Historisch Archief 1877-1940
ÏCw'
f*
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 Febr. '15. No. 1963
aan Engeland nog al'heel wat moeilijkheden
berokkenen. Er zijn al verscheiden
Engelschen, die het een slecht teeken vinden, dat
president Witson den Ouitschen Keizer op
zijn verjaardag een- telegrafischen geluk
wensen heeft gezonden!
' 3 Febr. 1915. G. W. KERNRAMP
Die Wahrheit im Krieg"
In het jaar 1870 gaf de toenmalige gezag
hebbende Utrechtsche hoogleeraar Opzoomer
een geschrift uit, waarvan de titel luidde:
Frankrijks onrecht in den oorlog van 1870''.
Zijn betoog eindigde met de volgende woor
den : Zoo is, van welken kant ook be
schouwd, de Fransche oorlogsverklaring
tegen Pruisen een onrecht en niets dan
onrecht, en Wat ik 28 Juli schreef, mag ik
met nog vaster overtuiging op 7 September
herhalen: Waar in dezen strijd recht en
waar het onrecht is, daarover kan ons ver
stand niet i in twijfel, ons rechtsgevoel niet
onzeker zijn."
Dat kon men in Nederland in 1870 schrij
ven zonder bedreigd te worden met eene
strafvervolging wegens het in gevaar bren
gen van onze onzijdigheid. Velen waren het
met Prof. Opzoomer eens. Uit de hun be
kende omstandigheden maakten zij de ge
volgtrekking, dat Frankrijk een reden voor
de oorlogsverklaring had gezocht, en die
gevonden in de dépêche van Ems, waarin
Bismarck deed bekend maken, dat de Koning
van Pruisen geweigerd had opnieuw den
Franschen gezant te ontvangen ter zake van
de aangelegenheid der Spaansche troonop
volging, en dat de Koning den gezant had
doen weten, dat hij dezen verder geen
mededeeling had te doen.
Met klem van argumenten betoogde pro
fessor Opzoomer in zijn brochure, dat het
publiceeren van dat telegram niets grievends
voor Frankrijk bevatte en derhalve geen
motief was voor de oorlogsverklaring.
Het is Bismarck zelf geweest, die in zijn
gedenkschriften een ander licht heeft ont
stoken. Hij vertelt namelijk, dat hij, aan tafel
met Von Roon en Von Moltke gezeten, een
vredelievende dépêche, die hij van den
koning ontving, in zoodanigen vorm heeft
gegoten en openbaar gemaakt, dat niet
anders dan een oorlogsverklaring van
Frankrijk was te verwachten, wat Von Roon
en Von Moltke met hem eens waren.
De oorlogsverklaring was dus van Frank
rijk uitgegaan, maar door Bismarck gewild
en uitgelokt. Hij achtte zijn land gereed voor
den oorlog en wist dat het Fransche Kei
zerrijk dat niet was. Frankrijk heeft zich
laten verschalken en den schijn op zich
geladen den Europeeschen vrede te hebben
verstoord.
De hoogleeraar was uitsluitend op den
buitenkant der feiten afgegaan, maar zijn
geschrift blijft waarde behouden, omdat het
ons leert kennen de gevoelens, die in dien
tijd door hoogstaande mannen werden voor
gestaan.
Gelukkig heeft geen vrees voor een aan
klacht wegens inbreuk op de neutraliteit,
welke van Frankrijk zou hebben moeten
komen, professor Opzoomer weerhouden zijn
gevoelen te uiten. Hij heeft een bijdrage
geleverd, wat in 1870 voor die Wahrhejtim
Krieg" werd gehouden.
In den tegenwóordigen oorlog moet men
Rijkskanselier zijn om te verklaren, waar
het onrecht was dat leidde tot den oorlog
met België Maar hij is driftig geworden,
toen ook Engeland daarin een casus belli
heeft gevonden.
Bethman Hollwig hanteert minder behen
dig die Wahrheit im Krieg" dan Bismarck
het deed.
W. HEINEKEN
Dulce et decorum pro patria mori
Ons vaderland heeft met zorgzame vader
lijkheid ons en ongeveer 300.000 andere
arbeidzame Nederlandsche mannen een min
of meer warm onderdak gegeven (wij per
soonlijk hebben niet te klagen) met dito
ménage (geen klachten) en ons gekleed met
een wapenrok, die, al is hij niet erg martiaal,
den krijgsman niet ontsiert. Ook krijgen wij
iimiiiiiiiiiiiHiiiiiimiimiHi
KLOKKE ROELAND
, Aan de Jonge Belgen
De goede warme zomerzon scheen op
Vlaanderen's beemden nog. Vreugde en
vrede woonden nog langs Maas en
Scheldeboorden. In al deze fiere torens zongen de
klokken vertolkend het .leven van zijne
dorpen en steden in blijdschap en in tranen.
Op* de hoogdagen bijzonder, zongen ze
statig, de oude klokken, met dreunende gon
zende stemmen en de nieuwere, de jongere
met lichte kinderstemmekens.
De menschen leefden met rust, vroom, vrij
en frank, als echte Vlamingen in hun eigen
land. Wat hadden ze te vreezen? Niets.
Mooier dan andere jaren scheen de ko
mende zomer, de boomgaarden, waar juist
de bloesems gevallen waren, gaven groote
hoop. Er zouden veel vruchten zijn in den
herfst.
België was met heel de wereld bevriend.
De eene na den andere waren de vorsten
uit alle landen koning Albert komen be
zoeken. De Belgen waren onbezorgd want
zij leefden in een heerlijk vrij land, dat zelfs
iets van een land uit de Legende had met
het edel vorstenpaar en de drie lieve konings
kinderen.
Er straalt zoo'n goedheid uit hun wezen.
Wat was de laatste lente mooi in ons Vlaan
deren, wanneer wij onder de blank-pronkende
bloesem-boomen der groote boomgaarden
gezeten waren. Wat een zalige vreugd hebben
wij er toen niet genoten! Nog dikwijls zal
ik u aanschouwen in mijn herinnering, mijn
schoon lief bloesemland bij den machtigen
Scheldestroom!
In dien tijd heerschte vrede en de men
schen gingen hun gewonen gang, onbewust
van het geluk waarin ze geleefd hadden,
onbewust van het onheil dat in de toekomst
lag. Wij hadden allen de oogen wijd open;
over de gewone soldaten spreken wij en
niet over de onderofficieren en officieren
e.en zakduitje varieerend tusschen een daalder
en een rijksdaalder, per week.
In ruil daarvoor geven wij het vaderland
met blijmoedigheid (de blijmoedigheid van
den soldaat is spreekwoordelijk en terecht)
ons heele zijn, ons lichaam om naar gelang
van den dienst te loopen, te rennen, op te
Staan, te liggen, te schieten, in den grond
te wroeten, te typen, te fietsen, te sterven,
als het moet; onzen geest door blinde ge
hoorzaamheid aan onze meerderen, door
krijgstuchtelijke onderworpenheid, door on
vrijheid van beweging, door kostelooze juri
dische adviezen, door eindelooze verveling;
ons maatschappelijk bestaan door het
verloopen van onze zaken, door het verliezen
van relaties, door onvermoeiden ijver van
onze ? concurrenten, door de broederlijke
liefde van eventueele crediteuren; onze bur
gerrechten doordat wij krachtens art. 5 der
Kieswet in ons stemrecht geschorst worden
tijdens den duur der mobilisatie (vreemd,
dat wij niet geschorst worden als belasting
betalers) kortom wij gaan geestelijk,
financieel en maatschappelijk failliet voor
het lieve vaderland.
Wij doen dat alles, omdat wij daardoor
de 5.700.000 overige Nederlanders vrijwaren
voor de ellende van-den oorlog, voor ont
eering van Nederlandsche vrouwen, voor
diefstal, plundering en brandstichting der
bezittingen van Nederlanders, voor vernieling
van de kunstschatten onzer architectuur en
de verdere geestelijke erfenis van onze voor
ouders, wij doen dat voor de onafhankelijk
heid van ons volksbestaan, voor de vrijheid,
die ons allen in het bloed zit... in een woord
voor het Vaderland. Ook hebben wij zegt
men enkele medeburgers booze tongen
beweren zelfs, dat het op groote schaal ge
schied is in de gelegenheid gesteld een
zoet winstje te halen door den handel in
absolute en conditioneele contrabande. Als
daardoor oorlog zou zijn uitgebroken, zouden
wij ons voer hen hebben laten neerschieten.
Ook zouden eerlijke handelslieden niet onpro
fijtelijk met de oorlogvoerenden en het
legerbestuur hebben gehandeld.
Wij weten, dat deze ruil tusschen het
vaderland eenerzijds en ons anderzijds, alge
meen als de natuurlijkste zaak ter wereld
wordt beschouwd. Zeker op l Augustus,
toen wij naar onze standplaatsen marcheerden
door de drukke straten van Amsterdam, een
onzekere toekomst tegemoet wie onzer
wist te zeggen, of hij ooit de hoofdstad
terug zou zien ? heeft een enkele
sentimenteele vrouw een traan uit haar oogen
gepinkt. Maar, nu i Onze jongens" heeten
wij met een lieven, bijna gezelligen naam,
men lacht om ons soldaatje-spelen, grappige
briefkaarten beelden ons af als halve idioten,
de Nederlandsche vrouwen geven ons een
bivakmuts, haar sympathie en een kalender
(misschien krijgen wij er in 1916 nog een
een kalender, meen ik); de S. D. A. P.
vereert ons in de Tweede Kamer met een
motie... ieder doet dus naar vermogen, wat
hij kan. Men prijst onze houding, roemt
onzen goeden geest, men vleit ons als een
min of meer gevaarlijk en kwaadaardig dier,
dat zoet gehouden moet worden.
Wij vragen om dat alles niet, wij bedelen
om geen dank, wij blijven het vaderland
trouw ook zonder dat alles. Maar als de
dienst achter den rug is, het vaderland ge
red, als de bedrijven weer bloeien, nieuwe
ondernemingen in dezen tijd zorgvuldig
voorbereid nieuwe winsten beloven,
nieuwe belastingen ons ook ons toe
lachen, wat zal men dan voor ONS doen,
die geen steuncomitéhebben lastig gevallen?
Wij krijgen waarschijnlijk een herinnerings
medaille, een speech in de kamer, een motie
van de S. D. A. P., een hoofdartikel in de
bladen, een hoerahtje op straat, een couplet
in een revue, een aanslagbillet voor de
oorlogsbelasting.
Als wij dan vragen, hetgeen wij in dit
artikel willen duidelijk maken, zal men ons
ondankbaar naemen, waarschijnlijk zullen
wij genegeerd worden of zal men ons wijzen
op het voorbeeld van Jan de Wit en
Oldenbarneveld, die het vaderland redden en door
onze voorvaderen werden onthoofd. Weest
blij" zal men zeggen dat wij anders
zijn dan zij: wij zijn dankbaar en laten u
het leven, ondankbaren."
de reusachtig donkre nacht stond voor ons,
en wij, wij zagen hem niet.
De zonne lachte, het licht speelde over
de dingen, hoe zou er dan iemand maar
vermoed hebben wat er ging gebeuren, wat
zoo dicht nabij was ?
. * *
De menschen waren opgewekt, het weer
was mooi en warm en ze gingen blij over
straat en landweg.naar de kerk, terwijl de
luidende klokken hen uit de verte riepen
voor de mis.
Die rustige stemming lag over heel België,
zoowel over dorpen als over steden.
Gent met zijn fiere oude gebouwen en zijn
vreemde kleine straatjes was wat eenzamer
dan anders, omdat het warm en zomer was
misschien.
Gent was stiller nog dan anders, er gingen
minder menschen langs de straten, maar
nooit leek mij de stad zoo schoon, zoo in
getogen, levend haar eigen stemmingsleven.
Uit de statige torens luidden de klokken,
zwaar, feestelik, dat men het in hunne stem
hooren kon, dat het Zondag was. Roeland
ook was erbij en zijn stem klonk boven de
andere uit, ik herkende haren zuiveren bron
zen klank, waarbij de lucht dreunde. Ik moest
denken hoe zij deelmaakte, die stemme, een
levend deel was van Vlaanderen's roem.
Het is zij die tot onze vaderen sprak, die
onze vaderen ten strijde riep in dagen van
dreigend gevaar.
Wat hadden zij u lief..., wat hebben wij
u lief, o klokken van het groote lieve vader
land. Ons ook, hebt gij gewekt uit den
langen slaap waarin wij Vlamingen gedom
peld waren. En zegdet gij niet:
Als ik kleppe is er brand.
Maar als ze mij luiden
Dan is er storm
In Vlaanderland.
Ik voelde hoe het verleden voortleeft,
zijn eigen leven in een onzichtbare wereld
rond het oude Belfort en Sint Baafs en
het G ra venkasteel. Ik hoorde het wanneer
de oude klokken luidden. Die oude klokken
die de stemmen van ons roemrijk verleden zijn.
. Ik hief fier het hoofd omhoog, mijn
vlaamsche bloed klopte sneller. Het deed mij zoo
goed naar die machtige tale te luisteren.
Ik zag de Klauwaerts leven in hunne stede,
En onze zaken dan, ome schulden, onze
lasten, onze practijk, onze winstderving,
onze stilstand en achteruitgang?
Thans is het nog tijd te betopgen nu
deze en gene nog Voelt, dat 300,000 soldaten
zich dagelijks opofferen voor de circa
6,000,000 T- dat Wij, die financieel schade
hebben geleden door ons verblijf onder de
wapenen, die geen ondersteuning hebben
genoten van een of ander comité, RECHT
hebben op schadevergoeding, zoogoed als
de grondeigenaar, die schadeloos wordt ge
steld voor de onteigening van zijn terrein
ten algemeene nutte, zoogoed als de eigenaar
van een automobiel en een paard voor het
gemis van zijn bezitting, die in de meeste
gevallen slechts luxe was.
Of heeft onteigening van arbeids- en werk
kracht minder te beteekenen dan onteigening
van lichamelijke goederen? Men geve ons
deze schadevergoeding naar billijkheid in
contanten n vervolgens vrijstelling van be
lastingen nu en gedurende geruimen tijd na
de mobilisatie. Alleen op die manier zullen
wij, die thans ons opofferen voor aller heil,
niet de dupe worden van onze offervaardig
heid. >
Jaagpad 85, Abcoude.
J. K. H. BREMEKE
D. G. DIJKSTRA
Mr. L. G. KORTENHORST
J. PRINS
imimiiiiiiiiiiiMMitiiiii
Woldemar Voigt
Prof. Woldemar Voigt, hoogleeraar in de
natuurkunde te Göttingen, buitenlandsch lid
der Akademie van Wetenschappen te Amster
dam, heeft voor de docenten der Universiteit
te Göttingen eene voordracht gehouden, die
met toestemming van den schrijver hieronder
gedeeltelijk wordt afgedrukt. On'der de na
tuurkundigen van den tegenwóordigen tijd
neemt Voigt eene zeer belangrijke plaats in
door zijn onderzoekingen over de natuur
kunde der kristallen, en ook door theoretische
onderzoekingen in vele andere hoofdstukken
der physika, in het bijzonder over het ver
band tusschen licht en magnetisme.
Als jong officier heeft Voigt den oorlog
1870/71 in Frankrijk meegemaakt. Zijn ge
matigd betoog zal men op vele plaatsen
met instemming lezen en daarbij niet mogen
vergeten, hoe moeilijk het moet zijn het
innerlijk evenwicht te bewaren bij een conflict
tusschen de eischen van het nationaal gevoel
en den wensch om de internationale betrek
kingen in de wetenschap niet verloren te
doen gaan. Waar zoovelen zich door harts
tocht ook in hun woorden laten meesleepen
en alles schijnt vernietigd te zullen worden,
kan een verzoenend v/oord zooals dat van
ik zag ze gaan met hunne leeuwen-schilden.
Ik zag de gilde-ylaggen wapperen, de leeu
wen worstelend in den zomer-wind en,
klokke Roeland zong!
Hoog en ver klonk zijn zang en als breede
baren, als golven van klank gingen de zware
tonen door de lucht.
Een vreemde hoogdag leek het mij te zijn.
Ik luisterde welgemoed. Het weer was klaar,
de hemel zonder wolken, en, buiten Roeland's
stemme, alles rust-stil. De aarde zweeg.
Profetisch-grootsch en prachtig was die
zomerdag.
Ik luisterde en de stem, die eerst mijn
ooren betooverde, drong nu ook in mijn
hart en ook in mijn geest. Dan maar ver
nam ik dat het iets buitengewoon was wat
Roeland heden vertelde. Het was me of hij
een wonder plechtig verhaal deed en naar
iemand zocht die het mocht verstaan. Het
moest erg ingewikkeld zijn en vol van allerlei
fantastische noodlottige dingen, maar die mij
niet duidelik werden. Het scheen een lang be
waard geheim dat hij eindelik toch zeggen
moest en smartvol Was, want zijn taal beefde.
Ik luisterde.... Ik luisterde lang, en op
het laatste werd het mij klaar.. .: Klokke
Roeland luidde!
Er gebeurde iets vreemds, ondenkbaar.
Roeland luide bevend en alsof hij schreide.
Op eens klonk er iets pijnlik in de bronzen
stem, er kwam iets dof en krijschend in als
van een ijselik scheuren. Dan een jammerlik
gekreun, eenige bonzen nog en alles had
opgehouden.
De zon die scheen, maar over alle dingen
was droefheid gekomen. Een groot leed
ontstond in mij.
Ik had het gehoord, ik had het werkelik
gehoord wanneer ik daar in de schaduw
van de St. Baafskerk stond, met mijn ziel
naar het verleden gekeerd.
Ik wilde het niet gelooven.
's Avonds was het bevestigd: Terwijl men
ze luidde 's morgens voor de mis, was
Klokke Roeland gebarsten.
O smartelike herinnering, Roeland's harte
heb ik hooren breken in een jammerlike
klacht, in een laatsten snik.
Schreiend en snikkend is ze gestorven,
terwijl haar groot. Vlaamsch harte brak.
Is dat een teeken geweest ?... een
wonderbare teeken ?
Voigt, voor ons ten minste de hoop laten
bestaan op de mogelijkheid van een spoedig
opnieuw aanknoopen der genoemde relaties
na afloop van den oorlog.
Prof. Dr. P. ZEEMAN
Vor 2 Jahren hatte ich den Vorzug, unsere
Hochschule bei dem Jubilaum der Royal
Society in London zu vertreten und dabei
einige Tage inmitten des Generalstabes der
englischen Naturwissenschaft zu weilen. Ich
habe dort wieder den tiefsten Eindruck von
der Grosse derwissenschaflichen Kraft von
England in Vergangenheit und Gegenwart
erhalten, zugleich auch einen freundlichen
Eindruck von dem erkennbaren Bestreben,
die deutsche Wissenschaft und ihre
Vertreter zu ehren und auszuzeichnen, trotz,
oder vielleicht gerade wegen der wenig
zurückliegenden Marrokowirren, und selbst
gegen die bei dem Fest bedeutungsvoll
vertretenen Franzosen.
Im Frühling des vorigen Jan r es nahm ich
als Abgesandter unserer Akademie an der
internationalen Tagung der Akademien in
Petersburg teil. Ich habe da sowohl in Pe
tersburg als in Moskau mit Ueberraschung
und Theilnahme das Heranbliihen eines
hoffnunjjsvollen, wissenschaftlichen Lebens in
der jüngeren Generation gesehen, vielfach
im Gegensatz zu dem Druck, den von oben
die Regierung bt. Ich habe mit Freude
bemerkt, dass, wahrend Russland politisch so
eng mit Frankreich verbunden ist, die Physik
in Rusland ganz berwiegend
vonDeutschland abhangt. Alle Physiker, mit denen ich
sprach, hatten einen Teil ihrer Bildung in
Deutschland gesucht.
Im Herbst des vorigen Jahres endlich war
ich Gast des in den letzten Monaten fter
genannten Herrn Solvay in Brussel bei einem
von ihm veranstalteten kleinen Congressfür
spezielle Fragen der Physik. Ich habe da
in Herrn Solvay einen wahren
Prachtmenschen, einen für die Wissenschaft
begeisterten und in grözstem Massstabe
opferwilligen Mann kennen gelernt und hahe einige
Tage in reger Wechselwirkung besonders
auch mit französischen und englischen
Gelehrten arbeiten dürfen.
Und jetzt gahnt zwischen uns und allen
diesen verehrten Mannern derunüberbr
ckbare Abgrund. So fest berzeugt wir sind,
dass Deutschland das Opfer eines
vorbereiteten Ueberfalles ist, der unsere Zertr
mmerung bezweckt so fest sind die Kollegen
innerhalb der uns feindlichen Volker von
unserer Schuld berzeugt da giebt es keine
Brücke, keine Ueberredung durch Gründe
der Logik. Berichten doch die Zeitungen,
dass die diesmalige Festsitzung der Pariser
Akademie sich vollstandig zu einer Anklage
gegen Deutschland gestaltet hat. So sind
edelste Kulturwerte zerstört und wir, die
Manner der Wissenschaft, zahlen mit ihrem
Verlust neben denjenigen Opfern, die wir
mit den andern Kreisen gemeinsam bringen.
Und doch, wie seltsam, finden sich in den
Kreisen der Friedensschwarmer und Traumer
nur wenig namhafte Forscher; gerade unsere
wissenschaftliche Arbeit, bei der es die
Aufdeckung der Wahrheit gilt, unbekümmert
darum, ob sie angenehm oder unangenehm
ist, sichert uns im allgemeinen vor
verschwommene Utopien. Unsere tiefste und
klarste Denker empfinden lebhaft national,
sind zum Teil, wie in 1813 auch jetzt geistige
Manner des Patriotismus.
Da kommt dann von selber die Frage: was
bedeutet uns international Arbeitenden, das
Wort: nationaler Patriotismus ? Nun ich
meine sehr, sehr viel, wenn wir vielleicht
auch in einem etwas anderen Sinne unser
schönes Lied: Deutschland, Deutschland
BER ALLES ! singen, als manche andere
tun mogen. Das liebe Lied ist uns darum
nicht minder rührend und teuer, als das
Zeugnis eines tiefen Glaubens und Vertrauens
auf unser Volk aus einer Zeit, wo die Lage
Deutschlands für diesen Glauben wahrlich
wenig Grund bot.
Aber wer in reiferen Jahren mit offenen
Augen im Ausland gereist ist, und sich
ernstlich bemüht, sich zu belehren, der weiss,
dass wir auch von den Völkern, die uns
gegenwartig auf Tod und Leben gegenüber
stenen, viel lemen können, besonders von
den alteren Kulturnationen England und
Frankreich. Es ist mir z. B. kein Zweifel,
dass der gebildete Franzose und Englander
n UMI uu i munt iiniiiiiiiiii n
Dagen zijn nog rustig over haar dood
gegaan, en dan zijn andere dagen gekomen.
Ja, zonnige dagen in zomerlucht; het land
was vol angst en gevaar, maar veel harten
waren vol wanhoop en rouw.
Dan zijn de oude helden in ons weer
opgestaan, dan is het kerelsbloed weer aan
het vloeien gegaan en met opgeheven hoofd
hebben wij het gemeenzame leed gedragen.
Klokke Roeland zal niet meer kleppen
over Gent, al is er brand, zal niet meer
luiden, al is er storm in Vlaanderland.
Hare Vlaamsche stem zal den Pruis niet
verwittigen, zij zal niet luiden voor den
barbaar, wanneer de legers der verbondenen
naderen zullen om Gent te bevrijden.
O Roeland, ons getrouw tot in den dood!
Wij Belgen allén zullen uwe tale nog hoo
ren, wij hebben u verstaan. En tot de laatste
Pruis in ons land zal zijn zult ge luien, on
ophoudelijk luien in ons Belgenhart.
En zij van ons die in angst gestoken zijn
en wachten met zwoegend hart, zij zullen
de stemmen ontwaren in de ballingschap.
En in het hart van degenen die het won
derbare luien gehoord hebben, zal het rustig
worden.
Zij zullen van tusschen ons opstaan, en
met klare oogen en kalm gemoed zullen zij
een laatsten keer onze hand drukken. Dan
zullen zij trotsch en besloten van ons heen
gaan naar ginder toe; naar het nietige, het
dierbare plekje grond, verdronken Yser-land
en duinen waar Albert de dappere schoone
koning strijdt en lijdt, en Elizabeth de
goede, de zachte koninginne, troost en hoopt
en heelt!
*
* *
O gij die Roeland hebt verstaan, aan
schouw ons edel koningspaar en gij zult
met een groote kracht vervuld worden. Gij
zult in uw boezem het kloppen voelen van
een leeuwenhart.
Mijn broeders, staat op en volgt uw koning.
Hebt deel aan zijn strijd en zijn streven voor
het recht en gij zult ook deel hebben in
zijn glorie.
Verdrijft den vijand uit ons land, uit het
vrije land, dat gij van uwe vaderen hebt
geërfd en waarvoor zij hebben gestreden
en geleden. Wij hadden hun de vrijheid en
het geluk te danken. Vergeet ze niet, duld
den Deutschen an sichern Takt, jder eine
besondere Frucht alter Kultur darötellt im
allgemeinen berlegen ist.Ebenso ist mir nicht
zweifelhaft und wird durch sachverstandiges
Urteil bestatigt, dass der Verlust aii
Popularitat, den wir in Italien zu beklagen haben,
zu nicht geringem Grade auf der Antipathie
beruht, den ein Teil der sogenannten
gebildeten Deutschen, die sich alljahrlich dort in
Schaaren zeigen, eben durch jenen Mangel,
dem an alter Kultur gebildeten italienischen
Volke einflösst.
Geben wir dergleichen aber willig zu, so
ist uns Patriotismus dennoch kein leeres
Wort. Es bezeichnet uns den Glauben, dass
unserem Volke von der Vorsehung
eigenartige Krafte und Gaben verliehen sind,
die dasselbe zur Lösung eigenartiger
Auffaben bestimmen und befahigen;
derG/aaen, dass die Lösung dieser Aufgaben im
Interesse der ganzen Menscheit liegt, und
dass ein anderes Volk ihnen eben diese Lösung
nicht zu geben vermag; die Ueberzeugung,
dass die Ausbildung und Betatigung dieser
Krafte ein freies, nationales Leben
voraussetzt, und dass ein solches für unser Volk
auch ein ahnliches Mass wirtschaftlichen
Gedeihens verlangt, dessen sich andere V
lker ahnlicher Grosse erfreuen. Endlich den
Entschluss, eine solche Lage unseres
Volkes, in der es seine Eigenart voll aus zuwirken
vermag, mit allen seinen Kraften durch zu
setzen und zu bewahren.
Dass nun ein solches Durchsetzen einem
Volke, dass verspatet in den Wettbewerb
tritt, nur durch besondere Kampfe und Opfer
möglich sein wird, ist uns völlig klar. Mir
scheint eine der wichtigsten Lehren, die wir
aus der Geschichte erhalten, die kurzèbrutale
Sentenz zu sein: Volker lerne nur durch
Schlage, seien es nun solche, die sie
austeilen, oder die sie erhalten.
Die Kriege von 1864 bis 1870 haben der
Welt und uns selbst berraschend offenbart,
was wir vermogen, der jetzige Krieg ist
eine ernste und entscheidende Probe darauf,
wieviel wir an den damals gewonnenen
Erfolgen dem Glück verdankt haben,
wieviel unserer eigenen Kraft, weiter eine Probe
darauf, ob die Ansprüche, die wir seit dem
in der Welt erhoben, unserem wirklichem
Vermogen nicht nur der militarischen und
wirtschaftlichen Macht, sondern auch der
Statke unserer sittlichem Kraft, unserer
Opferwilligkeit, unseres nationalen
Empfindens entsprechen.
Bleibt uns der Sieg, so werden hoffentlich
unsere Gegner daraus lemen, dass es nicht
in ihrem Interesse ist, Deutschland zum Feinde
zu haben. Aber auch wir werden aus der Welt
von Feinden, die sich gegen uns vereinigt hat,
und aus den schweren Schlagen die sie uns ver
setzt, lemen mussen-, werden zusehen mus
sen, ob von uns immer geschickt operiert
worden ist, ob unnötige Herausforderungen
vermieden, ob berechtigte Ansprüche
geschont worden sind.
Sollten wir unterliegen, und es ware meiner
Uberzeugung nach Ubermut, diese furchtbare
Möglichkeit ganz ausschliessen zu wollen
so würden wir aus einem schweren Geschick
lernen mussen, dass unsere Ansprüche
grösser gewesen sind, als- unser Ermögen.
Aber wenn unser Volk' das ist, was wir
von ihm glauben, kann es auch unter der
grausamsten Behandlung, auf die wir im
Falle unseres Unglückes rechnen mussen,
national nicht zu Gründe gehen. Würden wir
auch in unsere Weltstellung wieder um 50
Jahre zurückgeworfen, würde uns die Frucht
langer, fleissiger, zielbewusster Arbeit mit
unseren Koloniën geraubt, und würde un
ser nationaler Wohlstand vernichtet, wür
den vielleicht erneut deutsche Provinzen
unter fremdes Joch gezwungen : Unser Volk
ist nicht meljr das von vor 50Jahren! Wir
haben an nationalem Empfinden und an
Einheitsgefühl in der Zwischenzeit machtig
zugenommen. Der gegenwartige Krieg wird,
so boffen wir, dazu beitragen die in unserem
Volke vorhandenen Gegensatze von
Konfessionen, Stammen, Parteien noch weiter
zurückzudrangen, auch wohl die Spannung
zwischen oben und unten zu mildern.
Erscheinen einerseitsRegierungsmassregeln, die
ehedem schwer bekampft würden, jetzt auch
extremen Parteien weise und notwendig, so
haben umgekehrt die Regierenden gesehen,
dass es vaterlandslose Parteien in Deutsch
land nicht gibt. Das wird, so sind wir
berniet dat de Pruis hun graf onteere. Verdedigt
de aarde waarin de vaderen rusten. Ver
dedigt het land waar uwe broeders slapen
en waar zooveel dierbaar bloed vergoten
werd.
Ten strijd, mijn broeders, zooals de Vla
mingen van het grootsch verleden, ten strijd
voor het recht. Wij begeeren niet, wat niet
het onze is, geen rijker buurman's goed noch
land. Wij willen geen tot onze slaven maken,
maar wij zullen ook geen slaven zijn.
Het oude Vlaamsche bloed dat door onze
harten vloeit en is geen slavenbloed.
Jonge Belgen, jonge Leeuwen, wij hebben
vertrouwen in u. Ons heilig geworden land
zult gij bevrijden. Wij zullen werken en alles
Weer tot het onze maken zooals vroeger;
wij zullen tevreden zijn, want we zijn ons
verleden geluk bewust geworden.
Sta op, bevrijdt het land waar uwe moeder
u baarde en u wiegde; waar uwe
kindertranen hebben gevloden, waar gij zelve
lief had en lijdde.
Bevrijdt het kleine land waar bij iedere
stap een herinnering opdoemt, ga, gij zult
ze ontmoeten op uwen weg de herinnering
en, die trouwe wezens die wij zelf eens
schiepen, en zij zullen uwe ziel sterker
maken nog!
Maakt ze weer vrij de plaats waar wij
hebben gebeden, de plaats waar onze kerken
stonden, zoodat wij ze weer opbouwen mogen
in vroomheid en in liefde.
België's zonen, de velden zien rood van
het edele bloed. Er ligt een vreemde
toovermacht op de wijde Vlaamsche verten ; voelt
ge niet hoe ze u aantrekt, voelt ge niet dat
ge gaan wilt, dat ge gaan moet, kinderen
van het eeuwige vrije Belgenland!
En hoort gij niet dat luien, dat onop
houdelijk luien in uw hart?
Het is Roeland die niet slapen kan, die
geen rust en vindt in den dood zoolang gij
allen niet staat bij de vlag, ten strijde gereed.
Het is Roeland die u wekt uit de smart
en den angst der ballingschap. Sta op, België
hoopt en wacht op u.
Luistert in de donkere dagen en de
slaaplooze nachten.
Hoort gij het, hebt gij het verstaan, dat
wanhopige luien, dat vreemde luien in den
nacht ? .,.
Baarn, Jan. 1915 MAGDA PEETERS