Historisch Archief 1877-1940
1959
Zondag 10 Januari
A".
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BR|UGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.126
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels ?1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
0.40
Wij ontvangen vele klachten over
de te late bezorging van ons Weekblad.
De oorzaak dier vertraging is te vin
den bij de bijzonder sterke toename
van nieuwe abonnés gedurende de
laatste weken. Maatregelen zijn echter
getroffen om voortaan de bezorging
te vervroegen.
De Uitgevers,
VAN HOLKEMA & WARENDORF
INHOUD
Blz. l: Altijd zoo geweest?, door Fred.
v. Eeden. De oorlog en het onderwijs
aan de andere zijde van onze
oorlogsgrenzen, door Th. M. Ketelaar.?Buitenl. Over
zicht, door prof. G. W. Kernkamp. 2:
Sultan Hoessein-Kamil, doorPh. Z.?Brie
ven van een Oud-Officier, door G. G-d.
Bevoorrechte winkels, door Z. v. d. Bergh.
Feuilleton: Het nieuwe wandelcostuum,
door M. Berden. 3: In het wild, III,
door Petronius. Internationale Tribune:
Sir Oliver Lodge. Kunst en Letteren:
Ernest Staas, door H. L. Berckenhoff.
5: Voor Vrouwen, door mej. Elis. M.
Rogge. Uit de Natuur, door Jac. P.
Thijsse. 6: Koloniën, door J. C. v. E.
Andreas Vesalius, van M. Straub.
Dramatische Kroniek, van H. Borel.
7: De vrijwillige" leening van 1844,
door Keiler. Muziek in de Hoofdstad,
doorS.Dresden. Beeldende Kunst, door
O. van Tusschenbroek. De Belgen te
Oxford, door Titurel. 8: Arnerikaanche
rekJame, door V. O. - 9: Fin. enEcon.
Kroniek, door J. D. Santilhano. 10:
Spreekzaal. Nuchterheden, door Hans
Martin. Schaakrubriek, door dr. A. G.
Olland. Philippus Brandt van Netelen,
door T. ?/: Teekening Joh. Braakensiek.
12: Damrubriek, door K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Wie volgt?, door Johan
Braakensiek.
iiiiitiliiiiiiiiiiiiiiiinmiiiliiiliimiiliiiimiiiiiHiHiiiiiiiiii IIIIIIIIMIIIIIIII
ALTIJD ZOO GEWEEST?
't is altijd zoo geweest" met de
onuitgesprooken gevolgtrekking: 't zal
altijd wel zoo blijven" is een dood
doener, die door zwakwillende,
ongeloovige, niet-idealistische menschen graag
wordt gebruikt en waarvan ik de
waarde even wil bespreeken.
Zoo wordt het een illuzie genoemd,
dat het vreede-lievende masker dat alle
krijgvoerende volken thans dragen, een
compliment aan de vreede, een bewijs
van vooruitgang beduidt.
Die illuzie moeten wij laten varen, zoo
heet het, want in alle oorloogen be
riep ook de aanvaller zich op eigen
vreede-lievendheid.
Nu wil ik er aan herinneren, dat
altijd", ten allen tijde, zeer lang is. De
gegeeven voorbeelden gaan meestal niet
verder terug dan een duizendtal jaren.
En wij weeten thans dat de menschheid
minstens honderd duizend jaren lang
bezig is zich ie ontwikkelen, te veran
deren in een bepaalde vaste richting.
Een richting, die altijd vrij zuiver werd
aangegeven door enkele individuen die
hun tijd vooruit waren, soms duizende
jaren vooruit, en die in hun eigen tijd
als idealisten bespot of gehoond werden.
Meent iemand in ernst, dat de
Romeinsche senator, die achter elk zijner
reedevoeringen liet volgen: boovendien ben
ik' van meening dat Karthago verwoest
moet worden", daarbij zich beriep op de
vreedelievende gezindheid van het
Romeinsche volk, en het noodig vond
a la Bethman Hollweg er bij te
voegen dat het wel onrecht zou zijn,
maar dat de nood Rome dwong, en dat
men het later zou goedmaken?"
Met blijkbare voldoening meldt ons
de oud-testamentische kroniek-schrijver
dat Josua in Kanaan niets in 't leeven
liet, wat adem had. Sommigen zullen
welligt beweeren, dat het er in België
aardig op begint te gelijken. Maar zou
Josua aan de koningen van Jericho en
Hebron en Aïplechtig verzeekerd hebben,
dat hij zich verdeedigde teegen een
opgedrongen oorlog"?
Sommigen zullen mij weederom teegen
werpen dat dit alleen pleit voor Josua's
grooter oprechtheid, en- niet voor voor
uitgang. Maar is het niet terecht opge
merkt dat alle schijnheiligheid een com
pliment is aan de deugd?
Hebben de vorsten van Babyion en
Ninivé, van Perzië en Macedoniën,
hebben Cesar, Tamerlan, Atilla,Dschengis
Khan zich ooit moeite gegeeven hun
vreedelievendheid te betuigen ?
Napoleon was de laatste verooveraar
van het oude ras, die de gansche waereld
met wapengeweld tot eenheid wilde
brengen. En hij was ook de eerste, die,
vooral aan 't einde van zijn regeering,
steeds verzeekerde, dat het hem om
vreede te doen was. En dat moest hij,
de krijgsman bij uitnemendheid, wel doen,
omdat hij anders het volk, dat vreede
wil, niet achter zich kreeg. En daarmee
is de groote kentering in de
waereldhistorie voldoende beweezen.
Het is niet altijd zoo geweest." Zelfs
in 't korte tijdperk van een paar eeuwen
is de verandering duidelijk en geweldig.
De massa heeft een collectieven wil,
die door de dagbladpers wordt gecon
solideerd en geuit. Die wil is wel te
leiden, maar niet te dwingen, door den
grootsten veldheer niet. De volkeren
willen zich vereenigen tot een
waereldrijk, met behoud van elks individualiteit.
Alleen de leider die deezen wil in zich
voelt als zijn eigene, die hem
verteegenwoordigt, zal in de kracht der massa
steun vinden. Alle frazen en leuzen van
de staatslieden onzer dagen toonen, dat
zij vaag en onzeeker deezen drang ge
waar worden. Ze moeten spreeken naar
't hart des volks, al zijn het leugens in
hun mond.
Van joodsche zijde wordt mij
verweeten naar aanleiding van mijn artikel
Nationalisme en Vaderlandsliefde" in
het nummer van 6 December, dat ik ten
onrechte de vreemdeling in
oud-testamentischen tijd zonder menschelijke rech
ten" noemde. Mijn antwoord is dat ik
niet van het joodsche volk sprak, maar
den oud-testamentischen tijd bedoelde.
Toen en nog veel later was de
barbaar voor den toenmaligen
kultuurmensch een weezen zonder recht, een
dier waarop gejaagd mocht worden. De
ooverwonnene werd gedood of in sla
vernij gehouden.
Dat hier en daar en in het joodsche
volk niet het laatst een stem het
algemeen-menschelijk recht bepleitte, al
was het schuchter dat heb ik nooit
vergeeten of ontkend.
Maar het sparen en zelfs goed behan
delen van krijgsgevangenen, en het zich
voortduurend beroepen op een Volken
recht" al wordt het nog steeds ge
schonden dat zal men in geen periode
der menschen-historie als reegel vinden.
Dat is zeeker niet altijd zoo geweest''.
FREDERIK VAN EEDEN
De oorlog en het onderwijs aan
de andere zijde van onze
oostelijke grenzen
De oorlog, die, zooals tegenwoordig veel
gezegd wordt, alles op zijn kop zet, heeft
ook veel veranderd in de uitingen op
paedagogisch gebied, vooral in die landen, welke
zelf in den strijd betrokken zijn. De vredes
beweging, die in tal van onderwijzers,
leeraren en hoogleeraren vurige voorstan
ders vond om niet het hier ietwat oneigen
aardige woord voorvechters te gebruiken
ziet voornamelijk in Duitschland en
Oostenrijk-Hongarije een oorlogzuchtigen geest
onder deze vroegere vredesvrienden ont
staan, welke ieder, die de verheerlijking van
den oorlog zooveel mogelijk buiten de school
wil houden, moet bedroeven.
Wij hebben met genoegen in de
Nederlandsche schoolpers met name in De Bode,
Het Schoolblad en De Volksschool gezien,
dat zij op dit euvel wijst en zich rekenschap
geeft, van wat de oorlog ook voor het onder
wijs in ons land leert. Wij wenschen hier
nu eenige uitspraken uit buitenlandsche
bladen aan te halen, waarbij wij in hoofdzaak
de vertalingvolgen, zooals die in de boven
genoemde organen is opgenomen.
Prof. Theobald Ziegler heeft de Tien
geboden der oorlogspaedagogiek" geschre
ven, waarvan het tweede gebod het meest
in de richting gaat, waarin wij ook de andere
gaarne gezien hadden. Het luidt;
Tweede gebod. Gij zult den oorlog niet
tot spel laten worden voor de schooljeugd,
daarvoor is hij te ernstig. Vier daarom ook
niet elke overwinning door een dag vakantie
te geven".
Maar onmiddellijk daarna begint het
paedagogisch gemoed van een Nederlander toch
wel in opstand te komen en dat wordt bij
volgende geboden niet minder. Men oordeele:
Derde gebod. Gij zult uw leerlingen tot
staatsburgers opvoeden. Gij hebt daartoe
thans de schoonste gelegenheid, want de
oorlog is voor de opvoeding van staats
burgers een kracht van den eersten rang".
Mocht iemand nog denken, dat prof. Zieglers
gedachten daarbij zouden gaan in een rich
ting, waarbij het oorlogsgeweld wordt af ge
keurd, en voornamelijk de daden van zelf
verloochening, samenhoorigheid, vertroosting
van gewonden, weduwen en wezen zouden
worden verheerlijkt, hij zal uit het volgende
dadelijk het tegendeel bemerken.
Zevende gebod. Gij 'zult bij het
geschiedenisonderwijs veel over veldslagen spreken
en u verheugen, dat gij het weer vrij uit
doen moogt; van de belangstelling uwer
jongens kunt gij verzekerd zijn en in de
schoolpauzen kunnen zij ze onmiddellijk in
praktijk brengen; dat doet hun goed. En gij
zult hen zacht wijzen op het bestuur der God
heid in de geschiedenis, die zich thans weer
zoo wonderbaar en heerlijk onder ons open
baart".
Hier voelt men, hoe prof. Ziegler eigenlijk
met leedwezen de vredesbeweging gezien
heeft, hoe hij het betreurde, dat er zulke
onverlaten onder de onderwijskrachten waren,
die de kultuurgeschiedenis boven het
veldslagenonderwijs stelden; gelukkig, de onder
wijzer kan nu weer vrijuit over bloedige
veldslagen als van een frisschen, vroolijken
krijg spreken. En als de les uit is, dan de
speelplaats op en flink oorlogje gespeeld;
welk een schoone toekomst voor het onder
wijs!
Feminist schijnt onze professor ook al
niet te zijn. Men leze zijn
Negende gebod. Gij zult in overweging
moeten nemen, of er niet inderdaad een
onderscheid bestaat tusschen man en vrouw
en tusschen den heldenmoed van den man
en dien van de vrouw; daarom dient gij
het vraagstuk der coëducatie opnieuw onder
de oogen te zien. Want wij hebben manne
lijke mannen en vrouwelijke vrouwen noodig,
en elk geslacht heeft zijn bijzondere taak in
den oorlog".
Ja, professor, die gelijkstelling van man
en vrouw moet nu eens uit zijn; de heer
lijke" oorlog kan daaraan meteen een einde
maken en dan moet die dwaze coëducatie
maar meteen opgeruimd worden. De jongens
kunnen dan beter tot soldaten worden op
gevoed; de meisjes mogen dan wel weer
tot de oude dienende liefde worden opge
leid, waaraan zij zich zoo waar ook in
Duitschland begonnen te onttrekken.
En het best van alles komen de gevoelens
van dezen hoogleeraar misschien nog uit
in zijn triomfantelijken aanvang van het
Tiende gebod. Gij zult u er over ver
heugen, dat het uit is met den eeuw van
het kind", want dit was een bij uitstek
dwaze leuze. Onze legeraanvoerders zijn'
mannen van tusschen de vijftig en zeventig
jaar; en ook de roerend naïeve knapen, die
als de jongsten zoo vol doodsverachting
zijn uitgetrokken, zullen als ernstige mannen
van hun zwaren mannenarbeld terugkeeren
en op de komende tijden hun stempel
drukken."
Gelukkig, die dwaze leuze van de eeuw
van het kind is ook al als offer van den
oorlog gevallen en de roerend naieve knapen
zullen na hun terugkeer met hun stempel,
dat is, naar Prof. Ziegler blijkbaar hoopt,
den stempel van het militairisme, de komende
tijden merken. Maar hoeveel van die knapen
zullen van de slagvelden aan den Yser, de
Aisne, de Marne, den Weichsel en van
zoovele andere plaatsen der verschrikking
niet of voor altijd verminkt terugkeeren!
Zullen deze laatsten ook zulk een lofzang
op den oorlog aanheffen, als Prof. Ziegler
van zijn nieuwen Sinaïhet onderwijzersvolk
toezendt. En wel zijn het geen steenen
tafelen meer waarop deze nieuwe wetgever
zijn geboden grift, wel treedt De
Volksschullehrer slechts als zijn Mozes op, maar
evenals de leider van het Joodsche volk
zich niet verstoutte eenige kritiek op de
hem gegeven voorschriften te oefenen,
evenmin vermeet dit onderwijzersorgaan,
waarin vroeger toch vermoedelijk andere
klanken gehoord zijn, zich ook slechts n
oogenblik, tegen allerlei paedagogische ket
terijen van dezen hoogleeraar op te komen;
en dat is het bedroevendste.
Dat ook een andere toon vernomen wordt,
bewijst het slot van een artikel in de
Preusische Lehrerzeitung, dat aldus eindigt:
Voor alles willen wij. ons dezen grooten
en allerernstigsten tijd ten nutte maken, om
onze schooljeugd met liefde voor ons volk
en ons vaderland te vervullen, opdat, hoe
ook deze krijg moge afloopen, ook een latere
tijd een voor het vaderland offervaardig
geslacht moge vinden. Wij zullen geen
vreemdenhaat zaaien, maar de vaderlandsche
en de nationale gedachte versterken, opdat
de Duitsche geest zich in de jeugdige harten
vanzelf baan breekt en in het vaderland het
hoogste ziet, waarvoor de mensch goed en
bloed moet over hebben."
Hier een erkenning van de nationale idee,
van de liefde tot het vaderland, waar
tegen weinig kan worden aangevoerd en
waarin het wij zullen geen vreemdenhaat
zaaien" weldadig aandoet.
Of een dergelijke geest straalt uit een
artikel van den Geheimen Hofrat prof. dr.
Friedrich Meinecke, waaraan wij het vol
gende ontleenen, beoordeele de lezer zelf.
Wij willen de kostelijke karakters van
ons volk verdedigen, niet die van de andere
naties, waarmee wij oorlog voeren, blijvend
onderdrukken. Wel moeten wij ze thans
neerslaan en dwingen, met aanwending van
de hoogste energie en zonder eenige op
welling van weekelijkheid, want wij strijden
immers voor ons eigen bestaan. Bestiën,
die tegen ons opspringen, kunnen wij slechts
als bestiën behandelen, maar de bestiale haat,
die hen drijft, mogen wij niet-in ons laten
opkomen."
Overwinnen wij, zoo overwinnen wij niet
voor ons zelf, maar voor >de menschheid.
Wij blikken op naar de eeuwige sterren, die
voor haar lichten en vertrouwen aan haar
leiding ons lot geloovig toe. Ieder volk, roept
Schiller ons toe, heeft zijn dag in de ge
schiedenis, maar de dag der Duitschers is
de oogst van den ganschen tijd."
De zoo even reeds aangenaaide
Volksschullehrer neemt alweer dit artikel uit de
Kölnische Zeitung over, nu echter wel met
commentaar; dit luidt:
Wij verheugen ons, deze edele en breed
geziene beschouwingen van den op den
voorgrond tredenden Freiburger historicus
hier te kunnen publiceeren."
Edel en breed gezien, vooral de bestiën,
die tegen ons opspringen." Het lijkt heel
wat dit artikel, maar alleen zulk een uit
drukking spreekt boekdeelen.
En wat wij verder ook in de Duitsche
schoolpers lezen, het is bijna alles een ver
heerlijking van de school als een instituut
tot voorbereiding voor zulk een geweldigen
oorlog als thans gevoerd wordt. Of men
leest in de Hessische Schulzeitung, de Neue
Westdeutsche Lehrerzeitung, de
DeutschOesterreichische Lehrerzeitung of welk blad
van dien aard ook, het is steeds hetzelfde
in andere woorden:
Ons leger staat boven dat van ieder ander
volk evenals onze vloot. De Duitsche
volksschpol en het Duitsche leger! Twee
beschavings- en opvoedingsinstituten, die tevergeefs
hun gelijken in de wereld zoeken."
Zoo zegt de Padagogische Zeitung het.
Men ziet: school en leger zij worden in n
adem genoemd en al zullen wij allerminst
het opvoedend en daardoor het beschavend
element in het leger ontkennen, school
en leger op n lijn te stellen en inde school
in de eerste plaats de voorbereiding van het
leger te zien, wij hopen, dat onze
Nederlandsche paedagogen allen met ons zulk
een opvatting van de taak der school wraken.
TH. M. KETELAAR
De Frankfurter Zeitung heeft aan Ballin,
den Directeur-Generaal van de Hamburg
Amerika-lijn, om een Nieuwjaarswensch ge
vraagd. De redactie zal hebben gedacht:
de Duitsche pers (behalve de couranten, die
in Bremen verschijnen) heeft dikwijls ge
toond, dat zij aan de Hamburger stoomvaart
geen kwaad hart toedraagt; een kleinen
wederdienst mag de heer Ballin haar wel
eens bewijzen; daartoe is hij zeker bereid
en aan tijd ervoor zal het hem niet haperen,
want aan de Hamburg?Amerika-lijn kan
men tegenwoordig de drukte wel af.
Een redactie van een courant vergist zich
zelden of nooit; ook ditmaal die van de
Frankfurter Zeitung niet in de gezindheid
van den heer Ballin. Hij gaf zelfs meer
dan hem gevraagd werd; wat hij zond, was
eigenlijk geen Nieuwjaarswensch, die spoedig
vergeten pleegt te worden, maar een raadsel,
met de oplossing waarvan de lezers van de
Frank/urter Zeitung zich nog in lengte van
dagen kunnen bezighouden.
Hij betoogde dan eerst: de tegenwoordige
oorlog heeft aangetoond, dat onze vloot ge
makkelijk kan worden opgesloten in de Duit
sche Bocht (het gedeelte van de Noordzee,
dat achter Helgoland ligt) en dat zij hier
geen voldoende basis vindt voor hare ver
richtingen. Deshalb mussen wir hinaus,
noch ber das Gebiet der Nordsee hinweg,
uns einen Flottenstützpunkt suchen, der in
Zukunft uns wenigstens in diesem Teil der
Welt die gleichen Möglichkeiten sichert, wie
England sie besitzt und rücksichtslos
ausbeutet."
Misschien zullen er ook onder onze lezers
zijn, die mede willen raden. Urk kan niet
bedoeld zijn, want de Zuiderzee pleegt voor
een stuk van de Noordzee te worden ge
houden, en het nieuw te zoeken steunpunt
voor de Duitsche vloot moet buiten het ge
bied der Noordzee liggen. Ook Rotterdam
en Antwerpen waaraan men anders zou
willen denken komen om deze reden niet
in aanmerking. Wij zullen hoogerop moeten
zoeken, verder den Atlantischen Oceaan in.
IJsland schijnt te ver uit de buurt te liggen;
maar de Far-öer? Of een haven aan de kust
van Noorwegen ? Zou men in Skandinavië
misschien al meer weten van de plannen,
die de heer Ballin nog in den schemer laat?
zou de Driekoningen dagteMalmömisschien
belegd zijn om alvast maatregelen te bera
men om deze plannen te doen mislukken?
Zoo blijven wij aan het raden, maar vinden
met zekerheid geen antwoord. Daar dit aan
den lezer een gevoel van onvoldaanheid
geeft, zullen wij hem een ander raadsel op
geven, waarvan hij zeker de oplossing vindt.
Simpücissimus het kan ook Jagend zijn,
dat herinneren wij ons niet precies; maar
het doet er ook niet toe: beide hebben sinds
het begin van dezen oorlog gelijkelijk hun
draai genomen gaf voor eenige weken
een vergelijkende studie van het familieleven
tijdens dezen oorlog bij twee verschillende
volken. Op de eene prent zag men vrouwen
en meisjes, bezig met het breien van bouf
fantes, bivakmutsen en andere nuttige dingen
voor den soldaat te velde; de andere prent
stelde ook een huiskamer voor, waar insgelijks
vrouwen en meisjes bezig waren met het
vervaardigen van nuttige dingen voor den
soldaat te velde; deze laatste vrouwen en
meisjes hanteerden niet de breinaald en een
kluwen, maar een knijptang en een vijl,
waarmede zij den hnmanen" mantelkogel
tot den inhumanen" dum-dum-kogel ver
vormden. Vrage: welke familietafereel speelt
in Duitschland, welk in Engeland ?
Dit raadt zelfs iemand, die van land- en
volkenkunde geen bijzondere studie gemaakt
heeft. Een gemoedelijk familietafereel speelt
natuurlijk in Duitschland; in gemoedelijk
heid hebben vooral de Duitsche vrouwen
het altijd van de Engelsche gewonnen. Zoo
wel vór als tijdens dezen oorlog hebben
zij bovendien getoond, dat zij den soldaat
een goed hart toedragen; zelfs waren er,
die ook aan krijgsgevangenen hare liefderijke
gezindheid niet onthielden, zoodat in Duitsche
bladen gewaarschuwd werd, geen herhaling
te geven van het overdreven liefdebetoon,
dat ook in den oorlog van 1870 aan de
krijgsgevangenen was te beurt gevallen.
Vooral de Berlijnsche meisjes schijnen in
haar ijver voor de goede zaak soms te ver
te gaan. Dat zij dwepen met maarschalk
Von Hindenburg, spreekt van zelf; dat zij
hem Nieuwjaarsbrieven hebben geschreven,
zal de maarschalk alleraardigst hebben ge
vonden; hij is den leeftijd te boven, dat hij
aan zijne correspondenten kan antwoorden
wat Bismarck indertijd aan Johanna von
Puttkamer schreef, toen hij nog met haar
verloofd was: Jelui vrouwen zijt en blijft
wonderlijke wezens, en het is beter monde
ling, dan schriftelijk met jelui om te gaan."
Ook waren de brieven waarvan Berlijnsche
bladen er een aantal hebben afgedrukt
voor een deel naief, voor een deel humo
ristisch, maar zonder uitzondering lieftallig."
Maar, aangemoedigd door haar succes, heb
ben de meisjes het te erg gemaakt; ze zijn
den maarschalk gaan vragen, hare groeten
over te brengen aan hare broers, zelfs aan
haar neven ! Nu komt het Berliner Tageblatt
er een stokje voor steken; de maarschalk
heeft waarachtig wel wat anders te doen!
In de nieuwjaarswenschen van de Berlijn
sche meisjes zal aan Von Hindenburg ook
wel zijn toegewenscht, dat het weer een
beetje beter mag worden. Daar klaagt men
trouwens in de verschillende hoofdkwartieren
steen en been over. In Polen schieten de
krijgsverrichtingen niet op wegens de vele
regens, die de wegen totaal onbegaanbaar
hebben gemaakt; in Vlaanderen zingen de
bondgenooten hetzelfde liedje; alleen in
Transkaukasië was de weersgesteldheid voor
de Russen bijzonder gunstig, zoodat zij een
Turksch legerkorps in de pan hebben gehakt.
Dit zal de straf zijn, door Allah aan de
Turken toegediend voor hun sollen met het
begrip heilige oorlog". Hoe erg daarmee
gesold is, heeft prof. Snouck Hurgronje
uiteengezet in zijn artikel: Heilige Oorlog
made in-Germany" (in De Gids van Januari
1915); de lezing daarvan zij ieder aanbevolen,
die zich een oordeel wil vormen over de
poging, thans door Duitschland gedaan, om
het middeleeuwsche fanatisme der
Mohammedaansche wereld, dat aan het uitsterven
was, nieuw leven in te blazen", over het
onwaardige spel, dat thans met het chalifaat
en den heiligen oorlog gespeeld wordt''.
Immers, voor Mohammedanen van den ouden
stempel is elke door Turkije gevoerde oorlog
een djihad, d. i. een heilige oorlog, een
oorlog tegen de ongeloovigen, tegen de
nietMohammedanen, tegen de gansche wereld
buiten den Islam; in zulk een oorlog nu
staan Duitschland en Oostenrijk aan de zijde
van Turkije! Wanneer ouderwetser! vrome
Mahomedanen zoo schrijft de heer Snouck
Hurgronje dezen oorlog in hun gebed
gedenken, dan zal dat gebed ongeveer aldus
luiden: Wij danken u, Allah, dat Gij de
legerscharen des Duivels tegen zichzelve
verdeeld hebt en dat Uw almacht sommigen
hunner dwingt de verdedigers van den Islam
met hunne wapenen en hunne mannen te
steunen. Schik dit alles, o Heer! tot n
nabijzijnde zegepraal der geloovigen en tot
ondergang van allen, die ongehoorzaam zijn
aan U en uwen gezant"!
Maar de mannen, die tegenwoordig in
Turkije de macht in handen hebben, zijn
geen ouderwetsche Mohammedanen,
gelooven niet meer aan den heiligen oorlog";
alleen om politieke redenen hebben zij aan
den oorlog, die thans gevoerd wordt, dat
karakter gegeven, in de hoop, dat de
Mahomedaansche onderdanen van Frankrijk,
Rusland en Engeland tegen hunne regeerders
in verzet zullen komen. Het is niet waar
schijnlijk, dat deze poging om het oude
fanatisme tegen de Christenen weder te doen
opleven, zal gelukken; maar zoo de poging
gelukt, zoo er weder een Mohammedaansche
godsdienstoorlog in het groot ontvlamt, dan
moet de verantwoordelijkheid daarvoor mede
worden gedragen door Duitschland, door
het land, welks Keizer heeft verklaard, dat
hij altijd de vriend der Mohammedanen
zal zijn.
Minder schadelijk dan dit mengsel van
politiek en fanatisme is een ander mengsel,
dat de Keizer onder zijne bescherming heeft
| genomen. Wij bedoelen de vermenging van