De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 14 februari pagina 3

14 februari 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

14 Febr. '15. No. 1964 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND overwinning te smaken. En daarom moet ge nooit iemand als Nero, die de macht heeft en op de knikkers zit tot het einde betwisten. Op deze wijze weet ik het zoo lang met hem te bolwerken. Het feest laat ik als een nachtkaars uit gaan, omdat maar n kolom ter mijner beschikking is. PETRONIUS Havelock Ellis HavelockEllis,van wien wij hier een portret en een actueel voor de Groene" geschreven artikel geven, is een van de veelzijdigste en onafhankelijkste Engelsche geleerden, me dicus, psycholoog en literator. Hij werd in 1859 geboren uit een geslacht van zeelieden en geestelijken. Tusschen zijn 16e en 20ste jaar woonde hij in Australië. In 1889 werd hij directeur van de Contemporary Science Series. Het eerste werk waarmee hij naam maakte was een studie over de psycho logie der Sexen". Dit werk omvat zes deelen en werd in 1909 voltooid. Andere werken van hem zijn: The new Spirit, een studie over nieuwere schrijvers. Man and Woman (1894). Affirmations (opstellen over Nietzsche, Zola e.a.), The Crminal, The soul of Spain (1908), A Study of British Genius (1904). Havelock Ellis is gehuwd met miss Edith Lees, schrijfster van drama's. en novellen. Hij deed veel reizen, o.a. in Rusland en Marocco, en woont thans in Londen. After the War The great war now being waged cannot fail to be a source of sorrow to those who have cherished the faith that the cause of Civilisatipn and Humanity may some day triumph in the world. It is especially a source of pain to those intellectual workers, among them the present writer who respect and ad m i re the intellectual energy of Germany. It is sad for an Englishman who owes much IIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIimllmilllllllllllllllHIMIIIIIIIII De volkshuisvesting te Amsterdam in 1913 i De beide stukken die jaarlijks van het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht te Amsterdam uitgaan het jaarverslag en het beredeneerd verslag van hetgeen met betrekking tot verbetering der volkshuis vesting in de gemeente Amsterdam is ver richt," missen vrijwel ten eenenmale uiterlijke aantrekkelijkheid. Wie zich daar door echter niet laat weerhouden, maar door de schijnbaar droge tabellen, statistieken, en grafische voorstellingen heendringt tot de kern, hare cijfers onderling en met andere gegevens ifi verband brengend, daaruit tevens gevolgtrekkingen makend, zal in deze stuk ken een lezing vinden van boeienden en opwekkenden aard. Dan krijgen de dorre ge tallen leven aangezien in de, door eene sobere tekst van onopgesmukte mededeelingen aaneengeschakelde staten, zich toestanden weer spiegelen die in meer dan n opzicht voor ons volksbestaan overwegend belang bezitten. Wij denken daarbij, op grond van de ervaring quand Ie batiment va, tout va", niet alleen aan de gegevens welke de be drijvigheid in de bouwvakken betreffen, maar vooral aan die waaruit de stand der volks huisvesting kan worden afgeleid. Die staatlichen Zustande" schreef Prof. Eberstadt in zijn standaardwerk, het Handbuch des Wohnungswesens" werden durch das Wohnungswesen in hohem Grade, vielfach in entscheidender Weise, beeinfluszt. Für die Beurteilung der sozialen Verhaltnisse in der Geschichte wie in der Gegenwart mag es kaum einen zuverlassigeren Maszstab geben, als der Zustand und die Gestaltung des Wohnungswesens." De verslagen over 1913 winnen daarbij aan beteekenis nu Amsterdam aan den vooravond staat van de behandeling der voordracht tot woningbouw van gemeente wege, welke bij aanneming en uitvoering leiden zal tot de belangrijkste en verstrek kendste maatregelen die tot dusver ten aanzien der volkshuisvesting in ons land van overheidswege zijn beraamd. De waardeering van 'het voorstel zal voor een niet gering deel beïnvloed worden door de recente gegevens welke in de stukken over 1913 zijn bijeengebracht. Reeds nu betreft het verslag van het Bouw- en Woningtoezicht een der gewich tigste gemeentelijke bemoeiingen, vooral ook sedert de bouwverordening vergeleken bij vroeger, een veel ruimer strekking heeft ge kregen. Het partikulier initiatief dat, met uitzon dering van enkele vereenigingen wier stich tingen als oasen in de woestijn waren, de volkshuisvesting zonder overwegingen van hooger orde bekeek, is te Amsterdam in to Oerman scholarship and research, who is grateful to Germany for an appreciative reception of hls work at a time when his own country rejected it, and who possesses valued friends in every part ot Germany, to realise that his own country is the foe of that land, and that Germans, even German scientists and German philosophers, are dancing with rage in their hatred of what they persuade themselves to be the greed and treachery and envy and brutality of England. One may feel that, and yet entirely accept the attitude of one's own country. It is indeed remarkable that in England apart from a few isolated individuals there is only one attitude in regard to this war. Fifteen years ago, at the time of the South African war, it was very different. The n, a very large party in England, including many of the best and most intellectual elements in the nation, were strongly opposed to the attitude of their own country. It is not so now. During recent years there has been no warlike party in England, just as there has been no warlike party in France. There has been a section of opinion which was suspicious of Germany. But even that section was growing quiet at last and prepared to join hands with Germany. When at the end of last July the question of war was in the air Ejiglish opinion was largely opposed to England's participation in war. That opinion was altered in a flash when Germany violated Belgian neutrality. It was realised at once that both England's honour and Eng land's self-interest were involved. A war against Germany would only have appealed to a smalt section of the English people; a war in defence of the rights of Belgium appealed to the whole country. For it must be remembered that (with whatever aberrations) the sympathies and the interests of England have always been with small countries. There is, nominally, a "British Empire", but England remains by the very facts of Nature, a small country, and its emotional and mental outlook is that of a small country. The defence of a neighbouring small country against a great country is therefore feit in England to be the defence of England. It is a fact that involves no special virtue on the part of England; it is merely a fact of political tradition and national self-interest. Thus there has never been any doubt in England that the war must be carried through to the end at whatever c'ost of men and treasure. It is not a war inspired by hate of Germans; it is indeed remarkable that one constantly finds English people stating (however mistakenly) that this war will be an emancipation for the German people themselves from the yoke of militarism, and there is nothing in England to correspond to the passion of hatred which has so often of late been exhibited in Germany. By far the most powerful invectives written in English against Germany and against the outrages perpetrated in Belgium, Northern France and Poland have not come out of England, but out of the neutral United States and sometimes from men themselves of German origin. I am quite willing to accept them and I prefer that they should be expressed by neutral countries. But having agreed that this war, and the fact that there was no power on earth strong enough to prevent this war, is a stain, not only on the Civilisation and Humanity of the twentieth century but on the mere elementary Commonsense of the whole world, which will never be wiped out, I would rather pass on. Let us discuss what to do after the war. First of all we need a more active, vigoieder opzicht deerlijk te kort geschoten, zoolang het aan zich zelf was overgelaten. Het slaagde er niet in een woningtype in het leven te roepen dat beantwoordde aan billijke eischen van hygiëne en soliditeit, van gerief en huiselijkheid, om van uiterlijken welstand maar niet te spreken. Het woningpeil werd alleen verhoogd wat de huur betreft. De Woningwet heeft in dien toestand een ommekeer ten goede voorbereid, waarvan de uitkomsten allengs duidelijker blijken. Hoofdzaak is de verplaatsing van het zwaarte punt van den aanbouw naar de Woningbouwvereenigingen, welke geheel anders tegenover het vraagstuk staan dan de spe culatiebouwer, die op zijn geldelijk voordeel uitgaat. Bovendien werd deze laatste op an dere banen geleid onder den zachten drang der bouwverordeningen die sedert 1902 allerwege werden ingevoerd of herzien. Eene bouwverordening heeft meer dan ne strekking. Zij raakt technische en hy giënische, maar ook sociale belangen. De oudere verordeningen bepaalden zich tot voor schriften van overwegend technischen aard, betreffende rooiïng, afwatering, dakbedek king en dergelijke zaken in het belang van openbare veiligheid en orde. Allengs werden die voorschriften uitvoeriger en talrijker naarmate de samenleving ingewikkelder werd en de noodzakelijkheid bleek om in meer gevallen misbruiken en overlast te be letten. Maar de verordening bleef van over wegend technischen aard. Met de erkenning van het veelsoortige belang der volkshuis vesting bevat de bouwverordening echter meer voorschriften betreffende de inrichting en het gebruik der woning. Het begrip van openbare orde en veiligheid is uitgebreid sedert de samenhang der vele verschijnselen werd ingezien tegelijk met hunne vroeger niet doorgronde beteekenis voor het alge meen welzijn. Vele misstanden bleken te wortelen in slechte woningtoestanden. De hygiënische en sociale strekking der verorde ning trad sterker op den voorgrond en zij won daarmede aan belang voor de gemeen schap. Naar de strekking en krachtens de bepalingen der Woningwet is de bouwver ordening geworden een instrument tot stelselmatige verheffing der volkshuisvesting en daardoor tevens van het peil der samen leving. Immers, verbetering van woning toestanden, naar boven door aanbouw welke aan hooger eischen voldoet, naar be neden door opruiming van slechte toestanden heeft nietalleen een hygiënische, maarevenzeer ja, vooral 'eeuethische beteekenis. Het feit dat, misschien ten gevolge vaneenige ove rigens gunstige omstandigheden, de bewo ners eener krot- of kelderwoning, niet ziek zijn, mag zonder meer geen reden zijn om het gebruik van zoodanige woning te be stendigen. rous, and practically organised assertion of our ideals. In the present war most of the anti-militarists and socialists in the belligerent countries have temporarily deserted their principles to support their countries. They have acted reasonably and naturally, and we need not fear that they are not at heart more convinced of their principles than ever before, though it may well be that, after the war, those who, like Liebknecht, have firmly and courageously maintained their principles, will occupy the position of higher dignity and authority. There can be no doubt, however, that we witness today a great triumph for all those in all countries who regard militarism as supremely important and who look upon war as, at the worst, an "inevitable necessity", quite compatible with the best interests of mankind. That triumph must not be long-lived, and those of us who think otherwise and they must be the majority in every small country must see to it that the reaction against the triumph is so sharp and so severe that Militarism will never be able to hold up its head injthe world again. It is indeed rather difficult to understand how it has come about that Militarism has succeeded in maintaining its credit so long. For its fictions are so transparent. Putting aside the claim that war is a good thing in itself, even a great moral force a claim that could only be made in a civilisation which was but a veneered savagery the chief excuse for military armaments has been that they were a safeguard against war. U is scarcely a plausible excuse. Suppose that every householder were compelled to provide himself with a set of burglar's implements, to keep them always ready for use, to replace them constantly by the latest new devices, and to spend much time in thinking [out the best methods of burglariously entering his neighbours houses are we really to believe that that is the best way of guarding against burglary? If any one ever really believed that such a method, when adopted by nations, is the best way to prevent war, hèwill now be able to believe it no longer. After this war anyone who puts forth so simple-minded a notion will only meet with ridicule. Militarism has been deprived of the only support, having even the faintest pretence of plausibility, which it ever possessed. Today it must have become clear even to the most fanatical admirers of militarism that the world can no longer be run on militaristic Unes. The natural evolution of social order in Europe must be allowed to run its natural course. There can be no doubt as to what that course is. In our early societies when two persons quarreled they fought out their quarrel andthestrongest won, whether or not his cause was just. That method was so flagrantly unreasonable and disorderly that it was abolished, and the two antagonists were com pelled to bring their quarrel into a court of justice, to be decided according to law, and henceforth the force was no longer behind the antagonists but behind the court. But it is just as unjust and as disorderly for two nations to settle their quarrels by force as for two individuals. The natural evolution must be allowed to proceed, and nations, like individuals, must bring their quarrels into an international court. That is the aim we now have clearly before us. If we ask, more specifically, what it is that this war has taught us, it seems to me that two points stand out before all others. In the first place, we realise the immense importance of the self-government of small nationalities. If it had not been for small nationalities this war would never have been Dat verbetering van den woningtoestand aanstonds ingrijpt op het moreele gehalte der bewoners, is een onloochenbaar feit, dat door vele ervaringen gestaafd wordt. Een zeer sprekend voorbeeld wordt in het voor treffelijk werk van Th. van Weideren Baron Rengers en J. H. Faber, over Friesland en de Woningwet", ontleend aaneen rapport van den Burgemeester van wonseradeel. Deze bericht: Voor de invoering van de Woningwet hebben wij den toestand hier gekend, dat heele families, van ouder op kind, zich des winters geregeld lieten bedeelen door de armbesturen. Families van dat soort hokten bijeen in minder waardige woningen, vaak echte krotten, die in den regel aan instellingen van weldadigheid toebehoorden. Dit bijeenwonen maakte opheffing zeer bezwaarlijk, ook door het kwade voorbeeld. Na de invoering van de Woningwet, en vooral nadat de Bouwvereenigiüg hare werkzaamheden begon, kon met kracht tegen die toestanden worden opgetreden, en is werkelijk veel bereikt... De flinkste werklieden betrokken de nieuwe perceelen en tal van verhuizingen vonden plaats; het zoogenaamde opschuivingssysteem bleek zeer prachtig te werken. Van zeer groot belang was, dat de pauper kolonies gedwongen waren zich te verspreiden en op verschillende punten van het dorp woningen te huren. Zij kregen daardoor buren, die netter waren, niet alleen op woning en huis raad, maar ook op kleeding en in zorg voor de jeugd. Dit had een opmerkenswaardig gunstigen invloed op de bewoning, het onder houd van de huismeubels en vooral ook op de kleeding der jeugd; het was spoedig zichtbaar, dat de oogenschijnlijk armste ge zinnen fleuriger werden. Van aankloppen bij de armbesturen was geen sprake meer; de kinderen kregen eene betere opvoeding, zagen betere voorbeelden." Maar niet steeds kan worden volstaan met een betere behuizing. De bewoners moeten soms eerst nog leeren er het voordeel van te trekken, dat zij biedt en eene stel selmatige voorlichting is althans in den eersten tijd vaak onmisbaar om de woningen ten volle tot haar recht te doen komen. Die ervaring wordt in het verslag over 1913 bevestigd. Met betrekking tot de ge zinnen, die op aanbeveling der gemeente waren gehuisvest door de Amsterdamsche Vereeniging tot het bouwen van arbeiders woningen", wordt gekonstateerd, dat de ondervinding in vele opzichten eene gunstige was. Het bleek, dat, door het toezicht van eene opzichteres, zooals dit vanwege het Bouw- en Woningtoezicht werd geoefend, gezinnen op een moreel belangrijk hooger peil konden worden gebracht." Het is te voorzien dat het einde der boven geschetste evolutie der bouwverordening nog geenszins bereikt werd, maar dat in fought. If the right of the people of Alsace, and the people of Servia to be governed as they themselves chose had been recognised from the first Germany and France would long ago have marched hand in hand, and Russia and Austria would have had no serious cause of dispute. Every people, however small, united by its own vital traditions, has a right to be ruled as it chooses. No people, however great, has any right to trample on a smaller people. It is every day becoming clearer that the whole world resents any violation of these rights. It is also becoming clearer that the vigour and power of resistance of small nationalities, so far from diminishing, is increasing with pur social progress. There will be no peace in the world until the safety and independence of the small nations is absolutely guaranteed. The other great fact which this war has brought home is that under modern conditions a war is not the mere private concern of the nations that choose to fight. It is the concern of the whole world. In old days two nations could fight while the rest of the world looked on unconcerned and went about their own business. It is so no longer. The non-belligerents suffer only less severely than the belligerents. Look at Holland. Look even at the great and powerful United States. There is no dominion in the civilised world, from Canada to Australia, which is not suffering, and suffering seve rely, from this Europeanwar. Yet they were never consulted about it. Nobody asked their consent. Clearly a monstrous injustice has been committed against the whole civi lised world. We have to see to it that in future no war is waged without the permission of all those nations, which, howe ver neutral, will have to pay for that war. We have also to see to it that without their participation no peace is arranged. For some years the more progressive people in the world have been looking towards the Hague with a new hope. Holland is the ancient refuge of the world's intel lectual freedom and the traditional home of International Law. It has seemed fitting that Holland should be the seat of a great Interna tional Tribune to settle the quarrels of nations by a better arbitrament than that of force. But it is vain to expect that this can be effected by mere treaties, just as it would have been idle in the days when justice between man and man was being established, to ask Mr. Bill Sykes if hèwould kindly con sent to go and be hanged for his crimes. The reason is that it is always open to a nation to declare that its own State stands supreme over International Law and is not amenable to any claims from without, while even the nations that make no such claim are always liable to become insane at moments, for every Stare, even the sanest, is more prone to hysteria than the individuals composing it. It cannot always be trusted to follow the path of virtue towards its neighbours, when there is no visible force to hold it in awe. This futility of mere treaties has long been clear to Ithe more intelligent observers of contemporary affairs. It has now become clear to all. Behind all law, and most of all behind International Law, there must be a sanction. That is to say, that just as behind the laws regulating the rights of individuals there is the power of the police, so behind the laws regulating the rights of nations there is needed the mighty power of an international army and navy able to impose justice on even the strongest of criminal States. So far as Pacificists fail to recognise that elemental fact they are merely dreaming an idle dream which concerns nobody but themselves. This has always been recognised of naast haar in steeds toenemende mate het sociale element op den voorgrond zal treden, mede door uitbreiding van de bewonings-voorschriften. Ook de schoonheid dient bij het vraagstuk der volkshuisvesting opnieuw als een be slissende faktor binnen den kring der over wegingen te worden getrokken. Overheids bemoeiing is gewettigd door den invloed dien zij onwillekeurig op de levensbeschou wing der bewoners zal uitoefenen. Juist de meest hygiënische woningtoestanden zouden, bleef hunne deugd daartoe bepaald, een eventueel gemis aan bekoring als een ge wichtig element ter aanlokkelijke bewoning" het sterkst doen gevoelen. Schoonheid is geen element van hooger" orde dan bijv. hygiëne, welks erkenning in zekeren zin op overdaad zou wijzen. Zij komen beide op gelijken voet in aan merking voor waardeering. Geeft de ge voelige en geschoolde geest zich reken schap van den druk eener zonder liefde en toewijding behandelde omgeving op de ge moedstemming van hen die er moeten verkeeren, de invloed is daarom niet minder noodlottig op wie hem onbewust ondergaat. Het is met het oog hierop dan ook een gelukkig verschijnsel dat de bouw op erfpachtsgrond toeneemt. Hier immers kan de gemeente als grondeigenares bij de uitgifte van terrein gepaste welstandseischen stellen, opdat althans een redelijk peil wordt bereikt. Het effekt van een stadsgedeelte immers berust op de samenwerking van aanleg en bebouwing. Wanneer de gemeente de laatste niet in de hand houdt, kunnen de beste be doelingen met den aanleg worden verijdeld en zijn alle zorg en kosten daaraan onnut besteed. De volkshuisvesting treedt onder de be langrijkste vraagstukken van bouwkundigen aard meer en meer op den voorgrond naar mate haar veelzijdig belang gekend en terzelfdertijd, door tusschenkomst der woningbpuwvereenigingen, de architekt opnieuw bij de oplossing betrokken wordt. Dat hij daarvan zoo volkomen verdrongen kon worden, was ook misschien niet geheel zonder eigen schuld, door gemis n.l. aan daadwer kelijke en opbouwende belangstelling zijner zijds in die faktoren welke, mér dan de artistieke, dat vraagstuk van zoo eminent praktisch belang beheerschen. De mogelijkheid nu om, zonder een algemeenen welstandseisch in de verordening op te nemen, althans in de nieuwe stad eenig toezicht in die richting uitte oefenen, bestaat op erfpachtsgrond. Bij vergelijking met hetgeen op particulier terrein is ge bouwd, blijkt die mogelijkheid niet zonder succes te zijn aangegrepen. In de toekomsl zal zij nog meer vrucht afwerpen, omdal hoe langer hoe meer op gemeentelijken grond wordt gebouwd. Terwijl in 1910 op particuby those great pioneers who have foreseen the direction of human progress. Hobbes long ago pointed out that states would not preserve peace without some "visible power to keep them in awe". Even William Penn, who was a Quaker and opposed to all force, when in 1693 hèput forward his scheme for a European Parliament to maintain the peace of Europe, proposed that iny sovereign State which refused to abide t>y the decisions of the European Parliament sould be compelled by force to submission and the performance of the sentence. The Abbë de Saint-Pierre, the most notable of all precursors of the twentieth century in :his matter, likewise demanded that the whole of Europe, at its conjoint expense and with its international army, should be empowered to deal with offending States. All these things have long been known :o the seeing few. We owe it to this war :hat they are now beginning to be feit more or less vaguely by all. The way is thus being prepared for the advance of the world's States along a new road. And it is for the neutral nations of today to form the advance guard in that maren. jiiiiiiiiimMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiniimiiMimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii BOUWT TE NÜNSPEET. Mooie boschrflketerreinen.Spoor.Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen Mij. .DE VELUWE", Nunspeet. VÏNS DE {/HAMPAGNh . ,. '???Córfcefsión'riaipesjv»? Sauter&Poirs/MaastdGht. fiflDQNTItIEOtR ilUK DAT KRIMPT UHKnfl l It woRDT TERUGüEfldWffl B Monsters, geïllustreerde prijscou ranten en attesten zenden gaarne N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON ZONEN, Amsterdam. lier terrein werden voltooid 294 perceelen met 898 woningen, tegenover 146 perceelen met 455 woningen op erfpachtgrond, was in 1913 de verhouding eene geheel andere geworden en bedroegen de cijfers voor particulier terrein oriderscheidelijk 559 en 1924, voor erfpachtsgrond 385 en 1421. Het verdient daarbij vermelding dat de bouw der goedkoope woningen, dus de volks huisvesting in engeren zin, op erfpachtsgrond relatief en, voor de beide laagste huurklassen (van ? 2.50 tot ? 3.?en van ?3.?tot ?3.50 per week) zelfs absoluut, dien op particulier terrein overtreft. In welke mate de eigenlijke volkshuis vesting te Amsterdam in het bouwbedrijf domineert, blijkt door vergelijking van meer dere staten in het verslag. In 1913 werden voltooid 49 perceelen met ne woning benevens 171 perceelen met twee woningen (boven- en benedenhuis). Dit zijn te samen dus 220 perceelen met 391 woningen. Deze beide kategoriën omvatten slechts 24.7 pCt. van het aantal der in 1913 voltooide perceelen en 11.6 pCt. van het aantal woningen en zij beslaan (perceelen en erven samengenomen) 32.5 pCt. van het nieuw in gebruik genomen terrein. Daar staat echter tegenover de volkshuis vesting in engeren zin met 669 perceelen van meer dan 2 woningen, gezamentlijk bevattende 2871 woningen. De toeneming van het aantal huizen van hooge huurwaarde in de laatste jaren ge bouwd, wettigt zeker eene konklusie van stijgenden welstand. Het blijft echter een betreurenswaardig verschijnsel dat, blijkens het geringe aantal nieuwe huizen dat door den eigenaar wordt bewoond (in de nieuwe stad slechts 52), de aanbouw op dit gebied, 't welk voor de architektonische ontwikke ling der nieuwe wijken van overwegend belang kon zijn, kennelijk in handen blijft van de speculatie. Hoe anders dan in de 17de eeuw, die haar stempel nog op de stad drukt, toen Vingboons kon schrijven: De vergrootinge van de Stadt Amsterdam heeft aan veele Liefhebbers occasie gegeven groote Huysen te konnen bouwen". En het is toch bijkans uitsluitend de bouw voor eigen behoefte en eigen gebruik, die leidt tot huizen van karakteristieke kunstwaarde, terwijl de speculatie zich uiteraard zal toe leggen op een gangbaar type zonder eigenaard. In dit opzicht hebben wij evenwel niet veel te hopen: van de 135,906 woningen die eind 1913 te Amsterdam aanwezig waren, werden niet meer dan 4972 door den eige naar bewoond. In den loop des jaars was in de oude stad hun aantal met 22 ver minderd, in de nieuwe met 24, en in totaal dus slechts met 2, toegenomen. (Slot volgt.) }. H. W. LELIMAN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl