De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 7 februari pagina 2

7 februari 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

ÏCw' f* DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 7 Febr. '15. No. 1963 aan Engeland nog al'heel wat moeilijkheden berokkenen. Er zijn al verscheiden Engelschen, die het een slecht teeken vinden, dat president Witson den Ouitschen Keizer op zijn verjaardag een- telegrafischen geluk wensen heeft gezonden! ' 3 Febr. 1915. G. W. KERNRAMP Die Wahrheit im Krieg" In het jaar 1870 gaf de toenmalige gezag hebbende Utrechtsche hoogleeraar Opzoomer een geschrift uit, waarvan de titel luidde: Frankrijks onrecht in den oorlog van 1870''. Zijn betoog eindigde met de volgende woor den : Zoo is, van welken kant ook be schouwd, de Fransche oorlogsverklaring tegen Pruisen een onrecht en niets dan onrecht, en Wat ik 28 Juli schreef, mag ik met nog vaster overtuiging op 7 September herhalen: Waar in dezen strijd recht en waar het onrecht is, daarover kan ons ver stand niet i in twijfel, ons rechtsgevoel niet onzeker zijn." Dat kon men in Nederland in 1870 schrij ven zonder bedreigd te worden met eene strafvervolging wegens het in gevaar bren gen van onze onzijdigheid. Velen waren het met Prof. Opzoomer eens. Uit de hun be kende omstandigheden maakten zij de ge volgtrekking, dat Frankrijk een reden voor de oorlogsverklaring had gezocht, en die gevonden in de dépêche van Ems, waarin Bismarck deed bekend maken, dat de Koning van Pruisen geweigerd had opnieuw den Franschen gezant te ontvangen ter zake van de aangelegenheid der Spaansche troonop volging, en dat de Koning den gezant had doen weten, dat hij dezen verder geen mededeeling had te doen. Met klem van argumenten betoogde pro fessor Opzoomer in zijn brochure, dat het publiceeren van dat telegram niets grievends voor Frankrijk bevatte en derhalve geen motief was voor de oorlogsverklaring. Het is Bismarck zelf geweest, die in zijn gedenkschriften een ander licht heeft ont stoken. Hij vertelt namelijk, dat hij, aan tafel met Von Roon en Von Moltke gezeten, een vredelievende dépêche, die hij van den koning ontving, in zoodanigen vorm heeft gegoten en openbaar gemaakt, dat niet anders dan een oorlogsverklaring van Frankrijk was te verwachten, wat Von Roon en Von Moltke met hem eens waren. De oorlogsverklaring was dus van Frank rijk uitgegaan, maar door Bismarck gewild en uitgelokt. Hij achtte zijn land gereed voor den oorlog en wist dat het Fransche Kei zerrijk dat niet was. Frankrijk heeft zich laten verschalken en den schijn op zich geladen den Europeeschen vrede te hebben verstoord. De hoogleeraar was uitsluitend op den buitenkant der feiten afgegaan, maar zijn geschrift blijft waarde behouden, omdat het ons leert kennen de gevoelens, die in dien tijd door hoogstaande mannen werden voor gestaan. Gelukkig heeft geen vrees voor een aan klacht wegens inbreuk op de neutraliteit, welke van Frankrijk zou hebben moeten komen, professor Opzoomer weerhouden zijn gevoelen te uiten. Hij heeft een bijdrage geleverd, wat in 1870 voor die Wahrhejtim Krieg" werd gehouden. In den tegenwóordigen oorlog moet men Rijkskanselier zijn om te verklaren, waar het onrecht was dat leidde tot den oorlog met België Maar hij is driftig geworden, toen ook Engeland daarin een casus belli heeft gevonden. Bethman Hollwig hanteert minder behen dig die Wahrheit im Krieg" dan Bismarck het deed. W. HEINEKEN Dulce et decorum pro patria mori Ons vaderland heeft met zorgzame vader lijkheid ons en ongeveer 300.000 andere arbeidzame Nederlandsche mannen een min of meer warm onderdak gegeven (wij per soonlijk hebben niet te klagen) met dito ménage (geen klachten) en ons gekleed met een wapenrok, die, al is hij niet erg martiaal, den krijgsman niet ontsiert. Ook krijgen wij iimiiiiiiiiiiiHiiiiiimiimiHi KLOKKE ROELAND , Aan de Jonge Belgen De goede warme zomerzon scheen op Vlaanderen's beemden nog. Vreugde en vrede woonden nog langs Maas en Scheldeboorden. In al deze fiere torens zongen de klokken vertolkend het .leven van zijne dorpen en steden in blijdschap en in tranen. Op* de hoogdagen bijzonder, zongen ze statig, de oude klokken, met dreunende gon zende stemmen en de nieuwere, de jongere met lichte kinderstemmekens. De menschen leefden met rust, vroom, vrij en frank, als echte Vlamingen in hun eigen land. Wat hadden ze te vreezen? Niets. Mooier dan andere jaren scheen de ko mende zomer, de boomgaarden, waar juist de bloesems gevallen waren, gaven groote hoop. Er zouden veel vruchten zijn in den herfst. België was met heel de wereld bevriend. De eene na den andere waren de vorsten uit alle landen koning Albert komen be zoeken. De Belgen waren onbezorgd want zij leefden in een heerlijk vrij land, dat zelfs iets van een land uit de Legende had met het edel vorstenpaar en de drie lieve konings kinderen. Er straalt zoo'n goedheid uit hun wezen. Wat was de laatste lente mooi in ons Vlaan deren, wanneer wij onder de blank-pronkende bloesem-boomen der groote boomgaarden gezeten waren. Wat een zalige vreugd hebben wij er toen niet genoten! Nog dikwijls zal ik u aanschouwen in mijn herinnering, mijn schoon lief bloesemland bij den machtigen Scheldestroom! In dien tijd heerschte vrede en de men schen gingen hun gewonen gang, onbewust van het geluk waarin ze geleefd hadden, onbewust van het onheil dat in de toekomst lag. Wij hadden allen de oogen wijd open; over de gewone soldaten spreken wij en niet over de onderofficieren en officieren e.en zakduitje varieerend tusschen een daalder en een rijksdaalder, per week. In ruil daarvoor geven wij het vaderland met blijmoedigheid (de blijmoedigheid van den soldaat is spreekwoordelijk en terecht) ons heele zijn, ons lichaam om naar gelang van den dienst te loopen, te rennen, op te Staan, te liggen, te schieten, in den grond te wroeten, te typen, te fietsen, te sterven, als het moet; onzen geest door blinde ge hoorzaamheid aan onze meerderen, door krijgstuchtelijke onderworpenheid, door on vrijheid van beweging, door kostelooze juri dische adviezen, door eindelooze verveling; ons maatschappelijk bestaan door het verloopen van onze zaken, door het verliezen van relaties, door onvermoeiden ijver van onze ? concurrenten, door de broederlijke liefde van eventueele crediteuren; onze bur gerrechten doordat wij krachtens art. 5 der Kieswet in ons stemrecht geschorst worden tijdens den duur der mobilisatie (vreemd, dat wij niet geschorst worden als belasting betalers) kortom wij gaan geestelijk, financieel en maatschappelijk failliet voor het lieve vaderland. Wij doen dat alles, omdat wij daardoor de 5.700.000 overige Nederlanders vrijwaren voor de ellende van-den oorlog, voor ont eering van Nederlandsche vrouwen, voor diefstal, plundering en brandstichting der bezittingen van Nederlanders, voor vernieling van de kunstschatten onzer architectuur en de verdere geestelijke erfenis van onze voor ouders, wij doen dat voor de onafhankelijk heid van ons volksbestaan, voor de vrijheid, die ons allen in het bloed zit... in een woord voor het Vaderland. Ook hebben wij zegt men enkele medeburgers booze tongen beweren zelfs, dat het op groote schaal ge schied is in de gelegenheid gesteld een zoet winstje te halen door den handel in absolute en conditioneele contrabande. Als daardoor oorlog zou zijn uitgebroken, zouden wij ons voer hen hebben laten neerschieten. Ook zouden eerlijke handelslieden niet onpro fijtelijk met de oorlogvoerenden en het legerbestuur hebben gehandeld. Wij weten, dat deze ruil tusschen het vaderland eenerzijds en ons anderzijds, alge meen als de natuurlijkste zaak ter wereld wordt beschouwd. Zeker op l Augustus, toen wij naar onze standplaatsen marcheerden door de drukke straten van Amsterdam, een onzekere toekomst tegemoet wie onzer wist te zeggen, of hij ooit de hoofdstad terug zou zien ? heeft een enkele sentimenteele vrouw een traan uit haar oogen gepinkt. Maar, nu i Onze jongens" heeten wij met een lieven, bijna gezelligen naam, men lacht om ons soldaatje-spelen, grappige briefkaarten beelden ons af als halve idioten, de Nederlandsche vrouwen geven ons een bivakmuts, haar sympathie en een kalender (misschien krijgen wij er in 1916 nog een een kalender, meen ik); de S. D. A. P. vereert ons in de Tweede Kamer met een motie... ieder doet dus naar vermogen, wat hij kan. Men prijst onze houding, roemt onzen goeden geest, men vleit ons als een min of meer gevaarlijk en kwaadaardig dier, dat zoet gehouden moet worden. Wij vragen om dat alles niet, wij bedelen om geen dank, wij blijven het vaderland trouw ook zonder dat alles. Maar als de dienst achter den rug is, het vaderland ge red, als de bedrijven weer bloeien, nieuwe ondernemingen in dezen tijd zorgvuldig voorbereid nieuwe winsten beloven, nieuwe belastingen ons ook ons toe lachen, wat zal men dan voor ONS doen, die geen steuncomitéhebben lastig gevallen? Wij krijgen waarschijnlijk een herinnerings medaille, een speech in de kamer, een motie van de S. D. A. P., een hoofdartikel in de bladen, een hoerahtje op straat, een couplet in een revue, een aanslagbillet voor de oorlogsbelasting. Als wij dan vragen, hetgeen wij in dit artikel willen duidelijk maken, zal men ons ondankbaar naemen, waarschijnlijk zullen wij genegeerd worden of zal men ons wijzen op het voorbeeld van Jan de Wit en Oldenbarneveld, die het vaderland redden en door onze voorvaderen werden onthoofd. Weest blij" zal men zeggen dat wij anders zijn dan zij: wij zijn dankbaar en laten u het leven, ondankbaren." de reusachtig donkre nacht stond voor ons, en wij, wij zagen hem niet. De zonne lachte, het licht speelde over de dingen, hoe zou er dan iemand maar vermoed hebben wat er ging gebeuren, wat zoo dicht nabij was ? . * * De menschen waren opgewekt, het weer was mooi en warm en ze gingen blij over straat en landweg.naar de kerk, terwijl de luidende klokken hen uit de verte riepen voor de mis. Die rustige stemming lag over heel België, zoowel over dorpen als over steden. Gent met zijn fiere oude gebouwen en zijn vreemde kleine straatjes was wat eenzamer dan anders, omdat het warm en zomer was misschien. Gent was stiller nog dan anders, er gingen minder menschen langs de straten, maar nooit leek mij de stad zoo schoon, zoo in getogen, levend haar eigen stemmingsleven. Uit de statige torens luidden de klokken, zwaar, feestelik, dat men het in hunne stem hooren kon, dat het Zondag was. Roeland ook was erbij en zijn stem klonk boven de andere uit, ik herkende haren zuiveren bron zen klank, waarbij de lucht dreunde. Ik moest denken hoe zij deelmaakte, die stemme, een levend deel was van Vlaanderen's roem. Het is zij die tot onze vaderen sprak, die onze vaderen ten strijde riep in dagen van dreigend gevaar. Wat hadden zij u lief..., wat hebben wij u lief, o klokken van het groote lieve vader land. Ons ook, hebt gij gewekt uit den langen slaap waarin wij Vlamingen gedom peld waren. En zegdet gij niet: Als ik kleppe is er brand. Maar als ze mij luiden Dan is er storm In Vlaanderland. Ik voelde hoe het verleden voortleeft, zijn eigen leven in een onzichtbare wereld rond het oude Belfort en Sint Baafs en het G ra venkasteel. Ik hoorde het wanneer de oude klokken luidden. Die oude klokken die de stemmen van ons roemrijk verleden zijn. . Ik hief fier het hoofd omhoog, mijn vlaamsche bloed klopte sneller. Het deed mij zoo goed naar die machtige tale te luisteren. Ik zag de Klauwaerts leven in hunne stede, En onze zaken dan, ome schulden, onze lasten, onze practijk, onze winstderving, onze stilstand en achteruitgang? Thans is het nog tijd te betopgen nu deze en gene nog Voelt, dat 300,000 soldaten zich dagelijks opofferen voor de circa 6,000,000 T- dat Wij, die financieel schade hebben geleden door ons verblijf onder de wapenen, die geen ondersteuning hebben genoten van een of ander comité, RECHT hebben op schadevergoeding, zoogoed als de grondeigenaar, die schadeloos wordt ge steld voor de onteigening van zijn terrein ten algemeene nutte, zoogoed als de eigenaar van een automobiel en een paard voor het gemis van zijn bezitting, die in de meeste gevallen slechts luxe was. Of heeft onteigening van arbeids- en werk kracht minder te beteekenen dan onteigening van lichamelijke goederen? Men geve ons deze schadevergoeding naar billijkheid in contanten n vervolgens vrijstelling van be lastingen nu en gedurende geruimen tijd na de mobilisatie. Alleen op die manier zullen wij, die thans ons opofferen voor aller heil, niet de dupe worden van onze offervaardig heid. > Jaagpad 85, Abcoude. J. K. H. BREMEKE D. G. DIJKSTRA Mr. L. G. KORTENHORST J. PRINS imimiiiiiiiiiiiMMitiiiii Woldemar Voigt Prof. Woldemar Voigt, hoogleeraar in de natuurkunde te Göttingen, buitenlandsch lid der Akademie van Wetenschappen te Amster dam, heeft voor de docenten der Universiteit te Göttingen eene voordracht gehouden, die met toestemming van den schrijver hieronder gedeeltelijk wordt afgedrukt. On'der de na tuurkundigen van den tegenwóordigen tijd neemt Voigt eene zeer belangrijke plaats in door zijn onderzoekingen over de natuur kunde der kristallen, en ook door theoretische onderzoekingen in vele andere hoofdstukken der physika, in het bijzonder over het ver band tusschen licht en magnetisme. Als jong officier heeft Voigt den oorlog 1870/71 in Frankrijk meegemaakt. Zijn ge matigd betoog zal men op vele plaatsen met instemming lezen en daarbij niet mogen vergeten, hoe moeilijk het moet zijn het innerlijk evenwicht te bewaren bij een conflict tusschen de eischen van het nationaal gevoel en den wensch om de internationale betrek kingen in de wetenschap niet verloren te doen gaan. Waar zoovelen zich door harts tocht ook in hun woorden laten meesleepen en alles schijnt vernietigd te zullen worden, kan een verzoenend v/oord zooals dat van ik zag ze gaan met hunne leeuwen-schilden. Ik zag de gilde-ylaggen wapperen, de leeu wen worstelend in den zomer-wind en, klokke Roeland zong! Hoog en ver klonk zijn zang en als breede baren, als golven van klank gingen de zware tonen door de lucht. Een vreemde hoogdag leek het mij te zijn. Ik luisterde welgemoed. Het weer was klaar, de hemel zonder wolken, en, buiten Roeland's stemme, alles rust-stil. De aarde zweeg. Profetisch-grootsch en prachtig was die zomerdag. Ik luisterde en de stem, die eerst mijn ooren betooverde, drong nu ook in mijn hart en ook in mijn geest. Dan maar ver nam ik dat het iets buitengewoon was wat Roeland heden vertelde. Het was me of hij een wonder plechtig verhaal deed en naar iemand zocht die het mocht verstaan. Het moest erg ingewikkeld zijn en vol van allerlei fantastische noodlottige dingen, maar die mij niet duidelik werden. Het scheen een lang be waard geheim dat hij eindelik toch zeggen moest en smartvol Was, want zijn taal beefde. Ik luisterde.... Ik luisterde lang, en op het laatste werd het mij klaar.. .: Klokke Roeland luidde! Er gebeurde iets vreemds, ondenkbaar. Roeland luide bevend en alsof hij schreide. Op eens klonk er iets pijnlik in de bronzen stem, er kwam iets dof en krijschend in als van een ijselik scheuren. Dan een jammerlik gekreun, eenige bonzen nog en alles had opgehouden. De zon die scheen, maar over alle dingen was droefheid gekomen. Een groot leed ontstond in mij. Ik had het gehoord, ik had het werkelik gehoord wanneer ik daar in de schaduw van de St. Baafskerk stond, met mijn ziel naar het verleden gekeerd. Ik wilde het niet gelooven. 's Avonds was het bevestigd: Terwijl men ze luidde 's morgens voor de mis, was Klokke Roeland gebarsten. O smartelike herinnering, Roeland's harte heb ik hooren breken in een jammerlike klacht, in een laatsten snik. Schreiend en snikkend is ze gestorven, terwijl haar groot. Vlaamsch harte brak. Is dat een teeken geweest ?... een wonderbare teeken ? Voigt, voor ons ten minste de hoop laten bestaan op de mogelijkheid van een spoedig opnieuw aanknoopen der genoemde relaties na afloop van den oorlog. Prof. Dr. P. ZEEMAN Vor 2 Jahren hatte ich den Vorzug, unsere Hochschule bei dem Jubilaum der Royal Society in London zu vertreten und dabei einige Tage inmitten des Generalstabes der englischen Naturwissenschaft zu weilen. Ich habe dort wieder den tiefsten Eindruck von der Grosse derwissenschaflichen Kraft von England in Vergangenheit und Gegenwart erhalten, zugleich auch einen freundlichen Eindruck von dem erkennbaren Bestreben, die deutsche Wissenschaft und ihre Vertreter zu ehren und auszuzeichnen, trotz, oder vielleicht gerade wegen der wenig zurückliegenden Marrokowirren, und selbst gegen die bei dem Fest bedeutungsvoll vertretenen Franzosen. Im Frühling des vorigen Jan r es nahm ich als Abgesandter unserer Akademie an der internationalen Tagung der Akademien in Petersburg teil. Ich habe da sowohl in Pe tersburg als in Moskau mit Ueberraschung und Theilnahme das Heranbliihen eines hoffnunjjsvollen, wissenschaftlichen Lebens in der jüngeren Generation gesehen, vielfach im Gegensatz zu dem Druck, den von oben die Regierung bt. Ich habe mit Freude bemerkt, dass, wahrend Russland politisch so eng mit Frankreich verbunden ist, die Physik in Rusland ganz berwiegend vonDeutschland abhangt. Alle Physiker, mit denen ich sprach, hatten einen Teil ihrer Bildung in Deutschland gesucht. Im Herbst des vorigen Jahres endlich war ich Gast des in den letzten Monaten fter genannten Herrn Solvay in Brussel bei einem von ihm veranstalteten kleinen Congressfür spezielle Fragen der Physik. Ich habe da in Herrn Solvay einen wahren Prachtmenschen, einen für die Wissenschaft begeisterten und in grözstem Massstabe opferwilligen Mann kennen gelernt und hahe einige Tage in reger Wechselwirkung besonders auch mit französischen und englischen Gelehrten arbeiten dürfen. Und jetzt gahnt zwischen uns und allen diesen verehrten Mannern derunüberbr ckbare Abgrund. So fest berzeugt wir sind, dass Deutschland das Opfer eines vorbereiteten Ueberfalles ist, der unsere Zertr mmerung bezweckt so fest sind die Kollegen innerhalb der uns feindlichen Volker von unserer Schuld berzeugt da giebt es keine Brücke, keine Ueberredung durch Gründe der Logik. Berichten doch die Zeitungen, dass die diesmalige Festsitzung der Pariser Akademie sich vollstandig zu einer Anklage gegen Deutschland gestaltet hat. So sind edelste Kulturwerte zerstört und wir, die Manner der Wissenschaft, zahlen mit ihrem Verlust neben denjenigen Opfern, die wir mit den andern Kreisen gemeinsam bringen. Und doch, wie seltsam, finden sich in den Kreisen der Friedensschwarmer und Traumer nur wenig namhafte Forscher; gerade unsere wissenschaftliche Arbeit, bei der es die Aufdeckung der Wahrheit gilt, unbekümmert darum, ob sie angenehm oder unangenehm ist, sichert uns im allgemeinen vor verschwommene Utopien. Unsere tiefste und klarste Denker empfinden lebhaft national, sind zum Teil, wie in 1813 auch jetzt geistige Manner des Patriotismus. Da kommt dann von selber die Frage: was bedeutet uns international Arbeitenden, das Wort: nationaler Patriotismus ? Nun ich meine sehr, sehr viel, wenn wir vielleicht auch in einem etwas anderen Sinne unser schönes Lied: Deutschland, Deutschland BER ALLES ! singen, als manche andere tun mogen. Das liebe Lied ist uns darum nicht minder rührend und teuer, als das Zeugnis eines tiefen Glaubens und Vertrauens auf unser Volk aus einer Zeit, wo die Lage Deutschlands für diesen Glauben wahrlich wenig Grund bot. Aber wer in reiferen Jahren mit offenen Augen im Ausland gereist ist, und sich ernstlich bemüht, sich zu belehren, der weiss, dass wir auch von den Völkern, die uns gegenwartig auf Tod und Leben gegenüber stenen, viel lemen können, besonders von den alteren Kulturnationen England und Frankreich. Es ist mir z. B. kein Zweifel, dass der gebildete Franzose und Englander n UMI uu i munt iiniiiiiiiiii n Dagen zijn nog rustig over haar dood gegaan, en dan zijn andere dagen gekomen. Ja, zonnige dagen in zomerlucht; het land was vol angst en gevaar, maar veel harten waren vol wanhoop en rouw. Dan zijn de oude helden in ons weer opgestaan, dan is het kerelsbloed weer aan het vloeien gegaan en met opgeheven hoofd hebben wij het gemeenzame leed gedragen. Klokke Roeland zal niet meer kleppen over Gent, al is er brand, zal niet meer luiden, al is er storm in Vlaanderland. Hare Vlaamsche stem zal den Pruis niet verwittigen, zij zal niet luiden voor den barbaar, wanneer de legers der verbondenen naderen zullen om Gent te bevrijden. O Roeland, ons getrouw tot in den dood! Wij Belgen allén zullen uwe tale nog hoo ren, wij hebben u verstaan. En tot de laatste Pruis in ons land zal zijn zult ge luien, on ophoudelijk luien in ons Belgenhart. En zij van ons die in angst gestoken zijn en wachten met zwoegend hart, zij zullen de stemmen ontwaren in de ballingschap. En in het hart van degenen die het won derbare luien gehoord hebben, zal het rustig worden. Zij zullen van tusschen ons opstaan, en met klare oogen en kalm gemoed zullen zij een laatsten keer onze hand drukken. Dan zullen zij trotsch en besloten van ons heen gaan naar ginder toe; naar het nietige, het dierbare plekje grond, verdronken Yser-land en duinen waar Albert de dappere schoone koning strijdt en lijdt, en Elizabeth de goede, de zachte koninginne, troost en hoopt en heelt! * * * O gij die Roeland hebt verstaan, aan schouw ons edel koningspaar en gij zult met een groote kracht vervuld worden. Gij zult in uw boezem het kloppen voelen van een leeuwenhart. Mijn broeders, staat op en volgt uw koning. Hebt deel aan zijn strijd en zijn streven voor het recht en gij zult ook deel hebben in zijn glorie. Verdrijft den vijand uit ons land, uit het vrije land, dat gij van uwe vaderen hebt geërfd en waarvoor zij hebben gestreden en geleden. Wij hadden hun de vrijheid en het geluk te danken. Vergeet ze niet, duld den Deutschen an sichern Takt, jder eine besondere Frucht alter Kultur darötellt im allgemeinen berlegen ist.Ebenso ist mir nicht zweifelhaft und wird durch sachverstandiges Urteil bestatigt, dass der Verlust aii Popularitat, den wir in Italien zu beklagen haben, zu nicht geringem Grade auf der Antipathie beruht, den ein Teil der sogenannten gebildeten Deutschen, die sich alljahrlich dort in Schaaren zeigen, eben durch jenen Mangel, dem an alter Kultur gebildeten italienischen Volke einflösst. Geben wir dergleichen aber willig zu, so ist uns Patriotismus dennoch kein leeres Wort. Es bezeichnet uns den Glauben, dass unserem Volke von der Vorsehung eigenartige Krafte und Gaben verliehen sind, die dasselbe zur Lösung eigenartiger Auffaben bestimmen und befahigen; derG/aaen, dass die Lösung dieser Aufgaben im Interesse der ganzen Menscheit liegt, und dass ein anderes Volk ihnen eben diese Lösung nicht zu geben vermag; die Ueberzeugung, dass die Ausbildung und Betatigung dieser Krafte ein freies, nationales Leben voraussetzt, und dass ein solches für unser Volk auch ein ahnliches Mass wirtschaftlichen Gedeihens verlangt, dessen sich andere V lker ahnlicher Grosse erfreuen. Endlich den Entschluss, eine solche Lage unseres Volkes, in der es seine Eigenart voll aus zuwirken vermag, mit allen seinen Kraften durch zu setzen und zu bewahren. Dass nun ein solches Durchsetzen einem Volke, dass verspatet in den Wettbewerb tritt, nur durch besondere Kampfe und Opfer möglich sein wird, ist uns völlig klar. Mir scheint eine der wichtigsten Lehren, die wir aus der Geschichte erhalten, die kurzèbrutale Sentenz zu sein: Volker lerne nur durch Schlage, seien es nun solche, die sie austeilen, oder die sie erhalten. Die Kriege von 1864 bis 1870 haben der Welt und uns selbst berraschend offenbart, was wir vermogen, der jetzige Krieg ist eine ernste und entscheidende Probe darauf, wieviel wir an den damals gewonnenen Erfolgen dem Glück verdankt haben, wieviel unserer eigenen Kraft, weiter eine Probe darauf, ob die Ansprüche, die wir seit dem in der Welt erhoben, unserem wirklichem Vermogen nicht nur der militarischen und wirtschaftlichen Macht, sondern auch der Statke unserer sittlichem Kraft, unserer Opferwilligkeit, unseres nationalen Empfindens entsprechen. Bleibt uns der Sieg, so werden hoffentlich unsere Gegner daraus lemen, dass es nicht in ihrem Interesse ist, Deutschland zum Feinde zu haben. Aber auch wir werden aus der Welt von Feinden, die sich gegen uns vereinigt hat, und aus den schweren Schlagen die sie uns ver setzt, lemen mussen-, werden zusehen mus sen, ob von uns immer geschickt operiert worden ist, ob unnötige Herausforderungen vermieden, ob berechtigte Ansprüche geschont worden sind. Sollten wir unterliegen, und es ware meiner Uberzeugung nach Ubermut, diese furchtbare Möglichkeit ganz ausschliessen zu wollen so würden wir aus einem schweren Geschick lernen mussen, dass unsere Ansprüche grösser gewesen sind, als- unser Ermögen. Aber wenn unser Volk' das ist, was wir von ihm glauben, kann es auch unter der grausamsten Behandlung, auf die wir im Falle unseres Unglückes rechnen mussen, national nicht zu Gründe gehen. Würden wir auch in unsere Weltstellung wieder um 50 Jahre zurückgeworfen, würde uns die Frucht langer, fleissiger, zielbewusster Arbeit mit unseren Koloniën geraubt, und würde un ser nationaler Wohlstand vernichtet, wür den vielleicht erneut deutsche Provinzen unter fremdes Joch gezwungen : Unser Volk ist nicht meljr das von vor 50Jahren! Wir haben an nationalem Empfinden und an Einheitsgefühl in der Zwischenzeit machtig zugenommen. Der gegenwartige Krieg wird, so boffen wir, dazu beitragen die in unserem Volke vorhandenen Gegensatze von Konfessionen, Stammen, Parteien noch weiter zurückzudrangen, auch wohl die Spannung zwischen oben und unten zu mildern. Erscheinen einerseitsRegierungsmassregeln, die ehedem schwer bekampft würden, jetzt auch extremen Parteien weise und notwendig, so haben umgekehrt die Regierenden gesehen, dass es vaterlandslose Parteien in Deutsch land nicht gibt. Das wird, so sind wir berniet dat de Pruis hun graf onteere. Verdedigt de aarde waarin de vaderen rusten. Ver dedigt het land waar uwe broeders slapen en waar zooveel dierbaar bloed vergoten werd. Ten strijd, mijn broeders, zooals de Vla mingen van het grootsch verleden, ten strijd voor het recht. Wij begeeren niet, wat niet het onze is, geen rijker buurman's goed noch land. Wij willen geen tot onze slaven maken, maar wij zullen ook geen slaven zijn. Het oude Vlaamsche bloed dat door onze harten vloeit en is geen slavenbloed. Jonge Belgen, jonge Leeuwen, wij hebben vertrouwen in u. Ons heilig geworden land zult gij bevrijden. Wij zullen werken en alles Weer tot het onze maken zooals vroeger; wij zullen tevreden zijn, want we zijn ons verleden geluk bewust geworden. Sta op, bevrijdt het land waar uwe moeder u baarde en u wiegde; waar uwe kindertranen hebben gevloden, waar gij zelve lief had en lijdde. Bevrijdt het kleine land waar bij iedere stap een herinnering opdoemt, ga, gij zult ze ontmoeten op uwen weg de herinnering en, die trouwe wezens die wij zelf eens schiepen, en zij zullen uwe ziel sterker maken nog! Maakt ze weer vrij de plaats waar wij hebben gebeden, de plaats waar onze kerken stonden, zoodat wij ze weer opbouwen mogen in vroomheid en in liefde. België's zonen, de velden zien rood van het edele bloed. Er ligt een vreemde toovermacht op de wijde Vlaamsche verten ; voelt ge niet hoe ze u aantrekt, voelt ge niet dat ge gaan wilt, dat ge gaan moet, kinderen van het eeuwige vrije Belgenland! En hoort gij niet dat luien, dat onop houdelijk luien in uw hart? Het is Roeland die niet slapen kan, die geen rust en vindt in den dood zoolang gij allen niet staat bij de vlag, ten strijde gereed. Het is Roeland die u wekt uit de smart en den angst der ballingschap. Sta op, België hoopt en wacht op u. Luistert in de donkere dagen en de slaaplooze nachten. Hoort gij het, hebt gij het verstaan, dat wanhopige luien, dat vreemde luien in den nacht ? .,. Baarn, Jan. 1915 MAGDA PEETERS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl