Historisch Archief 1877-1940
7 Febr. '15. No. 1963
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
LA LETTRE DU GENERAL TURC.
ENVER PACHA
VKTOIRE.
Daar gaan ze me zoowaar de Dardanellen nog afnemen!
ARMES PARLANTES
On aund»4* Bfrtit.
L'L'nrvïrii!* de Bonn, I* frsnd M&lrt de
la cullur* (crmunUlUï, tonfvrél* (Htc
hm«irtfi(Hje J« ductwir A M. Kriiw rt
M, Kau?tnbes«r, «>n cotlwbMWWu-, puur
canon <fe /a Jfu/ftir.
« Mes chères femmes,
w Je vous cris de Russie, oünous venons justement de nous rendre... <
Fransche caricaturen
We lossen heden de belofte der vorige week in door enkele carica
turen weer te geven, door een onzer uit Parijs medegebracht.
Fransche caricaturen zijn doorgaans wel zoo vanzelf sprekend, dat
zij geen toelichting behoeven. Ieder begrijpt b.v. de woordspeling,
welke onder het caricatuur-portret van keizer Frans Jozef is gezet,
herinnerend aan het cafë-chantantlied in Ie Père la Victoire", ook de
stoute parodieën op den kroonprins, op den Duitschen generaal die
niet bemerkt, hoe de Fran-schen hem in het ootje nemen, op Enver
Pacha zijn duidelijk genoeg. Guitig leek ons de vermenschelijking"
van den Eiffeltoren, scherp en bitter de parodie op Duitschlands
Beschavingsmissie".
We hebben slechts een kleine bloemlezing gegeven uit de rijke
verzameling, uit Parijs medegebracht. Zij levert echter wél het bewijs,
dat l'esprit Qaulois" trots den verwoeden strijd nog niet is verdwenen.
LEUR KRONPR1NZ
T pas <j dim... c'esl un chef.
IHIMIIllH'MIIIIll
MiilimimiimiiHHiM
Vrije beweging van kapitaal als
middel tot voorkoming van oorlog
door NORMAN ANQELL
(Ralf Norman Angel Lane)
(Het volgende is voor De Amsterdammer",
de vertaling van een praeadvies, door Norman
Angell geschreven voor het 3e internationaal
congres voor den vrijhandel (dat van 8?11
September 1914 te Amsterdam zou zijn ge
houden, indien de oorlog niet was uitgebro
ken) naar aanleiding van de vraag:
In hoeverre kunnen door internationalen
vrijhandel de oorzaken van internationale
oneenigheden worden uit den weg geruimd?"
Het lijkt mij van groot belang, dat van
de denkbeelden van Norman Angell zooveel
mogelijk wordt kennis genomen, pok in ons
land, waar men nog zoo dikwijls de op
vattingen hoort verkondigen, welke hij be
strijdt. Gaarne heb ik dan ook gebruik ge
maakt van des schrijvers vergunning, eene
?vertaling van zijn praeadvies openbaar te
maken.
Daar evenwel het stuk te omvangrijk was
om in zijn geheel in dit weekblad te worden
geplaatst, moesten enkele bekortingen worden
aangebracht, waardoor naar ik vertrouw
aan de waarde van het stuk niet te veel
afbreuk is gedaan. Wie echter den
leven?digen, dikwijls ironischen en steeds boeienden
stijl van den schrijver van The great illu
sion" kent, zal begrijpen, dat het dikwijls
moeilijk is in eene vertaling van een zijner
geschriften meer dan eene flauwe afspiege
ling van het oorspronkelijke te geven.
Mr. C. D. SALOMONSON.
In de eerste dagen van den automobiel
trachtte een schrijver in een Londensch
nieuwsblad aan te toonen, dat zij, die deze
mechanisch voortbewogen voertuigen be
groetten als voorboden van eene omwen
teling in den aard van het verkeer op straten
en wegen, blijkbaar niet wisten, dat derge
lijke voorspellingen reeds 60 a 70 jaar ge
leden werden gemaakt, toen een geregelde
dienst van stoomwagens" bestond op den
weg tusschen Londen en Brighton. De toen
gemaakte voorspellingen, dat het paard"
van onze openbare wegen zou verdwijnen,
zijn niet uitgekomen; waarom zouden de
tegenwoordige verwachtingen meer kans
op vervulling hebben?
Indien deze schrijver in den tijd van
James Watt geleefd had, zou hij dezen on
getwijfeld hebben uitgelegd, dat zijne uit
vinding waardeloos was; immers lang vór
de stoommachine van Watt kende men
Newcomen's stoompomp, (om van nogandere
vinden Ie zwijgen), zonder dat in den aard
der engelsche nijverheid door die machine
een wezenlijke ommekeer was gebracht.
Ik haal dit aan om aan te toonen, dat eene
theorie of eene uitvinding of een stelsel nog
niet onvruchtbaar moet worden geacht, ook
.al treedt de practische toepassing ervan niet
terstond in werking en al kunnen zij niet
terstond als bij tooverslag oude methoden
vervangen.
De voorstelling van staten als met elkaar
op handelsgebied concurreerende corporaties,
wordt in onze dagelij ksche gesprekken en
gedachten opgenomen als eene, waarvan de
juistheid van zelf spreekt. Zelfs door paci
fisten hooren we dikwijls de hoop uit
spreken, dat de ruwe strijd met de wapenen
mag worden vervangen door den
vriendschappelijken, niet-bloedigen handelsstrijd, de
concurrentie in oorlogstoerusting, door con
currentie in nijverheid. Wij vernemen, dat
Engeland bezig is zijn commercieel over
wicht" te verliezen tengevolge van de mede
dinging van andere staten op de wereldmarkt;
anderen weer vertellen ons, dat Europa"
als n geheel wordt bedreigd door de
toenemende kracht van de concurrentie van
Amerika"; nog anderen verkondigen, dat
onze industrie gevaar loopt van te worden
vernietigd door de goedkoope werkkrachten
van het Oosten".
Nu zijn evenwel deze phrasen en de door
die phrasen opgewekte voorstellingen van
met elkaar concurreerende en in botsing
komende eenheden of groepen niet alleen
de gewone uitingen van niet-gefundeerd
geredeneer of van slecht-gefundeerd cou
ranten geschrijf over internationale politiek
en economie, maar bovendien worden zij
in economische werken, die aanspraak maken
op groote belangrijkheid, noch aangevallen,
noch verontschuldigd, noch verworpen.
Wij behoeven slechts een oogenblik na
te denken om in te zien, dat de voorstelling
volstrekt niet opgaat.
In de eerste plaats zijn staten (behalve
wat betreft het brievenvervoer en, in som
mige gevallen, de lucifers en de tabaks
industrie) volstrekt geen commercieele licha
men, doch staatkundige en administratieve
corporaties, met functies van denzelfden
aard als die van onze dorpen, steden, of
provincies en Duitschland is evenmin de
concurrent van Engeland als Birmingham
van Sheffield.
Niet de Staat is eigenaar en exploitant
van ertsgronden, of landhoeven, of fabrie
ken, op de wijze als de staaltrust
winplaatsen van grondstoffen in eigendom heeft. De
Staat doet slechts politiedienst ten behoeve
van de werkelijke eigenaren en waarborgt
hun het rustig bezit. En die werkelijke
eigenaren, de aandeelhouders, kunnen
ook buitenlanders zijn. (Het enkele feit,
dat het gebied van staats-adviinistratie
wordt uitgebreid of ingekrompen door
het proces, dat wij verovering" noemen,
heeft weinig meer directen invloed op
economische vraagstukken, zooals de be
schikkingsmacht der betrokken volkeren
over de grondstoffen, dan de uitbreiding
van het gebied eener stad door annexatie
van aangrenzende voorsteden zou hebben
op den handel en de nijverheid van de bur
gers dier steden. De groote omvang van
een administratief gebied kan soms zeer
goed een bepaald economisch nadeel ople
veren, zoowel wat een stad als wat een
land betreft.)
Doch dit geeft nog maar een klein
gedeelte van de onjuistheid weer, waar
toe men komt door een staat te be
schouwen als een handelsvennootschap; het
is al even verkeerd de verschillende naties
te beschouwen als economische eenheden
op het gebied van internationalen handel.
Wij spreken van en gelooven aan een
duitschen handel", die op de wereldmarkt
concurreert met een engelschen handel"
en wij stellen ons daarbij voor, dat Engeland
verliest wat Duitschland wint en omgekeerd.
Doch zulk een strijd bestaat niet, evenmin als
een engelsche" of duitsche" handel in
bovenbedoelden zin bestaat. De zaak van
een ijzerfabrikant te Birmingham kan even
goed te gronde gaan door de concurrentie
van een ijzerfabrikant te Essen als door die
van een ijzerfabrikant te Glasgow, Belfast
of Pittsburg; maar bij den tegenwoordigen
toestand van verdeeling van arbeid in de
wereld is het ongeveer even juist om te
spreken van Grootbrittanje, lijdende door
de concurrentie van Duitschland," als het
zou zijn om te spreken over blondharige
menschen, die lijden door de concurrentie
van zwartharige menschen of van de be
woners van even-genummeide huizen, die
uit hunne zaken worden gestooten door de
bewoners van oneven-genummerde huizen !
De grens der economische groepen loopt
dwars door de staatkundige grenzen heen,
doch valt niet er mee samen.
Wat bedoelen wij met duitschen" handel
op het internationaal terrein ? Neem een
ijzerfabrikant te Essen, die locomotieven
maakt voor een spoorweg in een Argentijnsche
provincie, (waarvoor het kapitaal in Parijs
is bijeengebracht), aan welken spoorweg be
hoefte is ontstaan voor den uitvoer van wol
naar Bradford, waar het bedrijf is uitgebreid
tengevolge van verkoopen in de Vereenigde
Staten van Amerika, welke weer te danken
waren aan hooge prijzen, die men daar kon
maken als gevolg van de ontwikkeling van
den landbouw in het Westen, waardoor nl.
heidegronden in cultuur gebracht en aan
de schapenteelt onttrokken werden. Ware
het geld niet gevonden in Parijs (wat
wellicht te danken is geweest aan goede
wijn- en olijfoogsten, die voornamelijk in
Londen en New-York werden verkocht),
en had de Bradfordsche fabrikant de
wol niet noodig gehad (hij had nl. een
markt gevonden voor wollen dekens bij
de mijnarbeiders in Montana, die koper
bearbeiden voor een telegraafkabel bestemd
voor China, welke kabel weer noodig werd
omdat de door de aanmoediging der
Chineesche Republiek in de hand gewerkte
ontwikkeling oorzaak werd, dat chineesche
couranten telegrammen uit Europa gingen
afdrukken); waren al deze factoren, en een
geheele keten van dergelijke over de geheele
wereld met elkaar samenhangende factoren
er niet geweest, dan zou de ijzerfabrikant
te Essen niet in staat zijn geweest zijn loco
motieven te verkoopen. Hoe kan men dien
handel dan beschouwen als een deel van
den handel van Duitschland", welke in
concurrentie is met den handel van Enge
land" of van Frankrijk" of van Amerika"?
Waren de engelsche, fransche en
atnerikaansche handel er niet geweest, zoo zou die
duitsche" in 't geheel niet hebben bestaan.
Men kan zeggen dat, indien men had kunnen
beletten, dat de bestelling aan den
Essenschen ijzerfabrikant was gedaan, de loco
motieven door een engelschen fabrikant
zouden zijn verkocht. Maar de groep duitsche
werklieden, die een bestaan vindt tengevolge
van den argentijnschen handel, houdt door
haar verbruik van koffie eene plantage in
Brazilië staande, die hare machinerieën uit
Sheffield betrekt. De vernietiging van het
bedrijf in Essen zou dus werk kunnen geven
aan een engelschen locomotieven fabrikant,
doch zou gelijktijdig werk hebben ontnomen
aan een engelschen fabrikant van
landbouwwerktuigen. De economische belangen, die
erbij betrokken zijn, groepeeren zich onaf
hankelijk van de groepeeringen volgens
nationaliteit.
Toen het bij het uitbreken van den
Amerikaanschen burgeroorlog er naar leek,
dat de Unie op het punt stond uiteen te
vallen, gaven vele Engelschen zich maar
weinig moeite om hunne groote voldoening
over dat vooruitzicht te verbergen. Evenwel,
het allereerste gevolg van die dreigende
ontbinding van een vreemden staat was de
gedeeltelijke ondergang van eene groote indu
strie en hongersnood onder tien duizenden
werklieden in ons eigen land! Dit duidelijk
bewijs van het bestaan eener onderlinge
afhankelijkheid der volkeren was een nieuwe
nagel aan de doodkist der oude opvattingen.
In 1860 behoorde het nog tot de britsche
politiek behoorde het nog tot de opvat
tingen van de mannen, die Groot Brittanje
bestuurden de ontwikkeling der Ver
eenigde Staten tegen te gaan. Wat is er
heden van die politiek overgebleven? Wie
gelooft nog dat een welvarend Noord Amerika
een gevaar is voor ons land?
De vlucht van de moderne Duitsche nijver
heid is voor geen gering gedeelte te danken
aan de ontwikkeling van landen als
Rusland en Zuid Amerika; en die ont
wikkeling is ruimschoots met fransch geld
tot stand gebracht, sinds Frankrijk niet
voor eene toenemende bevolking behoeft
te zorgen en dus kapitaal heeft vrij ge
kregen voor belegging in 't buitenland,
waar het eigen kapitaal wordt in beslag
genomen door de opvoeding van kinderen
en hunne vestiging in de maatschappij. De
politiek, die men in 1870 aan Bismarck toe
schreef waarschijnlijk ten onrechte om
Frankrijk als economische factor uit Europa
te doen verdwijnen, zou voor het eigen land
noodlottig zijn geweest.
De fransche politiek na den oorlog was
op haar beurt gericht op de versterking van
Rusland, met de bedoeling den invloed van
Duitschland tegen te gaan, en met dat doel
voor oogen moedigde zij tot belegging van
fransch geld in Rusland aan; evenwel met
dit gevolg, dat de duitsche nijverheid in
Rusland is toegenomen van 15 tot 45 pCt.
Duitschland beheerscht Rusland op handels
gebied, dank zij fransch geld en dank zij
der juist tegen Duitschland gerichte politiek!
Dezelfde factoren speelden een blijkbaar
overwegende rol in de buitenlandsche politiek
van Engeland, b.v. in de gedragslijn tegen
over Duitschland in 1911. Dat de afhanke
lijkheid der duitsche industrie van de
algemeene rust in Europa, het feit, dat eene
ernstige verstoring van het credietwezen
den staat op zijne grondvesten zou doen
schudden zeer zwaar woog voor Duitsch
land bij het vaststellen zijner buitenland
sche politiek in Augustus van dat jaar, is
zeker; dat het de beslissende factor was
is waarschijnlijk; de belangen, die door ee '
verstoring werden bedreigd waren imm ne
van zoo overwegend meer gewicht, daners
belangen, welke die verstoring zou moeten
bevorderen. Intusschen is het opmerkelijk
dat zelfs de duitsche staatslieden niet uit
zich zelf dit hadden ingezien; de leiders
der duitsche finantieele wereld moesten tus
schen beide komen om den duitschen mi
nister van buitenlandsche zaken den omvang
der bedreigde belangen geheel te doen inzien.
Toen onlangs tengevolge van de uitbrei
ding van het fransche leger de uitschrijving
eener groote militaire leening te voorzien was,
mislukten de onderhandelingen over de over
name van zekere zuid-amerikaansche obli
gaties in Parijs. De markt was niet in staat,
die fondsen op te nemen. Maar daardoor
moest worden afgezien van den bouw van
zekere dokken, waarmee verschillende groote
engelsche firma's gedurende jaren zouden
zijn bezig geweest en waardoor aan dui
zenden engelsche arbeiders werk zou zijn
gegeven. De last der bewapening van het
fransche leger wordt dus niet uitsluitend
door de fransche boeren gedragen: ook de
engelsche arbeider draagt mee.
Naarmate het feit van onze onderlinge
afhankelijkheid duidelijker zichtbaar wordt,
zullen de oude opvattingen omtrent den
noodzakelijken belangenstrijd en de onvermijde
lijke vijandschap, waarop de tegenwoordige
politiek in Europa steunt, worden verdrongen.
En wanneer dan andere, meer met de wer
kelijkheid overeemstemmende opvattingen
ervoor in de plaats zijn getreden, zullen wij
de grondslagen voor eene betere europeesche
samenleving hebben Beleed.