Historisch Archief 1877-1940
v
f
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Febr. '15. No. 1964
Begrijpen wij den kardinaal goed, dan
ziet hij in den tegenwoordigen oorlog iets
anders dan de groote meerderheid der
Duitschers. Voor dezen is de oorlog in de eerste
plaats een oorlog tegen Engeland; voor hem
een godsdienstoorlog. Hij stelt aan de eene
zijde atheïsten en Grieksch-Katholieken, aan
de andere het frissche, blijde godsdienstige
leven in Duitschland," aan welk leven Katho
lieken en Protestanten dan gelijkelijk deel
hebben. In zijne rede kwam het niet te pas,
onderscheid tusschen Katholieken en Pro
testanten te maken. Evenmin: eraan te
herinneren, dat ook in Duitschland een
groot aantal atheïsten en geestverwanten
van vrijmetselaars wonen. Nog minder:
zijne hoorders er opmerkzaam op te maken,
dat de Duitschers ook oorlog voeren tegen
België, dat een elericale regeering had, of
de aandacht er op te vestigen, dat ook de
trouwe volgelingen der Katholieke Kerk in
Frankrijk met niet minder grooten geest
drift tegen Duitschland strijden dan hun
met ongeloof besmette landgenooten. En
eindelijk paste net in zijne rede ook niet,
zijn vertrouwen uit te spreken, dat het
.frissche, blijde godsdienstige leven in
Duitschland" niet zou worden vertrapt door
het Protestantsche Engeland.
Dit alles paste niet in de rede van den
kardinaal, omdat het van geen redenaar mag
worden gevergd, dat hij zelf allerlei feiten
aanvoert, die logenstraffen wat hij wil be
wijzen. Kardinaal Hartman n sprak voor een
gehoor van katholieke Duitschers; hoe kon
hij beter den oorlog voor hen tot een gods
dienstoorlog maken, dan door als vijand
te noemen: atheïsten, vrij metselaars en
Oiieksch-Katholieken ? Van de Protestantsche
Engelschen mocht hij niet spreken, omdat
er nu eenmaal in Duitschland ook nog een
groot aantal Protestanten zijn. Op ten kruis
tocht tegen de ongeloovigen en tegen de
verkeerd geloovende Grieksch-Katholieken!
dat was dus de leus, die hij wildejdoen aan
heffen. En wie een strijdleus aangeeft, moet
niet al te nauwgezet zich afvragen, of de
bewoording ervan recht laat wedervaren aan
het eigenlijke karakter van den strijd. Want
een leus behoeft alleen pakkend te zijn.
Zoo dacht klaarblijkelijk ten onzent ook
de driestar-schrijver van De Standaard, toen
hij aan de anti-revolutionaire broeders wilde
duidelijk maken, waarheen hunne sympathie
in den tegenwoordigen oorlog moet strekken.
Tusschen hem en den kardinaal bestaat zoo
goed als geen verschil van meening omtrent
het wezen van dien oorlog. Ook voor den
driestar-schrijver voert Duitschland strijd
tegen den geest van het ongeloof en revolutie,
tegen de goden onzer eeuw". En die hadden
nu eenmaal aan de Seine hun tenten opge
slagen. Vandaar dat de breuk met Parijs ook
nu onder ons blijft natintelen. Een Voltairiaan
als Viyiani kan dus de leider der volken
niet zijn. Da Costa's waarschuwing (tegen
de goden onzer eeuw) stierf uit onze heugenis
nog niet weg."
Wie nu meent, dat de driestar-schrijver
met deze woorden bij de anti-revolutionairen
stemming wil maken vór Duitschland en
tegen de entente-mogendheden, vergist zich
ten eenenmale. Immers, op de aangehaalde
woorden laat hij terstond volgen: Van
partijkeuze spreken we hierbij niet." En een
ieder weet, dat men den driestar-schrijver
van De Standaard altijd volkomen op zijn
woord kan gelooven; dat hij nooit op ge
niepige wijze insinueert, maar zoo hij wil
aanvallen of beschuldigen, recht op zijn man
afgaat. Nu hij zelf zegt: van partijkeuze
spreken we hierbij niet," is het dus uitge
sloten, dat hij eigenlijk juist zijne
antirevolutionaire broeders ertoe wil brengen, in hun
hart partij te kiezen voor Duitschland. Ons
geloof in de zuiverheid van zijne bedoeling
wordt dan ook zelfs niet aangetast door zijn
slotwoord: Alleen maar de
Septembermoorden en de Commune mogen we niet
vergeten."
Niet dus om onder de Standaard-lezers
zielen te winnen voor de Duitsche zaak,
was het den schrijver te doen, maar om hun
duidelijk te maken, wat de eigenlijke
beteekenis van den tegtnwoordigen oorlog is.
Die beteekenis vat hij samen in de leus:
tegen de revolutie!", dat wil dus zeggen:
tegen Frankrijk. Die leus voldoet aan alle
vereischten, die wij straks aan een strijdleus
gesteld hebben: zij is (voor anti-revolutio
nairen) pakkend, en onwaar bovendien. Zij
houdt geen rekening met de omstandigheid,
iiiiiiiimmiimiiiiiiiiliiiiHiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii
Ilili
*&>, __JJL/L/1 V/Lln JJ
ste^e r ^'^s-^&~r
S^^ft^è-^©7 ~
iiiiMiuniiingMiiiiniiniiitiHiiiinuMiiiiniiiiiiiuiiiiiiiiiimii
IN 'T VREEMDE LAND
DOOR
ANDRÉSCHILLINGS
Ver van zij»- dorp alleen gestorven,
In. 't gasthuis van een vreemde stad,
En onbeweend naar 't graf gedragen,
Terwijl men ginds zoo lief hem had!
Met 'n ingehouden vloek smeet Naas de
Volder de huisdeur achter zich dicht en
klotste op zijn beslikte kloeven de
ropdgeplavuisde woonkamer in van 't witte
boerderijtje in den Godsakker. Van den
haard kwam nader een ingekrompen
boerenmoedertje met 'n zwarten halsdoek om en
een wit-kapje op de spierwitte haren, die
gescheiden er onder uitkwamen aan 't voor
hoofd. Ze zijn in 't land, moeder, ze zijn
d'r en we moeten", toornde Naas d'r tegen;
hier, hij liet haar 't oproepingsbevel zien
hier, moeder, nou is 't met me gedaan."
Door zijn gevoel overmeesterd viel-ie op
een stoel neer bij 't lage raam, dat versierd
was met geraniums en fuchsia's, waarachter
een kanten gordijn hing. Haal m'n pak maar
uit de kist" zeurde-ie, zijn groote, roode
handen voor de oogen, die nat werden. Het
vrouwtje kwam, buigend d'r oude lijf, naar
hem toe en stond verdwaasd te kijken naar
d'r langen.jongen, die daar zoo vreemd voor
overgebogen op 'n stoel zat. En wat is t,"
zei ze, alsof ze niets gehoord had, Naas,
wat is 't." Toen stond-ie op, rekte zich uit
in z'n volle lengte, keek 't vrouwtje aan
met zijn goeie, blauwe jongensoogen en her
haalde langzaam, dat ie weg moest, morgen
vroeg; dat ze d'r waren en dat ie nu vechten
ging. Een oogenblik scheen het, of de oude
nog niet begreep. De Duitschers," zei hij
langzaam. Jezus, Maria, Joseph," ze sloeg
dat Rusland de bondgenoot van Frankrijk
is; zij goochelt ook Engeland weg, het land
van the glorious revolution", die Willem III,
den bij de Calvinisten zoo geliefden
Oranjevorst, op den troon bracht; zij laat boven
dien geheel in den schaduw, dat ook
volgens de opvatting der Duitschers zelf
strijd wordt gevoerd niet in de eerste plaats
tegen Frankrijk, maar voornamelijk tegen
Engeland; zij vereenzelvigt eindelijk de
revolutie met de September-moorden en de
Commune! In de kraam van den
driestarschrijver kwam het niet te pas, alles op te
noemen, dat er tegen pleit, den oorlog te
beschouwen als een strijd van Duitschland
tegen de revolutie, zoomin als in de rede
van Kardinaal Hartmann een opsomming
voegde van de feiten, die aan den oorlog
het karakter van een strijd voor den waren
godsdienst ontzeggen.
Bij gebrek aan belangrijke oorlogsgebeur
tenissen, wordt de belangstelling der
noncombattanten levendig gehouden door be
schouwingen over het karakter van den
oorlog. Een van de laatste uitvindingen is,
dat deze oorlog in dit opzicht van vroegere
verschilt, dat hij niet wordt gevoerd ter
wille van dynastische belangen, maar door
de volken zelf is uitgelokt.
Wij meenen, dat het volkomen onjuist is,
de oorlogen van de vorige eeuw oorlogen
ter wille van dynastieke belangen" te noe
men, maar laten die quaestie verder rusten.
Zeer zeker is echter de tegenwoordige oorlog
niet door de volken zelf gewild en door hen
als het ware aan hunne regeering opge
drongen: Indien vlak na den moord van
Sarajewo aan de volksvertegenwoordiging
in de groote rijken de vraag ware voorge
legd, of men wenschte, dat dit feit de aan
leiding zou worden tot een Europe_eschen
oorlog, dan zou die vraag vermoedelijk ont
kennend beantwoord zijn; zeer zeker zou
het antwoord ontkennend geluid hebben,
wanneer men het aan het volk in zijn geheel
had gevraagd. Wie meenen, dat bv. de stem
ming in Engeland tegen de Duitschers en in
Duitschland tegen de Engelschen nood
zakelijk tot een oorlog moest leiden, ver
warren de gezindheid, die na de oorlogs
verklaring is ontstaan, met die van de
voorafgaande tijden. Zoodra de oorlog een
feit was, brak de hel los; want het
allervreeselijkste, de hel van dezen tijd is de
haat, die tusschen volk en volk wordt gewet.
Vór den oorlog bestond die haat niet, of
althans niet in zulk een mate, dat de volken
hem in oorlog wilden koelen.
De woordvoerder der sociaaldemocraten
in het Pruisische Huis van Ajgevaardigden
heeft gisteren o.a. gezegd: Wij weten, dat
in geen van de oorlogvoerende landen het
volk den oorlog gewild heeft. Wij hopen,
dat onder den invloed der vredelievende
gezindheid vooral van de arbeiderklasse in
alle landen, spoedig een voor langen tijd
verzekerde vrede tot stand kpme."
Het is jammer, dat de Pruisische sociaal
democraten niet reeds bij het begin van
dezen oorlog hebben ingezien, dat het volk
nergens oorlog wilde, en dienovereenkomstig
hebben gehandeld. Maar men kan zich er
althans over verheugen, dat deze meening
opnieuw is uitgesproken.
Opnieuw want niet voor de eerste
maal werd zij geuit. De Pruisische sociaal
democraten zullen vermoedelijk heel wat te
hooren krijgen over de verklaring, die
namens de partij in het Huis van Afgevaar
digden werd gedaan. Zij zullen zich dan,
ter verdedigiag van hunne meening dat de
groote meerderheid van het volk den oorlog
niet gewild heeft, kunnen beroepen op de
woorden van iemand, die door de Pruisische
conservatieven moeilijk als getuige kan
worden gewraakt, nl. van Bismarck.
In een brief, door hem, als gezant te
Petersburg, op 12 Mei 1859 aan den
Pruisischen minister von Schleinitz geschreven
het was tijdens den oorlog, dien Oostenrijk
tegen Frankrijk en Sardinië had te voeren;
in Pruisen en andere Duitsche landen werd
toen stemming gemaakt voor een deelnemen
aan den oorlog als bondgenoot van Oosten
rijk merkt Bismarck op, dat de pers in
geheel Duitschland onder Oostenrijkschen
invloed staat; en dan vervolgt hij: Zoo
dit niet het geval ware, zou de zoogenaamde
openbare meening nooit tot dezen graad
van opwinding zijn gestegen; ik zeg: de
zoogenaamde, omdat de werkelijke meerder
de handen in elkaar en 't water stond haar
in de oogen. Naaske," mummelde ze en ze
hinkte weg naar de pronkkamer, waar ze 't
pak halen ging, 't mooie gedoe met de
blinkende knoopen. Zonder gedachte was
ze in eens en werktuigelijk haalde ze onder
d'r eigen beste spul eerst de jas uit, toen
de broek, de sjako 't Staat hem goed,
verlevendigde 't plots in haar brein, ze zeien
't allemaal op 't dorp: een mooie soldaat!
Daar hoorde ze voetstappen achter zich
Naas in zijn hemdsmouwen kuste d'r ineens
op de oude rimpelige wang, een, twee, tien
keeren. Ze weerde hem af. 't Staat je goed,"
zei ze hardop?de Duits " Nu werd
't haar pas duidelijk en een beklemming;
viel op haar stem.
Met d'r schort voor de oogen bleef ze biji
de geopende kleerenkist staan, terwijl Naa
z'n soldatenpak aantrok, vertellend van kanon
nen, de vesting gevallen; Visé; duizenden
dood op 't veld. Dood," ze keerde zich om
naar d'r jongen, die de houding aannam en
neuriede: ze zullen hem niet temmen."
Toen kwam een groot verdriet over haar;
Naaske zou weggaan en ze zou alleen blijven
met de koe in 't huis en niemand op den
akker. D'r oude hand zocht die van d'r
jongen en beefde; haar heel oud lichaampje
beefde en in de rimpels van d'r tanige
wangen liepen de tranen; groot stonden d'r
oude, lichtlooze oogen. Zoo bleven ze
geruimen tijd, terwijl de duisternis neerviel
over de velden en ook 't huis indrong.
Heb je geen honger," zei 't oudje en hij:
Ja." De ketel zong hoorbaar boven 't
houtvuur in den belendenden eerd." Met een
houtje, dat ie in den haard liet aanbranden,
stak ie de petroleumlamp aan, die aan een
spijker hing, geslagen in een der balken van
't houten plafond, boven een witgeschuurde
tafel, waarop 'n groot rond brood, 'n blinkend
mes en twee purpergebloemde tassen ver
spreid waren. Naas ging zitten op een stoel
bij de tafel en moeder schonk het bruinemail
koffiepotje vol uit den kokenden waterketel.
Tegenover hem nam ze plaats en schonk de
kommetjes in, zegende het brood en begon
te snijden, groote dikke plakken, die ze naar
Naas toeschoof zonder hem aan te zien. Dan
heid van het volk nooit oorlog wil, tenzij
het daartoe is aangezet door lijden en ver
drukking".
Zou Bismarck, toen hij in 1870 door de
scherpere redactie, die hij aan koning
Wilhelm's telegram uit Ems gaf, den oorlog
met Frankrijk uitlokte op het voor Pruisen
gewenschte oogenblik, vergeten zijn, dat de
werkelijke meerderheid van het volk nooit
oorlog wil?
Voermoedelijk wist hij dat toen nog even
goed als in 1859. Maar hij bekommerde zich
er niet om. Want hij wist ook, dat de
werlijke meerderheid van het volk na de oorlogs
verklaring, zoodra de oorlog niet meer te
vermijden is, oorlogszuchtig wordt. Zoo is
het in 1870 gegaan. Ook in 1914.
10 Febr. 1915
G. W. KERNKAMP
Uit de Parlementaire Sfeer
I. De president der Kamer.
Toen in September 1913de nominatie voor
het presidium der Tweede Kamer moest
worden opgemaakt, stond het vast, dat een
lid der vrijzinnige concentratie daarvoor in
aanmerking zou komen en daar de Liberale
Unie verreweg de sterkste der drie fractie's
was, was haar leider, mr. Borgesius, de aan
gewezen man!
Er was er meer dan n, ook aan de
linkerzijde, die, hoe superieure kwali
teiten de leider der Unie mocht bezitten,
zich afvroeg of voor het Kamerpresidium,
dat is voor de rustige leiding van het deel
der Volksvertegenwoordiging, waar tempe
rament zooveel spoediger tot uiting komt
dan in den deftigen Senaat, mr. Borgesius
wel de man was. In de rechtsche bladen
kwam het wantrouwen onverholen uit. Thans,
nu Borgesius bijna anderhalf jaar de leiding
heeft gehad, is er wel niemand meer, die
de keuze niet een bij uitstek gelukkige zal
noemen.
In de eerste maanden waren er rechtsche
organen, die bij het minste ingrijpen van den
voorzitter een boom opzetten over partijdig
heid, onvastheid en wat de vocabulaire meer
aan minder liefelijke termen bevat. Maar al
spoedig zijn die boutades verstomd.
Dank zij de wijze, waarop de president
zijn moeilijke taak steeds vervult.
Borgesius heeft ook in deze functie weer
getoond the right man te zijn. Hij is er ten
volle in geslaagd de onpartijdige voorzitter
te zijn, die staat boven de partijen. Zijn groote
parlementaire ervaring, zijn volkomen be
kendheid met het Parlement, waarin hij zijn
halve leven doorbracht, zijn groote scherp
zinnigheid en gevatheid stellen hem in staat,
als de situatie eens wat netelig wordt, met
een korte opmerking, die altijd ad rem is,
met een kort speechje, dat altijd raak is,
zijn gezag te handhaven, en de opposant
eindigt bijna zonder uitzondering met te
buigen voor het presidiale gezag. De Kamer
is dan ook im Groszen und Ganzen met
haren voorzitter best ingenomen.
Weet ge, wanneer Borgesius geniet ? Als
hij zelf gelegenheid krijgt nog eens een
speech te houden. Bij een regeling van
werkzaamheden, bij plechtige momenten,
laat hij de kans niet voorbijgaan om een
woordje te zeggen. Het zeer inspannende
van zijn ambt schijnt hem weinig te deren.
Met zijn gezondheid was het verleden jaar
in den zomer minder goed gesteld.
In al den tijd, dat hij het presidium be
kleedt, heeft hij echter slechts eenmaal een
zitting gemist, en behalve die eene heeft hij
in alle dagzittingen den hamer gezwaaid.
De consciëntieuze opvatting zijner taak heef t
Borgesius steeds in de vele ambten, die hij
«MI* muiMiMiuiMiiimiiiiiiiMiitmiiiiMimiiiiimHiMiiiiii iiiiiiiiin
sloegen ze beiden een kruis en baden, 't Eten
vlotte niet. Een stuk spek haalde ze uit de
lade, sneed er van en schoof de reepjes naar
Naas toe. Zwijgend zaten ze te kauwen op
de harde brooddeelen, toen de deur openging
en een meisje binnentrad met hoog roode
kleur en zenuwachtig bewogen stem :
Dag vrouw de Volder, dag Naas, moet
de ook weg ? Onze Driek en Franske Mid
delaar en Pierke Eerdmans hebben bevel
gekregen van middag. Ze zeggen, dat ze al
verder komen, naar de Kempen toe." Beiden
keken haar aan, als een vreemde verschijning,
die plots hun eenzaamheid verbreken kwam.
Het lamplicht wierp zijn karige stralen op
haar en een wondere lieftalligheid lag in
haar blanke trekken, omlijst door blonde
haren, die achteloos in een wrong op haar
achterhoofd waren vastgebonden. Haar mooie
lichaamsvormen vertoonden zich door het
katoenen kleed, dat tamelijk nauw sloot om
haar middel en borst.
Dag, Betje," zei Naas en een glimp van
welgevallen overtoog zijn gelaat. Kom nabij
?en zet je en drink een tas," zei de vrouw.
't Meisje aarzelde, maar moeder drong aan.
Met z'n drieën zaten ze daar nu, en Betje
blies over de koffie, die dampte in den kop,
terwijl ze naar Naas keek vanonder d'r
lange, blonde wimpers, naar Naas, d'r uit
verkoren, d r jongen, met wien ze stiekum
al jaren ging, als 't kermis of feest was op
't dorp. De oude vrouw mocht d'r wel, ai
had ze 't ook tegen vrijen, bang als ze was,
dat Naas met trouwplannen rondliep. Hé,
hé," zuchtte het meisje telkens en dan
zwoegde d'r mooi-ronde boezem met angstig
bew£eg. Morgen vroeg al," barstte Naas
uit'en met z'n dikke vuist, krampachtig
toegenepen, sloeg-ie op de tafel, dat de koppen
dansten. De vrouwen bogen angstig het
hoofd en hun gevoel uitte zich in luid ge
schrei, de oude met schorre snikken, 't meisje
'n wilde losbarsting. Toen werd het den
stoeren kloever te machtig en hij pakte 't
meisje en kuste haar met hartstochtelijke
kracht, alsof ze alleen waren. Betje, Betje,"
zei-ie, huil niet, m'n beestje, ik heb je zoo
lief, ik heb je zoo lief, ik kan niet van je
weg." Korte zenuwsnikjes klonken door de
bekleedde, getoond. Dat hij op zijn 66ste jaar
het kamerpresidium als een kroon op zijn
politieke loopbaan aanvaardde, getuigt van
zijn groote belangstelling in de politieke
zaken.
Een speech, een opmerking van dezen
parlementairen veteraan, is altijd het
aanhooren waard. Vermakelijk is de naamsver
warring, waaraan onze praeses zich dan schul
dig kan maken. Snoeck Henkemans doopte hij
in zijn Kamerredevoeringen telkens om in
Henk Snoekemans en A. B. Kleerekooper
transformeerde hij laatst in den heer
Peereboom"!
Een jong kamerlid kan Borgesius zoo echt
vaderlijk te woord staan en geen, die er zich
aan ergert, het wil van hem gedaan zijn.
Want men weet, dat in hem de man van
buitengewone parlementaire ervaring spreekt
en een terechtwijzing is steeds in
zoodanigen vorm gekleed, dat zij geen rancune
achterlaat.
Aan n ding heeft Borgesius geweldig
het land en het is begrijpelijk dat is, aan
eindeiooze speeches. Een kamerlid, dat het
in de lengte zoekt, vergeet, dat hij juist het
eenige genre koos, dat geen genade vindt,
het genre ennuyeux.
Is zoo'n lid aan het woord, dan kijkt de
praeses na eenigcn tijd eens veelbeteekenend
op; zijn hamer zwaait hij eens heen en weer,
tot hij of in gelaten berusting den stroom
van eentonig voortdreunende klanken maar
laat vloeien f den spreker tot kortheid
maant. Doch hij weet, dat dit bij de be
paalde specialiteiten in redevoeringen bij de
el, b.v. bij de heeren gebroeders Ter Laan,
niets helpt en hij wacht duslijdelijk af, tot de
spreekorkaan is uitgewoed.
Dat de Kamer er in December in slaagde
niet alleen de Oorlogsleening, doch ook de
Staatsbegrooting af te doen, is voor een
goed deel te danken geweest aan Borgesius'
voortreffelijke leiding.
In de rij der kamerpresidenten mag zijn
naam met eere worden genoemd en wij
hopen van harte, dat hij het geheele vierjarig
tijdperk den voorzittersstoel zal blijven
bekleeden met de bewonderenswaardige opge
wektheid en nauwgezetheid, waarmede hij
zijn taak steeds vervult.
KAMER-RAAD
Gisteravond was ik op een sauterietje bij
Poppaea met Nero, Tigellinus, Lucanus;
enfin het gewone stelletje.
Nero was weer onuitstaanbaar. Toen ik
aan de schenktafel met Crispinilla een frappe
wilde gaan drinken, was de jaloersche aap
er als de kippen bij en bulkte mij achterna:
Quo vadis ?; waarmee hij zeggen wilde:
waar ga je nou weer naar toe?
De avond begon al met ongunstig omen.
Op weg naar het Capitool begon een van
de ebbenhout-kleurige slaven voor mijn
draagstoel te steigeren, sloeg op hol en als
hij zich niet tegen een lantaarnpaal ten
pletter had geloopen, waren wij in den Tiber
geraakt.
Ook voelde ik mij den heelen avond 'min
der zeker, omdat mijn tunica te stijf gesteven
was. !k had het gevoel, dat de plooien niet
bevallig neervielen en daardoor werd ik
minder slagvaardig en vernuftig, gelijk in
de 20ste eeuw na Christus een te hooge
kraag of een te nauw corset niet slechts de
gebaren stram maakt, maar ook den geest
kortwiekt. Wij zijn door onze losse gewaden,
onze baden, ons oliesel soepeler en kunnen
ons voorstellen, hoe hinderlijk afzakkende
sokken of een verschuivende das of een uit
puilend overhemd voor het fonkelen der
gedachten zijn moeten.
Wat er op zoo'n evening-party bij Poppaea
al zoo gebeurt en hoe Nero, bijgenaamd
Barbarossa, zich daar aanstelt, weet ge door
Sienkiewicz. Zuiver-historisch is hij niet
altijd, maar evenals de bioscoop-theaters
heeft hij veel gedaan voor de pppulariseering
van den Romeinschen keizertijd.
Bij het drinkgelag, terwijl Grieksche meisjes
een soort tango dansten en welriekende
imiriMriimiiMiniiiimiiiiiittiiii
stille kamer, waar slechts 't regelmatig ge
tik der oude klok scherp hoorbaar was.
Moeder ging naar den deel en liet ze samen,
ze voelde plotseling, dat ze die twee alleen
moest laten, dat hun smart de hare nog
overtrof.
Diepte van 't menschelijk gevoel, die
zich openbaart in oogenblikken, waarin het
zijn volle kracht ontwikkeld heeft, en, over
alle hinderpalen heen, verdragen kan wat
het vroeger door moraal en conventie ver
boden waande! Lang bleven ze, elkaar om
armend, samen en fluisterende woorden
vervingen de schokkende snikken, tot ze
geheel kalm hand in hand weer neerzaten
en zwegen. Moeder kwam terug in de kamer
en zag ze en geen woord wilde over hare
lippen, totdat het meisje naar haar toekwam,
d'r oude hand vatte en opnieuw door haar
tranen heen te snikken begon. Het oudje
kuste d'r op de roode wangen en kuste Naas,
die 't meisje naar huis bracht en met 'n on
bestemd smartgevoel met moeder den
rozenkransbad,toen-ie weerthuiswas, een vurig
gebed voor 'n behouden terugkeer bij Betje.
* *
*
Kaptein de Louter kende bijna al z'n
jongens bij naam en in iederen rusttijd ging
ie de rijen langs en vroeg naar degenen, die
ontbraken. Waar is die flinke Kempenaar,
Naas de Volder, Sergeant ?" Zwaar gewond,
Kaptein," 't gewone antwoord. Kan ie nog
vervoerd worden ?" 't Is mogelijk, zegt de
dokter." En Pier aan den Kamp?" Licht
gewond, is in de ambulance, om verbonden
te worden." Zoo ging 't voort. Na iedere
deelneming aan den slag waren de rangen
gedund. Naas werd vervoerd naar 't hospitaal
in Maastricht en na verwijdering der kogels,
door zijn geheele lijf verspreid, lag ie be
wusteloos in den zwaren narcose-slaap. Veel
hoop had de dokter niet en de verpleegster
kreeg bevel, aan zijn zijde te blijven. Tegen
den avond werd ie wakker. Betje, moeder!"
Staaroogend keek hij rond, bemerkte de
zuster, die zijn snelkloppende pols had ge
grepen. Haal m'n pak maar uit de kist" ijlde
hij, ze komen, ze komen!" Een huivering
ging door zijn leden en met geweld belette de
zuster, dat hij zich oprichtte. Zachtkreunend
?ormamint-Tabletten
F* vernietigen de bacteriën in]
mond en keel en beschermen
tegen Besmetting.
oliën werden gesprenkeld, kwam ik naast
Nero te liggen. Hij was nog niet geheel
dronken en met al zijn streken, als hij het
op de heupen heeft, kan hij heel onderhou
dend wezen.
Wij hadden het over deugd. Nero heeft
Plato niet gelezen net zoo min als ik en
dit is een voordeel in zooverre als het doo
dend is voor de conversatie, wanneer de
een op den ander een auteur voor heeft.
Nero vroeg: wat heb je eigenlijk aan deugd?
Ik zei, want Nero houdt van brutale
repliek : wat gij er eigenlijk aan hebben
zoudt, weet ik niet. Het is met de deugd
gesteld als met de schoonheid, geestigheid
en vroolijkheid. Deze zijn in sommige ge
vallen als boter die aan de galg wordt
gesmeerd. Hang geen sieraden aan een
leelijke vrouw en wil niet deugd vastplakken
op een deugniet. Praat niet voor dooveman's
opren en prijs hem geen deugd aan noch
eiseh deugd van hem, die een stuk ondeugd
ondeugd als een massa genomen moet
uitleven. Het is met het kwaad als met de
stof en het voedsel, die omgezet moeten
worden. Het kwaad is dikwijls een meststof,
die behoorlijk verwerkt tot grooter vruchtbaar
heid leidt en tot veredeling. Er zijn menschen,
die alleen door en onder het kwaad het goede
begrijpen en tot het goede komen. Maar,
Koperbaard, er zijn ook schepselen, die in
hunne levensspanne een bepaald kwaad niet
verteren kunnen, noch kwijt raken. Zij ster
ven gedurende het proces van verwerking.
Zij kunnen het rantsoen kwaad, dat hun
beschoren is, niet aan; er zijn meerdere
levens noodig met lusten en driften, om
dit rantsoen om te zetten tot iets beters.
Toen ik uitgesproken had goot Nero een
grooten kelk tot den bodem leeg, kreeg den
hik, goot nog eens en zei:
Mij is uwe redeneering, Petronie, te klas
siek. Ik zie in het kwaad geen massa of
bepaalde hoeveelheid, die verwerkt wordt.
Dan zou het moeten op raken en ten slotte
het goede overblijven. Kwaad schept kwaad,
evenals het goede goed. Dit is juist, o
Elegans, de reden, dat wij niet opschieten.
Ik houd 't veeleer bij de gedachte, dat kwaad
de noodzakelijke tegen-gesteldheid is van
goed. En omdat kwaad de van zelf spre
kende onafscheidenlijke makker is van goed,
zonder hetwelk het goede geen zin heeft,
ondenkbaar is en niet kan bestaan, daarom,
Petronie, is kwaad levensvoorwaarde, moet
er kwaad zijn, is kwaad nuttig en ik zie er
dan ook geen been in mij ook aan het kwaad
te wijden. Uitteraard is de mensch kwaad
zoowel als goed.
Het was een van de handige zetten van
Nero ; een soort Hegeliaansche draai. Ik had
trouwens het kwaad slechts als hoeveelheid
genomen bij wijze van vergelijking. Ik ging
nu betoogen, dat het kwaad, ook als be
hoorlijke en natuurlijke tegen-kant van het
goede, ook als integreerend bestanddeel van
het goede, een steeds hoogere graad van
minder goed kan worden.
Dan wordt het kwaad een stijgend plan.
Het kwaad kan tot steeds hooger peil rijzen
en toch kwaad genoeg blijven om als tegen
gesteldheid en schaduw van het goede te
dienen. Ik wees nog op de werkzaamheid
van den geest, die niet wordt gefnuikt als
het kwaad ten goede keert, omdat er in het
goede graden blijven.
Maar Nero de halstarrige zei: bij zulk een
opwaartsche beweging blijf ik het minder
goede het kwade noemen, al verandert het
telkens van gedaante en al zou het in den
loop der tijden beter worden. Kwaad is
kwaad en moet er wezen.
Hij vond het ook in mijn stelsel eene
gevaarlijke theorie, sommigen menschen het
kwaad te laten doen, omdat het niet ligt
in hun levensgreep anders te handelen.
Hier was wel iets van aan. Bovendien ik
had lang genoeg tegen gesproken om van
instemming en lof het grootste succes te
verwachten. Want zoo is Nero, zooals zoo
vele anderen; zij houden er alleen van te
worden tegengesproken om den lust der
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII
lag-ie zwaar in de steunkussens, z'n oogen
waren weer gesloten en zijn gezichtszenuwen
trokken pijnlijk onder de witte zwachtels.
Hij schreide. Befje, Befje," zong-ie, Befje,
m'n beestje, huil maar niet, ik heb je lief,
ik heb je lief!" De zuster kon een traan niet
weerhouden. Hoe kostbaar was wellicht
het menschenleven, dat zichtbaar uitdoofde,
terwijl alle middelen faalden, om het te
behouden. Kon ze maar iets doen voor den
arme, hem enkele oogenblikken bezorgen
van opleving, waarin hij met haar praten
zou. Misschien kon ze z'n leed wat ver
zachten door haar meegevoel! Ze probeerde
alles,bette z'n polsenen slapen,bevochtigde z'n
gloeiende lippen.Dan werd hij soms onstuimig,
balde de vuisten, en perste de lippen op
elkander, maar de kalmte keerde niet weer.
Hoe is 't, zuster?" vroeg de dokter
op z'n laatste ronde, 't Zal spoedig
aflpopen," meende de zuster. Terwijl ze
beiden hem onderzochten, slaakte hij een
diepen zucht. Naas de Volder was niet meer.
Twee dagen later werd hij met eenvoudig
militair vertoon op de begraafplaats in
Maastricht te ruste gelegd; vele toeschouwers
beklaagden 't jonge, zoo vroeg gedoofde
leven en de geestelijke, die Gods zegen voor
zijn ziel afriep, gewaagde ook met een enkel
woord van de vermoedelijke verwanten en
vrienden, die hem wellicht lief hadden en
met angstig wachten uitzagen naar dengene,
die niet meer keeren zou en ver van hen
rustte in 't vreemde land.
In 't witte boerderijtje ging Betje eiken
dag vragen naar nieuws van Naas en met
moeder herlas ze de twee brieven, die kort
op elkaar gevolgd waren. Toen duurde het
weken, een maand en ze hoorden niets meer.
Eindelijk moesten zij vluchten uit hun land en
in Maastricht gekomen hoorden ze't nieuws,
de twee vrouwen, die zich sedert 't vertrek
van Naaske" nauw verbonden voelden, en
samen waren uitgetogen. De moeder schreide
niet en 't meisje sloeg de blikken neder bij
de tijding. En arm in arm gingen ze naar
't stille kerkhof, waar ze heel lang bleven
en iederen dag terug kwamen, zonder hope
in haar droeve ballingschap.