De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 17 januari pagina 6

17 januari 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Jan. '15. No. 1960 DE OORLOG EN HET OOSTEN VI. Wilden Het moet een trotsch schouwspel zijn geweest, wanneer op de reede van Bombay een veertigtal groote transportschepen een Indisch troepencontingent aan boord namen om het naar Marseille over te brengen. naast lieden uit Algerië, Tunis.JSenegambië en Marokko. Vooral vórdat Turken en Arabieren aan Duitsche zijde streden.'zijn er in Duitschland stemmen opgegaan, die dit laten vechten van wilden". tegen blanken sterk hebben gelaakt. Aan het bevechten van Turco's" was men in 1870 wel gewend geraakt, maar het loslaten van de wilde horden" uit Britsch-Indië tegen het Germaansche ras wekte, naar begrijpelijk is, verontwaardiging. Voor de Engelschen heeft deze zaak een eenigszins ander aspect dan voor de andere Europeesche volken. In de eerste plaats, omdat Indië altijd het troependépot is ge weest voor de door Engeland in Azië en Openbare bibliotheek te Madras Dat schouwspel herhaalde zich in het afgeloopen jaar reeds eenige malen en groote vloten kwamen op verschillende dagen aan de Quai d'Areng te Marseille aan met Ghoerka's (uit Nepal), Sikhs (uit de Punjab) en Pathans (van de grenzen van Afghanistan). Deze Bengaalsche lansiers en hunne be reden en onbereden inlandsche medestrijders kwamen het bonte mengsel van menschengroepen versterken, dat reeds in NoordFrankrijk aan Britsch-Fransch-Belgische zijde vecht: Canadeezen en Australiërs gingen in het vuur naast vertegenwoordigers van ver schillende stammen uit Britsch-Indië en Afrika gevoerde expedities. Van Indië uit werden dan de Europeesche en de Indische krijgsscharen gezonden, en wanneer het gold de bevestiging of de uitbreiding van het Britsche gezag, streden Hooglanders en Ghoerka's en Sikhs vele malen zij aan zij. Men behoeft slechts de namen Kaboel, Kandhahar, Peking en Oost-Afrika te noemen om zich het gemeenschappelijk oorlogsbedrijf van Britten en Indiërs voor den geest te brengen. De nieuwigheid bestond alleen in het optreden van zulk een troepenmacht tegen een Europeeschen vijand. En inderdaad kan De reede van Bombay Ik had het laatst terloops over Pro Domo", en ik laat dat onderwerp niet los, omdat het stuk, waarmede de Koninklijke Vereeniging thans volle zalen trekt, als verschijnsel zoo merkwaardig is. Stukken, die honderd en meer opvoeringen beleven, zijn altijd de moeite van bespreking waard, niet zoozeer om het werk zelf, maar om het publiek dat er naar zit te kijken en er van zit te smullen. Het mooiste, als vondst, van Pro Domo" vind ik den naam van den graaf. Spreekt hem eens goed uit, lieve lezer: de Pr boisGranc,é. Hoort ge niet een echo van ver uit uw herinnering? Hebt ge in uw jeugd niet dien verrukkelijken Gustave Aimard gelezen, en rilt ge niet van genot bij het denken aan Het Opperhoofd der Aucas", en Curumilla" en Valentin Guillois" ? De heroïsche hoofd persoon uit die boeken, naast den heldhaftigen Valentin is immers de edele graaf Louis de Prébois-Crancé? What's in a name ? Alles! Als de man graaf Bentinck of Bieberstein of zoo heette was 't lang zoo mooi niet. In den loop der jaren is de C een G ge worden, dat komt wel eens meer voor bij hooge namen, als ze b.v. in een oud familie papiertje iets ontdekken. En zoo heet dan de held van Pro Domo": Ie comte de Prébois-Granc.é. Ni plus ni moins. Wat dit beteekent? Dit beteekent: roman tiek. En nu ben ik waar ik wezen wou. De auteur, jonkheer van Riemsdijk (wat klinkt dit eigenlijk burgerlijk bij: Ie comte de Prébois-Gramjé, niet waar?) heeft al eens gezegd, het heelemaal niet aardig te vinden dat ze hem romantiek verwijten. En hij kan zeggen: best! romantiek! Maar ondertusschen romantiek, die volle zalen trekt en stevige kassen maakt!" Honderd en mér opvoeringen, en succes-stukken van je wèlste voor Julia van Lier, en den grootsten der grooten, Louis Bouwmeester!' Nu weet iedereen, en hij zelf heeft het mij eens in een vertrouwelijk oogenblik eer lijk bekend, dat Louis Bouwmeester's genie ontloken is in den draken-tijd, en met echte draken-melk is opgevoed. Ik durf zelfs be weren: zonder draken-melk krijg je geen enkelen acteur ooit werkelijk groot. Ik heb in Indië een paar jaar geleden zitten smullen en bibberen toen ik Louis zijn blinkende rapier zag zwaaien als Henri de Lagardère in dat goddelijke melodrama De Gebo chelde". Lach niet te gauw hierom, literaire lezer! Als Louis zóin zijn eerste tooneeljaren de Gebochelde" niet gespeeld had, en het drakenbloed niet zoo vurig door zijn aderen gevloeid had, zou hij nooit ofte nim mer den Richard III en ook niet den Shylock en zelfs niet den Bode uit den Gysbreght" zoo geniaal hebben kunnen spelen. En juist omdat zij dat drakenbloed niet als moeder melk gedronken hebben hoe paradoxaal dit ook klinke kan Verkade den Hamlet" niet spelen en is mevrouw Holtrop van Gelder nooit geworden wat mevrouw MannBouwmeester is. (Even terloops: In China is de draak het symbool van geweldige kosmische krachten, die de groote catastrophes veroorzaken, en die donder en hemelvuur en stormwind baren.) Het publiek, dat veertig, vijftig jaar gele den van de romantiek van De Gebochelde" en Marie Jeanne" en Het doorgezaagde Weesmeisje" of dergelijken gesmuld had, is in de laatste twintig jaren door de naturalistisch-realistische of de redeneerend-bespiegelende stukken den schouwburg lang zamerhand uitgejaagd. De naturalistische vond het publiek plat zonder grootheid, ook wel eens vies zonder heidendom, de bespiegelende vond het ver velend, de symbolistische te moeilijk om als een ra-ra-wat-is-dat op te lossen. Ik geloof heusch dat het waar is: het publiek is van verveling de theaters uitgeloopen. Het miste iets, al wist het niet wat. Het publiek weet nooit wat, dat moeten de tooneeischrijvers het leeren. Dat de drakenromantiek het publiek niet meer ten volle bevredigt snapt het wel, maar toch voelt het intuitief: er was in die draken iets, dat we niet kunnen missen op het tooneel. Toen kwam de bioscoop. Heerlijke bios coop! Hoe is 't mogelijk dat er menschen zijn die op de bioscoop sputteren! Ik beken het eerlijk: ik ben dol op de bioscoop. Ik aanbid Asta Nielsen. Vijf jaar geleden, toen ik in Indië Asta Nielsen voor 't eerst zag in een film durfde ik schrijven dat ze een geweldig groote kunstenares is. Later, schoor voetend, is het hier en daar in Holland ook officieel erkend durven worden. Asta Nielsen heeft voor de toekomst van het tooneel ontzachelijk veel gedaan. Ze heeft met een grandioos gebaar alle vervelende raisoneeren bespiegelingsstukken van de laatste twin tig jaar het speelplan der schouwburgen afgezwaaid, en eens eventjes laten zien, waar je het publiek nog altijd gek mee kan maken. Met een leelijk gezicht, een gevaarlijk grooten mond en een spichtig lichaam, maar waar de duivel in steekt, doet Asta Nielsen wonderen, in de onmogelijkste situaties, en ze heeft aan zelfs de grootste kunstenaars in de wereld geleerd, wat gelaats-mimiek is. In haar aderen vloeit het edelste draken bloed, dat steeds op 't kookpunt is in elke film, en in haar vervaarlijke oogen spookt een gevaarlijke demon. Als er een echte Asta Nielsenfilm vertoond wordt met moor den, branden, vergiftigingen, kinderroof, bloedwraak, enz. enz. zit ik, laat ik het eerlijk bekennen, te genieten. Die verrukke lijke duivelin, die Asta Nielsen is, speelt een tijdperk van jaren en jaren verveling op Straattooneel in Dehli me»het een merkwaardig feit in de wereld geschiedenis noemen, nu zoowel uit direct bestuurd gebied als uit de zelfbesturende landschappen van Britsch-Indië detache menten naar het Europeesche oorlogsterrein werden gezonden en groote geldsommen en andere krijgsbijdragen van de Indische grooten werden benut bij de bestrijding van een Europeeschen tegenstander. Naar Britsche opvatting was dit feit ook daarom niet zoo vreemd als voor de be woners van het vasteland, omdat Lord Beaconsh'eld, die in 1879 de expeditie naar Afghanistan doorzette, reeds het plan had geopperd, Indische troepen tegen een Euro peeschen vijand in het veld te brengen, om aan ieder te toonen, dat Indië met vaste banden aan het Britsche rijk was verbon den, en dat in de verhoudingen daar te lande veeleer een steun dan een bedreiging voor het rijk werd gezien. Dat plan is thans werkelijkheid geworden en wij zien in Europa wapenbro aderschap eenerzijds tusschen Brit ten en Indiërs, Franschen en Senegaleezen, en aan den anderen kant tusschen Duitschers en Jong-Turken. De band tusschen blank en bruin bij het bevechten van een gemeenschappelijken Europeeschen vijand is nog geheel iets anders dan een Russische neder laag tegen de Japanners of een Abessynische overwinning over de Italianen; thans wordt hulp gevraagd aan het Oosten bij den worstelstrijd om het bestaan; de kamp om het leven doet omzien naar onmisbare hulp uit het Oosten en men vindt die, ieder op zijne wijze bekennende, dat Oostersche vriend schap op hooge waarde wordt geschat en daardoor toegevende, dat eerst de nood tot vrienden deed worden menschen, op wie men in Europa dikwerf geneigd was neer te zien als op onwaardige wilden". De bekende Leipziger (cultuurhistoricus Karl Lamprech} heeft onlangs te Berlijn een voordracht gehouden, waarin hij zeer ver standige opmerkingen heeft gemaakt. Zoo kwam in zijne rede ook ongeveer het vol gende voor: Meent toch niet, zoo zeide hij dat wij door de tegenwoordig bij ons schering en inslag zijnde beoordeeling van andere volkeren, ook maar n mensch, n waar achtig edele ziel ter wereld winnen. Tacitus heeft gezegd: fortes creantur fortibus et bonis. Dappere menschen stammen alleen|van dappere en goede menschen af. Wij kunnen veilig zeggen: een omgang, die werkelijk op tooneelgebied weg en zij toont, wat het publiek noodig heeft, en wat we op 't too neel terug moeten krijgen: handeling en hartstocht. Die geheele bioscoop-rage en Asta Nielsen-koorts is niets anders dan een reactie, en een zér heilzame. Diezelfde reactie, iets onsmakelijker alleen, is waar te nemen in de stukken van den heer Van Riemsdijk, waarvan enkel de titels: Mea Culpa, Silvia Silombra, Si non vero, Pro Domo enz. enz. al coups de théatre" zijn, en waarvan een hoofdpersoon als de comte de Prebois-Grancéin zijn naam al een reminiscentie oproept aan de romantiek van Aimard. De heer Van Riemsdijk heeft ook blijk baar goed onthouden welke tooneelen in de bioscoop pakken gewoonlijk. Kiekjes uit nacht-sociëteiten waar boemelende zwierboilen uit de groote wereld met juffertjes van plezier de beenen van den vloer doen gaan, en stukken ijselijke spanning uit een gerechtszaal doen" in een bioscoop geweldig, en zijn dus ook in Pro omo niet vergeten. Voor een zeker deel is Pro Domo niets anders dan de bioscoop, overgebracht op het tooneel. Het succes van Pro Domo" is een gevolg van het onbewuste zoeken van een onbe vredigd publiek. Het is de oude romantiek in nieuwen vorm, die opgeld doet in een tijd van overgang. Het publiek heeft genoeg van psychologische raadseltjes of ellenlange filosofische redeneeringen van twee ver velende menschen, het wil weer conflicten en catastrophes en hartstochten. En omdat het fijne, waarlijk heroïsche of grootschtragische tooneelstuk nog niet geschreven is, dat deze wenschen veredeld en tot kunst verheven vervult, trekken de moderne draken van den handigen jonkheer volle zalen. Dat de kieskeurige tooneel-üefhebber liever een fermen Asta Nielsen-draak ziet, is omdat die echter is en minder pretentie heeft, terwijl een Riemsdijk-stuk hem lichtelijk irriteert, om de meerdere pretentie en het minder echte. Bij de opvoeringen van Pro Domo" in den Stadsschouwburg te Amsterdam is nog dit verschijnsel zoo merkwaardig, dat de Raad van Beheer, de zoo deftige, officieele Raad van Beheer van vroeger, den auteur van deze moderne romantiek te samen nog wel met dat andere tooneel-uiterste Eduard Verkade, o zonderlinge combinatie! in zijn midden als lid heeft opgenomen. Het is of al de aanvallen, waaraan dit deftige lichaam in zijn tooneelbeleid heeft blootgestaan, de laatste tien jaren, een vaag besef hebben bijgebracht dat er toch wel iets haper de, en dat er iets anders moest worden, wilde er geen catastrophe plaats hebben. En z zitten thans in den Raad van Beheer de man van den smaak, de kunstige regie en de knusse society-stukken zonder passie, en de man van de onbehouwen passie der ro mantiek van veertig jaar geleden zonder smaak en zonder kunst. Als nu het zoeken goeden grondslag berust en die de hoogste eigenschappen der menschheid aankweekt en ontwikkelt, n.l. edelmoedigheid, trouw en betrouwbaarheid, kan alleen tot grondslag hebben eene behandeling, die uitgaat van de veronderstelling der moreele gelijkheid, d.w.z. van het sterke gevoel van de waarde der geheele menschheid. Dat is tegenover lager staande volken niet eenvoudig en verre van gemakkelijk. Tracht u maar eens's avonds tusschen elf en twaalven, wanneer gij anders niets te overdenken hebt, in de psyche van een neger te verplaatsen, dan zult gij na eenige inspanning, reeds na vijf minuten zeggen : dat geef ik op, dat is onmogelijk." der volkeren van verschillenden aard, die tenondergebracht en onderdrukt zijn, en waardoor talrijke bijzondere vormen van de ontwikkeling van het menschelijk geslacht eenvoudig vernietigd zijn. Dit zijn verstandige woorden, omdat zij den nadruk leggen op een tekort in onze beschaving, een veel te geringe kennis en daarmee gepaard gaande waardeering van andere volken, vooral wanneer deze op een lageren trap van beschaving staan dan die, waarop wij ons denken. En nu schijnt het wel, dat deze oorlog met zijn bonte wapen broederschappen kan bijdragen tot betere kennisneming van het gedachtenleven enjde Djami-masdjid te Dehli Het is inderdaad moeilijk. Bij het onderwijs, bij de verdere behandeling van dergelijke onderwerpen in voordrachten en dergelijke, moet vooral zorg gedragen worden, dat men zulks leert. Negers zijn zonder twijfel zeer interessante menschen en in zeker opzicht zijn zij zelfs de vriendelijkste lui van de wereld, lief als kinderen. Er bestaat geen volk, dat niet zijn bijzondere begaafdheden en zijn plaats in Gods wereldinrichting heeft, en deze zekere uitkomst van de geschiedvorsching zou ik u willen voorspellen: de 19de eeuw zal eens gekarakteriseerd worden als een moorddadige eeuw van uitmergeling beschavingswaarde van andere menschen, zoodat het woord wilden" in den vervolge veel omzichtiger gebruikt zal worden dan tot dusver. Dat zou winst voor de geheele menschheid zijn, vooral wanneer in het Oosten werd gestuit op uitingen in denken en leven, die benijdbaar bleken, instede van verachtelijk; die er over zouden kunnen doen nadenken of onze materieele, naar macht en bezit strevende maatschappijen in bescha vingshoogte wel in alle opzichten wedijveren kunnen met het aan zielerust zoo sterk behoefte gevoelende Oosten. J. C. V. E. Het fort te Agra. zoo maar doorgaat dan komen we er nog wel eens. Wat de toekomst brengen moet is : de passie, de groote hartstocht, die door zijn hijgen en stormen de handeling tot de geweldige conflicten opstuwt, de levens wijsheid, die uit al het gebeuren onmerk baar, niet door redeneeringen, maar door de feiten zelven spreekt, en daarbij den smaak van den kunstenaar, die juist in de beperking zijn groot meesterschap toont. HENRI BORBL Concertgebouw Een aantal jaren geleden, toen Mahler en Debussy hier nauwelijks bekend waren en Reger, omdat hij nog geen orkestwerken had gecomponeerd, voor de Hollanders ook eigenlijk nog niet bestond katnermuziekvereenigingen die zijn werk uitvoerden waren er niet, alleen Wagenaar had orgel stukken van hem gespeeld klaagde men toch reeds over het te veel aan nieuwe muziek dat op de programma's van het Concertgebouworkest voorkwam. Ik herinner mij o.a. de verzuchting in een der dagbladen dat men dien Tschaikowsky met zijn gedurfde effecten maar moest weglaten ... en wie denkt er nu nog over, om dien reden den Russischen componist ongespeeld te laten ? In alle tijden duiken in de kranten af en toe verontwaardigde uitlatingen op van menschen die liever een genoegelijk uurtje doorbrengen en al muziek-aanhoorend zich in oude herinneringen vermeien, dan kennis te nemen van den geest van hun eigen tijd, die zich in de werken der beste tijdgenooten uit. Zoo zal het misschien blijven: een slagboom van gemakzucht, vooroordeel en afkeer wordt opgesteld, en de onverschrokken zelfbewuste uitvoerders zullen eigenmachtig dien hinder-paal moeten verbreken, totdat zij op hun weg een eind verder tegen een nieuwe versperring aanloopen. Toch zijn er gelukkig altijd enkele die verlangen naar iets anders, iets nieuws en met ongeduld wachten ep den groote, die het zal brengen. Een avond uit denzelfden tijd ongeveer waarvan ik hierboven sprak komt bij mij op toen het Rosé-kwartet het C dur kwartet van Reger hier speelde en de toenmalige directeur van het Conservato rium mij vol bewondering zeide: let eens op, van dien Reger zal de nieuwe strooming uitgaan." Veel blijde hoop lag in die woor den, en menigeen zal die uiting verheugd hebben. Jammer is het dat die verwachting tot nu toe niet werd vervuld en dat Reger ook niet diegene is, die ons het onbekende zal kunnen brengen. Hij heeft in zijne werken voor piano en zijne kamermuziek groote dingen gedaan en daarin door de koene naast elkander plaatsing der harmonieën en beheerschte contrapuntische verwerking der motieven niet door zijn melos en struc tuur ons den weg naar iets anders als het ware op een afsta-nd laten zien. En toch komt hij nu niet verder. Toen hij na reeds een groot aantal wer ken te hebben geleverd, voor orkest ging schrijven, de Sinfoniëtta" waaruit Zon dag onder Evert Cornelis 2 deelen werden gespeeld, is een der eerste proeven op dit gebied werd zijn stijl er niet beter op. Menig kamermuziekwerk staat hooger. Het lijkt mij niet een innerlijke noodzakelijkheid dat Reger voor orkest componeert en daarom lukken die werken misschien ook min der goed. Het allegro con spirito uit de sinfoniëtta is bij een eerste aanhooren van eentonigen geweldig massalen orkestklank; alle fijnere instrumentale onderscheiden gaan er in ver loren. Slechts enkele malen wordt dat enor me tutti, dat aan het volle werk" herinnert onderbroken door korte eenvoudige frases. Het leken met krachtige hand op elkaar gestapelde steenmassa's, waartusschen in, geheel los daarvan, enkele dunne balkjes, die niet bij machte waren het gewicht te dragen. Muzikaal gesproken een ontzettend dik chromatisch orkestgeluid, waarin de trompetten een vergeefsche worsteling orn den boventoon voerden, hier en daar afge wisseld door kale motiefjes. Het andere deel, het Larghetto, klinkt beter, maar de motieven zijn wat kortademig en van te overheerschend harmonischen aard. Misschien wordt bij een volgende uitvoe ring meer klaarheid en betere klankverhou ding gegeven, en zoodoende groote door zichtigheid bereikt. Trou-wens, het geheele eerste deel, dat nog een suite van Rameau bewerkt door Gevaert en een variatiewerk van Bossi bevatte, was niet zeer geacheveerd. Het zou jammer zijn, indien dit te wijten ware aan onvoldoenden tijd van voorbereiding. In dat geval zou het nog beter zijn repertoirewerken te spelen die weinig studie noodig hebben en dan alle beschikbare uren te be steden aan noviteiten, die niet op een bepaal den dag uitgevoerd behoeven te worden en langzamerhand kunnen rijpen. Op den avond onder leiding van Cornelis Dopper kregen wij behalve een sinforie van Borodine, die vrij onbeduidend is, en eene ouverture van Sinigaglia twee Fransche werken te hooren: Istar van d'Indy en la Mer van Debussy. Na een bestaan van tien jaar vermocht Debussy's schepping op het groote publiek nog niet meer dan een poveren indruk te maken, hetgeen bewijst hoe langzaam de menschelijke geest zich kan bewegen. De

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl