De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 31 januari pagina 3

31 januari 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

31 Jan. '15. - Np. 1962 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 . noemen en geen verzen in volks. kringen opgeld zullen doen. Maar dit is , jammer, omdat zij wansmaak en verwarring , bevorderen. De schrijver is een eedel, rechtschapen man, een eenvoudig, oprecht mensch maar het is een dwaling te meenen dat drt genoeg is om elke gemoeds-uiting van bem waardevol te maken. Zelfs in Sint Nicolaas en Nieuwejaarsgedichten moet men zekere eischen stellen. Het is beeter een goed mensch te zijn dan een precieus en vaardig rijmer. Maar zonder een zeekere natuurlijke goede smaak, zonder eenige mate van humor, van taalgevoel en uitdrukkingskracht heeft men geen recht als verzen dichter" in 't oopenbare licht te treeden. Men moet, ook voor het volk, de goede traditie, het minimum-peil van literaire waarde niet verwaarloozen. Er is een nood wendige samenhang tusschen onharmonische uiting en onharmonisch leven, tusschen slechte rijmen en oppervlakkig handelen, waarvoor wij allen op onze hoede moeten blijven. Het bedenkelijke van deze rijmen zit niet in hun onhandigheid, hun kunsteloosheid, maar in hun onzuivere mooyigheid, hun conventioneele braafheid en hun kwasidichterlijke verheffing. Het geluid is daar, bij alle eerlijkheid van de bedoeling, onecht en rhetorisch. De man uit het volk hoert dat nu nog niet, maar hij kan het leeren onderscheiden. Wat er in de laatste dertig jaar voor onze taal gedaan is mag ook niet aan de groote massa zonder uitwerking voorbij gaan. Rijmen als deeze: Die vrij blijft van der zonden smet en nooit een voet op paden zet van hem verboden wegen omreden hij geen neiging heeft voor wat er in 't onreine leeft diens lof lacht mij niet tegen." Zulke rijmen mogen zelfs den analfabeet niet als verzen" worden voorgehouden. Zelfs bij de grootste tolerantie, die des noods een bundel grappige klappermansrijmpjes terwille van hun vlotte verspreiding en praktisch weldadige werking recht van publicatie toekent, is voor zulk goed ge meend maar minderwaardig taalwerk geen ekskuus te bedenken. Het zou de ontwik keling van frissche echte volkskunst, in een land met zoo statige traditie van lyrisch schoon, met zoo hooge standaard van dicht kunst als het onze, kunnen teegengaan en vervormen. Daarom mag het niet zonder een welwillend maar ernstig protest worden ontvangen. VAN EEDEN *) R. van Zinderen Bakker. Oud en Nieuw. Een tuilfje verzen. De Graphische tentoonstelling in 't Suasso Museum te Amsterdam Het werk van d' overleden schilders etc. (Slot) I Het is een waarheid, dat de nieuwe etsers zich hier handhaven naast de vroegere. Natuurlijk voelt ge verschil; er is bij die vroegere dikwijls meer vaste Vormkennis, maar bij die van tegenwoordig vindt ge hier en daar meer zwier; bij velen van nu dezelfde toewijding. Er is nog een verschil. Bij velen der overleden etsers was de ets niet zoozeer een gezocht doel als eer een verpoozïng; bij de tegenwoordigen zijn er velen, die de ets niet terloops vinden, maar wie zij steeds een voorwerp voor oogen is en een geliefd middel ter uiting. Er is op dit oogenblik een bloei van zwart-en-wit; van de ets en van de litho. Misschien werkten hiertoe sommige oekonomische toestanden mee, b.v. meer verspreiding van het aesthetische onder armer koopers, hoewel deze verspreiding niet te samen behoeft te gaan met dieper-indringend begrip, wat sommige zouden willen meenen. II Naast de etsen van Piet Dupont vindt ge zijn gravures. Evenzeer als de burijn hem geliefd was in het latere van zijn leven, evenzeer schatte hij de etskunst toen gering. Het lag in den geest van Dupont, om dat te doen, wat hij het strakst kon volvoeren, en hij zocht in zijn kunst verband met de andere kunsten. Hij vond de etskunst een lllllllllllllllllllll DE PAARDENJONGEN DOOR C. ZE C H (Slot) Langs den dooden kleiweg ging een lange zwarte stoet naar de mijn. De hemel boven het land was als een grijs, verschoten doek. Het metaal van de mijnschoorsteenen blonk als door een spleet van het grijs en er klonken telkens signalen. Boven de schacht van de mijn lagen zware wolken zwarte rook. Witte stoumspatten schoten er van tijd tot tijd als blik semschichten uit. De hooge steigers stonden als reusachtige silhouetten in de vale lucht Voor de groote poort groette Jopie een paar schoolkameraden. Op hun gezichten lag nog de blos van een rustigen nacht. Toen de vader Jopie naar het bureau bracht, zei de ploegbaas tegen hem: Ik denk niet, dat de jongen al bij de anderen kan. Hij ziet er zwakjes uit." De inspecteur kwam dichterbij en nam den jongen van het hoofd tot de voeten pp: Je hadt nog maar een poosje met hem moeten wachten, baas. Maar we kunnen hem wel bij de paarden gebruiken. Daar is er net een te weinig. En hij went dan meteen aan de mijnlucht." Dat vond Jopie's vader niet prettig, want de paardejongens verdienden precies een daalder minder dan de anderen. Maar Jopie stond er met hoogroode wan gen en kloppende polsen bij. Iets in hem dat lang gezwegen had, jubelde nu luid. De vader zei barsch tegen hem: Voor uit, Joop, we moeten verder." In het portaal leverde hij den jongen af bij een kantoorbediende en ging weg met een onverschillig Glückauf." Met vijf andere jongens, die al langer in de mijn werkten, werd Jopie in de mand speelsche arbeid; hij vond de gravures een eerlijk vak. Hij vond in het etsen te veel toevalligs, en hem troffen in de burijn-gravure de zuivere resultaten van het hand-werk. Het is hier de plaats niet om den brief, dien hij mij daaromtrent schreef, te behandelen en kritisch'te betasten; de formuleering van zijne inzichten zij hier voldoende. Toch treffen in sommige zijner gravures gebreken in de stijliseeringen van sommige deelen (de eenheid van den stijl wordt daardoor verbroken); toch vindt ge bij zijn etsen platen, die bekooring bezitten van lange lijnen en gratieuze natuurlijkheid. Daardoor zullen later enkle gravures minder geschat worden dan zij nu staan, en erfkle etsen hooger gewaardeerd worden. Want hoewel kunst geen natuur is, maar bespiegeling, zoekt zij over haar eeuwigs toch natuurlijk heid te doen vloeijen om Levend te zijn, dat is vol persoonlijks... (Tot de treffende dingen behooren de etsen 183, 184, f85, 187, 198 etc.; van de gravures 206, het gevallen wit paard; van 209 het dragonaals ge wij ze aankomende dier). III Bosboom maakte l etsje, een kerkinterieur. Het is een klein dingske, dat echter voor den minnaar der etsen bekoring Ie over heeft, en het doet betreuren (nu ijdellijk), dat hij Bosboom, het hierbij Het, en dat een teekenaar zoo speelsch in de lijn en toch zoo pittig; dat een schilder -wiens licht en donker rijk was aan schakeering, niet een paar keer uitschoot van uit zijn eene uiting naar deze. Zoo is mij van den puntigen Gabriël ook slechts een be kend (in 3 ex.). Hij maakt dit landschapje (in '69) naar ik meen daartoe opgewekt door Willem Roelofs, den Oude. Het plaatje is op sommige plekken doodgebeten; toch heeft dit landschapje in zijn schemering stemming en in zijn teekening prascisiteit. Tegenover deze twee is Jozef Israëls een een doortrapt etser. Hij miste, voor het graphische, het schrijvende, in den beginne de teekenende kracht van Bosboom en de stelligheid van Gabriël, hij, de Romantikus, die een licht-adem voolde vlotten, lijkt in zijn tasten, ongeschikt voor deze griffel kunst. Er zijn zeker onder de ? etsen van Israëls een getal, die, wanneer zijn nog sterke roem niet het geheele werk meer zal schragen, eerst juist beschouwd zullen wor den en op de rechte plaats geplaatst. De onzekerheid in sommige zal dan geen droomvolheid der beschouwing meer schijnen, en misteekeningen geen gevoeligheid. Maar na deze, te erkennen, beperkingen zal een waar deering blijven voor die etsen, die groot gebouwd, graphisch, volledig, in weinig lijnen veel gemoed en veel gevoeligheid vereenigden met de verwerkelijking, noodig voor iederen wil tot kunst, van deze gevoe ligheid. IV De Josselin de Jong, die een slecht portret van Jacob Maris etste, heeft hier den Drin kenden Man en een blad dieren, dat zijn vaart in de lijn vertoont, iets waardoor hij altijd belangrijker zal zijn dan Heyenbrock. Ook Jongkind, de Hollander belangrijk voor Frankrijk, etste. De aard van deze etsen is een impressionisme niet zonder statigheid, een levenivolheid niet altijd zonder sterke for matie. De uitingen zijn ten eenenmale gra phisch; de lijn is zoo goed als alles. Bij Jacob Maris was een ets meer vol gewerkt soms; bij Mauve een der vroegeren, die vrij veel etste, vindt ge allerlei. De lijn is altijd fijn-getast, en de stemming door hem ge zocht in zijn schilderwerk, geven zijn etsen eveneens. P. Meiners's onbekende serie, ten minste den meesten onbekend, vindt ge ver tegenwoordigd door een drietal. Ik besprak dit werk dikwijls. Ik laat het daarom hier bij de vermelding. Van Mollinger noem ik u een Landschap (265); van Otterbeek de Regenbak"; van Jhr. van Rappard de Zit tende vrouw", een gravure op steen. V De Roelofs' zijn alle drie werkers in wit en zwart. De twee zoons maakten lithographieën, Willem Junior ook zeker etsen. De Vader is echter 't belangrijkst. Het is een werkje dat mij nog te doen ligt, een korte beschrijving van zijn etsen. Zij zijn, als al zijn werk, positief. Roelofs is geen Droomer, maar hij was niet zonder hartstocht uit op gezet. Dan ging het naar de diepte, drie honderd meter diep. Jopie voelde, dat alles in zijn lijf draaide en omhoog kwam. Hij kreeg een zure smaak in zijn mond en zijn neus begon te bloeden. Met een hevigen schok hield de mand beneden stil. De jongens trokken Jopie er uit en duwden hem in een zijgang. Hij wankelde, als bedwelmd. De gang was slechts spaarzaam door elektrische lampen verlicht. Kipwagens rolden hard voorbij en een koele windstoot kwam opzij uit een zwart gat. Jopie hield zijn pogen met geweld open. Zijn hoofd deed pijn. Maar een karrevoerder trok hem voorwaarts en dreef hem naar den paardenstal. Een warme lucht kwam uit de lage zaal, die midden in de steen uitgehouwen was en met harde planken belegd. Ongeveer vijftig paarden stonden daar voor de lange cement kribben. Van de zwarte glinsterende zoldering hingen lange rijen lampen neer en het witte licht scheen tot in de verste hoeken. Een halve invalide was stalbaas. Jopie gaf hem het biljet, dat hij van den klerk ontvangen had, en kreeg toen een plaats in den uilersten hoek vandenstal. Een jongen, die er al langer was, moest hem het gebruik van de borstels leeren en het voeren. Jopie lette goed op en begreep alles heel gauw. Hij voelde zich, alsof hij den wil van zijn vader overwonnen had en triomfeerde in zijn hart. Toen hij na afloop van zijn werktijd naar boven kwam, stond zijn vader al klaar op het portaal. Hij zette een nijdig gezicht en vroeg Jopie niet eens, hoe het hem beneden gegaan was. Zwijgend gingen zij naar huis. In de kille lucht van den laten dag voelde Jopie een doffe moeheid in al zijn leden. Zijn knieën knikten bijna. Maar' hij hield zich goed tot aan het huis. Hier is nou je paardenjongen, moeder. Te zwak is hij om ander werk te doen. Een heele daalder minder verdient-ie. Niet eens genoeg voor de kost!" Moeder antwoordde niets op de nijdige woorden van vader, die zich zwaar op een stoel liet vallen. Zij streek over Jopie's vochtige, bruine haren en over zijn smalle, sproetige" wangen. Hij wou jubelend vertellen, dat hij zoo de werkelijkheid. Door dezen wensen is een enkel zijner weinig gewaardeerde etsen beter dan menig meer bekend werk. Ook Jan Vrolijk's Koe in de Wei en Koe in de Stal", hebben soortgelijke eigenschappen als kunst werk. Hiermee besluit ik dit artikel. De litho's van Holswilder, van Vincent van Gogh, de litho: Maris-Weissenburch bespreek ik wel licht later afzonderlijk, evenals Vincent's ets. Nog rest de sommeering. Deze tentoon stelling is niet zonder belang. Enkele der uitstallende konden best daarvan terugge houden zijn, het ware winst geweest als geheel echter wijst deze tentoonstelling uit, dat het Zwart-en-Wit bloeyt, en dat de kracht van het lan niet klein is. PLASSCHAERT * * * R. S. Bakel's Pulchri Studio, den Haag R. S. Bakels ik heb hem meer dan eens gekarakteriseerd. Hij stelt voor het eerst op Pulchri Studio ten toon, maar ik ken zijn werk, en den mensch in dat werk. Hij is een felle Bedeesde; deze soort is minder zeldzaam dan ge denkt. Bakels heeft een scherp-handelend gevoel, en hij ver bergt zijn innigheid. Hij observeert de vor men nauw-keurig, want hij wil kennen, en hij heeft een eerzucht om goed te kennen. Hij zou te objectief kunnen wor den, maar soms slaat hij zijn beschroomd heid van zich af, en zijn kleur wordt tot een Helsche Kermis." Maar zoo is hij niet op Pulchri. Twee Werven" vindt ge er van den schepenschilder, die schapen eveneens schildert, de Tesselaar. En deze twee schilderijen zijn krachtig en handhaven zich hier gemaklijk te midden der anderen. Het is zelfs niet onjuist om te zeggen dat de groote werf met het sloepachtige schip op de helling, met de sneeuw er rond, met het duistere water erbij en met, ver, de duinen, eveneens besneeuwd onder de gelige lucht, een der sterke schilderijen van de tentoonstelling is, en zonder de ondoor schijnendheid die Bakels wel eens, als een droeve fout, verkleint. PLASSCHAERT **?* Pulchri Studio; de Rouville De schilder de Rouville de Meux heeft niets van een Hollander; Fransen bloed en West-Indische geboorte maakten hem tot een beweeglijken, snel en scherp-aangedanen, rap naar de pen grijpenden, in een worp treffenden of niet-treffenden, impressionistischen, mensch en schilder. Hij is een mensch, die veel ondervloeden onderging en onder gaat; sommige daarvan verwerkt hij en maakt ze tot eigen bloed. Hier, op Pulchri, laat hij drie schilderijen zien, want hoewel hij er twee schijnbaar maakte tot n, zijn het er drie, schildarlijk gesproken. Het meest volledige is de Doodskop; het meest bewogene is de scène uit Rolla, wan neer de dichter zegt, dat hij, Rolla, op de daken den dag ziet verschijnen;" het meest aangename is de Mimi Pinson (ook naar de M u s s e t) ineensobertochfleuriggamma. De inhoud van geen van deze drie schilder werken gaat in tegen wat de Grieksche dichter schreef: ten sautou phréna térp'e": geniet den eigen wensen." In alle drie treft in het romantische gamma de soberheid, de be schaafdheid in alle drie vindt ge, en dit spreekt van zelf, spontanié'teit, in vorm en in toets. PLASSCHAERT ^ O 'l* Willem Schürmann f Willem Schürmann is in den nacht van Dinsdag op Woensdag gestorven. Wij, zijn vrienden, die weten hoe zijn laatste maanden geweest zijn, gevoelen dankbaarheid dat het einde gekomen is. Want Schürmann heeft deerlijk geleden. Slechts acht en dertig jaar oud is hij ge worden. Onwillekeurig moet ik denken aan de woorden door Grillparzer op Schubert's graf geschreven: DerTod bej.rub hier schone Hoffnungen". Inderdaad, wat zou Schürmann ons nog veel hebben kunnen geven, indien zijn lichaam wat beter btstind geweest was tegen ons ruwe klimaat, dat hij een paar blij was, omdat hij nu onverwachts bij de paarden gekomen was, maar hij durfde niet voor vader. In zijn hoofd waren de nieuwe indrukken als een verwarde menigte. Hij weifelde een heele poos tusschen willen en niet-willen. Dan zakte de koorts af en zijn armen en beenen werden als afgeslurven. Mettertijd werd de moeheid in zijn leden minder, als hij van het werk kwam. Hij was daar beneden al heelemaal thuis en had vriendschap gesloten met de zes paarden, die hij verzorgen moest. Van den schimmel, die maar n oog had, hield hij het meest. Die liefde ging mettertijd zóver, dat hij de porties haver voor de andere paarden kleiner maakte en wat er dan over was aan den schimmel gaf. Het paard merkte dat al spoedig en er kwam een innige vriendschap tusschen hen beiden. lederen avond, als Jopie den stal verliet, draaide de schimmel zijn hoofd om, knikte even en hinnikte luid, en zoo gauw den volgenden morgen de mand op den grond schokte, hoorde Jopie al, boven het oorverdoovend geraas uit, den zacht gehinnikten morgengroet, dien hij, zoodra hij in den stal kwam, met een snee roggebrood beloonde. Met den schimmel was nieuw leven in Jopie s ziel gekomen. Of zijn leden al pijn deden van het harde werk, of vader al nij dig was, wanneer hij weer bij zijn schimmel kwam, vloog alle verdriet weg zooals oude blaren van een lenteboom. In den tijd dat hij het beest verzorgde, voordat het zijn dagelijksch werk begon, ver telde hij al zijn plannen voor de toekomst. Hij zou geld besparen. Van elke week loon een gulden. Moeder had het hem beloofd, maar zonder dat zij wist voor welk doel hij het hebben wou. En als hij dan een flinke soin bij mekaar had, zou hij den schimmel van den directeur koopen en met hem uit de mijn gaan en nooit weerkomen. Boven zou misschien goedkoop een kar te krijgen zijn en hij zou dan vrachten naar den trein brengen. In de zon zou de schimmel het zeker veel prettiger vinden. Daar v/as versche klaver en lang, zacht, malsch gras. Hij zou een blinkend tuig krijgen met bellen. Een witte gebogen zweep met gouden hand vat zou hij ook koopen. Maar niet om het paard te slaan. O, neen! Dat deden alleen Brandvrij, Yochtwerend, Isoleerend, Trek- en Krimpvrij ASBESTCEMENT VLAKKE PLAT E», OOLFPLATËN. Eerste Nederlaudsche fabriek van Asbestcementplaten M AR Tl N l T", 113, A Ongevallen O f! F A N Aansprakelflkheid ^^ ^* "^ * m ' ? Ziekten BOEIN 151 - AMSTERDAM Automobiel Brand Diefstal jaar geleden al ontvluchten moest! Flink naar het uiterlijk, keerde hij uit Italië terug; van een nakuur in Scheveningen werd veel verwacht. Wat er gedaan kon worden is gedaan: helaas heeft het niet mogen baten. Over Schürmann's letterkundigen arbeid, over zijn roman, zijn schetsen, zijn tooneelstukken, laat ik het oordeel aan meer be voegden. Hijzelf, de fijn-geestige werker, was anders nimmer onverschillig voor de meening van kunstenaars, die nu niet be paald het recht hebben zich voor letterkun digen uit te geven. Heel goed herinner ik me zijn blijdschap toen ik hem namens een half dozijn vrienden en musici vertellen kwam, hoe buitengewoon wij van zijn Violiers" genoten hadden. Het waren zijn beste dagen. Hij gevoelde voldoening over den algemeenen grpoten bijval van zijn werk; zijn gezondheid liet niet zooveel meer te wenschen over, de lust naar werken, de drang om weer iets nieuws te. scheppen groeide. Vol zelfvertrouwen- vertelde hij mij in die dagen van Violiers-succes: ik ga weer wat nieuws beginnen en het zal goed worden...." Het was er zoo gezellig op zijn kamer in de Korte Hoogstraat, een ruim ouderwetsch vertrek, ingericht met een fijnheid van smaak, die geen oogenblik twijfel liet aan het kunstenaarschap van den bewoner. Hij was trotsch op zijn schilderijen-collectie, op zijn grooten van Konijnenburg, op het kleine paneeltje in den hoek, op het land schap bij de sopha. Van ieder doek, van ieder beeld, van ieder stuk oud-Delftsch wist hij iets te vertellen. Waarachtig, in het vertellen was Schürmann een meester. Niemand kon dat zooals hij. Het was alles vol leven en kleur en vol tintelend vernuft, het was alles humor in dezen fijnen kop. Ik herinner me een Woensdagmiddag; het was tegen drieën, toen hij me van NewYork te vertellen begon, van de ManhaltanOpera onder het beheer van Hammerstein. Plotseling bemerkte ik dat het donker ge worden was; de krantenman en huisvader die nog zooveel op het programma vanden dag had staan, kwam tot inzicht dat hij gansch ongemerkt ruim twee uur geboeid was geweest; de klok wees kwart na vijf. Ik ben nooit in New-York geweest; maar toen Schürmann me zólevendig, zoo vol temperament en vernuft verteld had van stad en menschen, toen was het me, een oogen blik althans, net of ik de Amerikaansche stad even goed kende als Amsterdam.... Ik ga weer wat nieuws beginnen," heeft hij me dien middag gezegd. Maar het is er niet van gekomen. Zijn gezondheid werd al minder, de kracht tot schrijven eveneens. Toch had hij al zijn opgewektheid, zijn levendigheid toen hij me een paar maanden geleden in zijn nieuwe woning op den Mauritsweg rondleidde. Hij was nu meer in mijn buurt gekomen en vrij wel geregeld iederen dag tegen half twaalf ontmoette ik hem; totdat hij in het begin December weg bleef. Ik vermoedde onraad, ging naar zijn huis en vond hem zó, dat het me onmid dellijk duidelijk was: Dit is het begin van de koetsiers van de zandkarren, die hun beesten in de regen lieten staan en dan uren in de kroegen gingen zitten kaartspelen. Dat zei Jopie allemaal tegen zijn schimmel, voordat een andere knecht het beest kwam halen om te werken. Soms vlocht jopie ook wel een gekleurd bandje, dat hij van zijn moeder gekaapt had in de manen. En aan den karreknecht, (die met het paard ging) vroeg hij, of hij niet te ruw met het paard wou omgaan. Maar die lachte hem uit en deed het gekleurde lintje telkens weer uit de manen. Op een dag zei Jopie tegen zijn schimmel: ..Twintig gulden heb ik al, hoorje? Dat zal wel bijna genoeg zijn om je te koopen. Aan vader zal ik het niet zeggen, voordat het zoover is. Dan maak ik het konijnenhok leeg en zet daar een ruif voor je neer. Daar raag je heel alleen uit eten. Dat zal wel veel prettiger zijn dan met al de anderen samen. En voor de kar kom je ook alleen. Geen ander komt er bij. De schimmel boog zijn kop en snoof met wijde neusgaten over ]opie's gezicht. Hij stond nog naast het beest, toen de inspecteur niet den stalbaas binnenkwamen en den schimmel bevoelde. Jopie huilde bijna, zoo ruw gingen de handen van den man over den rug en de beenen van het beest. Toen hij hem heelemaal bevoeld had, zei de inspecteur: Deze knol zou ik ook maar weg doen. Samen met den lammen vos uit het voorste hok. Ze hoeven vandaag niet meer ingespannen te wordea. Laat u de beesten straks maar naar boven brengen." De stalbaas knikte en ging met den inspec teur weg. Wel Jopie,'' zei de -stalbaas, toen hij te rugkwam, hoe vindt je dat, dat het oude beest weggaat; morgen krijgen we er een heel jong voor in de plaats. Prettig hè? Jopie kromp heelemaal in elkaar. Zijn knieën beefden. Zijn oogen rolden alsof ze uit hun. holten zouden vallen. Een snik welde in hem op en deed hem bijna stikken. Entoen had hij een gevoel alsof hij met uitgestrekte armen ergens tegen aan moest leunen. Zijn slapen klopten als hamers. Zijn lippen braken open en een gil sneed door de lucht. Ik laat hem niet weg. Ik zal hem koopen. Ik heb geld. Hoeveel wil je hebben ? Ik zal het je morgen brengen! Ik heb een heele BOUWT TE NUHSPEET. Mooie boschrijke terreinen. Spoor,Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ij DE VELUWE", Nunspeet. ? ?CpNÖS;VÏNS DE -OHAMPAGNf. Ïprrier-Jouet ?jiK:'" ';£-?> E*%nay"??v"''1'.;' " 'Co?rrcersióririair.es;sJ Saut.er&"Polfs,Maastdcht, r.nnnNTIt IEDER STUK DflTKRÏMPT UMHnll l IL WORDT TtRUGOEflWIEn Monsters, geïllustreerde prijscou ranten en attesten zenden gaarne N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON ZONEN, Amsterdam. het einde. Dat oogenblik van schrik over zijn vervallen uiterlijk was hem, den fijnen opmerker, niet ontgaan. Je vindt zeker dat ik er beroerd uit zie hè? Ja, ik heb niet veel meer te vertellen " De benauwdheden waren zoo hevig ge worden, volgden elkaar steeds sneller op; hij wist het, geloof ik, zelf, dat zijn dagen geteld waren. En toch had hij weer kwinkj slagen, deed hij me schrik en ontsteltenis over zijn vermagerd gelaat vergeten met een paar fijngeestige zetten, met dwaze op merkingen over de kuur welke hem nu weer voorgeschreven was. Altijd dat sprudelnde" vernuft, tot in zijn laatste levens dagen. zak vol geld. Ik laat den schimmel wezenlijk niet weg!" Och, wees toch niet zoo kinderachtig. Wat ben jij voor een jongen? Zooiets heb ik nog nooit gezien!" Jopie schreide zachtjes en gebroken. Maar de baas trok hem aan den schouder omhoog en zei: Marsen, maak het touw los. En pas op als je de halster niet goed vastmaakt. De mand komt dadelijk omlaag!" Jopie ging naar den schimmel toe, streelde hem teeder en maakte zacht het touw los. De schimmel boog het hoofd. Met zijn open starende oog keek hij den knaap aan, alsof hij wist dat het een afscheid voor altijd was. Jopie voelde, hoe een golf bloed zijn hart overstroomde. Hij streek over zij n voorhoofd en liet de armen slap langs zijn lichaam vallen. Plotseling sprong hij naar het hok van zijn kleeren toe, haalde zijn brood en gaf alles stuk voor stuk aan het paard. Voor dat de schimmel de laatste brokken ingeslikt had, riep de baas. Jopie maakte den halster vast en leidde het dier uit den stal. Hij ging gebogen, als achter een lijkwagen. De baas nam hem de teugels uit de hand, gaf den schimmel een stoot in de flank en dreef hem naar de mand. De vos was al vastgebonden aan het hek van de mand en stond daar rustig met gebogen hoofd' De schimmel kwam vooraan te staan. De knecht, die de mand bediende, trok aan het touw en fluitend ging de mand omhoog. Jopie bleef er vlak onder staan. Hij smakte met de tong en dadelijk daarna hoorde hij uit de duisternis een onderdrukt gehinnik. En duidelijk zag hij nog, dat de schimmel zijn hoofd door het hek stak en naar beneden keek. Jopie wou nog met zijn hand wenken... maar op hetzelfde Oogenblik viel iets heel zwaars vanuit de hoogte neer in zijn opge heven gezicht. Zonder geluid zakte hij in elkaar en stond niet weer op. De scherpe kant van een deur bij de bovenste schacht had den uitgestoken kop van het beest van den romp gescheiden. De mijndokter, die de akte van overlijden schreef voor Jopie, zette er bij: hij werd door een in de schacht neervallenden paardekop doodgeslagen. .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl