Historisch Archief 1877-1940
IP.Itttt
Zondag 14 Februari
A°.1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRfUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. a KELLER, Secretaris,
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p, mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12*
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertenti6n van l?5 regels/l.25, elke regel meer . . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel .
Reclames, per regel
?0.25
,0.30
,0.40
- INHOUD
Blz. l: Frankrijk en wij, door v. H.
Landbouw en Fiscus, door J. Smid.
Buitenlandsch Overzicht, door G. W.
Kernkamp. 2: Uit de Parlementaire
Sfeer, door Kamer-raad. - In het Wild,
door Petronius. Feuilleton: In 't
vreemde land, door AndréSchillings.
3: Intern. Tribune: Havelock Ellis. De
Volkshuisvesting in 1913, door J. W. H.
Leliman. 5: Voor Vrouwen, door Elis.
M. Rogge. Uit de Natuur, door Jac. P.
Thijsse. 6: De Senembah-Maatschappij,
door H. H. Z. Dram. Kroniek, door
Henri Borel. Mgr. dr. Gisbert Brom,
door prof. dr. J. W. Beek. 7:
Speenhoff jubileert, door J. Steijnen. Vaes'
etsen in 't Rijksprentenkabinet, door
Plasschaert. Jhr. prof. dr. Jan Six,
door K. van Leeuwen. Mille Babbe,
door J. H. Rössing. 8: Muziek in de
Hoofdstad, door Sem Dresden. Een
Volkstooneel, door Simon B. Stokvis.
9: Financieele en Economische Kroniek,
door J. D. Santilhano. 10: Serenade
aan J. H. Speenhpff, door Labasky.
Onze Puzzles.?Prijsvraag.?Olympische
spelen, door W. P. Hub. v. Bleijenburg.
11: De vrijwillige landstorm en de diplo
matie, teekening van Joh. Braakensiek.
12: Schaakspel, door dr. A. G. Olland.
Damrubriek, door K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: De uitwerking van
Duitschlands bedreiging met zeegeweld op de
neutralen, door J. Braakensiek.
IIIIIJIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIII11IIIIII
Frankrijk en Wij
Nog dezer dagen bevatte het Fransche
weekblad Ruy Bias" de volgende
aardigheid:
Kind: Moeder, beginnen alle sprooKjes
met: er was ereis...?"
Mama, Neen, er zijn er ook, die beginnen
met: Holland bewaart de meest strikte
neutraliteit..."
Men kan dit een flauwe grap noemen;
een akelige insinuatie; enz.
Het blijft een feit, dat zulke dingen
nog door een groot aantal Franschen
als juist worden aanvaard.
Voor hen blijft Holland weinig meer
dan wat Le Journal" onlangs noemde:
an satellite embarassé''. Een oogen
dienaar van Duitschland, staatkundig
noch geestelijk eerlijk en onafhankelijk.
Nu weten, evenals wij zelven, de goed
ingelichte regeeringskringen, de
intellectuels etc. daar ginds al wel beter.
Gij hebt immers wel bemerkt, dat
L'homme enchaïné" nu reeds geruimen
tijd niet meer over Holland schrijft?"
was het eerste woord toen ik, dezer
dagen te Parijs, van den heer
Clemenceau nog eenige nadere verklaring van
zijn optreden zocht. Wij weten immers
wel, datde bevolking in Nederland Frank
rijk niet slecht gezind is..."
Dit is, o zoo, toch een geheel andere
toon! En over het geheel schijnt de elite
ginds nu eer verlangend, de verstand
houding met Holland te vernauwen.
Maar dit is nog lang niet zoo bij de
veelmondige pers, en bij de algemeene
opvatting, die, zooals mij herhaaldelijk
bleek, de Hollanders tijden lang gewoon
als met Duitschers gelijk staande, heb
ben aangezien". En behandeld. Anders
had men ons in zake het s.s. Tambora
ook niet zoo getracteerd.
Wij staan nog vaak ten aanzien van
zulke Internationale verhoudingen en
complicaties te naïef, en meenen er ge
noeg aan gedaan te hebben, wanneer
men met een zuiver geweten kan spreken
van die domme Franschen", en hun
sensationeele pers." Uit!
Neen, geheel niet uit. Nederland moet
er zich van bewust zijn dat het in deze
dagen nu eenmaal niet volstaan kan met
zich in de nauwgezetheid van zijne neu
traliteit te verkneukelen, en voorts in de
Europeesche statenfamiliën, huishou
den van Jan Steen! te leven in de
rol van ingénue, die ons langzamerhand
eigen was geworden.
Terwijl het voor ons in de eerste plaats
noodig is, tegenover de verschillende
natie's op achting en ontzag aanspraak
te kunnen maken, is het van niet
minder gewicht, die onder de volkeren
ook te genieten, en voor zoo goed te
worden aangezien, als wij zijn!
Buitenlandsche politiek, die met het
eerste tevreden ware, zonder zich om het
laatste te bekommeren, zou haar naam
niet verdienen.
***
Om meer dan een reden moeten wij
grooten prijs stellen op goede verstand
houding, vertrouwen en waafdeering in
het buitenland, in 't bijzonder Frankrijk.
Dat in dezen nog op het oogenblik
veel hapert, wordt reeds al te gevoelig ge
merkt door verschillende onzer aldaar
gevestigde handelsondernemingen, door
dien men met Hollanders zaken mijdt.
Maar het heeft ook nog meer in.
Bij geen een wenschen wij minder en
flauwer te heeten dan wij zijn. Maar bindt
ons door haar geest, haar gratie, haar
idealen, met de fransche natie van ouds
nog niet een bijzondere band, dien wij
niet geschonden willen zien, en zeker
niet door den onverdienden roep van
naar Pruisen's zijde over te hellen?
Eindelijk: De stemming der bevolkingen,
is in dezen tijd een der machtigste
zaken. De gouvernementen hebben hun
beleid voor een goed deel daarnaar te
bepalen en moeten vór haar hunne poli
tiek aannemelijk maken. Ook in den
verderen gang der dingen zal heerschappij
gelden.
Het is hierom voor een land in
de positie van het onze van groot ge
wicht, te zorgen, dat de openbare
meening in de verschillende landen, ons
moest respecteeren niet alleen, maar ook
ons inderdaad respecteert.
Dit is een sterke bescherming voor
onze belangen. En alweer in het
bizonder wat Frankrijk betreft. Welken
loop de zaken van den oorlog ook nemen
mogen, toch zal Frankrijk bij de latere
regelingen een beslissende invloed zijn.
Zoekt men de oorzaken van het onaan
gename verschijnsel, dan liggen die voor
een goed deel niet, maar in zeker opzicht
toch pok wel, aan onzen kant.
Er is natuurlijk allerlei, waarvan wij
ons weinig kunnen aantrekken; maar
dat vooral in Frankrijk zekere indrukken
wekt. Vooral in het door den oorlog ge
preoccupeerde Frankrijk, dat let op elke
attaché, die ons land nu eenmaal met
Duitschland heeft; mompelt, wanneer
aan onze legatie een naam op ow
verbonden wordt; en wanneer onze ge
zant een aangehuwd familielid heeft bij
de Duitsche diplomatie.
Aan zulke praatjes behoeven wij ons
zeker niet te storen! En wat kunnen zij
ook te beduiden hebben mits wij
maar flinke, uitgesproken Hollandsche
diplomatie voeren.
Wat de toespelingen van Clémenceau
betreft, bij alle geheimzinnigheid, waarin
hij zich hullen blijft, schijnen zijn arti
kelen twee punten van uitgang te hebben.
Ten eerste: zekere berichten omtrent
Duitsche tendensen ten onzent, onder
eene vorige regeering.
En: een aantal aanteekeningen van
vijandelijke militairen, door Fransche
officieren, op min of meer discrete wijze,
in de loopgraven bemachtigd, en
waarop de marschroute van het Duitsche
leger geteekend was. Volgens deze schets
jes zou de weg door Nederlandsch Lim
burg geloopen hebben. Een kwestie van:
Aardrijkskunde onvoldoende" bij de op
stellers, waarschijnlijk, meer niet.
En dan denken wij weer aan 't be
kende kaartje, dat ten onzent steeds het
kaartje van de ~,ülustraüon" heet,
maar dat al eerder in het veel meer
gelezen dagblad Matin" had gestaan, en
dat zoo gruwelijk veel misverstand heeft
veroorzaakt.
Omdat het, waarom heeft de Minis
ter het toch niet willen erkennen ?
van onzentwege veel te weinig energiek
is behandeld en tegengesproken.
* *
*
Het is zeer duidelijk, dat onze positie in
Frankrijk, waarschijnlijk onze geheele
internationale positie, wordt gehandicapt
door het ongelukkige beginsel onzer
Buitenlandsche Zaken om zonder rucht
baarheid voort te werken", zooals het
nog weer in de Memorie heet.
De hedendaagsche buitenlandsche poli
tiek verlangt integendeel, dat een land,
wil het prestige genieten, gepaste rucht
baarheid omtrent zijn beleid niet schuwe.
En vooral ten aanzien van Frankrijk.
Een treffend staaltje:
Toen voor eenigen tijd een Engelsche
en een Fransche vlieger over Zwitsersch
grondgebied gevlogen waren, verschenen
twee dagen later alom de telegraphische
berichten: De Bondsraad heeft bij de be
trokken Regeeringen legen deze schen
ding van zijn gebied geprotesteerd." En
nog vier dagen later de
Reutercomminiqué's: de Engelsche, «n de Fransche
regeering hebben aan de Zwitsersche
hunne verontschuldiging aangeboden."
Dit was Zwitsersche neutraliteits
politiek.
Juist toen ik te Parijs was, had de
Duitsche Zeppelin-raid tegen de Engelsche
Oostkust plaats, en de Parijsche bladen
brachten de kaartjes van de route dier
luchtschepen, gestippeld: heen over onze
Wadden, terug: over Sneek en Gronin
gen, zelfs.
Eh bien, que fera votre Gouverne
ment?" werd terstond van verschillende
kanten veelbeteekenend gevraagd.
Er kwam een los berichtje: naar
wordt gezegd, heeft de Hollandsche Re
geering te Berlijn inlichtingen gevraagd".
En dit is ook wel gebeurd.
Maar, voor zoover ik weet, is het nooit
ambtshalve medegedeeld, en van eenig
antwoord noch hier te lande, noch elders,
iets vernomen. Het geval is doodgebloed.
Dit is, onder precies gelijke omstandig
heden, Hollandsche neutraliteitspolitiek
zonder ruchtbaarheid".
Maar dan is het toch ook duidelijk
dat, vooral ook nog vergelijkenderwijs,
Nederlands positie aldus niet hoog ge
noeg gehouden wordt.
En wanneer men dan ook in 't alge
meen waarneemt, hoe bitter weinig aan
dacht er ambtshalve van Nederlandsche
zijde in Frankrijk blijkbaar gegeven is
en wordt aan daar te lande zoo ontzag
lijke machten als: het openbare leven,
de pers, de publiciteit. Wanneer tegen
over verschillende leidende personen van
de buitenlandsche politiek daar te lande,
onze gezant al in zeer weinig gelukkige,
of geene verhouding blijkt te staan.
Wanneer ook onder eigen landgenooten
in Frankrijk's hoofdstad, deze vertegen
woordiger zeer weinig waardeering heeft
weten te wekken. En men herleest dan
de verklaring onzer Regeering aan de
Tweede Kamer: dat Nederland het
voorrecht heeft in Frankrijk een hoogst
verdienstelijke en ervaren diplomatieke
vertegenwoordiging te bezitten," dan
vraagt men zich, gezien de resultaten,
wat dan wel van eene vertegenwoor
diging verwacht wordt, om verdienstelijk
te zijn.
Een, blijkbaar uit Den Haag, ingelicht
artikel in Le Temps, bracht overigens juist
dezer dagen een gelukkig voorbeeld, hoe
ons land wél van zich kan doen hooren.
* *
*
Boven werd het uiterst gewichtige
vermoeden aangeroerd, omtrent vroegere
tendentieuse invloeden ten onzent. Het
komt ook weer in het Fransche
Geelboek aan de orde.
Zijn de inlichtingen juist, dan doet
onze Regeering daarnaar thans een nauw
keurig onderzoek instellen, en zal het
resultaat eerlang worden gepubliceerd.
Zij zal, indien zij meent dit te kunnen
doen, de waardeering van het land naast
zich hebben in den wensch, de juiste
toedracht en de verantwoordelijkheden
vast te stellen, en te doen blijken van
een flinke, uitgesproken Hollandsche
politiek.
v. H.
Landbouw en Fiscus
Zal het jaar 1915 aan den belastingbetaler
nieuwe eischen stellen, inzonderheid geldt
dit voor vele landbouwers en grondbezitters.
De onlangs in het Staatsblad verschenen
wet van 19 December 1914 tot heffing eener
inkomstenbelasting maakt een eind aan de
vrijstelling, die de bedrijfsinkomsten van
den landbouwer tot dusver genoten, en heft
tevens het grootste deel van het voordeel
op, dat voor de grondbezitters voortvloeide
uit de bepaling der wet op de vermogens
belasting, krachtens welke kan worden
volstaan met de waarde der ongebouwde
eigendommen op te geven voor 20 X de
belastbare opbrengst, d.i. bij de tegenwoor
dige grondprijzen voor gemiddeld ongeveer
de helft der werkelijke waarde. Alleen voor
de aanvullende vermogensbelasting blijft die
aanslag voorloopig nog gehandhaafd.
Veel oppositie tegen het verlies van deze
voorrechten is van de zijde der betrokkenen
niet gevoerd. Blijkbaar gevoelde men te zeer,
dat de aanstoot, dien deze bevoorrechting
bij andere groepen der samenleving meer en
meer gaf, gegrond was en de heer Feenstra
kan wel gelijk hebben, waar hij bij de behan
deling der nieuwe wet in de Tweede Kamer
beweerde, dat met het oog op dien aanstoot
door vooraanstaande landbouwers zelf naar
wijziging verlangd werd.
De sedert ingetreden buitengewone om
standigheden, die, in tegenstelling met het
meerendeel hunner medeburgers, den meesten
landbouwers tot dusver meer voor- dan na
deel brachten, zullen er voorts ongetwijfeld
toe medewerken, dat zij, die ook thans den
fiscus weer liever hun deur hadden zien
voorbij gaan, het uit de nieuwe wet voort
vloeiende belastingbillet in betere stemming
in ontvangst nemen dan anders wellicht het
geval zou zijn geweest.
Intusschen mag er wel eens de aandacht
op worden gevestigd, dat de bovenbedoelde
privileges hoofdzakelijk slechts tot voordeel
strekken aan rijke grondbezitters; de belan
gen van het overgroote deel van den
Nederlandschen boerenstand zijn bij de opheffing
veel minder betrokken dan velen wel meenen.
Zij, die buiten het landbouwbedrijf staan, en
wellicht ook vele landbouwers zelf, hebben
ongetwijfeld veel teveel aandacht geschonken
aan de vrijstelling der landbouwbedrijfs
inkomsten en te weinig aan den te lagen
aanslag van het grondbezit in de vermogens
belasting. Daar verbetering der financiëele
uitkomsten van het landbouwbedrijf zeer
spoedig wordt omgezet in eene verhooging
van de waarde van den grond, is het eigen
lijke bedrijfsinkomen van den landbouwer,
zoowel in goede als in slechte tijden, be
trekkelijk klein en heeft de bloei van den
landbouw, die in de laatste jaren viel waar
te nemen, vooral gestrekt om het vermo
gensinkomen van den grondbezitter hij
zijn dan landbouwer of niet te verhoogen.
Dat dit inderdaad het geval is, blijkt dui
delijk uit het velerwege waar te nemen
verschijnsel, dat door de tijdsomstandigheden
rijk geworden eigengeërfde boeren, vooral
als zij geen kinderen hebben, die hen kunnen
opvolgen, groote neiging tponen om op be
trekkelijk jeugdigen leeftijd het bijltje er
bij neer te leggen. Zij weten maar al te
goed, dat hun inkomen, dank zij de hooge
grondprijzen, daardoor niet zoo heel veel
vermindert. Het belangrijkste deel toch, het
vermogensinkomen, nemen zij mede. Wat
zij achterlaten, het bedrijfsinkomen, is in
den regel weinig meer dan een bestaans
minimum.
Men heeft beweerd, dat het bepalen van
het inkomen uit landbouwbedrijf een zeer
moeilijk werk is. Zij, die de oude vrijstel
ling wenschen gehandhaafd te zien, zagen
hier blijkbaar een argument, dat te elfder
ure nog de bevrediging van hun wensch
zou kunnen brengen. Van andere zijde is
echter opgemerkt, dat die moeilijkheden juist
geringer zijn dan bij het bepalen van het
inkomen van vele andere belastingschuldi
gen, aangezien het landbouwbedrijf voor
ieder open ligt en de boeren zeer goed
elkanders toestand kunnen beoordeelen.
Wie in dezen gelijk heeft, hangt, naar 't
mij voorkomt, hoofdzakelijk af van de uit
voering. Wil men artikel 13 der nieuwe
wet, bepalende, dat de opbrengst van iedere
bron van inkomen moet worden gesteld op
het bedrag, dat zij voor den belastingplichtige
over het afgeloopen jaar zuiver heeft opge
bracht, naar de letter toepassen op de inkom
sten uit landbouwbedrijf, dan zal men onge
twijfeld op onoverkomelijke bezwaren stuiten.
Men zal dan toch rekening moeten houden
met de invloeden, die zich in ieder afzon
derlijk jaar in ieder speciaal bedrijf doen
gelden, inzonderheid ook met de bekwaam
heid van den ondernemer, om nu maarniet
eens te spreken van de samenvloeiing van
huishouding en bedrijf.
Aan al deze moeilijkheden kan men slechts
op ëne manier ontkomen, nl. door eene
accurate boekhouding. Het is echter bekend,
dat aan boekhouden in den landbouw be
trekkelijk weinig wordt gedaan. In Duitsch
land hebben sommige groote
landbouwmaatschappijen, speciaal met het oog op
de inkomstenbelasting, een afzonderlijk
bureau, eene zoogenaamde Buchstelle,"
ingesteld, dat aan de hand van bv. wekelijks
door de landbouwers ingezonden opgaven,
voor hen de boeken bijhoudt. Ook hier te
lande heeft de nieuwe inkomstenbelasting
reeds geleid tot pogingen om in dezen het
Duitsche voorbeeld te volgen, o.a. bij de
Nederlandsche Heidemaatschappij en den
Groninger Landbouwbond.
Het komt mij echter niet waarschijnlijk
voor, dat deze pogingen in afzienbaren tijd
het boekhouden in de Nederlandsche land
bouwbedrijven algemeen zullen maken, ge
zwegen nog van de vraag of eene voor dit
bepaalde doel ingerichte boekhouding door
den fiscus voldoende zal worden vertrouwd.
Voor het overgroote deel van bedrijven
zal men een eenvoudiger weg moeten kiezen,
door namelijk gebruik te maken van vaste
vormen. Daarbij zal eene strenge scheiding
moeten worden gemaakt tusschen het inko
men uit grondbezit de pachtwaarde ver
minderd met de hypotheekrente en de
bedrijfswinst, waaronder ook de rente van
het bedrijfskapitaal zal zijn te rekenen. Dat
dit ook door gemeentebesturen geschiedt,
bleek mij dezer dagen uit een raadsverslag
der gemeente Slochteren, waarin werd mede
gedeeld, dat voor het komende belastingjaar
ten behoeve van de vaststelling van de
kohieren van den hoofdelijken omslag de
landerijen werden gesehat op eene huur
waarde van f 65, f 75 en f 85 per HA. en de
bedrijfswinst respectievelijk op f30, f35 en
f 40 per HA.
De praktijk zal, hiervan houd ik mij over
tuigd, reeds het eerste jaar leeren, dat de
schattingscommissiën voor de inkomsten
belasting de pachtwaarde zullen moeten
vaststellen, niet alleen bij in eigen beheer
zijnde, maar ook bij verpachte boerderijen,
aangezien bij de laatste de pachtsom niet
steeds overeenkomt met de pachtwaarde en
daarmede bij het vaststellen der bedrijfs
winst zal moeten worden rekening gehouden.
Daar voorts pachtwaarde en verkoop
waarde broertje en zusje zijn, had zonder
bezwaar de wet op de vermogensbelasting,
zooals Minister Bertling trouwens heeft
voorgesteld, dadelijk in dien geest kunnen
worden gewijzigd, dat voortaan ongebouwde
eigendommen moesten worden aangegeven
voor de verkoopwaarde.
Dit schatten van pacht- en verkoopwaarde
voor inkomsten- en vermogensbelasting zal
voor ter plaatse bekende deskundigen al
heel weinig moeilijkheden opleveren. Het is
geheel iets anders dan eene herziening van
het ongebouwd voor de grondbelasting,
welke, naar door den tegenwoordigen Minister
van Financiën is medegedeeld, in diens voor
nemen ligt.
De daaraan verbonden rompslomp en
kosten schijnen mij alleen gerechtvaardigd.
indien het de bedoeling is de grondbelasting
aanzienlijk te verhoogen. In beginsel schijnt
deze verhooging zeer billijk. De grond
prijzen zijn in de laatste jaren belangrijk
gestegen, hoofdzakelijk tengevolge van maat
schappelijke oorzaken. Wat is redelijker dan
dat door hen, die van deze stijging hebben
geprofiteerd, een deel daarvan wordt afge
staan aan de gemeenschap, die haar
voortbracht?
Toch is de zaak niet zoo eenvoudig. De
laatste herziening ligt eene kwarteeuw achter
ons en meer en meer maakte men zich ver
trouwd met het denkbeeld, dat, mede met
het oog op de kosten, eene nieuwe herzie
ning wel achterwege zou blijven. Bij het
koopen van land werd met eene mogelijke
verhooging der grondbelasting dan ook over
't algemeen niet gerekend. Komt zij nu toch,
dan zijn inzonderheid die landbouwers
daardoor gedupeerd, die in den laatsten
tijd tegen hooge prijzen hebben gekocht en
tot betaling der koopsom het gekochte met
eene zware hypotheek hebben moeten be
lasten. De verhoogde belasting zal zoodoende
dikwerf moeten worden betaald door een
weinig kapitaalkrachtigen eigenaar, die van
de prijsstijging niet heeft geprofiteerd, ter
wijl zijn door die stijging rijk geworden
voorganger vrij zal uitgaan. Dit bezwaar
zal nog grooter zijn, zoo inmiddels in de
tegenwoordige bloeiperiode eene kentering
komt.
Bij velen schijnt het denkbeeld als het
ware ingevoerd, dat grondbezitter en rijk
aard synoniem zijn. Men ziet veelal voorbij,
dat hier te lande het kleine landbouwbedrijf
overweegt en het boerengrondbezit voor een
belangrijk deel der waarde met hypotheek
is bezwaard. Dit laatste is dan ook oorzaak,
dat het heffen van opcenten op de grond
belasting gewoonlijk met elk beginsel van
belasting naar draagkracht spot. Zeer terecht
wordt daarop gewezen door den heer J.
Oostwijn Botjes, in het Ned. Landb. Weekblad
van 9 Januari, al ben ik het met diens overige
beschouwingen niet geheel eens.
J. SMID
Sedert het schrijven van dit artikel werd
een ontwerp tot wijziging der vermogens
belasting ingediend, waarin het door Minister
Bertling teruggenomen voorstel tot het
aanslaan der onroerende goederen naar de
verkoopwaarde m. i. zeer terecht weder is
opgenomen.
iiiiiiiiiiiiiiiiiilliilliliiiiiilliilllllliliiijiiliiniiiiHiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiM
Kardinaal Hartmann, de aartsbisschop van
Keulen, heeft in een vergadering der
Vereeniging voor het Katholieke Duitschland gezegd,
dat het goed staat met de Duitsche zaak,
omdat de Almachtige God tot dusver met de
Duitschers was. Ook acht de kardinaal het
ondenkbaar, dat zijne landgenooten in het
vervolg door den Algoede in den steek
zullen worden gelaten. Hij vreest blijkbaar
niet, dat het oneerbiedige gezegde van
Bismarck: der liebe Herr Gott hat auch
seine Launen" in den tegenwoordigen oorlog
tot waarheid zal worden gemaakt op een
voor de Duitschers minder aangename wijze.
Intusschen, de kardinaal heeft zijn ver
trouwen op de overwinning der goede zaak
niet gemotiveerd door zijn geloof in de aan
geen luimen onderhevige onveranderlijkheid
van Gods welbehagen in de Duitschers. Hij
gaf een andere reden daarvoor op. De
Algoede", zoo sprak hij, zal niet willen
toelaten, dat het atheïstische, van
vrijmetselaarsgeest doordrongen Frankrijk en de
gewelddadige orthodoxe kerk van Rusland
het frissche, blijde godsdienstige leven in
Duitschland onder den voet treden en ver
trappen."