De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 14 februari pagina 2

14 februari 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

v f DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Febr. '15. No. 1964 Begrijpen wij den kardinaal goed, dan ziet hij in den tegenwoordigen oorlog iets anders dan de groote meerderheid der Duitschers. Voor dezen is de oorlog in de eerste plaats een oorlog tegen Engeland; voor hem een godsdienstoorlog. Hij stelt aan de eene zijde atheïsten en Grieksch-Katholieken, aan de andere het frissche, blijde godsdienstige leven in Duitschland," aan welk leven Katho lieken en Protestanten dan gelijkelijk deel hebben. In zijne rede kwam het niet te pas, onderscheid tusschen Katholieken en Pro testanten te maken. Evenmin: eraan te herinneren, dat ook in Duitschland een groot aantal atheïsten en geestverwanten van vrijmetselaars wonen. Nog minder: zijne hoorders er opmerkzaam op te maken, dat de Duitschers ook oorlog voeren tegen België, dat een elericale regeering had, of de aandacht er op te vestigen, dat ook de trouwe volgelingen der Katholieke Kerk in Frankrijk met niet minder grooten geest drift tegen Duitschland strijden dan hun met ongeloof besmette landgenooten. En eindelijk paste net in zijne rede ook niet, zijn vertrouwen uit te spreken, dat het .frissche, blijde godsdienstige leven in Duitschland" niet zou worden vertrapt door het Protestantsche Engeland. Dit alles paste niet in de rede van den kardinaal, omdat het van geen redenaar mag worden gevergd, dat hij zelf allerlei feiten aanvoert, die logenstraffen wat hij wil be wijzen. Kardinaal Hartman n sprak voor een gehoor van katholieke Duitschers; hoe kon hij beter den oorlog voor hen tot een gods dienstoorlog maken, dan door als vijand te noemen: atheïsten, vrij metselaars en Oiieksch-Katholieken ? Van de Protestantsche Engelschen mocht hij niet spreken, omdat er nu eenmaal in Duitschland ook nog een groot aantal Protestanten zijn. Op ten kruis tocht tegen de ongeloovigen en tegen de verkeerd geloovende Grieksch-Katholieken! dat was dus de leus, die hij wildejdoen aan heffen. En wie een strijdleus aangeeft, moet niet al te nauwgezet zich afvragen, of de bewoording ervan recht laat wedervaren aan het eigenlijke karakter van den strijd. Want een leus behoeft alleen pakkend te zijn. Zoo dacht klaarblijkelijk ten onzent ook de driestar-schrijver van De Standaard, toen hij aan de anti-revolutionaire broeders wilde duidelijk maken, waarheen hunne sympathie in den tegenwoordigen oorlog moet strekken. Tusschen hem en den kardinaal bestaat zoo goed als geen verschil van meening omtrent het wezen van dien oorlog. Ook voor den driestar-schrijver voert Duitschland strijd tegen den geest van het ongeloof en revolutie, tegen de goden onzer eeuw". En die hadden nu eenmaal aan de Seine hun tenten opge slagen. Vandaar dat de breuk met Parijs ook nu onder ons blijft natintelen. Een Voltairiaan als Viyiani kan dus de leider der volken niet zijn. Da Costa's waarschuwing (tegen de goden onzer eeuw) stierf uit onze heugenis nog niet weg." Wie nu meent, dat de driestar-schrijver met deze woorden bij de anti-revolutionairen stemming wil maken vór Duitschland en tegen de entente-mogendheden, vergist zich ten eenenmale. Immers, op de aangehaalde woorden laat hij terstond volgen: Van partijkeuze spreken we hierbij niet." En een ieder weet, dat men den driestar-schrijver van De Standaard altijd volkomen op zijn woord kan gelooven; dat hij nooit op ge niepige wijze insinueert, maar zoo hij wil aanvallen of beschuldigen, recht op zijn man afgaat. Nu hij zelf zegt: van partijkeuze spreken we hierbij niet," is het dus uitge sloten, dat hij eigenlijk juist zijne antirevolutionaire broeders ertoe wil brengen, in hun hart partij te kiezen voor Duitschland. Ons geloof in de zuiverheid van zijne bedoeling wordt dan ook zelfs niet aangetast door zijn slotwoord: Alleen maar de Septembermoorden en de Commune mogen we niet vergeten." Niet dus om onder de Standaard-lezers zielen te winnen voor de Duitsche zaak, was het den schrijver te doen, maar om hun duidelijk te maken, wat de eigenlijke beteekenis van den tegtnwoordigen oorlog is. Die beteekenis vat hij samen in de leus: tegen de revolutie!", dat wil dus zeggen: tegen Frankrijk. Die leus voldoet aan alle vereischten, die wij straks aan een strijdleus gesteld hebben: zij is (voor anti-revolutio nairen) pakkend, en onwaar bovendien. Zij houdt geen rekening met de omstandigheid, iiiiiiiimmiimiiiiiiiiliiiiHiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiii Ilili *&>, __JJL/L/1 V/Lln JJ ste^e r ^'^s-^&~r S^^ft^è-^©7 ~ iiiiMiuniiingMiiiiniiniiitiHiiiinuMiiiiniiiiiiiuiiiiiiiiiimii IN 'T VREEMDE LAND DOOR ANDRÉSCHILLINGS Ver van zij»- dorp alleen gestorven, In. 't gasthuis van een vreemde stad, En onbeweend naar 't graf gedragen, Terwijl men ginds zoo lief hem had! Met 'n ingehouden vloek smeet Naas de Volder de huisdeur achter zich dicht en klotste op zijn beslikte kloeven de ropdgeplavuisde woonkamer in van 't witte boerderijtje in den Godsakker. Van den haard kwam nader een ingekrompen boerenmoedertje met 'n zwarten halsdoek om en een wit-kapje op de spierwitte haren, die gescheiden er onder uitkwamen aan 't voor hoofd. Ze zijn in 't land, moeder, ze zijn d'r en we moeten", toornde Naas d'r tegen; hier, hij liet haar 't oproepingsbevel zien hier, moeder, nou is 't met me gedaan." Door zijn gevoel overmeesterd viel-ie op een stoel neer bij 't lage raam, dat versierd was met geraniums en fuchsia's, waarachter een kanten gordijn hing. Haal m'n pak maar uit de kist" zeurde-ie, zijn groote, roode handen voor de oogen, die nat werden. Het vrouwtje kwam, buigend d'r oude lijf, naar hem toe en stond verdwaasd te kijken naar d'r langen.jongen, die daar zoo vreemd voor overgebogen op 'n stoel zat. En wat is t," zei ze, alsof ze niets gehoord had, Naas, wat is 't." Toen stond-ie op, rekte zich uit in z'n volle lengte, keek 't vrouwtje aan met zijn goeie, blauwe jongensoogen en her haalde langzaam, dat ie weg moest, morgen vroeg; dat ze d'r waren en dat ie nu vechten ging. Een oogenblik scheen het, of de oude nog niet begreep. De Duitschers," zei hij langzaam. Jezus, Maria, Joseph," ze sloeg dat Rusland de bondgenoot van Frankrijk is; zij goochelt ook Engeland weg, het land van the glorious revolution", die Willem III, den bij de Calvinisten zoo geliefden Oranjevorst, op den troon bracht; zij laat boven dien geheel in den schaduw, dat ook volgens de opvatting der Duitschers zelf strijd wordt gevoerd niet in de eerste plaats tegen Frankrijk, maar voornamelijk tegen Engeland; zij vereenzelvigt eindelijk de revolutie met de September-moorden en de Commune! In de kraam van den driestarschrijver kwam het niet te pas, alles op te noemen, dat er tegen pleit, den oorlog te beschouwen als een strijd van Duitschland tegen de revolutie, zoomin als in de rede van Kardinaal Hartmann een opsomming voegde van de feiten, die aan den oorlog het karakter van een strijd voor den waren godsdienst ontzeggen. Bij gebrek aan belangrijke oorlogsgebeur tenissen, wordt de belangstelling der noncombattanten levendig gehouden door be schouwingen over het karakter van den oorlog. Een van de laatste uitvindingen is, dat deze oorlog in dit opzicht van vroegere verschilt, dat hij niet wordt gevoerd ter wille van dynastische belangen, maar door de volken zelf is uitgelokt. Wij meenen, dat het volkomen onjuist is, de oorlogen van de vorige eeuw oorlogen ter wille van dynastieke belangen" te noe men, maar laten die quaestie verder rusten. Zeer zeker is echter de tegenwoordige oorlog niet door de volken zelf gewild en door hen als het ware aan hunne regeering opge drongen: Indien vlak na den moord van Sarajewo aan de volksvertegenwoordiging in de groote rijken de vraag ware voorge legd, of men wenschte, dat dit feit de aan leiding zou worden tot een Europe_eschen oorlog, dan zou die vraag vermoedelijk ont kennend beantwoord zijn; zeer zeker zou het antwoord ontkennend geluid hebben, wanneer men het aan het volk in zijn geheel had gevraagd. Wie meenen, dat bv. de stem ming in Engeland tegen de Duitschers en in Duitschland tegen de Engelschen nood zakelijk tot een oorlog moest leiden, ver warren de gezindheid, die na de oorlogs verklaring is ontstaan, met die van de voorafgaande tijden. Zoodra de oorlog een feit was, brak de hel los; want het allervreeselijkste, de hel van dezen tijd is de haat, die tusschen volk en volk wordt gewet. Vór den oorlog bestond die haat niet, of althans niet in zulk een mate, dat de volken hem in oorlog wilden koelen. De woordvoerder der sociaaldemocraten in het Pruisische Huis van Ajgevaardigden heeft gisteren o.a. gezegd: Wij weten, dat in geen van de oorlogvoerende landen het volk den oorlog gewild heeft. Wij hopen, dat onder den invloed der vredelievende gezindheid vooral van de arbeiderklasse in alle landen, spoedig een voor langen tijd verzekerde vrede tot stand kpme." Het is jammer, dat de Pruisische sociaal democraten niet reeds bij het begin van dezen oorlog hebben ingezien, dat het volk nergens oorlog wilde, en dienovereenkomstig hebben gehandeld. Maar men kan zich er althans over verheugen, dat deze meening opnieuw is uitgesproken. Opnieuw want niet voor de eerste maal werd zij geuit. De Pruisische sociaal democraten zullen vermoedelijk heel wat te hooren krijgen over de verklaring, die namens de partij in het Huis van Afgevaar digden werd gedaan. Zij zullen zich dan, ter verdedigiag van hunne meening dat de groote meerderheid van het volk den oorlog niet gewild heeft, kunnen beroepen op de woorden van iemand, die door de Pruisische conservatieven moeilijk als getuige kan worden gewraakt, nl. van Bismarck. In een brief, door hem, als gezant te Petersburg, op 12 Mei 1859 aan den Pruisischen minister von Schleinitz geschreven het was tijdens den oorlog, dien Oostenrijk tegen Frankrijk en Sardinië had te voeren; in Pruisen en andere Duitsche landen werd toen stemming gemaakt voor een deelnemen aan den oorlog als bondgenoot van Oosten rijk merkt Bismarck op, dat de pers in geheel Duitschland onder Oostenrijkschen invloed staat; en dan vervolgt hij: Zoo dit niet het geval ware, zou de zoogenaamde openbare meening nooit tot dezen graad van opwinding zijn gestegen; ik zeg: de zoogenaamde, omdat de werkelijke meerder de handen in elkaar en 't water stond haar in de oogen. Naaske," mummelde ze en ze hinkte weg naar de pronkkamer, waar ze 't pak halen ging, 't mooie gedoe met de blinkende knoopen. Zonder gedachte was ze in eens en werktuigelijk haalde ze onder d'r eigen beste spul eerst de jas uit, toen de broek, de sjako 't Staat hem goed, verlevendigde 't plots in haar brein, ze zeien 't allemaal op 't dorp: een mooie soldaat! Daar hoorde ze voetstappen achter zich Naas in zijn hemdsmouwen kuste d'r ineens op de oude rimpelige wang, een, twee, tien keeren. Ze weerde hem af. 't Staat je goed," zei ze hardop?de Duits " Nu werd 't haar pas duidelijk en een beklemming; viel op haar stem. Met d'r schort voor de oogen bleef ze biji de geopende kleerenkist staan, terwijl Naa z'n soldatenpak aantrok, vertellend van kanon nen, de vesting gevallen; Visé; duizenden dood op 't veld. Dood," ze keerde zich om naar d'r jongen, die de houding aannam en neuriede: ze zullen hem niet temmen." Toen kwam een groot verdriet over haar; Naaske zou weggaan en ze zou alleen blijven met de koe in 't huis en niemand op den akker. D'r oude hand zocht die van d'r jongen en beefde; haar heel oud lichaampje beefde en in de rimpels van d'r tanige wangen liepen de tranen; groot stonden d'r oude, lichtlooze oogen. Zoo bleven ze geruimen tijd, terwijl de duisternis neerviel over de velden en ook 't huis indrong. Heb je geen honger," zei 't oudje en hij: Ja." De ketel zong hoorbaar boven 't houtvuur in den belendenden eerd." Met een houtje, dat ie in den haard liet aanbranden, stak ie de petroleumlamp aan, die aan een spijker hing, geslagen in een der balken van 't houten plafond, boven een witgeschuurde tafel, waarop 'n groot rond brood, 'n blinkend mes en twee purpergebloemde tassen ver spreid waren. Naas ging zitten op een stoel bij de tafel en moeder schonk het bruinemail koffiepotje vol uit den kokenden waterketel. Tegenover hem nam ze plaats en schonk de kommetjes in, zegende het brood en begon te snijden, groote dikke plakken, die ze naar Naas toeschoof zonder hem aan te zien. Dan heid van het volk nooit oorlog wil, tenzij het daartoe is aangezet door lijden en ver drukking". Zou Bismarck, toen hij in 1870 door de scherpere redactie, die hij aan koning Wilhelm's telegram uit Ems gaf, den oorlog met Frankrijk uitlokte op het voor Pruisen gewenschte oogenblik, vergeten zijn, dat de werkelijke meerderheid van het volk nooit oorlog wil? Voermoedelijk wist hij dat toen nog even goed als in 1859. Maar hij bekommerde zich er niet om. Want hij wist ook, dat de werlijke meerderheid van het volk na de oorlogs verklaring, zoodra de oorlog niet meer te vermijden is, oorlogszuchtig wordt. Zoo is het in 1870 gegaan. Ook in 1914. 10 Febr. 1915 G. W. KERNKAMP Uit de Parlementaire Sfeer I. De president der Kamer. Toen in September 1913de nominatie voor het presidium der Tweede Kamer moest worden opgemaakt, stond het vast, dat een lid der vrijzinnige concentratie daarvoor in aanmerking zou komen en daar de Liberale Unie verreweg de sterkste der drie fractie's was, was haar leider, mr. Borgesius, de aan gewezen man! Er was er meer dan n, ook aan de linkerzijde, die, hoe superieure kwali teiten de leider der Unie mocht bezitten, zich afvroeg of voor het Kamerpresidium, dat is voor de rustige leiding van het deel der Volksvertegenwoordiging, waar tempe rament zooveel spoediger tot uiting komt dan in den deftigen Senaat, mr. Borgesius wel de man was. In de rechtsche bladen kwam het wantrouwen onverholen uit. Thans, nu Borgesius bijna anderhalf jaar de leiding heeft gehad, is er wel niemand meer, die de keuze niet een bij uitstek gelukkige zal noemen. In de eerste maanden waren er rechtsche organen, die bij het minste ingrijpen van den voorzitter een boom opzetten over partijdig heid, onvastheid en wat de vocabulaire meer aan minder liefelijke termen bevat. Maar al spoedig zijn die boutades verstomd. Dank zij de wijze, waarop de president zijn moeilijke taak steeds vervult. Borgesius heeft ook in deze functie weer getoond the right man te zijn. Hij is er ten volle in geslaagd de onpartijdige voorzitter te zijn, die staat boven de partijen. Zijn groote parlementaire ervaring, zijn volkomen be kendheid met het Parlement, waarin hij zijn halve leven doorbracht, zijn groote scherp zinnigheid en gevatheid stellen hem in staat, als de situatie eens wat netelig wordt, met een korte opmerking, die altijd ad rem is, met een kort speechje, dat altijd raak is, zijn gezag te handhaven, en de opposant eindigt bijna zonder uitzondering met te buigen voor het presidiale gezag. De Kamer is dan ook im Groszen und Ganzen met haren voorzitter best ingenomen. Weet ge, wanneer Borgesius geniet ? Als hij zelf gelegenheid krijgt nog eens een speech te houden. Bij een regeling van werkzaamheden, bij plechtige momenten, laat hij de kans niet voorbijgaan om een woordje te zeggen. Het zeer inspannende van zijn ambt schijnt hem weinig te deren. Met zijn gezondheid was het verleden jaar in den zomer minder goed gesteld. In al den tijd, dat hij het presidium be kleedt, heeft hij echter slechts eenmaal een zitting gemist, en behalve die eene heeft hij in alle dagzittingen den hamer gezwaaid. De consciëntieuze opvatting zijner taak heef t Borgesius steeds in de vele ambten, die hij «MI* muiMiMiuiMiiimiiiiiiiMiitmiiiiMimiiiiimHiMiiiiii iiiiiiiiin sloegen ze beiden een kruis en baden, 't Eten vlotte niet. Een stuk spek haalde ze uit de lade, sneed er van en schoof de reepjes naar Naas toe. Zwijgend zaten ze te kauwen op de harde brooddeelen, toen de deur openging en een meisje binnentrad met hoog roode kleur en zenuwachtig bewogen stem : Dag vrouw de Volder, dag Naas, moet de ook weg ? Onze Driek en Franske Mid delaar en Pierke Eerdmans hebben bevel gekregen van middag. Ze zeggen, dat ze al verder komen, naar de Kempen toe." Beiden keken haar aan, als een vreemde verschijning, die plots hun eenzaamheid verbreken kwam. Het lamplicht wierp zijn karige stralen op haar en een wondere lieftalligheid lag in haar blanke trekken, omlijst door blonde haren, die achteloos in een wrong op haar achterhoofd waren vastgebonden. Haar mooie lichaamsvormen vertoonden zich door het katoenen kleed, dat tamelijk nauw sloot om haar middel en borst. Dag, Betje," zei Naas en een glimp van welgevallen overtoog zijn gelaat. Kom nabij ?en zet je en drink een tas," zei de vrouw. 't Meisje aarzelde, maar moeder drong aan. Met z'n drieën zaten ze daar nu, en Betje blies over de koffie, die dampte in den kop, terwijl ze naar Naas keek vanonder d'r lange, blonde wimpers, naar Naas, d'r uit verkoren, d r jongen, met wien ze stiekum al jaren ging, als 't kermis of feest was op 't dorp. De oude vrouw mocht d'r wel, ai had ze 't ook tegen vrijen, bang als ze was, dat Naas met trouwplannen rondliep. Hé, hé," zuchtte het meisje telkens en dan zwoegde d'r mooi-ronde boezem met angstig bew£eg. Morgen vroeg al," barstte Naas uit'en met z'n dikke vuist, krampachtig toegenepen, sloeg-ie op de tafel, dat de koppen dansten. De vrouwen bogen angstig het hoofd en hun gevoel uitte zich in luid ge schrei, de oude met schorre snikken, 't meisje 'n wilde losbarsting. Toen werd het den stoeren kloever te machtig en hij pakte 't meisje en kuste haar met hartstochtelijke kracht, alsof ze alleen waren. Betje, Betje," zei-ie, huil niet, m'n beestje, ik heb je zoo lief, ik heb je zoo lief, ik kan niet van je weg." Korte zenuwsnikjes klonken door de bekleedde, getoond. Dat hij op zijn 66ste jaar het kamerpresidium als een kroon op zijn politieke loopbaan aanvaardde, getuigt van zijn groote belangstelling in de politieke zaken. Een speech, een opmerking van dezen parlementairen veteraan, is altijd het aanhooren waard. Vermakelijk is de naamsver warring, waaraan onze praeses zich dan schul dig kan maken. Snoeck Henkemans doopte hij in zijn Kamerredevoeringen telkens om in Henk Snoekemans en A. B. Kleerekooper transformeerde hij laatst in den heer Peereboom"! Een jong kamerlid kan Borgesius zoo echt vaderlijk te woord staan en geen, die er zich aan ergert, het wil van hem gedaan zijn. Want men weet, dat in hem de man van buitengewone parlementaire ervaring spreekt en een terechtwijzing is steeds in zoodanigen vorm gekleed, dat zij geen rancune achterlaat. Aan n ding heeft Borgesius geweldig het land en het is begrijpelijk dat is, aan eindeiooze speeches. Een kamerlid, dat het in de lengte zoekt, vergeet, dat hij juist het eenige genre koos, dat geen genade vindt, het genre ennuyeux. Is zoo'n lid aan het woord, dan kijkt de praeses na eenigcn tijd eens veelbeteekenend op; zijn hamer zwaait hij eens heen en weer, tot hij of in gelaten berusting den stroom van eentonig voortdreunende klanken maar laat vloeien f den spreker tot kortheid maant. Doch hij weet, dat dit bij de be paalde specialiteiten in redevoeringen bij de el, b.v. bij de heeren gebroeders Ter Laan, niets helpt en hij wacht duslijdelijk af, tot de spreekorkaan is uitgewoed. Dat de Kamer er in December in slaagde niet alleen de Oorlogsleening, doch ook de Staatsbegrooting af te doen, is voor een goed deel te danken geweest aan Borgesius' voortreffelijke leiding. In de rij der kamerpresidenten mag zijn naam met eere worden genoemd en wij hopen van harte, dat hij het geheele vierjarig tijdperk den voorzittersstoel zal blijven bekleeden met de bewonderenswaardige opge wektheid en nauwgezetheid, waarmede hij zijn taak steeds vervult. KAMER-RAAD Gisteravond was ik op een sauterietje bij Poppaea met Nero, Tigellinus, Lucanus; enfin het gewone stelletje. Nero was weer onuitstaanbaar. Toen ik aan de schenktafel met Crispinilla een frappe wilde gaan drinken, was de jaloersche aap er als de kippen bij en bulkte mij achterna: Quo vadis ?; waarmee hij zeggen wilde: waar ga je nou weer naar toe? De avond begon al met ongunstig omen. Op weg naar het Capitool begon een van de ebbenhout-kleurige slaven voor mijn draagstoel te steigeren, sloeg op hol en als hij zich niet tegen een lantaarnpaal ten pletter had geloopen, waren wij in den Tiber geraakt. Ook voelde ik mij den heelen avond 'min der zeker, omdat mijn tunica te stijf gesteven was. !k had het gevoel, dat de plooien niet bevallig neervielen en daardoor werd ik minder slagvaardig en vernuftig, gelijk in de 20ste eeuw na Christus een te hooge kraag of een te nauw corset niet slechts de gebaren stram maakt, maar ook den geest kortwiekt. Wij zijn door onze losse gewaden, onze baden, ons oliesel soepeler en kunnen ons voorstellen, hoe hinderlijk afzakkende sokken of een verschuivende das of een uit puilend overhemd voor het fonkelen der gedachten zijn moeten. Wat er op zoo'n evening-party bij Poppaea al zoo gebeurt en hoe Nero, bijgenaamd Barbarossa, zich daar aanstelt, weet ge door Sienkiewicz. Zuiver-historisch is hij niet altijd, maar evenals de bioscoop-theaters heeft hij veel gedaan voor de pppulariseering van den Romeinschen keizertijd. Bij het drinkgelag, terwijl Grieksche meisjes een soort tango dansten en welriekende imiriMriimiiMiniiiimiiiiiittiiii stille kamer, waar slechts 't regelmatig ge tik der oude klok scherp hoorbaar was. Moeder ging naar den deel en liet ze samen, ze voelde plotseling, dat ze die twee alleen moest laten, dat hun smart de hare nog overtrof. Diepte van 't menschelijk gevoel, die zich openbaart in oogenblikken, waarin het zijn volle kracht ontwikkeld heeft, en, over alle hinderpalen heen, verdragen kan wat het vroeger door moraal en conventie ver boden waande! Lang bleven ze, elkaar om armend, samen en fluisterende woorden vervingen de schokkende snikken, tot ze geheel kalm hand in hand weer neerzaten en zwegen. Moeder kwam terug in de kamer en zag ze en geen woord wilde over hare lippen, totdat het meisje naar haar toekwam, d'r oude hand vatte en opnieuw door haar tranen heen te snikken begon. Het oudje kuste d'r op de roode wangen en kuste Naas, die 't meisje naar huis bracht en met 'n on bestemd smartgevoel met moeder den rozenkransbad,toen-ie weerthuiswas, een vurig gebed voor 'n behouden terugkeer bij Betje. * * * Kaptein de Louter kende bijna al z'n jongens bij naam en in iederen rusttijd ging ie de rijen langs en vroeg naar degenen, die ontbraken. Waar is die flinke Kempenaar, Naas de Volder, Sergeant ?" Zwaar gewond, Kaptein," 't gewone antwoord. Kan ie nog vervoerd worden ?" 't Is mogelijk, zegt de dokter." En Pier aan den Kamp?" Licht gewond, is in de ambulance, om verbonden te worden." Zoo ging 't voort. Na iedere deelneming aan den slag waren de rangen gedund. Naas werd vervoerd naar 't hospitaal in Maastricht en na verwijdering der kogels, door zijn geheele lijf verspreid, lag ie be wusteloos in den zwaren narcose-slaap. Veel hoop had de dokter niet en de verpleegster kreeg bevel, aan zijn zijde te blijven. Tegen den avond werd ie wakker. Betje, moeder!" Staaroogend keek hij rond, bemerkte de zuster, die zijn snelkloppende pols had ge grepen. Haal m'n pak maar uit de kist" ijlde hij, ze komen, ze komen!" Een huivering ging door zijn leden en met geweld belette de zuster, dat hij zich oprichtte. Zachtkreunend ?ormamint-Tabletten F* vernietigen de bacteriën in] mond en keel en beschermen tegen Besmetting. oliën werden gesprenkeld, kwam ik naast Nero te liggen. Hij was nog niet geheel dronken en met al zijn streken, als hij het op de heupen heeft, kan hij heel onderhou dend wezen. Wij hadden het over deugd. Nero heeft Plato niet gelezen net zoo min als ik en dit is een voordeel in zooverre als het doo dend is voor de conversatie, wanneer de een op den ander een auteur voor heeft. Nero vroeg: wat heb je eigenlijk aan deugd? Ik zei, want Nero houdt van brutale repliek : wat gij er eigenlijk aan hebben zoudt, weet ik niet. Het is met de deugd gesteld als met de schoonheid, geestigheid en vroolijkheid. Deze zijn in sommige ge vallen als boter die aan de galg wordt gesmeerd. Hang geen sieraden aan een leelijke vrouw en wil niet deugd vastplakken op een deugniet. Praat niet voor dooveman's opren en prijs hem geen deugd aan noch eiseh deugd van hem, die een stuk ondeugd ondeugd als een massa genomen moet uitleven. Het is met het kwaad als met de stof en het voedsel, die omgezet moeten worden. Het kwaad is dikwijls een meststof, die behoorlijk verwerkt tot grooter vruchtbaar heid leidt en tot veredeling. Er zijn menschen, die alleen door en onder het kwaad het goede begrijpen en tot het goede komen. Maar, Koperbaard, er zijn ook schepselen, die in hunne levensspanne een bepaald kwaad niet verteren kunnen, noch kwijt raken. Zij ster ven gedurende het proces van verwerking. Zij kunnen het rantsoen kwaad, dat hun beschoren is, niet aan; er zijn meerdere levens noodig met lusten en driften, om dit rantsoen om te zetten tot iets beters. Toen ik uitgesproken had goot Nero een grooten kelk tot den bodem leeg, kreeg den hik, goot nog eens en zei: Mij is uwe redeneering, Petronie, te klas siek. Ik zie in het kwaad geen massa of bepaalde hoeveelheid, die verwerkt wordt. Dan zou het moeten op raken en ten slotte het goede overblijven. Kwaad schept kwaad, evenals het goede goed. Dit is juist, o Elegans, de reden, dat wij niet opschieten. Ik houd 't veeleer bij de gedachte, dat kwaad de noodzakelijke tegen-gesteldheid is van goed. En omdat kwaad de van zelf spre kende onafscheidenlijke makker is van goed, zonder hetwelk het goede geen zin heeft, ondenkbaar is en niet kan bestaan, daarom, Petronie, is kwaad levensvoorwaarde, moet er kwaad zijn, is kwaad nuttig en ik zie er dan ook geen been in mij ook aan het kwaad te wijden. Uitteraard is de mensch kwaad zoowel als goed. Het was een van de handige zetten van Nero ; een soort Hegeliaansche draai. Ik had trouwens het kwaad slechts als hoeveelheid genomen bij wijze van vergelijking. Ik ging nu betoogen, dat het kwaad, ook als be hoorlijke en natuurlijke tegen-kant van het goede, ook als integreerend bestanddeel van het goede, een steeds hoogere graad van minder goed kan worden. Dan wordt het kwaad een stijgend plan. Het kwaad kan tot steeds hooger peil rijzen en toch kwaad genoeg blijven om als tegen gesteldheid en schaduw van het goede te dienen. Ik wees nog op de werkzaamheid van den geest, die niet wordt gefnuikt als het kwaad ten goede keert, omdat er in het goede graden blijven. Maar Nero de halstarrige zei: bij zulk een opwaartsche beweging blijf ik het minder goede het kwade noemen, al verandert het telkens van gedaante en al zou het in den loop der tijden beter worden. Kwaad is kwaad en moet er wezen. Hij vond het ook in mijn stelsel eene gevaarlijke theorie, sommigen menschen het kwaad te laten doen, omdat het niet ligt in hun levensgreep anders te handelen. Hier was wel iets van aan. Bovendien ik had lang genoeg tegen gesproken om van instemming en lof het grootste succes te verwachten. Want zoo is Nero, zooals zoo vele anderen; zij houden er alleen van te worden tegengesproken om den lust der IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII lag-ie zwaar in de steunkussens, z'n oogen waren weer gesloten en zijn gezichtszenuwen trokken pijnlijk onder de witte zwachtels. Hij schreide. Befje, Befje," zong-ie, Befje, m'n beestje, huil maar niet, ik heb je lief, ik heb je lief!" De zuster kon een traan niet weerhouden. Hoe kostbaar was wellicht het menschenleven, dat zichtbaar uitdoofde, terwijl alle middelen faalden, om het te behouden. Kon ze maar iets doen voor den arme, hem enkele oogenblikken bezorgen van opleving, waarin hij met haar praten zou. Misschien kon ze z'n leed wat ver zachten door haar meegevoel! Ze probeerde alles,bette z'n polsenen slapen,bevochtigde z'n gloeiende lippen.Dan werd hij soms onstuimig, balde de vuisten, en perste de lippen op elkander, maar de kalmte keerde niet weer. Hoe is 't, zuster?" vroeg de dokter op z'n laatste ronde, 't Zal spoedig aflpopen," meende de zuster. Terwijl ze beiden hem onderzochten, slaakte hij een diepen zucht. Naas de Volder was niet meer. Twee dagen later werd hij met eenvoudig militair vertoon op de begraafplaats in Maastricht te ruste gelegd; vele toeschouwers beklaagden 't jonge, zoo vroeg gedoofde leven en de geestelijke, die Gods zegen voor zijn ziel afriep, gewaagde ook met een enkel woord van de vermoedelijke verwanten en vrienden, die hem wellicht lief hadden en met angstig wachten uitzagen naar dengene, die niet meer keeren zou en ver van hen rustte in 't vreemde land. In 't witte boerderijtje ging Betje eiken dag vragen naar nieuws van Naas en met moeder herlas ze de twee brieven, die kort op elkaar gevolgd waren. Toen duurde het weken, een maand en ze hoorden niets meer. Eindelijk moesten zij vluchten uit hun land en in Maastricht gekomen hoorden ze't nieuws, de twee vrouwen, die zich sedert 't vertrek van Naaske" nauw verbonden voelden, en samen waren uitgetogen. De moeder schreide niet en 't meisje sloeg de blikken neder bij de tijding. En arm in arm gingen ze naar 't stille kerkhof, waar ze heel lang bleven en iederen dag terug kwamen, zonder hope in haar droeve ballingschap.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl