De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 24 januari pagina 5

24 januari 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

s* i 24 Jan. '15. No. 1961 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bericht van den Franschen Vrouwenraad Mogen vele buitenstaanders al van mee ning zijn, dat de groote oorlogscatastrophe niet anders dan vernietigend kan werken op het bestaan van den Internationalen Vrourenraad, wie kennis neemt van wat thans openbaar wordt aangaande het werken zijner leden, de Nationale Vrouwenraden in de ver schillende landen, weet wel beter. Het krach tig leven, dat de samenstellende deelen blijkt te bezielen, moet den bloei van het geheel ten goede komen. Bat beseft men telkens op nieuw bij de lezing der berichten, die van her en ginds inkomen, zoo als bijvoor beeld bij de lezing van het laatst verschenen nummer van L'action féminine bulletin offlciel du Consell National des Femmes frantaises. Bij zoo veel dat ternederdrukt, is het bemoedigend en opwekkend, de Presidente van den Franschen Vrouwenraad, Madame Julie Siegfried, daar te hooren verklaren: Pas na den oorlog, als het weder vrede zal zijn geworden, zullen wij ons goed rekenschap kunnen geven van het schoone patriottische werken onzer aangesloten vereenigingen en van zoo velen onzer leden, met wie wij ons eng verbonden weten in die ne, alles overwegende gedachte: hoe best hulp verleend! Dan pas zullen wij een goed overzicht kunnen krijgen van den loop van het feminisme door de wereld in deze dagen .van bloed en tranen. Dan pas zullen wij kunnen vast stellen, hoe levendig de vrouw in de laatste jaren, bij nauwgezette toewijding aan hare roeping als echtgenoote, moeder en opvoedster, heeft leeren beseffen, dat hare groote vermogens van liefde en trouw haar niet slechts zijn geschonken om daarmede haar eigen tehuis te verlichten en te verwarmen, maar om die te doen uit stralen in de wereld daarbuiten en zoo in werkelijkheid te worden eene hulpe tegen over den man". Juist dagen als deze brengen grooten vooruitgang aan het licht. Want als som migen van ons," gaat Madame Siegfried voort, zich nog iets herinneren van den oorlog van 1870, of nog herinneringen heb ben aan vrouwen, welke dien tijd van ver schrikking hebben doorleefd, dan weten zij ook door vergelijking, hoeveel meer de vrouwen van het heden zich n gevoelen met den strijd, die thans wordt gestreden, met de strijders, die hem strijden. In yroeger dagen was het slechts bij uitzondering (en wie denkt daarbij niet aan de ook hier te lande wel bekende Sara Monod) dat vrouwen opkwamen voor haar rechtmatig aandeel in ? het dragen van den last en de hitte des daags. Niet omdat zij niet zouden hebben gewild, maar omdat zij niet konden. Hare opleiding was zoo oppervlakkig geweest, haar zelfstandig denken zoo weinig geoefend, by den maatschappelijken arbeid kenden zij geenen anderen vorm dan dien van den aal moes. Dat maakte de vrouwen uit dien tijd bij allen goeden wil onbekwaam tot den arbeid, dien zij thans op allerlei gebied metho disch en systematisch tot voldoening en bewondering der autoriteiten verrichten." Gezegend de harten, die handen hebben, moet iemand in een onzer ambulances eens hebben uitgeroepen", lezen wij dan verder: en vaardige handen verbinden thans de wonden onzer gekwetsten en lenigen de economische nooden tengevolge van den krijg, daartoe gedreven door eene teederheid des harten, waaraan misschien wel nimmer zoo zér behoefte was als in deze dagen, lllllllllltllirilMtHtlllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllHUimiMlllllllilll Eendenvreugd Nu er wat van die hooge boomen zijn omgewaaid, is Artis weer een h^eleboel mooier en bruikbaarder geworden. Die eeuwenoude woudreuzen zijn allemaal mooi en goed en indrukwekkend, maar als er in een park of tuin te veel van staan, dan wordt het er misschien wel wat al te stemmig en een beetje vervelend, vooral wanneer dat park wat klein is, en Artis verkeert in dat geval. Naar zijn bevolking moest de tuin net precies driemaal zoo groot zijn. In het bijzonder geldt dat voor de eenden vijvers, die schuilplaats te min bieden aan de eendjes en staanplaats te weinig aan de bezoekers. Niet, dat men zich tegenwoordig om die vijvers verdringt, integendeel, de portier klaagt steen en been, want de tuin ligt zoo goed als verlaten. Toch is juist in deze dagen de eenden vijver op zijn mooist; alle beestjes in hun pronkgewaad en alle vol leven en dartelheid. Wie onze eenden niet kent, krijgt bij een eerste bezoek al licht den indruk van een verbijsterende bontheid, maar als men een klein half uurtje naar het spektakel staat te kijken, dan leert men al zeer spoedig de voornaamste soorten onderscheiden en wel evenzeer aan hun gekke gedragingen als aan hun sprekende kleuren. En ik denk wel, dat het allereerst in 't oog zullen vallen de non netjes, de brliduikers, de zagers en de eidereenden. Op 't oogenblik zijn er een stuk of acht mannetjes-eiders en een paar wijfjes. De man-eiders trekken al dadelijk de aandacht door hun zeer bijzondere kleuren en vooral, doordat hun borst en buik pikzwart zijn. Dit is een heel merkwaardige afwijking van den regel, dat de dieren aan hun onderzijde lichter van kleur zijn dan aan den bovenkant. Dit verschijnsel is zoo algemeen, dat men er een verklaring voor heeft gezocht en 't is alvast vrij zeker, dat deze kleurenverdeeling er veel toe bijdraagt, om sommige dieren minder gemakkelijk bemerkbaar te maken, doordat ze geen relief vertoonen ten opzichte van den bodem, waarop ze zich bevinden. Die lichte onderzijde is hun schaduwkant en krijgt nu ongeveer dezelfde tint als de verlichte rugzijde, bovendien wordt de slag schaduw lichter door de reflectie van dien witten onderkant en als de schaduwen vernu de geheele menschheid eenen kruisgang schijnt te gaan. Ieder draagt thans een kruis; en allen gevoelen wij hetzelfde verlangen om ns gesamenlijk lijden te dragen in eene gesamenlijke hoop. En die gesamenlijke hoop, welke andere zoude die kunnen zijn", vraagt Madame Siegfried, daarbij voorzeker in gedachte over den Franschen Raad heen rond ziende in den wijden internationalen kring, welke andere hoop zoude die kunnen zijn dan de hoop op eenen atmosfeer van verzustering, waarvan wij zelfs in dezen wervelstorm nog iets pogen op te vangen. Mogen wij, als de oorlog geëindigd zal wezen, dien atmosfeer van verzustering met volle teugen kunnen inademen en zoo uit deze on vergetelijke tragische uren de kracht putten om in de plaats van zoo veie puinhopen iets nieuws te bouwen op de sterke grond slagen van vrede en recht." Wat den zakelijken arbeid van den Fran schen Vrouwenraad betreft deelt de presi dente mede, dat er geene vergaderingen zijn gehouden, dat de gewone verslagen niet zijn ingekomen, maar dat de verschillende be stuursleden haar werk in den Raad op eigen verantwoordelijkheid zoo goed mogelijk hebben voortgezet op de plaats, waar de oorlog haar vond of henen riep. Zij zelve was haren echtgenoot toen van Parijs gevolgd naar Hayre, waar hij als députéop zijn post moest zijn; zij had zich daar veel laten gelegen liggen niet enkel aan den ambu lancedienst maar ook aan werkverschaffing voor vrouwen. Toen de stad Havre onder de eerste was om het gebruik van absinthe te verbieden, heeft door hare bemiddeling het comitévoor drankbestrijding van den Raad der stedelijke overheid menigen nut tigen wenk kunnen geven en veel goed werk verrichten. Ook bij de regeling van den openbaren gezondheidsdienst deed zij den Raad het stadsbestuur helpend terzijde blijven. De secretares van den Franschen Vrouwenraad. Madame Avril de Sainte-Croix, bericht dan, hoe zij sedert het uitbreken van den oorlog op de Zwitsersche grens, waar zij juist verblijf hield, eene systematische ondersteuning heeft in gang gebracht van de vrouwen en kinderen der gemobiliseerde bergbewoners, vaak in afgelegene, schier onbereikbare hutten achtergebleven en daar reeds dadelijk in grooten nood geraakt met het vee, dat nu enkel door vrouwen en kinderen op de berghellingen kon worden geweid. Als eene geoefende organisatrice wist zij reeds spoedig den steun der logeerfasten in de groote hotels van Savoie en uid-Frankrijk hiervoor te winnen. Madame Duchène, presidente van het Comitévoor Vrouwenarbeid, verhaalt in het bulletin, iets van hare goed geslaagde pogingen om vrou wen en meisjes van goeden wille, die zich tot iederen arbeid beschikbaar willen stellen, te overtuigen van de noodzakelijkheid om dat te doen in vormen, waardoor anderer behoefte aan loonarbeid niet werd ge schaad; dankbaar vermeldt zij den steun daarbij van de zijde der groote dagbladpers ondervonden, en de verklaring van den president van den Parijschen werkloosheidraad dat hij bij het weder intreden van ge regelde toestanden gaarne met haar comit tot blijvende samenwerking wilde komen. Marie Bonneval deelt namens het comit voor vrouwenkiesrecht mede, dat dit comit het thans niet aan den tijd acht om op te komen voor het doen gelden van rechten, dat het thans geldt het vervullen van plich ten; met hare comitéleden heeft zij daarom met goed gevolg zich toegelegd op de stich ting van ateliers-cantines ten bate van werklooze vrouwen, die geene nabestaanden onder de wapenen hebben en dus geenerlei ondersteuning van staatswege ontvangen. Veel geld was er niet beschikbaar geweest, voegt zij er aan toe; maar zij meent, dat het juist eene vrouwelijke eigenschap is om met weinig geld veel te kunnen doen. Zoo dwijnen, dan is er meteen geen relief, dan steekt het dier niet af bij zijn omgeving en wordt niet gemakkelijk opgemerkt. Dit schuileviinkje spelen komt in de dierenwereld buitengewoon veel voor en daar komen zeer merkwaardige en kunstige hulpmiddelen bij te pas. Men zou wel den indruk kunnen krijgen, dat het dierenbestaan akelig triest of misdadig is, een aaneenschakeling van bedrog en huichelarij en werken der duister nis en weinig opbeurend. Gelukkig blijkt het heel anders te zijn. De eider, met zijn zwart en wit, is al honderden meters ver te zien. Maar 't loont ook de moeite, om hem dichterbij te bekijken en het prachtig zalmrood te bewonderen aan keel en schouders of het doffe groen langs de kanten van zijn achterhoofd. Het voorhoofd en de kruin zijn pikzwart, de oogen liggen ver achterwaarts en de voor hoofdlijn ligt precies in 't verlengde van den snavelnok. Daardoor ziet de eider er niet intelligent uit, maar dat neemt niet weg, dat hij heel tevreden rondzwemt in den vijver en telkens als hij zijn donkerbruin wijfje ziet, of ook wel zonder dat, blaast hij zijn keel-luchtzakken op en laat dan zijn hol klinkend a-hoe" over 't water galmen. En nu is 't prettig, om er aan te denken, dat binnenkort langs de fjorden en baaien van Groenland, IJsland, Spitsbdrgen, Noor wegen en Schotland en zelfs op de Deensche kust, honderden van deze mooie mannetjes in de zee of op de strandmeren liggen te loeien. In de laatste jaren probeeren telkens eiderparen ook op de Noordzee-eilanden te broe den. Tot nog toe was de zuidelijkste broed plaats van deze eenden het schiereiland Ellenbogen, het Noordelijkste deel van Sylt, waar ze ieder jaar een honderdtal nesten hadden. Sylt is langzamerhand een badplaatsen-iland geworden, en daar de Duitsche badgasten nog al erg aan schietwoede lijden, bestond er groote kans, dat de merk waardige vogelwereld van het schiereiland in het gedrang zou komen. Gelukkig heeft Brilduiker-extase: eerste stand behelst het Decembernummer van L'action féminine velerlei, dat eenen hoogen dunk geef t van de zedelijke kracht en het practische wer ken der Fransche vrouwen; en zoodra het in ternationaal verkeerderNationaleRaden weder in vaste banen zal zijn geleid, zal het verslag van al haar arbeiden en streven, aangevuld met soortgelijke mededeelingen uit andere landen, ten gevolge moeten hebben een uit wisselen van bevindingen, dat helder in het licht zal stellen, hoe de kracht van den Inter nationalen Vrouwenraad, the Council-idea, zooals men het pleegt te noemen, niet anders dan gezuiverd en geadeld uit deze vuurproef kan te voorschijn komen. Het nummer van dit blad komt wat laat," zoo besluit Madame Siegfried haar schrijven; maar, schertst zij, de post en nog zooveel meer zijn ons tot eene oefenschool in lijd zaamheid en dat is immers ook eene schoone burgerdeugd!" JOHANNA W. A. NABER De keerzijde der medaille In de Amsterdammer van 10 Januari richt mej. G. Hoevers te Zeist tot mij een vraag, naar aanleiding van een zinsnede in mijn artikeltje van 3 Januari, getiteld: Een goede opvatting?' Ik schreef daarin: Als men de vrijheid van zijn land bedreigd ziet, is het plicht haar te verdedigen met opoffering van eigen leven, zoo het moet. En de vrou wen die haar mannen en zonen van dien plicht zouden trachten at te houden, zouden geen goede vrouwen zijn". De geachte inzendster is het niet eens met deze uitspraak, en ziet er zelfs gevaar in deze meening zoo dikwijls te herhalen, dat zij ten slotte tot een onaantastbare waarheid zou kunnen worden. Zij acht het dus een verkeerde zaak, het vaderland te verdedigen, wanneer dit moet geschieden ten koste van een massa-opoffering van eigen leven, ten koste van een namelooze ellende, onzegbaar wee, en niet te beschrijven hartsverdriet". Maar wat meent mej. Hoevers dan dat wij zouden moeten doen, wanneer ons land werd aangevallen ? Zouden wij dit maar moeten toelaten zonder tegenstand te bieden ? Dan waren wij immers niet waard een eigen volksbestaan te bezitten ? Wie zou ooit zonder verzet toestaan dat een vreemdeling bezit nam van zijn huis en daar de gezinswetten vaststelde, en over de geldmiddelen beschikte? Wanneer wij ons land liefhebben en er goed en bloed voor over hebben om ons volksbestaan te handhaven, dan berust die gehechtheid niet in de eerste plaats op het bezit van het stukje van den aardbodem dat Nederland heet. Er zijn meer goede plekjes te vinden in de wereld, al valt het niet te ontkennen, dat landschap, gesteldheid van den bodem, klimaat, enz. ten slotte grooter bekoring voor den mensch krijgen, naarmate hij er langer leefde en er aan gewoon ge raakte. Doch de liefde voor eigen volk en vader land berust veel meer op innerlijke zaken. Onze taal en onze zeden zijn het die ons boven alles lief zijn, othdatfnet karakter van ons volk daarin als een eenheid tot uiting komt. Niet minder berust onze liefde voor eigen land ook op het bezit van de wetten waar onder wij leven. Natuurlijk voldoen die wet ten niet aan al onze wenschen en inzichten; doch zij berusten toch op onze zeden en onzen landaard en zijn voor een goed deel het uitvloeisel van datgene wat in het volk leeff t3i Geheel anders zou dit worden, wanneer een andere mogendheid bezit nam van ons Brilduiker rustig de Vereeniging Jordsand", juist opgericht, om de strand- en zeevogels te beschermen, zich de zaak aangetrokken, en die zorgt er nu voor bewaking. Zij heeft echter eenige jaren achtereen nog al gesukkeld met haar bewakers. Eén seizoen heeft men het zelfs geprobeerd met militaire bewakers, maar de mannetjes van het Jager-bataillon nommer zooveel, hebben er meer bedorven dan be houden. Misschien zijn toen eenige eiderparen op zoek gegaan naar rustiger stranden en die hebben het geprobeerd met Vlieland en Terschelling. Ook bij ons echter zit bij de eiland-bevolking het eierrapen" er zoo in, dat slechts door voortdurende bewaking af en toe een broedse! is gelukt, 't Zou anders een heel voordeeltje en tegelijk een aardig ornithologisch geval zijn, indien de eider zijn broedgebied uitbreidde tot de Nederlandsche Wadden-eilanden. Het voor deel zit hem hierin, dat deze eend evengoed als de bergeend zeer vertrouwd kan raken met goede menschen en dan half als huis dier kan worden gehouden, hetzij alleen om 't dons, hetzij, wat een beetje moeilijker is, om dons en eieren. Evenzop bestaat er een heel klein kansje, dat de middelste zager zich hier wat vaker gaat vertoonen. Deze vogel maakt thans in den eendenvijver wel de meeste drukte. Hij heeft een tamelijk langen, rechten, rooden snavel, met bleine .tandjes langs den rand, die hem zijn naam verschaft hebben. Zijn hoofd is versierd met een woesten, donke ren vederkuif en zijn vleugels, vooral de schouderstreek, zijn opzichtig gevlekt met wit en donker. De wijfjes zijn stemmiger van kleur, maar hebben ook een slordig hoofd. Nu zult ge in dezen tijd altijd een stuk of vier van die mannetjes rondom een wijfje zien zwemmen. Van tijd tot blijft er een stil liggen, steekt dan plotseling den nek omhoog, opent den bek en wipt dan zoo in 't water, dat de halsstreek wordt onder gedompeld en de achtersteven een eind in de hoogte schiet, een buitengewoon zonder linge, stuipachtige beweging van liefdes extase en daar zijn ze zoowat den heelen dag mee bezig. Deze middelste zaagbekken broeden in Noord- en Oost-Europa en ook alweer in Schotland, dat in 't rijk der vogelen land, waardoor juist onze vrijheid zou worden verkort en wij geen recht meer zouden hebben om ons leven als volk in te richten zooals dit het meest past aan onze behoeften en aan onzen volksaard.* De liefde tot het vaderland op deze wijze opgevat moet ieder staatsburger zich tot plicht rekenen; een andere plicht'is het dien tengevolge, om eigen volksbestaan, eigen taal en het bezit van eigen wetten en vrij heden te verdedigen, zoo noodig, tot het uiterste. Maar de keerzijde van de medaille, vraagt mej. Hoevers, ziet ge die wel? Als onze mannen, zonen en broeders worden uit gezonden in den oorlog is het niet enkel om zich te laten dooden, maar zij zullen ook zelf moeten moorden, branden en ver nielen. Zeer zeker zie ik deze keerzijde; en ik ben het volkomen met de geachte inzendster eens, dat er niet genoeg op kan worden ge wezen hoe verschrikkelijk en monsterachtig iedere oorlog is. Zelfs komt het mij voor, dat het voor vrouwen niet de allergrootste ellende is als haar mannen, zonen en broeders het leven laten op het slagveld, hoe vreeselijk dit zijn moge; nog verschrikkelijker lijkt mij het besef, dat degenen die ons lief zijn boven alles, door het ruwe oorlogsbedrijf worden verlaagd tot moordenaars en tot plegen van bruut geweld, iets waar zij in gewone tijden evenzeer van gruwen als wij zelf. Daarom moet er met alle macht tegen den oorlog worden te velde getrokken, en de vrouwen moeten daarbij vooraan staan. Doch wij maken daaraan geen einde door te zeggen: ik verdedig mijn land niet wan neer het wordt aangevallen, omdat de oorlog zoo verschrikkelijk is. De oorlog moet voor goed de wereld uit, en dit kan pas geschieden, wanneer alle volkeren n lijn trekken in dit opzicht. Zoolang het militarisme blijft bestaan, zal het mogelijk wezen dat telkens weer oor logen uitbreken. Tegen het militarisme moeten we te velde trekken. Aan alle vol keren moet de overtuiging worden ingeprent dat vechten is beneden de menschelijke waardigheid; dat het is een bespotting van onze hooggeroemde beschaving, dat het noodwendig meebrengt een achteruitgang van zeden. Wij kunnen in onze bestrijding van den oorlog zijn verschrikkingen nooit te duidelijk doen uitkomen, wij kunnen onzen afschuw nooit krachtig genoeg tot uiting brengen. Dit wil evenwel niet zeggen dat wij zou den moeten afzien van het handhaven van onze onafhankelijkheid en van ons volks bestaan. Zoolang het verderfelijke militaire stelsel heerscht, zullen we dit zoo noodig moeten doen met de wapens in de hand, zij het dan ook met bloedend hart. Maar des te meer klemt het, hoe noodig het is, dat aan dit stelsel een einde wordt gemaakt, en dat internationale geschillen in de toekomst niet meer zullen worden uitgevochten op de wijze zooals onbe schaafde volken en wilde beesten dit doen, maar volgens rechterlijke uitspraak. Laten we hopen dat de verschrikkingen van dezen wereldoorlog aan velen de oogen zullen openen die tot nog toe onverschillig bleven voor de vredesbeweging; maar laten we bovenal hopen, dat wij in Nederland niet gedwongen zullen worden om met de wapens in de hand onze vrijheid en ons volksbestaan te verdedigen. F. S. VAN BALEN?KLAAR * * * Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden: Koninginneweg 93, Haarlem. Brilduiker-extase: derde stand niet veel van Scandinavië of zelfs van IJsland verschilt. Veel pok komen zij voor in de streek der Masurische meren eninMecklenburg. Ook in Holstein, en ik heb eens, 't was in Judi 1911, een dood mannetje ge vonden op den Noordwestplaat, 's Winters komen er veel op de Zuiderzee. De kleine zager is het nonnetje en 't mannetje van het nonnetje is het mooiste eendje uit den vijver: spierwit met een paar zwarte streepen en buitengewoon gracieus van vorm en bewegingen. Het wijfje van 't nonnetje is grijs, met een kastanjebruin kopje en witte hals. De mannetjes van 't nonrretje zijn net zoo verliefd als die mid delste zaagbekken, maar ze uiten dat op veel sierlijker manier. Ze buigen hun hals en welven hun borst als de trotsche zwaan en zetten bovendien hun witte kuifje omhoog. Zoo zwemmen ze snel rond, soms met zoo felle stooten, dat het buiswater voor de boeg opspat. Als altijd trekken de wijfjes zich schijn baar weinig aan van al dat vertoon. De nonnetjeswijfjes zwemmen vredig rond met de brilduikerdames, want tusschen die non nen en brilduikers bestaat een hechte, hoe wel onverklaarbare vriendschap. Altijd zoeken ze elkander op, niet alleen hier in de ballingschap maar ook in de vrijheid. Het komt nog wel meer voor, dat diersoorten elkanders gezelschap opzeeken en meestal blijkt het dan, dat de een van den ander profiteert of dat zij gemeenschappelijke be langen hebben. Bij non en brilduikers krijgen we echter den indruk, dat de dieren ech be hagen scheppen in elkanders gezelschap. Nu is die brilduiker zijn -gezelschap wel waard, want 't is een pracht van een vogeltje met zijn zwart-groen-en-wit liehaam, witten hals en den grooten kop, die al naar het Nonnetje SPECIAAL AANBOD voor de Lezeressen van dit blad. DE BIJENKORF S GROOT g KOOKBOEK door Uur. REYHSVELUEMERSLAG* Bovenstaand Kookboek, bevattende 550 recepten, alle aanwijzingen voor het conserveeren en inmaken benevens speciale recep ten voor de vegetarische en ritueele keukens, fraai gebonden in groen linnen stempelband, stellen wij alleen gedurende de maand Januari en zoolang de voorraad strekt voor de lezeressen van dit blad verkrijgbaar a 47V2 cent. Tegen inlevering van on derstaande bon kan dit boek worden afgehaald of desverlangd in de stad bezorgd. Buiten Amsterdam franco toezending na ontvangst van postwissel + 10 et. voor frankeer- en verpakkingskosten. DE BIJENKORF" BON A. C. voor l Exemplaar BIJENKORF S GROOT KOOKBOEK. Haam Straat MUIMIIMIMMMlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIHnlIlllllllllllllllllllllmilll Middelste zaagbek in extase licht invalt, goudgroen blinkt of donker violet. Voor het oog heeft hij een grooten witten vlek en 't oog zelf is goudgeel, waar voor de Engelschen hem Golden eye noemen. De Duitschers echter noemen hem Scheilente", want onder 't vliegen laat hij loktonen hooren, die herinneren aan 't geluid van vele kleine zilveren slee-belletjes. Deze vrind komt van ons viertal 's winters wel 't meest in ons land voor en wel in kleine troepjes op de Wadden, de Zuiderzee en de Zeeuwsche stoomen, of ook in de meren en veenplassen. Hij nestelt in Oost- en NoordEuropa, en wel liefst in holle boomen of zelfs in nestkastjes, en zou dat, als hij maar ruimte en rust had, ook wel in Artis willen doen. Zijn vertooning houdt het midden tusschen die van middelste zaagbek en nonnetje en geschiedt in drie tempo's. Eerst gaat de nek recht omhoog en worden de kop en wangveeren opgericht, zoodat de kop drie maal zoo groot schijnt, dan hij werkelijk is. Dan gaat de snavel open en laat hij kort keffend geluid hooren en daarna gaat de kop achterwaarts en achterover tot midden op den rug en de snavel steekt recht de lucht in. Een oogenblik daarna zwemt 't beest weer rond met het onschuldigste ge zicht ter wereld. Als het zonnig, helder weer is, vindt ge al die eenden tegelijk bezig, niet alleen dit viertal, maar ook de gewone wilde eenden, de pijlstaarten, de slobbers, de talingen, de krakken, tafeleenden, smienten, toppertjes, kuifeenden en bergeenden, elk met hun eigen maniertjes. De mooiste gebaren en aanvalligste teederheid vindt ge echter bij de trom petterzwanen, de zwanen met de gele bekken in den noordelijksten vijver, waar ook de drukke aalscholver huist. JAC. P. THIJSSE De vorige week zijn de onderschriften onder de takjes verwisseld; de oplettende lezer zal er echter, naar ik hoop, niet door in de war zijn gebracht: eik moet met beuk en linde met iep worden omgeruild. T.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl