Historisch Archief 1877-1940
*ïs ^
N°. 1962
Zondag 31 Januari
A°.1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BR|UGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Reclames, per regel , 0.40
'IN-HO U D
Blz. 1: Jan de Witt, door prof. dr. H.
Brugmans. Sport en Athletiek in het
Leger, door mr. Venbie. Buitenl.
Overzicht, door prof. G. W. Kernkamp.
2: In het Wild, IV, door Petronius.
Intern. Tribune, Isr. Zangwill:
Militarism, British and Prussian. Kunst
en Letteren: Verskunst of Rijmkunst,
door Van Eeden. 3: De Graphische
Tentoonstelling, door Plasschaert.
Willem Schürmann f, door Willem
Landré. Feuilleton: De
Paardenjongen, door C. Zech (slot). 4: Woning
bouw, door J. H. W. Leliman.
Rijksacad. v. Beeld. Kunsten, door H. 5:
Voor Vrouwen (Enny Vrede, door mevr.
A. Draaijer-de Haas). 6: Koloniën,
door J. C. v. E. Dram. Kroniek, door
H. Borel. Muziek in de Hoofdstad,
door Sem Dresden. 7; De
Wereldstrijd en de Kinderwereld. Nagelaten
geschriften van Renan, door G. Busken
Huet. Grieksche Letterkunde, door
prof. J. Vürtheim. 8: Uit de Natuur,
door Jac. P. Thijsse. 9: Finantien
en Economie, door J. D. Santilhano.
10: Spreekzaal. Brand van Netelen.
Teekening Joh. Braakensiek. 11:
Taaitoenadering. Schaakspel door A. G.
Olland. 12: Damrubr., door K.C.deJonge.
Bijvoegsel: de Landweerwet in de
Tweede Kamer.
JAN DE WITT
In de Stemmen des Tijds" van Januari
vindt mr. dr. C. O. P. baron Creutz goed
de oprichting van een standbeeld voor
,de Witt als een anti-nationale .gedachte
te beschouwen, en als zoodanig te be
strijden.
Dat laatste is zijn onmiskenbaar recht;
men kan om velerlei reden bezwaar hebben
tegen dit en tegen vele andere stand
beelden.
Maar tegen de beschouwingen, waar
mede het standbeeld van de Witt wordt
bestreden, moeten wij met klem opkomen.
De gedachtengang van baron Creutz
is ongeveer deze. In onze oude Re
publiek stonden twee staatspartijen
tegenover elkander, die uit twee ge
heel verschillende staatkundige begin
selen leefden en daarom ook elkander
heftig bestreden.
Van deze partijen beleed de eene, de
staatsgezinde, het beginsel van de
absolute souvereiniteit der gewesten;
zij bestreed daarom de wording van
een krachtig centraal staatsgezag; zij
zette zich daarom schrap tegen de
nationale ontwikkeling en tegen de natio
nale gedachte, die naar staatseenheid
streefde. Die nationale gedachte werd
integendeel gekoesterd en verdedigd door
de andere partij, aan wier hoofd de
Oranjes stonden; de Prinsen vertegen
woordigden ten onzent het nationaal
besef; zij stuurden aan op een sterke
staatseenheid; zij waren in waarheid de
vertegenwoordigers van een hoog natio
naal beginsel, dat leefde onder het volk,
maar dat door de regenten werd onder
drukt. Zoo zijn de Oranjes de dragers
van de nationale gedachte, de banner
heeren der nationale ontwikkeling; de
regenten zijn de vertegenwoordigers van
de enge provinciale politiek, zelfs van
een bekrompen esprit de clocher.
Deze historiebeschouwing is niet nieuw;
wie wat lectuur heeft in Bilderdijk en
Groen van Prinsterer kent ze, ik zou
haast zeggen, van buiten. Maar zij wordt
er niet juister om, wanneer zij meermalen
wordt herhaa'd. Dat zij in den jare 1915
nog eens wordt herhaald, is echter wel
merkwaardig, omdat men had mogen
verwachten, dat ook deze oude veeten
vergeten zouden zijn en dat de oude
partijstrijd niet weer zou behoeven te
herleven. Want inderdaad is dit geheel
onnoodig. Niemand denkt er meer aan,
zooals dat in de achttiende eeuw ge
beurde, om Oldenbarnevelt en de Witt
te gaan huldigen om het Huis van Oranje
onaangenaam te zijn.
Sedert onze Koningin een krans fiet
hechten aan het borstbeeld van Olden
barnevelt en haar belangstelling toonde
in het standbeeld der de Witten, heeft
het weinig zin meerde Prinsen van Oranje
r tegenover deze trouwe patriotten te plaat
sen als-vertegenwoordigers van hooger
levensinzicht.
Wat toch is het geval? De
bovengeschetste tegenstelling bestaat niet of
nauwelijks. Onze opstand tegen Spanje
is staatsrechtelijk op te vatten als een
scherp verzet tegen den groeienden
modernen eenheidsstaat der Bourgondiërs.
Wij willen niet nagaan, of de vestiging
van zulk een eenheidsstaat een geluk
of een ongeluk voor Nederland ware
geweest; historisch is het voldoende te
constateeren, dat hij niet tot stand kwam.
Men streed voor de privilegiën en zege
vierde. Dat wil zeggen, dat gewesten,
kwartieren, standen, steden, gilden, in
dividuen de banden afwierpen, die hen
in hun vrije ontwikkeling dreigden te
belemmeren. Souvereiniteit in eigen kring
werd de leuze van de talrijke groepen,
waarin het Nederlandsche volk zich
voegde. Dit was een gevolg van de
historische ontwikkeling; maar het kwam
volkomen overeen met het Nederlandsche
volkskarakter, dat leerde en liefde in
kleinen kring te leven.
Ieder weet, dat dat in den grond nog
steeds zoo is; hoewel de eenheidsstaat ons
door de revolutie is opgelegd, kwam hij in
de negentiende eeuwin het volksbewustzijn
tot geringe ontwikkeling. De Nederland
sche staat is waarlijk geen hooge macht,
indrukwekkend door majesteit.
In den tijd der Republiek dacht nie
mand aan een krachtige staatseenheid.
De Prinsen van Oranje als de dragers
van zulk een beginsel voor te stellen,
is in strijd met notoire feiten.
Terecht hebben sommige Oranjes, toen
het formeele recht in een doolhof was ge
raakt, met het zwaard een uitweg gebaand.
Maar daarna hebben zij alles gelaten,
gelijk het was; de Republiek met haar
steeds meer verouderde staatsinstellingen
hebben zij nimmer hervormd; meer dan
n gunstige gelegenheid is verzuimd.
Dei strijd ging in den regel tegen Holland ;
maar geen der andere gewesten, die zich
gedrukt gevoelden door de overmacht
van Holland, heeft er een .oogenblik
aan gedacht iets van zijn souverein gezag
prjjs tégeven. Aan een sterke regeering
en een eenheidsstaat dacht niemand.
Maar wel bestond de nationale ge
dachte; in spijt van de provinciale
souvereiniteit spreken de besten van ons
volk van het vaderland.
Overbekend zijn sommige uitingen der
Prinsen van Oranje.
Wij plaatsen daarnaast een andere.Onder
Gods zegen moet het vaderland worden
verdedigd, daarvoor nu alle onbeswaert
moéten sijn ons lijff, leven, goedt ende
bloet te wae^en ende op te setten";
daarbij vertrouwe men niet te zeer op
menschen, maar bidde dat men sich
op de alliancie met Godt den Heere
aldermeest verlaete."
Welnu de man die van deze vrome
vaderlandsliefde getuigde, was Jan de Witt.
H. BRUGMANS
Sport en Athletiek in het Leger
Naar wij vernemen, werd door het Bestuur
van den Nederlandschen Voetbalbond onder
dagteekening van 22 December 1914 aan
verschillende officieren, welke geacht werden
belang te stellen in de beoefening van het
voetbalspel door de onder hunne bevelen
staande manschappen, eene circulaire gericht,
waarin wordt medegedeeld, dat het in de
bedoeling van het Bestuur ligt, eene com
petitie voor de militairen in te stellen.
Het feit, dat een dergelijk plan in het hoofd
van de bestuursleden kon opkomen, is van
grooter belang, dan men op het eerste ge
zicht zoude vermoeden, Ongetwijfeld moet
het Bestuur hulde worden gebracht voor de
energieke wijze, waarop het ook thans weder
blijk geeft, de beoefening van de
voetbalsport in het Leger te willen propageeren,
door het beschikbaar stellen van zijn werk
kracht, ervaring en tijd. Maar is het feit,
dat hiertoe aanleiding bestaat, niet een zeer
bedenkelijk verschijnsel? Wijst het niet op
een totaal gebrek aan organisatie van de
Sport in het Leger ? Zoude, indien het plan
doorging, hierdoor niet op eene zeer be
denkelijke wijze door deze burger organi
satoren worden ingegrepen in de militaire
organisatie? Wij mogen aannemen, dat de
ongewenschtheid van eene dergelijke maat
regel door onze militairen, beter nog dan
door ons, burgers, zal worden gevoeld.
Intusschen doet deze ongewenschtheid
niets af aan de appreoiatie voor het vriendelijk
aanbod, door het Bestuur van den N. V. B.
gedaan en de belangstelling, welke bij vele
militaire autoriteiten voor het plan van het
Bestuur, blijkens zijne circulaire, is aange
troffen, zal dan ook wel grootendeels, zoo
niet geheel, hierdoor moeten worden ver
klaard, dat deze autoriteiten zich rekenschap
gaven, dat er thans van hoogerhand blijkbaar
geene maatregelen te verwachten waren en
dat er toch iets gedaan moest worden.
Trouwens, het zou niet de eerste maal zijn,
dat het particulier initiatief ingrijpt en op
verdienstelijke wijze ingrijpt, waar het
Legerbestuur werkeloos blijft.
Reeds in het najaar; toen, het voetbal
seizoen aanbrak, was de N. V. B. zoo wel
willend en verstandig, deze gelegenheid aan
te grijpen om propaganda te maken voor de
voetbaliport, door het in ruime mate be
schikbaar stellen van voetballen voor de
onder de wapenen zijnde manschappen.
Maar is toen bij niemand onzer militaire
autoriteiten het denkbeeld opgekomen, dat
het toch ten zeerste ongewenscht is om
geen sterker woord te gebruiken dat onze
manschappen, wat hunne beoefening van
sport betreft, van de weldadigheid van den
N. V. B., een geheel buiten het Leger staande
organisatie, afhankelijk waren en nog zijn ?
Wijst het niet op eene ernstige tekort
koming van het Legerbestuur, dat voetballen
en ander materieel niet van Regeeringswege
werden verstrekt? Men zoude hebben mogen
verwachten, dat de berichten omtrent het
voetballen der Engelschen op het oorlogs
terrein hunnen gunst i gen invloed niet hadden
gemist en eindelijk ook onze militaire
autoriteiten hadden overtuigd van de groote
waarde van de beoefening van sport door
de soldaten, niet alleen gedurende de voor
bereiding voor den krijg, maar zelfs ook
gedurende den oorlog. Ook de berichten
omtrent -de oefening der recruten van het
groote Engelsche Leger, dat toch uitsluitend
met het oog op den directen krijg wordt
gevormd en geoefend, vertellen ons, hoe
daarbij naast het dagelijksch uur Zweedsche
gymnastiek, een ruime plaats is ingeruimd
voor sport en athletiek; nog onlangs publi
ceerde een onzer geïllustreerde bladen een
photo van de start van een cross-country te
Aldershot, door de recruten, welke aldaar
thans voor den krijg worden voorbereid.
En men vergete het niet, hier hebben wij
niet te doen met theoretisch enthousiasme,
met gepraat van sport-fanaten of van
vredesofficieren, die sport prefereeren boven
recrutenschool; neen, hier is het de harde wer
kelijkheid. Het Engelsche Legerbestuur weet
maar al te goed, dat de recruten zoo spoedig
mogelijk en zoo degelijk mogelijk moeten
worden geoefend en klaargemaakt voor den
harden tijd, welke zij tegemoet gaan in den
strijd voor hun Vaderland; hier zal geen tijd
verknoeid worden met bezigheden, die niet
hoog noodig zijn. En spreekt niet het feit, dat
men in deze omstandigheden een zoo ruim
tebruik maakt van sport en athletiek, meer
an boekdeelen, vol theoretische beschou
wingen? Denkt men soms, dat de
practische Engelschen hier zooveel tijd aan de
lichamelijke opvoeding zouden besteden,
indien dit niet in hooge mate ten goede
kwam aan de strijdvaardigheid hunner man
nen ? En voorts, zoude de uitstekende
houding der Engelsche troepen, ook der
pas gevormde troepen, niet gedeeltelijk te
danken zijn aan het feit, dat de doorsnee
Engelschman meer sportsman is dan welke
andere soldaat ter wereld ook?
De Belgische kapitein Delfosse, die met
100 wielrijders onder zijn bevel gedurende
drie weken in den rug der Duitschers, welke
Antwerpen reeds bezet hielden, is bezig
geweest met het opblazen van treinen met
belegerings-materieel en het op andere wijze
bestoken van de Duitsche verbindingslijnen,
voerde op zijne tochten voetballen mede en
liet, na volbrachte dagtaak, door zijne man
schappen voetbal spelen: hij schrijft het
vooral hieraan toe, dat het moreel zijner
mannen, ondanks de geleden ontberingen
en de gevaren, zoo goed is gebleven.
Het is niet te verwonderen, dat ook in
ons land zij, die overtuigd zijn van de groote
waarde der lichaamsoefeningen tot verhoo
ging van het physieke en moreele weer
standsvermogen d r manschappen, zich af
vragen, welke maatregelen nu onze over
heid heeft genomen, om dit krachtige en
tevens aangename middel aan te wenden,
om ook bij onze gemobiliseerde troepen
dat weerstandsvermogen op te voeren. De
militaire medewerker sprak onlangs in een
zijner artikelen van een wijkpunt" (zie de
Amsterdammer van 3 Januari jl.). Welnu,
hoe grooter dit physieke en moreele weer
standsvermogen, des te langer zal het duren,
voor het wijkpunt is bereikt.
Het is dan ook een bedroevend verschijnsel,
dat door het Legerbestuur in dit opzicht
geen enkele maatregel is genomen. Volgens
mededeeling van officieren is in het tegen
woordige voorschrift voor de gymnastiek
oefeningen het voetbalspel opgenomen,
evenals een aantal athletische oefeningen,
zooals het steenstooten enz.; maar wat geeft
dit, wanneer de voetballen, de steenen of
kogels enz., niet worden verstrekt?
Met de propaganda voor en de beoefening
van athletiek is het al even droevig gesteld.
Volgens couranten-berichten heeft hierbij de
Maatschappij tot Nut van het Algemeen de
rol overgenomen, die het Legerbestuur had
moeten spelen. Met den krachtigen steun
van Generaal Ophorst, Commandant van de
Stelling van Amsterdam, heeft de M. t. N. v. h.
Alg. de noodige maatregelen genomen, om
ook voor de verschillende athletische oefe
ningen propaganda te maken onder onze
militairen, zij het dan ook uit den aard der
zaak in meer beperkten kring, d. w. z. zich
beperkende tot de fortbezettingen der
Amsterdamsche Stelling. En alweer werden de
kosten gedragen door de Mij. t. N. v. h. Alg.,
niet door het Legerbestuur, en werd dus
ook de athletiekbeoefening mogelijk gemaakt
door particuliere vrijgevigheid. En men
vraagt zich af: Moeten de sportieve en
athletische oefeningen van onze soldaten,
WELKE DEEL UIT BEHOOREN TE MAKEN VAN
HUNNE BEROEPSOPLEIDING, uit particuliere
fondsen worden bekostigd ?" Het schijnt van
wel, want toen de voorzitter van het N. O. C.
zich per request tot den Minister van Oorlog
richtte, met verzoek om een bedrag van
? 10,000 ter beschikking te stellen voor de
beoefening van athletiek in het Leger, werd
hij verwezen naar de zoogenaamde Ont
wikkelingscommissie", welke nota bene
de geheele lichamelijke ontwikkeling, die
toch juist voor het Leger van overwegend
belang is, in haar programma had ver
geten ! En nu zegge men niet, dat de Kamer
toch al zoo veel bezwaar maakt tegen de
hooge oorlogsbegrooting. Het maakt een
groot verschil of een bedrag wordt aange
vraagd voor het aanschaffen van geschut
enz., of ten bate van de lichamelijke ont
wikkeling van onze mannen en, waar tegen.
het eerstbedoelde materieel wellicht in
normale omstandigheden althans bezwaar
wordt gemaakt door de sociaal-democrati
sche Kamerleden, zouden zij waarschijnlijk
geen protest aanteekenen tegen gelden, die
de lichamelijke ontwikkeling van het geheele
Volk ten goede komen.
Toen de My. t. N. v. h. Alg. hare propa
ganda aanving op de forten, werd hiertoe
de hulp ingeroepen van den bekenden
Amsterdamschen athleet Ploeger, die welwillend
zijne zeer gewaardeerde medewerking ver
leende. Maar ook hier weer treft het dat het
Leger hulp moest zoeken bij burger personen,
terwijl toch juist het Leger het brandpunt
moest zijn vaa de beoefening van sport en
athletiek. Kon niet het Legerbestuur hierbij
althans zijne medewerking hebben gegeven
door het beschikbaar stellen van enkele
krachten die het in den kring van het leger
zelf heeft en die voor deze taak als aange
wezen waren ? Want juist indien officieren
de forten zouden zijn rondgegaan om de
athletiek te onderwijzen, zoude de belang
stelling, ook onder de officieren, zijn op
gewekt en deze belangstelling is zoo
'gewenscht, wil de beoefening van athletiek
door de manschappen een succes worden.
Wij moesten helaas zeggen: enkele krach
ten1'. Want het is met de beoefening van
de lichte athletiek in het Leger thans zeer
treurig gesteld. Toen in 1913 de heer Van
Tuyll van Serooskerken, Voorzitter van het
N. O. C. een Coubertin-Beker" had uitge
loofd voor een wedstrijd in hardloopen
100 M., ver-pringen en hoogspringen, open
voor actief-dienende officieren van het
Nederlandsche en Nederlandsch-Indische
Leger, bleek de wedstrijd wegens gebrek
aan deelnemers niet te kunnen doorgaan |
En dat, terwijl 5 deelnemers voldoende
zouden zijn geweest om den wedstrijd te
doen doorgaan! Commentaar overbodig.
Toen in 1913 de Minister Colijn een officier
voor een jaar naar Amerika zond, teneinde
de lichamelijke opvoeding aldaar en vooral
de athletiek in bijzonderheden te bestudeeren,
opende zich voor hen, die belang stellen in
dezen vorm van lichaamsoefening, een mooi
verschiet Het scheen alsof het Legerbestuur
thans had besloten niet alleen de gymnastiek
en het schermen een, zij het ook nog steeds
te kleine, plaats in het oefenprogramma onzer
soldaten te geven, maar ook de sport- en
athletiekbeoefening officieel te organiseeren;
voorts verwachtten velen, als gevolg van
de werkzaamstelling van dezen officier aan
de K. M. A. na diens terugkeer, waartoe
reeds toen was besloten, eene toenemende
belangstelling in en beoefening van de
sport en athletiek door onze a.s. officieren
en, tengevolge daarvan, ook door onze offi
cieren. Maar slechts eenige dagen na zijne
terugkomst werd hij weder bij zijn regiment
ingedeeld en sedert dien dag heeft de Re
geering nog geen profijt getrokken van de
door hem uit Amerika medegebrachte kennis
en gegevens. Het bleef bij die eerste stap
in de goede richting.
En nu zegge men niet, dat de mobilisatie
schuld is aan het niet bevorderen van sport
en athletiek en het niet gebruik maken van
de beschikbare krachten door het Leger
bestuur. Thans meer dan ooit, bestaat er
behoefte aan eene aangename en nuttige
bezigheid voor onze soldaten. Van alle kan
ten komen de berichten, dat het verblijf
onder de wapenen hen drukt en de verve
ling, als gevolg van het gebrek aan nuttige
en aangename verpoozing, zich doet gevoe
len. Er is dus groote behoefte aan sport en
athletiek, die een welkome afwisseling zou
den brengen in het overigens eentonige leven.
Maar dit, men zou haast zeggen negatieve
voordeel, zinkt in het niet bij het zeer be
langrijke positieve voordeel, dat de sportieve
en athletische oefeningen het physieke en
moreele weerstandsvermogen der soldaten
opvoeren. Zij behooren tot de middelen, die
gebruikt moeten en kunnen worden, om den
soldaat voor zijne taak geschikt te maken.
En dan de afstandsmarschen! De Ned.
Bond voor Lichamelijke Opvoeding organi
seert telken jare vierdaagsche afstands
marschen ; zoude het niet zijn aan te
bevelen, indien het Legerbestuur thans het
initiatief nam en gelijksoortige afstands
marschen, bijv. in de maand Maart of April
te houden, uitschreef? Men zou zich dan bij
de verschillende troepenonderdeelen daarvoor
kunnen trainen: onze mannen zouden een
direct voor hen allen te begrijpen doel
voor oogen hebben en zich met meer lust
op het marcheeren toeleggen. De
marschvaardigheid van de troep zoude er aan*
merkelijk door winnen.
Onwillekeurig rijst de vraag: Is er nu
niet n officier in het Leger die dit alles
inziet ? En dan kan. het antwoord slechts
luiden: Ja wel, die zijn er wel, maar hunne
pogingen lijden schipbreuk op bezwaren van
Hoogerhand. Blijkens uit zeer vertrouwbare
bron verkregen inlichtingen zijn van des
kundige zijde aan Hoogerhand voorstellen
gedaan, strekkende tot het reeds thans doen
samenstellen van een nieuw voorschrift voor
de lichamelijke opvoeding in het Leger,
waarin dan ook de athletische oefeningen
zouden worden opgenomen, en tot het in
stellen van een eereteeken voor alzijdig"
athleet (in den geest van het
vaardigheidsdiploma van het N.O.C., maar minder zwaar
en uitsluitend voor militairen); in die voor
stellen werd er op gewezen, dat juist nu
het tijdstip daartoe gunstig is, dat immers
juist thans velen der onder de wapenen
zijnde mannen zich voor dergelijke alzijdige
proeven zouden kunnen oefenen en dat ten
slotte van het groote aantal manschappen
zouden kunnen worden geprofiteerd tot het,
waar mogelijk, bij de kazernes doen aan
leggen van athletiek-banen, springkuilen
enz. Maar al deze voorstellen hebben voor
alsnog tot niets geleid.
Men ziet blijkbaar aan Hoogerhand nog
steeds niet in, dat het hoog tijd wordt, dat
eindelijk de beoefening van sport en athle
tiek in het leger eens op degelijke wijze
wordt aangepakt.
Mr. VENBIE
Dit artikel was reeds ingezonden, toen
ook het Ned. Gymnastiek Verbond en de
Ned. Athletiek Unie aanboden, turn- en
athletiek materieel ter beschikking der mili
tairen te stellen.
IIIMIMIIIIMMMIIIIIHIIIimillllllllllHHIIIIIIIIIIIIIMMMIIIIIIIIIIIlllllllllllll
Het is dood getijde in den oorlog: op
geen enkel tooneel van den strijd valt er
nu al weken lang een verandering van eenige
beteekenis op te merken. In Frankrijk en in
Vlaanderen geldt nog altijd wat reeds in de
eerste weken van September werd gezegd:
de slag staat. Want al heeft het front zich
daar steeds verder uitgerekt, tot het eindelijk
van de Noordzee naar Vogezen liep, het
evenwicht der wederzijdsche strijdmachten
is daar sedert niet verbroken, hoezeer men
ook van beide kanten zich heeft ingespannen
om de vijandelijke linie te doorbreken ofte
doen wijken.
De oorlog in het Oosten was rijker aan
spannende gebeurtenissen en scheen eenige
malen kans te bieden op een resultaat, dat
van invloed kon zijn op den uitslag van den
geheelen oorlog. Er is een tijd geweest, dat
de Russen naar Koningsbergen en Danzig
schenen te zullen komen; dat Warschau
gevaar liep door de Duitschers te worden
genomen; dat een inval van de Russen in
Posen en Silezië werd verwacht; dat Krakau
ernstig werd bedreigd; dat de voorhoede
van het Russische leger over de passen van
de Karpathen was getrokken en straks de
Russische vloed de Hongaarsche vlakte zou
overstroomen. Maar sinds midden December,
sinds de beslissing in Polen is gevallen",
zooals het toen in de officieele Duitsche
berichten heette, is ook hier de strijd eerst
recht in het stadium der onbeslistheid ge
komen, staat" ook hier de slag. Uit
OostPruisen is nu al weken lang geen bericht
ontvangen over eenige belangrijke gebeur
tenissen; de Russen staan daar nog steeds
op Pruisisch gebied, maar komen geen stap
vooruit. In Midden-Polen heeft Von
Hindenburg de Russische legers wel genoodzaakt
iets verder terug te trekken dan zij midden
December stonden, maar achter de verlaten
stellingen waren steeds andere in gereed
heid gebracht, vanwaar opnieuw de opmarsch
van den vijand kon worden gestuit. Zoo
kreeg ook hier de oorlog hoe langer hoe
meer den aard van een belegeringsoorlog,
die geen onverwachte successen kent.
Ook in Gallicië is nu reeds meer dan een
maand stilstand in de vorderingen gekomen.
Van een voortrukken der Russen in de rich
ting van Krakau is geen sprake, maar even
min van een ontzet van Przemysl door de
Oostenrijkers. Een inval van de Russen in
Hongarije kan vooreerst niet worden ver
wacht ; alleen en dit is, om 'straks te
noemen redenen, het eenige feit van betee
kenis op het oostelijk oorlogsterrein heb
ben zij in de laatste maand een groot deel
van Boekowina bezet en zijn hier opgerukt
tot dicht aan de grens van Zevenburgen.
Servië' heeft allerlei verrassingen gebracht;
maar sinds de laatste en grootste verrassing,
het plotseling verslaan en het over de grens
terugdrijven van het nog kort te voren zege
vierende Oostenrijksche leger, sinds de her
overing van Belgrado en dat gebeurde
reeds den Uden December - heeft men
niets meer gehoord van eenige
krijgsverrichting in deze streken. Af en toe komt er
een enkel bericht over de voorbereiding van
een nieuwen veldtocht door de Oostenrijkers;
zooals gemeld wordt, zijn ook Duifschc