De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 17 januari pagina 7

17 januari 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

17 Jan. '15. No. 1960 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Peter: Wapen, wapen! Badeloch: 'k Hoor onraet, och ick zorgh, mijn droom is al te waer. Peter: De vijant is in stad, Het is met Amsterdam en zijne hooge wallen Gedaen... Vondel's Gysbreght van Aanstel" n Letterkundigen en anderen beweerden -vroeger gaarne, dat de Gijsbreght" verve lend was om te zien en te hooren, dat het publiek er bij geeuwde en alleen kwam om De Bruiloft van Kloris en Roosje." Aan de bewering van letterkundigen der vorige eeuw is weinig waarde te hechten, zij bezochten zelden den Schouwburg en beweerden maar om te beweren, vooral de volgelingen van Scribe en voorstanders van zijn school, de school van het gezond ver stand, die in nuchterheid ontaardde. Boven dien waren zij voor de rijmlooze jamben en konden dus de Alexandrijnen met zooveel grootere bewegelijkheid, hoogsels en diepsels niet waardeeren. De theorie speelde hun parten. Maar... ter hunner verontschul diging bedenke men, dat in hun tijd, tusschen 1850 en 1880, slechts weinigen Alexandrijnen konden zeggen, en zij de koninklijke verzen uitbrulden, hol declameerden, ja hun geheele rol als een orgeldeun afdraaiden, en dat aan de vertooning van Gysbreght als geheel veel ontbrak. De vertooningen van Gysbreght in den Koninklijken Schouwburg te 's-Gravenhage moeten in dien tijd jammerlijk zijn geweest, een bespotting gelijk. Toch waren er tooneelisten als Mevrouw Kleine-Gartman, Anton Peters, L. J. Veltman en enkele anderen die de waardigheid van poëzie door treflijk zeggen den Vondeliaansche verzen hand haafden. De voorstellingen van Gysbreght zijn altijd druk bezocht geweest en worden het nog. Telken jare kan ieder opmerken met hoe veel belangstelling en voldoening de voor stelling gevolgd wordt. De vrienden der theorie en der rijmlooze jamben, ter kwader ure steun zoekend bij het averechtsche oordeel van prof. Jonckblpet over Vondel's treurspelen, hebben eens bijna op Nieuwjaar de vertoonirig van Gysbreght, gestuit. Ware hun dit gelukt, het zou met de oude en goede traditie voor goed uit zijn geweest. Het besluit was er al toe genomen het geviel in de eerste jaren van het bestaan ?der Vereeniging : Het Nederlandsch Tooneel en ware er niet-in stilte tegen geageerd, het ware volvoerd. De voorstanders van Von del werden heimelijk in het geweer geroepen; J. A. Alberdingk Thijm verkoren zij om te beletten Gysbreght" het zwijgen op te leggen. Met veel zeemanschap werd gege ven en genomen, en onder toegeven, dat er werkelijk aan de vertooning veel haperde, verkregen, dat de voorstelling van Gysbreght werd, weder doen zeggen. Thijm met de vrienden lieten ook het oog gaan over de kostuums en de instudeering. Het welslagen der pogingen zette de kroon op werk. Een sterk motief voor het behoud van de Gysbreght" is voor den tooneeldirecteur: de groote recette, want de recettes van de Gysbreght" behooren tot de hoogste. Toen de omstandigheden het eens belet ten Gysbreght" te spelen, en' het treurspel vervangen werd door een blijspel, gevolgd door De Bruiloft van Kloris en Roosje", vielen de ontvangst en het bezoek bijster tegen. Intusschen leverde het geval het be wijs, dat men wel degelijk komt om Gys breght", en dat het druk schouwburgbezoek bij de vertooning van dit treurspel niet te danken is aan de er op volgende Bruiloft". Sinds dien is de vertooning van Gys breght" gewaarborgd, en heeft door een zuiverder literair inzicht, door invloed van middelbaar onderwijs, door verschillende deugdelijke uitgaven van Vondel's werken; door prijzenswaarde geschriften over Gys breght", vooral en in de eerste plaats die van L. Simons; door J. A. Alberdingk Thym's Vondelclub; door het in-hetlicht-stellen der schoonheden van Vondel's poezy door Albert Verwey; door invloed der nieuwe dichtschool, ingeluid door Willem Kloos; door het eerbiedig streven der Katholieken; door meerdere zorg voor de vertooning; hoeveel er steeds aan blijft ontbreken en vooral door een nieuwe tooneelschikking en kleeding der voorstel lingen door het gezelschap van Willem Royaards, met begeleiding der muziek van Dr. Alph. Diepenbrock en het zingen der Klaerisse: Och vader Gozewijn! waer ziet ge my voor aen? 'k Verlaet u nimmermeer. Rey: Dit outer is ons wijck. G o z e w ij n: Nu kinders^ zet u hier, en dat een ieder non Met my den lofzang zing van ouden Simeon. voortgang zou hebben, omdat ThiQm er zich mede zou bemoeien. Thijm heeft er zich ook mee bemoeid, hij met anderen. Te saam hebben zij, zooveel mogelijk den oorspronkelijken tekst hersteld, het gebed weder ingevoerd, en overal het woord God", waar het nog door een ander vervangen Badeloch: Gysbreght: Verdelgde stadt, wij gaen, en komen nimmer weer. Vaerwel, mijn Amstelland, verwacht een andren heer. ?drie zeer bijzondere, in fijnheid niet te eve naren en met volmaakt meesterschap geïn strumenteerde schetsen gingen eenvoudig aan de meesten voorbij. Bij enkele onbevporoordeelden ving ik tot mijn blijdschap uitingen op als: dat zijn echte zeegeluiden; zoo is het aan zee!" Wat wil men eigenlijk van de muziek? Moet zij zich als alles in het dagelijksch leven volgens een vast bepaald schema bewegen; is men zoo gewend aan het tra<iitioneele, geijkte en daarvoor bekende dat men zich ongevoelig voor andere mogelijk heden heeft gemaakt? Bij het luisteren naar muziek moet men zich niet angstig vastklampen aan vroegere indrukken, maar trachten zoo onbevangen mogelijk te zijn en daartoe hart en ooren zoo wijd mogelijk geopend houden. SEM DRESDEN Waarom hebben wij geen componisten ? Ja, waarom ? Trouwens, er wordt bij ons wel gecomponeerd en ook zeer verdienstelijk gecomponeerd. Bedoeld zal zijn te weten: hoe het komt, dat wat ten onzent wordt geeomponeerd, meestal een zoo weinig eigen stempel, een zoo weinig nationaal karakter draagt. Men behoort met zijn wenschen niet over de schreef te gaan, zou 't antwoord mogen luiden. De redelijkheid gebiedt, niet alles te vergen van een natie, wier grondgebied z eng begrensd is! Waarom heeft Westfalea, waarom Hannover, waarom Normandië enz., die in oppervlakte met ons land zijn te vergelijken, geen eigen toonkunst ? Ik wil maar zeggen, dat het getuigen zou van een wel zeer bijzondere uitverkorenheid, als wij, zógering in grootte een stip op de wereldkaart naast al hetgeen wij met gerechtvaardigden trots het onze noemen, nog bovendien ons konden beroemen op een toonkunst van zóeigen aard, dat daarin tot volkomen uitdrukking kwam, datgene, wat ons van andere naties onderscheidt: een rassenmerk! Het is inderdaad niet verwonderlijk, dat ons nationaal genie zich bij voorkeur heeft geopenbaard in andere richting namelijk in die der schilderkunst! Wat betreft de elementen, die een land aanwijzen tot bij uitnemendheid een land voor schilders, men vindt ze deze elementen in het onze, op merkwaardige wijze vereenigd. Dit moge samenhangen voornamelijk met onze licht- en luchtgesteldheid, met onze in vocht gedrenkte athmosfeer, die de kleuren omwikkelt en verfijnt, harmonisch doet vervloeien, en een zoo rijk en boeiend wolkenspel oproept het houdt verband ook met onze bodem formatie, die in vlakke lijnen of zachte wel ving, het oog nergens afsluit, maar naar den verren horizont trekt en zóden geest verwijdt en met de onzienlijkheid versmelten doet. Juist in zijn tegenstelling met den monumentalen opbouw van bijv. het Zwitsersche landschap, schuilt het zuiver pittoreske in de ontstentenis van het sterk naar buiten sprekende romantische en dramatische. Het daardoor schijnbaar misdeelde van dat land schap, noopte onze schilders hun kracht te zoeken in een verdieping, een verinniging van de stof, tot een vereenzelviging van eigen geest met den geest van het aan schouwde, die de kunst van onze groote meesters geïndividualiseerd en als vermenschelijkt heeft. Want om bij onze modernen te blijven waar niet, als bij Israëls, reeds de opvatting van het sujet, een zekere dramatiseering van het gegeven, het hare er toe bijdraagt om een bepaalde stemming in ons op te roepen, daar voelen wij ons bewogen reeds door den muzikalen klank, die uit het diep doorvoelde kleurakkoord, waarop de schilReyen door kunstenaressen, nieuw leven gekregen. Den Amsterdammers zit de Gysbreght" te diep in het hart om hun die te kunnen ontnemen, zoowel den voornamen als den minder bedeelden. In de oudste Amsterdamsche geslachten werd en wordt Gys breght" in eere-gehouden, en eveneens onder de trouwe burgerij. Jeugdige Amsterdammers, aan wier hoofd wijlen de bezielde en bezielende Adriaan de Vries, de latere onder-directeur van 'sRijks Prentenkabinet, hebben zelfs eens het is al jaren geleden in de groote zaal der ouderlijke woning van een hunner op de Heerengracht de geheele Gysbreght" ge speeld, waarvan hierneven de wedergave van het programma volgt. Voor de belangstelling in Gysbreght" en den grooten toeloop naar de vertooning er van, zijn uit alle eeuwen, van 1638 tot heden, bewijzen bij te brengen. Hans Bon temantel spreekt er van in zijn Regeeringe van Amsterdam" (1652?1672) en Pieter Langendijk laat het onbewust zeggen in zijn zedenspel: De Spiegel der Vaderlandsche kooplieden'', bij monde van Michel, den huisdienaar, een Mof", tot een gezelschap vroolijke dames en heeren, die vór 's mid dags 3 uur al aan het spelen waren. dering is gebouwd, ons toeruischt. Som tijds als een dreunende orgeltopn, gelijk bij Jacob Maris en Breitner, somtijds elegisch en pastoraal, als bij Anton Mauve, somtijds vol zinnelijke pracht, gelijk bij Albert Neuhuys, of opklaterend, in een gouden jube ling, als bij Willem Maris! De muziek, die in ons volk mag schuilen, heeft zich zoo stellig uitgesproken in onze schilderkunst, dat daarmee ons muzikaal genie schijnt te zijn uitgeput. Daarbij is onze volksaard er nu juist niet op aange legd om zich bij voorkeur te uiten in muziek. Wij zijn daartoe te ingetogen van natuur; sluiten ons liefst in onszelven op; schamen ons haast voor ons gevoel; zouden ver baasd opzien als iemand in onze omgeving plots zou gaan jubelen, hem voor nauwe lijks toerekenbaar houden. Nauwer is onze ziel verwant aan een kunst, zonder ophef, die de stilte vraagt en de eenzelvigheid van het atelier. Een en ander verhindert niet. dat wij veel van muziek houden; ook van zang, namelijk van kunstzang want zelf zingen, zingen uit drang des harten; zingen omdat wij het niet kunnen laten doen wij niet. En als het bloed in ons te stijf geperst wordt; als het door prikkeling van buiten, over de boorden heen schuimt op kermissen en bruiloften en nationale feesten slaan onze stemmen over tot gekrijsch of wij lollen uit den treure laffe deunen. Ik behoef er nauwlijks aan te her inneren hoe treurig het gesteld is met onzen volkszang en hoe treurig het daar mee gesteld blijft, in weerwil van de best bedoelde pogingen tot verbetering. Nu zullen er zijn, die wijzen op ons muzikaal verleden, van voor twee, drie eeuwen, op den bloeitijd der oud-Nederlandsche school, die den grondslag heeft gelegd voor heel de moderne muziek, haar meesters uitzond naar Italië en Duitschland om er haar kunst te verbreiden en zonder wier bestaan een meester als Bach ondenkCIO 10 CCC LXXIV XV VAN SPROKKELMAEND. lcprefeiitotte VAN J. V. VONDELS Jl'onöerpnajj min fijn ftab m fijn baüingfcljnp. TRETJR-SPEL. SpreecRenbe fersouagien. Gysbrecllt van Aemstel ................... J. Peelen. Willebrord, Vader van 't Karthuysers Klooster ... J. J. de Vries. Arend van Aemstel, Gysbrechts Broeder ........ J. Kruimel. Vosmeer, de Spie ...................... J. J. de Vries. llfij van AmslerdamscJie Maeghden ........ Juffr. A. Peelen. Willem van Eg mond, Veldheer .............. H. Peelen. Diedrick van Haarlem, Maerscluilok ........... J. Tydeman. lley van Hoplïeden ..................... J. Bool. Poortier van 't Kloosler .............. Ju ff r. A. Wildschut. Rey van Edelingen ...... ............... H. Peelen. Badeloch, Vrouwe van Aemstel ......... Juffr. A. H. de Vries. Hier Peter ................ . ..... Juffr. A. Peelen. Goseu'ijn van Aemstel, Bisschop van Uytrecht .... J. J. de Vries. Kliteris van Velden, Moeder van 't Klaerissen Klooster. Juffr. A. Peelen. Bode .............................. J. Berlage. J>e Heer van Vooren .................... J. Tydeman. Adelfjund, Gysbrechts Dochter .......... Juffr. A. Wildschut. l'aphuel, een der seven Engelen ............ J. J. de Vries. tommc 2*erso«ao,«n. Karthuyser, Klaerissen, Egmonds Soldaeten, Gysbrecllt van Aernstels Dienaers, Trompetter. Het tooneel is voor en in de stad en op het huys. Gysbrecht van Aemstel doet i!c voorrede. Het treurspel begint na middag!/ ten drie ?uren en eyndiyl in den morgenstond. 't o>eml)t beo .Mcmel's fiucf Bet gruwfijcft firoeb-verflteten/ 2>tes fiet men iKapflaeC op <$n)ftirec8.f5 weegen waf; ilf fctyijnt liet aen 't gefuclï«n Horten nnjr t'ontfr^icten : (ftemftefrebammc ftijgf fteebs 0ooa.fier na fijn vat. Scucn uren Heeren en Jonfers, als stoe gedón hebt met zingen en troeven Dan kunt stoe vertrekken, want de koetzen en stedekens sot'er al, om oe nóde Comedie te schoeven. Zie zullen von GiesberkenvanAmstelspeelen: verzuimt don geen' tied. Het loopt 'er zo vol, dat als stoe niggöt, dan rookt stoe de plötsen kwiet. Een toe-sleetje , Met koetsen en sledekens gingen de def tige lieden in de 18de eeuw naar de komedie op de Keizersgracht bij de Runstraat, waar van het poortje is blijijen bestaan. Nog in het begin der 19de eeuw was de mooie slee in gebruik. Om deZaandammers te gerieven voeren er in de 17de eeuw komedieschuiten" uit hun woonplaats naar Amsterdam, die vlak voor den schouwburg konden meeren. Gysbreght" is voor Amsterdam ook het officieele stuk gebleven. Bij het tweede be zoek dat Zijne Czaarsche Majesteit Peter de Groote aan Amsterdam bracht, ging hij o. a. naar den schouwburg en werd er getrakteerd" op een vertooning van Gysbreght". Bij het tweede bezoek van den Prins van Oranje M M* l MIUWOH444W baar is. Maar men zie niet voorbij, dat het voornamelijk Zu/rf-Nederland is geweest, waaruit die meesters stammen en dat bijv. het Vlaamsche volk zijn verschil in aard, die veel uitbundiger, veel lyrischer is, tegenover onzen aard, tot heden heeft ge handhaafd. In elk geval blijft kenschetsend, dat Nederlandsche meesters de eerste muzikale coloristcn zijn geweest en dat de kunst van Jan Pietersz Sweelinck, den hoofdman van den noordelijken tak der Nederlandsche school, aan de breede gedragenheid der kleur haar bijzondere bekoring dankte. Ons land is bij uitstek een schildersland ; een land van kleurenharmonie, met tinten in oneindige schakeering, die in hun teer heid kunnen worden nagespeurd, alleen door kunstenaars wier kleurgevoel van kindsaf in de omgeving zelve is getraind, verfijnt. Een land van verre vlakten en verschieten; niet van bergen en dalen met hun inter vallen van hoog en laag, die de lijnenmuziek der melodie bepalen. H. L. BERCKENHOFF Medische Kroniek Over de physiologie van het lezen Moliere's Bourgeois Gentilhpmme ontdekte op zekeren dag, dat hij zijn heele leven proza gesproken had zonder het te weten en liet zich toen daarop niet weinig op voorstaan. Wanneer een physioloog iemand uitlegt, hoe het lezen in zijn werk gaat, hoe oogen, oogspieren en zenuwstelsel samen werken om het lezen mogelijk te maken, dan zal zijn leerling zich verbazen evenals de burger edelman, dat hij zonder het te weten dat moeielijke kunststuk heeft kunnen verrichten. De wetenschap is nooit af. Wanneer men denkt, dat men alles netjes PRESIJS OP T TOONEEL. aan Amsterdam, na Neerlands herstel, speelde men in den schouwburg op het Leidscheplein hem tereer Gysbreght". De Engel zei daarbij eenige toepasselijke dichtregels van prof. David Jacob van Lennep, den toezienden commissaris. Bij het zeggen der door D. J. van Lennep ingeschoven verzen in de voorspelling van den engel, deed zich een komisch geval voor. Mevrouw Kamphuizen, die den engel zei", was, hoewel ze de verzen reeds een paar dagen ter leering had, zoo bevreesd, dat ze haperen zou, dat ze haar man m in de wolk nam om haar te souffleeren, tot grooten schrik van den machinist, dien zij er vooruit niets van gezegd had, en welke het tegenwicht voor de wolk maar voor n persoon geregeld had. Alles liep echter ge lukkig af en de Engel kwam met zijn souf fleur behouden weer boven. Elk werk van beteekenis geeft aanleiding tot parodie- en karikatuur-teekening. De Gysbrecht" is er niet aan ontkomen, even min als aan lage spot. Reeds Willem Ruyter, een der acteurs, welke in 1638 en later voor den Bisschop speelde, parodieerde enkele regels zijner rol op de platste wijs. Kleine grappenmakers zijn hem daarin gevolgd, Johan Braakensiek heeft de Gysbrecht" naar aangeven van Justus van Maurik ge parodieerd in de bezoekers, aan wier gezicht en houding te zien is, hoe zij het treurspel vonden. Daar Justus van Maurik geen vriend der ernstige muse was, kan men begrijpen dat Braakensiek's figuren meer karikaturen dan menschen zijn geworden. De in zijn tijd zeer bekende jolige Rotterdammer,de teekenaarLinse heefteen goede dertig jaar geleden een bundel parodies pp Gysbrecht" geteekend, die getuigen van zijn goeden luim. Daar Linsen's teekeningen thans weinig bekend meer zijn, staan er eenige reproducties van tusschen den tekst. J. H. RÖSSINQ voor elkaar heeft, dan komt er een nieuw onderzoeker of liever een nieuwe waarne ming, die zegt: herzien. Zoo is onze physio logie van het lezen herzien in de laatste jaren, en wel op een wijze, die het onder werp nog veel aantrekkelijker maakt dan het vroeger was. Ik wil een kort overzicht van de oude en de nieuwe leer geven. Wanneer ons oog op een letter rust en wij trachten die letter te herkennen, dan hebben wij de taak de kenmerkende richting van elk belangrijk onderdeel der letter te onderscheiden. Is de letter zoo ver weg of ons oog zoo onvolkomen, dat wij die rich tingen verwarren, dan komt er van het her kennen van de letter niets. Om te kunnen lezen moeten wij dus een fijn onderschei dingsvermogen voor richtingen hebben en de oefening om door de rapporten, welke ons zenuwstelsel over de geprikkelde richtingen krijgt, de letters te herkennen. De letters zijn tot woorden, regels en bladzijden saamgevoegd. Wanneer wij een geheel woord en een geheelen regel willen lezen, moeten wij den blik langs den regel laten glijden, bij ons schrift van links naar rechts. Die beweging der oogen wordt uitgevoerd door de oogspieren. De spieren echter zijn amb tenaren, die niets doen zonder instructie. Zij sjouwen de oogen niet naar rechts, als zij niet gewaarschuwd zijn, dat er aan den rechterkant iets interessants is. Terwijl wij een woord lezen hebben wij daarom al een beetje aandacht voor wat er komen zal. Onduidelijk opdoemende letters aan den rechterkant van het gelezen woord vragen aan de oogspieren: dezen kant op asjeblieft, opdat de lezer ons zal kunnen herkennen. Wij moeten dus het vermogen bezitten terzijde van het beschouwde punt indirecte gezichtswaarnemingen te doen. Dat ver mogen heeft een normaal mensch rijkelijk, maar het gaat wel eens door ziekte ver loren. Er kwam eens bij een Amsterdamsen oogarts een patiënt, zeggende: dokter, ik

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl