissing kan worden verwacht. Aan welke zijde de schaal zal overslaan, valt niet te voorspellen, doch n ding staat vast en wel dat die partij zal overwinnen, die het meeste uithoudingsvermogen, d. w. z. de meeste volkskracht bezit en de meeste volkskracht zal dat volk hebben, hetwelk in vredestijd zijn jeugd heeft opgevoed niet in militairistiscben zin doch in het besef dat indien het' vaderland in nood is, alles moet worden opgeofferd. Immers ernstige kwaten eischen krachtige geneesmiddelen. HAB Mijnen in de Noordzee De Redactie vond het Kamerlid, den heer B. Nierstrasz, directeur der Hollandsche Stoombootmaatschappij, bereid onderstaande beschouwing te ge ven over het mijnen-gevaar, meer in het bijzonder voor de scheepvaart op de Noordzee. Het daaraan toegevoegd kaartje stelt in staat de gesteldheid en routen, waarvan sprake is, op gemakkelijke wijze te volgen. Onder gewone omstandigheden uit de Straat van Dover komende, koersten de schepen bezuiden en beoosten de Goodwin Sands op het lichtschip van Schouwenbank; deze koers loopt ongeveer diagonaalsgewijze door het tijdens den oorlog gelegde Engelsche mijnenveld, dat zich uitstrekt van 51°15'tot 51°40' N.B. en van 1°35' tot 3' W.L. De zuidgrens van dit mijnenveld loopt even benoorden de lijn Ostende-Deal en de bedoeling van het mijnenveld is om alle schepen, komende uit het Kanaal of komende gedanst werd, in den donkeren tuin kuste, gaf zij zich aan hem en werd zijn vrouw. Zij kochten een aardig, wit huisje aan den straatweg, legden er een tuin aan en hiel den er een geit en kippen. Naar de mijn mocht Jola niet meer. Daarin dreef Demeter zijn zin door. Jola's vader vond het vreemd en de andere menschen uit het dorp keken jaloersch naar Demeter en Jola. Geerten Gossaert zei tegen zijn vader: Dat gaat nooit goed. Jola heeft werk noodig. Ik ken haar." Demeter en Jola leefden een jaar lang tevreden en gelukkig met elkaar. Toen vond de jonge vrouw het vervelend om de lange uren van den dag alleen thuis te zitten. n als Demeter nachtdienst had, was zij bang in het eenzame huis. Op een dag zei ze kort en beslist tegen Demeter: Ik heb geen zin, om altijd alleen thuis te blijven. Ik ga weer in de mijn werken." Demeter stoof op en zei, dat ze haar mond moest houden. Ze schreide hevig, maar dat maakte hem nog driftiger. Toen probeerde ze het met smeeken. Dag in, dag uit, maar Demeter bleef hard. Eindelijk zag zij in, dat het niets hielp, hoe zij het ook probeerde. En eigenlijk was het ook heelemaal niet om het werken te doen geweest. Ze had in huis genoeg te doen. Demeter had wel gelijk, wanneer hij wel eens zei, dat ze huis en tuin liet verslensen. Maar ze verveelde zich dood. Daar kon ze niet tegen. Als er tenminste nog eens iemand kwam! Maar Demeter wou niet, dat er vreemde vrouwen over den vloer kwamen. Toen kwam ze op de gedachte, om zich op te sieren en te gaan wandelen. Langs den straatweg en door de velden, zooals de vrouw van den directeur en de vrouw van den onderwijzer met de kinderen. Zij rekte zich uit als een jonge kat in het uit de Noordzee en gaande naar het Kanaal, te dwingen, tusschen de Engelsche kust van North Foreland tot South Foreland en de Goodwin Sands te varen; deze passage, genaamd de Downs, is op het nauwste gedeelte ten hoogste U/s Eng. mijl breed, zijnde nog minder dan de ingang van^de Westerschelde voor de vaart naar Antwerpen ter hoogte van Vlissingen. Sinds begin November is het lichtschip Noord Hinder, dat boven het mijnenveld gelegen was, noordelijker geplaatst naar 50°47' N.B. en 2°41' O.L.; opmerking ver dient, dat dit niet is gedaan voor de veilig heid van het lichtschip, maar omdat de koers der schepen, komende uit het Kanaal en gaande naar het Kanaal, thans zooveel noordelijker valt. De meeste schepen, van het Noorden of van den Maasmond komende, loopen van het lichtschip Maas op het licht schip Schouwenbank en sturen vanSchouwenbank op het lichtschip van de Galloper en passeeren in de lijn Schouwenbank Gal loper bezuiden het lichtschip Noord Hinder, zooals het thans verlegd is. Van de Galloper loopen de schepen be noorden de Kentish Knock in het Knock Deep en van daar in den koers ongeveer Z. t. W. naar de Downs. De schepen die naar Londen gaan, loopen van Galloper lichtschip naar Sunk lichtschip en koersen van daar westwaarts de Theems in. De schepen die voor havens aan de Oost kust bestemd zijn, loopen van de Galloper op Long Sand, van daar op het lichtschip Sunk en houden verder de kust bewesten het Duitsche mijnenveld. De Zuidelijke grens van het Duitsche mijnenveld was aanvankelijk 52°Z.B., maar er is reden om te veronderstellen, dat het zich reeds uitgebreid heeft tot 51°54'N.B.; de westelijke grens van het mijnenveld is niet nauwkeurig bekend; mijnen zijn ge vonden tot op 2°2' O L. Tengevolge hier van is de passage van de Nederlandsche havens naar den mond van de Theems en de Downs belangrijk versmald en dit is dan ook de reden dat schepen met eene Noorde lijke bestemming, die vroeger liepen van de Galloper naar de Maas, thans hunne route nemen van de Galloper op Schouwenbank en van daar naar de Maas. In het algemeen kan aangenomen worden dat buiten de aangegeven mijnenvelden geen gevaar voor verankerde mijnen bestaat; het gevaar voor de scheepvaart vloeit uitsluitend voort uit losgeslagen mijnen, die in de boven omschreven vaarwaters kunnen ronddrijven. De practijk leert dat deze losgeslagen mijnen, welke waarschijnlijk alle aan de oppervlakte van het water drijven, zich bewegen in eene richting ongeveer van het Z.W. naar het N;O. als gevolg van de getijstroomingen en de prevaleerenae Z. W. winden; het gevolg hiervan is dat de op onze kust aanspoelende mijnen in hoofdzaak zijn van Engelschen oorsprong en losgeslagen uit het Zuidelijke Engelsche mijnenveld. Een losgeslagen mijn. behoort gedesactiveerd te zijn, wat evenwel niet wil zeggen dat ze onontplofbaar is. vooruitzicht. Toen ging zij iederen middag, wanneer de zon boven de zwarte sintelhoopen stond, langzaam den straatweg af. De oude vrouwen, die voor haar bouwvallige hutten zaten, keken haar verwonderd na. Dat was iets heel nieuws voor hun primitieve ideeën van het leven. Jola had haar zondagsche blouse aange daan en het roodzijden doekje, dat Demeter eens uit Luik voor haar had meegebracht, om het hoofd gebonden. Zij groette niemand en stapte als een pauw. Soms ging zij ook aan de herberg voorbij. En altijd keek Geerten Gossaert dan uif het raam. Hij had, nadat zijn vader gestorven was, de tapperij overgenomen. Het huishouden deed zijn moeder, die nog heel kras was voor haar jaren. Toen Jola eens weer langs het huis bin nenkwam, sprak hij haar aan. En zij bleef staan en gaf hem een hand, als een goede kennis. Zij spraken over het weer en over koetjes en kalfjes. Geerten had een keurig rood vest aan en zijn wijde hemdsmouwen waren sneeuwwit. Jola vergeleek in stilte zijn uiterlijk met dat van haar man. Geerten kon heel geestig praten en Jola luisterde vol aandacht. Toen zij na een half uurtje weg wou gaan, vroeg Geerten of hij hun huis en den tuin ook eens mocht zien. Jola zei haastig: Kom morgen na het eten. Geerten." Hij antwoordde : En je man ?" Demeter komt pas om acht uur van den mijn." Goed, ik zal om drie uur komen, mijn duifje!" Hij drukte haar hand en wou haar dichter naar het raam toe trekken. Maar op hetzelfde oogenblik kwam een ploeg mijnwerkers den hoek om. In troepen gingen mannen, vrouwen en meisjes naar Wat nu aangaat het gevaar voor de scheepvaart, dit schijnt overdreven door de pers en door de assuradeuren, bewijze de premies, die zoo hoog zijn, dat de reeders, die een zeer drukke vaart onderhouden tus schen het Kanaal of de monden van de Theems met de Hollandsche havens, er verreweg de voorkeur aan geven hun eigen risico te loopen. Wanneer men nagaat dat in deze route sinds het begin van den oorlog een aantal schepen heeft gevaren, dat het duizendtal verre overtreft en dat niet een van die schepen, hetzij zij maakten korte of lange reizen, iets is overkomen, dat vele van die schepen talrijke losgeslagen mijnen hebben gerapporteerd, dan is het daaruit duidelijk, dat de drijvende mijnen geen bij zonder gevaar opleveren. Het traject Schou wenbank- Galloper wordt in de meeste gevallen over dag afgelegd, waarbij scherpe uitkijk naar drijvende mijnen wordt gehou den; met het korter worden van de dagen is men er evenwel ook al toe overgegaan om het traject geheel of ten deele bij donker af te leggen. Ervaren zeelieden weten dat het hoogst moeilijk is met een schip, dat een redelijke vaart loopt, een losdrijvende mijn te raken; deze voorwerpen worden door de boeggolf van het schip opzij gegooid en zij meenen daarom, dat het gevaar dat een schip met een losdrijvende mijn in aanraking komt alleen bestaat bij hol water wanneer zeeën tegen of op het schip slaan. *) De fonclusie is dat men onder zoodanige omstandigheden het traject niet onder ongunstiger voorwaar den voor uitkijk moet afleggen. Men moge deze redeneering eene theorie noemen, de practijk schijnt hare juistheid te bevestigen; geen van de lichtschepen Maas, Schouwenbank, Noord Hinder, Gal loper, die onafgebroken bij alle weer of wind verankerd liggen en blootgesteld zijn aan zware getijstroomingen en, onder omstan digheden, aan hooge zee, is nog in aanraking gekomen met een losse mijn. Ongelukken zijn slechts voorgekomen bij schepen, die zich niet gehouden hebben aan de wenken van de Britsche Admirali teit of die zich op mijnenvelden, of althans in ten opzichte van mijnen niet verkende vaarwaters, hebben begeven. * *) Schepen met zeer scherpe boeg, zooals torpedojagers hebben, door de omstandigheid dat hun boeggolf eerst meer naar achter omvang verkrijgt, meer kans losdrijvende mijnen te raken, imiumiiuimii HHMIIIMIIIIMMmilllllMII In zake Brommeijer In ons vorig nummer is eene inzending opgenomen, waarin de heer JuliusPruttelman Brommeijer sprekende wordt ingevoerd, op de wijze als dit vroeger jaren door wijlen den heer De Koo, den schepper van die figuur, geschied was. Naar het eenparig oordeel der redactie is hier niets tegen te zeggen. Brommeijer was het dorp toe. Jola maakte zich gauw los. Bij het weggaan zag hij de lijn van haar heupen in den nauwsluitenden rok. Onder het gaan zwaaide zij met de armen. Haar roode, vochtige lippen zongen een vroolijk lied. Dat nam de wind mee. In de verte dreunden de machines. Er wa»een scherpe geur in de lucht en breede wolken rook. Uit de diepte klonk het bruisen van de beek. Bij de herberg juichte een lange triller. Geerten Gossaert kwam precies op tijd en bleef een uur in Demeter Guschows huis. De schoenmaker,die daar tegenover woonde, had hem zien komen en weggaan. Hij had het op zijn horloge nagekeken. Sinds dien tijd kwam Geerten iederen dag op hetzelfde uur. Jola werd met den dag vroolijker en mooier. Toen de schoenmaker het een poosje mee aangezien had, dacht hij, dat de tijd geko men was, om Demeter Guschow te waar schuwen. Hij kwam hem eens toevallig tegen op den weg naar de mijn. Zeg, Demeter Guschow, waarom stuur je je vrouw niet naar de mijn ?" Omdat ik het niet wil Ik verdien immers genoeg voor allebei!" Maar jonge vrouwen moeten we niet zoo lang alleen laten. Ik kan wel merken, dat je niet van hier bent. De vrouwen zijn hier anders, Demeter!" Wat bedoel je daarmee, pikhengst ?" De schoenmaker schommelde met zijn bovenlijf heen en weer en smakte met de lippen. Toen greep Demeter hem bij zijn kraag, schudde hem heen en weer en gaf hem een schop. Maak dat je weg komt, Judas! Pas op als ik je weer zie." Een booze lijn grifte zich in Demeters gezicht. De woorden van den schoenmaker boorden in zijn hersens en bleven er vast zitten. Voor het eerst in zijn leven betrapte

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl