De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 31 januari pagina 5

31 januari 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

31 Jan. '15. No. 1962 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Enny Vrede Tusschen (mevrouw Mann en mevrouw Tartaud, de overgave van de eene, de distinctie van de andere, lijkt oppervlakkig geschat, de plaats aangewezen van Enny Vrede. Veel schakeeringen zijn daartusschen Wilhelmina Duymaer van Twist met haar humor, haar breede jovialiteit en haar be paalden aanleg bij voorbeschiktheid voor de groote liefde-rollen, Elsa Mauhs met haar teedere en dweepende natuur, waarmee zij uitblinkt, indien hare rollen zich slechts aan haar wezen aanpassen. Rika Hopper dan nog en Etnma Morel met bekende tooneelgaven beiden, doch die aan de wel zeer groote verwachtingen in den aanvang gewekt door haar begaafde spel toch niet ten volle schijnen te hebben kunnen voldoen. Zoo de talenten, die uitstijgen boven de toe vallige eirbeperktegavevan een uiterlijke aan? trekkelijkheid,de persoonlijkheden zijn, waar aan de kunst wat heeft, dan moeten, lijkt het, de in den aanvang genoemde drie namen wel worden op den voorgrond gesteld. Intusschen schijnt van dit drietal, mevrouw Tartaud de meest geestelijke, terwijl mevrouw Mann en Enny Vrede over 't rijkste natuurtalent be schikken. Het noemen van de laatste twee namen in n verband, geeft eigenlijk wel in 't kort de ontzettende evolutie weer van Enny Vrede's als dilettante begonnen leven in de kunst. Met niemand minder immers zou men de destijds slecht sprekende en daarbij wat geaffecteerd doende dilettante vergeleken hebben dan juist bij dat ruige, groote talent van Holland's onbetwistbaar knapste tooneelspeelster. Toch wat een lan bij de modieuze en in de mode zijnde dilettante, die, als zij lachen moest vanwege haar rol, wel eens in een frisschen lach schoot op eigen kosten. En ook, hoe was het tooneel plotseling gevuld, als zij voor het voetlicht trad. Ditzelfde: de macht om te boeien dadelijk van den eersten stap, die ze doet vantusschenuit de coulissen, heeft Enny Vrede behouden. In zulk een sterke mate zelfs bijgewonnen, dat men alweer aan mevrouw Mann en Alida Tartaud moet denken, die deze gave in een even sterke mate bezitten. Een geestelijke gave l Immers het gaat hier wel degelijk niet om de uiterlijkheid dezer actrices. Wél om de persoonlijkheid, die in magnetische macht of wat het is, het directe contact bij de hoorders vindt, wél om een karakter, dat in hooge spanning met eiken stand, elke beweging, in het stemgeluid wordt opge bouwd en geopenbaard. In geen rol is mij dit sterker duidelijk geworden dan in het hoogtepunt van deze actrice tot nu toe: de vertolking van Hedda , Gabler van Ibsen. Het post vatten op het tooneel reeds in de eerste acte had iets van de doordrin gendheid, welke wij van de groote acteurs en actrices kennen. Deze Hedda, met den wanhoop in het hart, juist terug van de huwelijksreis welke tevens voor den boekenwurm-echtgenoot een studiereis moest zijn, een tocht naar bibliotheken rees daar voor ons op in Enny Vrede, duidelijk en beslissend. Haar eerste opkomen, hooghartig en onte vreden naast den drukdoenden onbeduideling, haar woordenlooze kritiek op man, mans familie, op huis, op meid, op alles, dat was prachtig van waarheid. Hedda's gevoelloos heid voor anderen, direct daar in den aanvang van 't e_erste bedrijf, is ontstellend, maar immers zij draagt zelf het bitterst lijden in zich om door misplaatstheid. Koud en daarvan be wust kon Enny Vrede de snijdendste dingen zeggen, waardoor een actrice als vrouw voor een oppervlakkig deel van 't publiek een oogenblik misschien aan charme verliest, doch die haar als talent naar hopger niveau doet stijgen. Heel die imperatieve manier om te gaan en te staan in deze Hedda-rol, brengt de woorden der actrice te binnen, die op mijn vraag, hoe ze tot het tooneel kwam, zeide: ik voelde het in iedere nerf, ik voelde door plastiek tot uiting te kunnen komen." Een volkomen en scherpe karakteromlijning van Hedda Gabler heeft Enny Vrede ge schonken : van deze droeve heldin, door Enny Vrede met haar kinderen 1; Enny Vrede geboorte arm en deftig, door opvoeding ijdel en nutteloos, gedoemd dus om onder te gaan. Egoïste, onvermijdelijk, door de omstandig heden en uit zelfverweer; een leven immers, geplaatst in een kader, waar het gansch en al niet thuis hoort. Dan loopt het mis met haar en Ibsen geeft de les, die ongeveer zou kunnen luiden: zoo kan het gaan met een mensch, die dwars in het leven, in den levenden stroom van menschen wordt gezet. De stroom spoedt zich voort en loopt on verbiddelijk en eenvoudig dengene die hindert, om. Ik vind Hedda Gabler geen slecht karak ter, eerder sympathiek" zei Enny Vrede, toen wij eens over deze figuur praatten. Bezield door dit uit medelijden gevormd inzicht, heeft Enny Vrede de overtuigende belichaming gevonden van een vór alles tragisch vrouwenleven. En wordt het egoisme van Hedda Gabler niet begrijpelijk door het feit dat zij, generaalsdochter, erkende schoon heid, door armoede alleen geen huwelijkskansen heeft, en dan ten slotte zich maar verbindt bij gebrek aan beter, aan een geestelpozen, compileerenden geleerde ? In diens huis past zij niet, en de consequentie van het leven geschiedt aan haar, van uitge dreven te worden, daar waar zij niet hoort. Deze consequentie voert zij zelf uit. Als Hedda Gabler ziet, dat haar huwelijk uit de meest onvervalschte berekening ge sloten toch een misrekening blijkt, als de kans om maatschappelijk te stijgen ook al ontglipt, als het wrange aan haar geschiedt, dat de rechter Brack, die wel met haar flirten wilde vroeger, doch niet met haar trouwen, de flirt opdrijft, nu zij immers veilig is gehuwd, met een onnoozele, deels in zijn macht als Hedda Gabler ziet, dat alles in het leven tegen haar lijkt samen te spannen en elke weg, dien zij gaan wilde, is afgesloten en zij, de vogel met een eigen aard toch en een eigen vleugelslag, nergens de wieken meer kan uitslaan, dan blijft er niets meer over dan uit dit leven weg te gaan. En een van haar schitterende, door ongewoonheid aantrekkelijke, begaafdheden: deze van meesteres op het pistool te zijn, krijgt thans relief. Hedda Gabler schiet zich zelf met een haier pistolen dood. Dit hoogtepunt van de actrice, die de Hedda-figuur zoo door en door begrijpt, zoo voelt als vleesch en bloed, de gebeurtenis van deze creatie, heeft niet wei nigen en van de intellectueelsten, de meest artistieken, de fijnproevers van het publiek de pogen doen uitwrijven: is er dan werkelijk weer een groote actrice in ons midden? In ons land! Een jonge vrouw nog, dit sterke, groeiende talent, een vrouw, die waar ze dit moei lijke kan: een ideale Hedda Gabler geven, haar begaafd heid veilig meten mag aan zoovele van de grootste rol len, welke men thans bij de niet volkomen geslaagde be zettingen maar liever uit de lectuur kent: Ibsens tragedie van het kind, Hedwig, uit De wilde eend" of Ellida uit de Vrouw van de zee", Rebecca uit Rosmersholm", en dan voor de velen, die deze figuur schoon vinden : de zwoele Monna Vannarol, van Maeterlinck of uit onzen eigen tuin, de Kasbloem van mevr. Simons Mees met de zuiver geteekende hoofdfiguur, die nog op een ideale vertolking wacht, waarvoor Enny Vrede de ideale vertolkster zou zijn... Och, en er is nog zooveel... Zooveel anders en beters voor dit talent, dat nu nog aan allerlei blijspelen van aaneengeregen malligheden meedoet of aan die half ernstige stukken, welke handige auteurs in elkaar smeden, met het doel slechts amusement te bereiden. Zoo iets was het blijspel: Nina waarin zij, Enny Vrede, in haar gift-groen kleedje, bizar was als een vormgeworden abstractie : moderne vrouw. Er wordt nietlemin in dit vrij onbeduidende stuk een recalcitrant wezentje geschetst, en er is een flink weefsel schijnheiligheid in de ten tooneele komenden, dat door deze Nina met driftige rukken wordt uiteengescheurd en dus was er gelegenheid tot een spel vol temperament dat Enny Vrede past. Misschien in algemeenen zin wat hooger reikend is een ander nieuw stuk: Het groote avontuur, waarin de actrice een persoonlijkheid voor stelt, die men niet bij haar thuis zou ver moeden. Dat zij het kind uit het volk in dit Groote Avontuur" zoo voortreffelijk speelde was nu wel lang geen openbaring, toch wel een verrassing. Het doortastende in dit volkskind, deze schipbreukelinge, die op een huwelijksadvertentie afkomt door een nog wel gehuwden knecht in een krant geplaatst dit toch ook weer moedige doen van n, die zichzelf een weg wil banen in 't leven dat voor haar vijandig was, moet Enny Vrede in deze rol hebben aangetrokken. In plaats van den knecht ontmoet ffiefcteutaaltje echter den heer, waar de knechfdienöe. Deze heer is uitzonderingsmensch'-artwst,* %ën Matthys Maris op de planken. En nu is de kern van het stuk : het spel van contrast en overeen komst tusschen die beiden, man en vrouw, in een samenleven, een huwelijk, dat volgt. Beiden zijn beu van de menschen ; zij, uit teleurstelling, hij, die te veel en te diep wroette in de motieven door welke de menschen geleid worden uit een superieure minachting. Hij verlangt waarlijk naar een zaamheid, geduld en gedeeld door een vrouw. Zij, de onafhankelijke, de zoo van conventioneele begrippen vrijgevochten lijkende, verloochent alle principen, wanneer haar een gelegenheid geboden wordt met haar man in zeer voorname kringen te verkeeren. Niettemin is deze heldin een aardig wezentje, vrij en vaardig met haar opinies en kritiek ; onbeschaafd, maar misschien daardoor wel in zekeren zin aantrekkelijker, althans voor een overbeschaafde, ongevormd en origineel in elk geval. Een rol als deze, van een de volkstaal sprekend kind heeft den kring van creaties, die Enny Vrede tot nu toe gaf als het ware verwijd, Aan deze rol sluit aan het voortreffelijke spel uit het tooneelwerk : De duivel", waar Enny Vrede bij een plaat van Steinlen vergeleken werd. Wanneer men de moderne Engelsche salonstukken neemt als een afbakening aan de eene zijde, de Ophelia uit den Hamlet en en de sterke Ibsenfiguur Hedda Gabler aan den anderen kant dan kan het jonge talent van Enny Vrede nu al op een niet te min achten repertoire wijzen, op een veelzijdig-, heid die de schoonste beloften houdt. Nu de onafwendbare jaren aan mevrouw Mann de jonge rollen voor en na zullen gaan ontfutselen, lijkt het talent van mevrouw Verkade aangewezen, hier opvolgster te zijn.^ ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS Huiswerk Is huiswerk maken noodig en nuttig? Wordt over het algemeen teveel huiswerk opgegeven ? Ziedaar twee vragen van verstrekkende beteekenis en van groot gewicht, die de laatste jaren heel wat tongen hebben los gemaakt. Ouders van schoolgaande kinderen zoowel als bevoegden uit de onderwijs wereld geven hun meening ten beste en men moet de zaak waarlijk wel bestudeerd hebben om een meening, die wat waard is, te kunnen uiten. Eerst bij het maken van huiswerk komen de vermogens van elk kind afzonderlijk voor den dag. Daarnaar slechts kan men ieders capaciteiten beoordeelen. Huiswerk maken leert het kind zelfstandig werken," zeggen de voorstanders. Huiswerk is een volmaakt verkeerde maat staf. 't Eene kind wordt thuis geholpen, 't andere niet. 't Eene kind moet temidden eener rumoerige bende jongere broertjes en zusjes werken, voor het andere wordt alles wat zou kunnen storen, uit den weg ge ruimd," antwoorden de tegenstanders. Zoo gaat het door en de kwestie is vast zoo gemakkelijk niet op te lossen, evenmin als de tweede vraag. De een vindt te veel wat de ander gewoon vindt en niemand weet hoe met het tegenwoordige leerpro gramma 'thuiswerk in den ban te doen. Zooveel is zeker, dat de publieke opinie," om 't zoo maar eens te noemen, vindt, dat de kinderen te lijden hebben onder het huis werk. Die klacht heeft in den regel betrek king op oudere leerlingen, die al op Hoogere Burgerschool of Gymnasium gaan, maar ook de kinderen, die in de hoogste klassen der lagere school zitten, hebben menigmaal te tobben met huiswerk. Misschien zij vooral, omdat ze nog moeten leeren werken. Ik ken moeders, die na de vacantie als een berg er tegen opzien, dat het gezeur" over het huiswerk weer begint en dit een dage lijks terugkeerende plaag noemen. Wat er waar moge zijn van overdreven huiswerkopgaven, ook zelfs voor LagereSchoolleerlingen en daarover wil ik het deze maal hebben een feit is, dat wij ouders ons kalm hebben te schikken in wat op school wordt opgegeven, en onze kinderen het huiswerk maken (dat ze toch eigenlijk allemaal beschouwen als een inbreuk op hun vrijen tijd) zooveel mogelijk moeten vergemakkelijken. Om dit te doen, beginnen wij allereerst met niet mee te doen aan het klagen over huiswerk, dat tegenwoordig ook onder de jeugd wel 'n beetje een mode is. O, ze voelen zoo gauw uit welken hoek de wind waait bij ons volwassenen! En de beroeringj in de wereld der ouderen teweeggebracht door de huiswerkvraag, heeft niet nagelaten een leger van zuchten en klachten bij de jongeren te verwekken. Wij vatten de zaak dus van den vroolijken kant aan en geven niet toe aan een dagelijksche mopperpartij. Liefst laten we de kinderen wat spelen na school en zetten ze niet dadelijk aan 't werk. Maar heeft het kind een vrij grooten afstand van school naar huis af te leggen, dan weegt tegen het nadeel van thuisko mende dadelijk te gaan werken misschien wel op het groote voordeel, van dan ook het verdere van den dag volkomen vrij te zijn. Zoo is het ook niet aan te raden, op Woensdag- en Zatermiddagen alle werk tot 't laatst op zij te schuiven, 't Kind geniet intenser van den vrijen middag, als 't van alles af" is en niet meer 't idee heeft toch nog te moeten werken. Om dezelfde reden is het religieuse overwegingen buiten beschouwing gelaten veel beter om den Zondag geheel vrij te maken van schoolwerk. Het kan voorkomen, dat een kind absoluut niet in staat is nog iets in zich op te nemen of te praesteeren, na afloop van den school dag. Men probeere dan als tijdelijke maat regel, het kind des avonds wat vroeger naar bed te laten gaan en het huiswerk 's morgens voor het naar school gaan te laten maken. Er zijn gevallen, waarin dit heeft geholpen en men weer na eenigen tijd den gewonen gang van zaken kon volgen. Stelregel in huis moet zijn: speeltijd spelen, werktijd werken. Dus niet gedurende het huiswerk even 't oog in een boek, even opwippen om 't raam eens uit te kijken, maar ernstig werken. Vanzelf bemerkt het kind wel, dat hij op deze ma nier vlotter en beter met zijn huiswerk in 't reine komt. Zijn er meer kinderen en is 't eene klaar, terwijl 't andere nog te werken heeft, dan zorge men vooral dat No. l rustig is, opdat No. 2 niet worde gestoord. Het is niet doen lijk voor wie dan ook, en zeker niet voor een kind, dat men zijn gedachten op zijn werk concentreert, terwijl er rumoer om hem heen is. Die hoofdwerk verrichten moet, heeft recht op een rustig plekje. Daarbij is een zekere surveillance, althans in den eersten tijd, onontbeerlijk. Wij be hoeven ons daarom niet moeten ons zelfs liever niet in alles mengen, maar een volwassene (en wie liever dan de moeder?) die kalm aan tafel zit te werken of te lezen, oefent een bijzonder kalmeerenden invloed op het kind, dat op dezen tijd van den dag moe is van vijf uren school en spoedig ge prikkeld. Dreigt er gekibbel met de an deren of zijn de tranen over moeilijke sommen heel dichtbij, dan werkt een enkel bedarend woord als olie op de golven. Heeft, niettegenstaande men de omstan digheden waarin gewerkt wordt, zoo goed mogelijk maakt, het kind toch dagelijks ver driet over het huiswerk, en dat komt voor, dan stelle men zich in contact met de school, om nauwgezet te onderzoeken en met de(n) klasseonderwijzer(es) te overleggen, waar de fout schuilt. Kunnen andere kinderen zonder buitengewone moeite volbrengen, wat ons kind zulk een verdriet veroorzaakt en hebben wij alle stoornissen en beletselen uit den weg geruimd, dan kan overleg met degene die het werk opgeeft en het kind van school kent, menigmaal tot een op lossing leiden. Ook hier weer is meeleven met het kind en met zijn schoolbelangen en samenwerking tusschen huis en school een eerste eisch. A. DE GRAAFF-WÜPPERMANN Vrouwelijke beroepen in vroeger tijd. Straatveegsters In de dagen van olim, toen nog bijna niemand zich zoo volkomen als thans de waarde van het woord vrede" bewust was, toen de verschrikkelijke beteekenis van oorlog" voor de meesten onzer een histo risch curiosum was, in dien tijd maakte ik eens een reisje, dat 90 pCt. van het Neder landsen reizend publiek stellig eenmaal in zijn leven doet. Acht dagen hadden we ons in Valkenburg lustig vermaakt, hadden van daaruit allerlei uitstapjes ondernomen, ook op Duitsch grondgebied: den negenden dag trokken we België binnen en strekten tegen 12 uur onze vermoeide beenen onder een tafel pp een van de vele mooie pleinen te Luik, dat vreedzaam lag onder de stralen van een warme Junizon. We genoten van het heerlijke zomerweder en van de kalme rust rondom. Plotseling werden we in dit dolce far niënte gestoord door een opdwarrelende stofwolk: op zijn minst genomen moest er een auto voorbijgestoven zijn. Maar neen, toen de stof was opgetrokken, zagen we een vriendelijk oud vrouwtje, dat, met een bezem gewapend, voor de stadsreiniging zorg droeg door de lucht zooveel mogelijk met stof wolken te verontreinigen. Ik meende hier te doen te hebben met een allermodernst insti tuut: vrouwenarbeid in den uitgebreidsten zin van het woord. Weinig dacht ik, dat ik nog eens in de archieven van Nederland's hoofdstad zou bemerken, dat een dergelijke instelling reeds in vroege/ eeuwen door de vroede vaderen van Amsterdam was inge voerd, zoodat ook dit tot de stedelijke ambten behoort, waarover deze rubriek in hoofdzaak vertelt. Oorspronkelijk werd nog veel van de straatreiniging aan particulieren overgelaten. Zoo vinden we reeds in 1497 een keur, waarbij bevolen wordt, dat elck Jonckwijf off dient behoort zijne straat alle Saturdagen en alle heyligen avondts, zal hebben schoon te maken." Die keur heeft ons als erfenis de goede Amsterdamsche gewoonte nage laten, dat iederen Zaterdag de voetpaden met emmers water worden overstroomd en de voe*ganger de moeilijke keus heeft zich een paar natte voeten te halen of zijn leven op den rijweg te wagen. Voor 't overige zorgde de Magistraat wel voor stedelijke straatreinigers. Vele vrouwen ontvingen een aanstelling als straatveegster: zelfs werden ze waardig geacht het middel punt van de stad, de Plaatse (thans de Dam), waar Waag en Stadhuis zich verhieven, schoon te houden. Of ze daarbij hetzelfde salaris ontvingen als b.v. Jan Trip, die in de 16e eeuw dat baantje bekleedde, kan ik niet meedeelen. Jan, Trip, die in den Hondeslagerstoren woonde, ontving jaarlijks 15 schel lingen voor kleeding, daar hij in stadsdienst was, maar zijn loon moesten de sleepers hem betalen, omdat hun paarden de Plaatse bevuilden! De stad betaalde hem de bezems, 19 stuivers of f l voor de honderd: ieder sleeper moest hem wekelijks een oortje (?\1A cent) geven. Hoe groot dus zijn salaris was, kan moeilijk worden berekend, maar allicht zooveel als de veegster van de straat om de Nieuwe Kerk verdiende, die slechts f8 per jaar daarvoor betaald kreeg. Deze post werd dan ook gewoonlijk slechts als bijbaantje vergeven: in den aanvang der 19e eeuw is Agie Bosch veegster van de Boerenvischmarkt, terwijl ze tegelijkertijd de straten rond de Nieuwe Kerk schoon hield. De Boerenvischmarkt, in de Nes ge legen, tusschen de twee Vleeschhallen in, gaf handen vol werk. Daar brachten de boeren uit de omstreken Amstel- en andere riviervisch ter markt. De veegster had heel wat te doen met het wegwerken van den afval, al moesten de banken zelf ook door de houders en houdsters worden schoongemaakt: ze kreeg daarvoor een salaris van f52 'sjaars, wat in' die dagen niet zoo buitensporig weinig was, als het ons nu voorkomt. Aaltje Dirks, die de Vleeschhallen in de Nes en de straten daar rondom veegde, kreeg f 40. Daarmee vergeleken, ontving Annetje Haaks bijzonder veel n.l. f25 voor 't Wachthuis aan den Kampersteiger, daar gemaakt tot gerief der kooplieden. Want ze had bij lange na niet zooveel werk als de halveegsters, evenmin als Judith Frans, die 't Ladderhuis aan de Jan Roonpoortstoren, die toegang gaf tot de paden en tuinen buiten de Heiligewegspoort, schoonhield. En de eerste vrouw, die tot de Beurs werd toegelaten, was... de veegster! De laatste, wie de eer te beurt viel als zoodanig te fungeeren was Adriana Hoffman: in 1814 stierf ze, na sinds 1798 haar ambt bekleed te hebben. Toen echter is deze post ver vallen. En thans worden al deze baantjes door mannen vervuld, een feit, waarover we maar niet te veel zullen klagen! Want straatvegen lijkt me nu niet zulk buitengewoon verkieslijk vrouwenwerk! Ro VAN OVEN Als het koud is AARDIG BLOUSE-JAKJE Koud kan het zijn, 's winters en zomers De confectie-handel heeft nu eenmaal be sloten, dat er ook bij de felste koude slechts dunne blouses verkocht zullen wor den en zoo geschiedt het. Al hebben ze voor den winter een wollig aanzien, zonder een extra welletje onder of boven zijn ze om in te rillen. We geven hier een practische omslag bestaande uit een gewone, rechte, lange in kleurige strepen gebreide charpe. Wie deze op kokette wijze weet om te slaan zal er aardig mede uitzien en ... voor verkoudheid zijn bewaard in winter en zomer. Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden: Koninginneweg 93, Haarlem.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl