Historisch Archief 1877-1940
14 Febr. '15. No. 1964
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
overwinning te smaken. En daarom moet
ge nooit iemand als Nero, die de macht
heeft en op de knikkers zit tot het einde
betwisten.
Op deze wijze weet ik het zoo lang met
hem te bolwerken.
Het feest laat ik als een nachtkaars uit
gaan, omdat maar n kolom ter mijner
beschikking is.
PETRONIUS
Havelock Ellis
HavelockEllis,van wien wij hier een portret
en een actueel voor de Groene" geschreven
artikel geven, is een van de veelzijdigste
en onafhankelijkste Engelsche geleerden, me
dicus, psycholoog en literator. Hij werd in
1859 geboren uit een geslacht van zeelieden
en geestelijken. Tusschen zijn 16e en 20ste
jaar woonde hij in Australië. In 1889 werd
hij directeur van de Contemporary Science
Series. Het eerste werk waarmee hij naam
maakte was een studie over de psycho
logie der Sexen". Dit werk omvat zes deelen
en werd in 1909 voltooid. Andere werken
van hem zijn: The new Spirit, een studie
over nieuwere schrijvers. Man and Woman
(1894). Affirmations (opstellen over
Nietzsche, Zola e.a.), The Crminal, The soul of
Spain (1908), A Study of British Genius
(1904).
Havelock Ellis is gehuwd met miss Edith
Lees, schrijfster van drama's. en novellen.
Hij deed veel reizen, o.a. in Rusland en
Marocco, en woont thans in Londen.
After the War
The great war now being waged cannot
fail to be a source of sorrow to those who
have cherished the faith that the cause of
Civilisatipn and Humanity may some day
triumph in the world. It is especially a source
of pain to those intellectual workers, among
them the present writer who respect and
ad m i re the intellectual energy of Germany.
It is sad for an Englishman who owes much
IIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIimllmilllllllllllllllHIMIIIIIIIII
De volkshuisvesting te Amsterdam
in 1913
i
De beide stukken die jaarlijks van het
gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht te
Amsterdam uitgaan het jaarverslag en
het beredeneerd verslag van hetgeen met
betrekking tot verbetering der volkshuis
vesting in de gemeente Amsterdam is ver
richt," missen vrijwel ten eenenmale
uiterlijke aantrekkelijkheid. Wie zich daar
door echter niet laat weerhouden, maar door
de schijnbaar droge tabellen, statistieken, en
grafische voorstellingen heendringt tot de
kern, hare cijfers onderling en met andere
gegevens ifi verband brengend, daaruit tevens
gevolgtrekkingen makend, zal in deze stuk
ken een lezing vinden van boeienden en
opwekkenden aard. Dan krijgen de dorre ge
tallen leven aangezien in de, door eene sobere
tekst van onopgesmukte mededeelingen
aaneengeschakelde staten, zich toestanden weer
spiegelen die in meer dan n opzicht voor
ons volksbestaan overwegend belang bezitten.
Wij denken daarbij, op grond van de
ervaring quand Ie batiment va, tout va",
niet alleen aan de gegevens welke de be
drijvigheid in de bouwvakken betreffen, maar
vooral aan die waaruit de stand der volks
huisvesting kan worden afgeleid.
Die staatlichen Zustande" schreef Prof.
Eberstadt in zijn standaardwerk, het
Handbuch des Wohnungswesens" werden durch
das Wohnungswesen in hohem Grade,
vielfach in entscheidender Weise, beeinfluszt.
Für die Beurteilung der sozialen
Verhaltnisse in der Geschichte wie in der
Gegenwart mag es kaum einen zuverlassigeren
Maszstab geben, als der Zustand und die
Gestaltung des Wohnungswesens."
De verslagen over 1913 winnen daarbij
aan beteekenis nu Amsterdam aan den
vooravond staat van de behandeling der
voordracht tot woningbouw van gemeente
wege, welke bij aanneming en uitvoering
leiden zal tot de belangrijkste en verstrek
kendste maatregelen die tot dusver ten
aanzien der volkshuisvesting in ons land
van overheidswege zijn beraamd. De
waardeering van 'het voorstel zal voor een niet
gering deel beïnvloed worden door de recente
gegevens welke in de stukken over 1913
zijn bijeengebracht.
Reeds nu betreft het verslag van het
Bouw- en Woningtoezicht een der gewich
tigste gemeentelijke bemoeiingen, vooral ook
sedert de bouwverordening vergeleken bij
vroeger, een veel ruimer strekking heeft ge
kregen.
Het partikulier initiatief dat, met uitzon
dering van enkele vereenigingen wier stich
tingen als oasen in de woestijn waren, de
volkshuisvesting zonder overwegingen van
hooger orde bekeek, is te Amsterdam in
to Oerman scholarship and research, who
is grateful to Germany for an appreciative
reception of hls work at a time when his
own country rejected it, and who possesses
valued friends in every part ot Germany,
to realise that his own country is the foe
of that land, and that Germans, even German
scientists and German philosophers, are
dancing with rage in their hatred of what
they persuade themselves to be the greed
and treachery and envy and brutality of
England.
One may feel that, and yet entirely accept
the attitude of one's own country. It is
indeed remarkable that in England apart
from a few isolated individuals there is
only one attitude in regard to this war.
Fifteen years ago, at the time of the South
African war, it was very different. The n,
a very large party in England, including
many of the best and most intellectual
elements in the nation, were strongly
opposed to the attitude of their own
country. It is not so now. During recent
years there has been no warlike party
in England, just as there has been no
warlike party in France. There has been
a section of opinion which was suspicious
of Germany. But even that section was
growing quiet at last and prepared to join
hands with Germany. When at the end of
last July the question of war was in the
air Ejiglish opinion was largely opposed to
England's participation in war. That opinion
was altered in a flash when Germany
violated Belgian neutrality. It was realised at
once that both England's honour and Eng
land's self-interest were involved. A war
against Germany would only have appealed
to a smalt section of the English people;
a war in defence of the rights of Belgium
appealed to the whole country. For it must
be remembered that (with whatever
aberrations) the sympathies and the interests
of England have always been with small
countries. There is, nominally, a "British
Empire", but England remains by the very
facts of Nature, a small country, and its
emotional and mental outlook is that of a
small country. The defence of a
neighbouring small country against a great
country is therefore feit in England to be
the defence of England. It is a fact that
involves no special virtue on the part of
England; it is merely a fact of political
tradition and national self-interest. Thus
there has never been any doubt in England
that the war must be carried through to
the end at whatever c'ost of men and
treasure. It is not a war inspired by hate of
Germans; it is indeed remarkable that one
constantly finds English people stating
(however mistakenly) that this war will be
an emancipation for the German people
themselves from the yoke of militarism, and
there is nothing in England to correspond
to the passion of hatred which has so often
of late been exhibited in Germany. By far
the most powerful invectives written in
English against Germany and against the
outrages perpetrated in Belgium, Northern
France and Poland have not come out of
England, but out of the neutral United States
and sometimes from men themselves of
German origin. I am quite willing to accept
them and I prefer that they should be
expressed by neutral countries. But having
agreed that this war, and the fact that
there was no power on earth strong enough
to prevent this war, is a stain, not only
on the Civilisation and Humanity of the
twentieth century but on the mere
elementary Commonsense of the whole world,
which will never be wiped out, I would
rather pass on. Let us discuss what to do
after the war.
First of all we need a more active,
vigoieder opzicht deerlijk te kort geschoten,
zoolang het aan zich zelf was overgelaten.
Het slaagde er niet in een woningtype in
het leven te roepen dat beantwoordde aan
billijke eischen van hygiëne en soliditeit,
van gerief en huiselijkheid, om van
uiterlijken welstand maar niet te spreken. Het
woningpeil werd alleen verhoogd wat de
huur betreft.
De Woningwet heeft in dien toestand een
ommekeer ten goede voorbereid, waarvan
de uitkomsten allengs duidelijker blijken.
Hoofdzaak is de verplaatsing van het zwaarte
punt van den aanbouw naar de
Woningbouwvereenigingen, welke geheel anders
tegenover het vraagstuk staan dan de spe
culatiebouwer, die op zijn geldelijk voordeel
uitgaat. Bovendien werd deze laatste op an
dere banen geleid onder den zachten drang
der bouwverordeningen die sedert 1902
allerwege werden ingevoerd of herzien.
Eene bouwverordening heeft meer dan
ne strekking. Zij raakt technische en hy
giënische, maar ook sociale belangen. De
oudere verordeningen bepaalden zich tot voor
schriften van overwegend technischen aard,
betreffende rooiïng, afwatering, dakbedek
king en dergelijke zaken in het belang van
openbare veiligheid en orde. Allengs werden
die voorschriften uitvoeriger en talrijker
naarmate de samenleving ingewikkelder
werd en de noodzakelijkheid bleek om in
meer gevallen misbruiken en overlast te be
letten. Maar de verordening bleef van over
wegend technischen aard. Met de erkenning
van het veelsoortige belang der volkshuis
vesting bevat de bouwverordening echter
meer voorschriften betreffende de inrichting
en het gebruik der woning. Het begrip van
openbare orde en veiligheid is uitgebreid
sedert de samenhang der vele verschijnselen
werd ingezien tegelijk met hunne vroeger
niet doorgronde beteekenis voor het alge
meen welzijn. Vele misstanden bleken te
wortelen in slechte woningtoestanden. De
hygiënische en sociale strekking der verorde
ning trad sterker op den voorgrond en zij
won daarmede aan belang voor de gemeen
schap. Naar de strekking en krachtens de
bepalingen der Woningwet is de bouwver
ordening geworden een instrument tot
stelselmatige verheffing der volkshuisvesting
en daardoor tevens van het peil der samen
leving. Immers, verbetering van woning
toestanden, naar boven door aanbouw
welke aan hooger eischen voldoet, naar be
neden door opruiming van slechte toestanden
heeft nietalleen een hygiënische,
maarevenzeer ja, vooral 'eeuethische beteekenis. Het
feit dat, misschien ten gevolge vaneenige ove
rigens gunstige omstandigheden, de bewo
ners eener krot- of kelderwoning, niet ziek
zijn, mag zonder meer geen reden zijn om
het gebruik van zoodanige woning te be
stendigen.
rous, and practically organised assertion of
our ideals. In the present war most of
the anti-militarists and socialists in the
belligerent countries have temporarily
deserted their principles to support their
countries. They have acted reasonably and
naturally, and we need not fear that they
are not at heart more convinced of their
principles than ever before, though it may
well be that, after the war, those who, like
Liebknecht, have firmly and courageously
maintained their principles, will occupy the
position of higher dignity and authority.
There can be no doubt, however, that we
witness today a great triumph for all those
in all countries who regard militarism as
supremely important and who look upon
war as, at the worst, an "inevitable
necessity", quite compatible with the best interests
of mankind. That triumph must not be
long-lived, and those of us who think
otherwise and they must be the majority in
every small country must see to it that
the reaction against the triumph is so sharp
and so severe that Militarism will never be
able to hold up its head injthe world again.
It is indeed rather difficult to understand
how it has come about that Militarism has
succeeded in maintaining its credit so long.
For its fictions are so transparent. Putting
aside the claim that war is a good thing
in itself, even a great moral force a claim
that could only be made in a civilisation
which was but a veneered savagery the
chief excuse for military armaments has
been that they were a safeguard against
war. U is scarcely a plausible excuse.
Suppose that every householder were compelled
to provide himself with a set of burglar's
implements, to keep them always ready
for use, to replace them constantly by the
latest new devices, and to spend much
time in thinking [out the best methods of
burglariously entering his neighbours houses
are we really to believe that that is the
best way of guarding against burglary? If
any one ever really believed that such a method,
when adopted by nations, is the best way
to prevent war, hèwill now be able to believe
it no longer. After this war anyone who
puts forth so simple-minded a notion will
only meet with ridicule.
Militarism has been deprived of the only
support, having even the faintest pretence
of plausibility, which it ever possessed.
Today it must have become clear even to
the most fanatical admirers of militarism
that the world can no longer be run on
militaristic Unes. The natural evolution of
social order in Europe must be allowed to
run its natural course. There can be no
doubt as to what that course is. In our
early societies when two persons quarreled
they fought out their quarrel
andthestrongest won, whether or not his cause was
just. That method was so flagrantly
unreasonable and disorderly that it was
abolished, and the two antagonists were com
pelled to bring their quarrel into a court
of justice, to be decided according to law,
and henceforth the force was no longer
behind the antagonists but behind the court.
But it is just as unjust and as disorderly
for two nations to settle their quarrels by
force as for two individuals. The natural
evolution must be allowed to proceed, and
nations, like individuals, must bring their
quarrels into an international court. That is
the aim we now have clearly before us.
If we ask, more specifically, what it is
that this war has taught us, it seems to
me that two points stand out before all
others.
In the first place, we realise the immense
importance of the self-government of small
nationalities. If it had not been for small
nationalities this war would never have been
Dat verbetering van den woningtoestand
aanstonds ingrijpt op het moreele gehalte
der bewoners, is een onloochenbaar feit, dat
door vele ervaringen gestaafd wordt. Een
zeer sprekend voorbeeld wordt in het voor
treffelijk werk van Th. van Weideren Baron
Rengers en J. H. Faber, over Friesland en
de Woningwet", ontleend aaneen rapport
van den Burgemeester van wonseradeel.
Deze bericht: Voor de invoering van
de Woningwet hebben wij den toestand
hier gekend, dat heele families, van ouder
op kind, zich des winters geregeld lieten
bedeelen door de armbesturen. Families
van dat soort hokten bijeen in minder
waardige woningen, vaak echte krotten,
die in den regel aan instellingen van
weldadigheid toebehoorden. Dit bijeenwonen
maakte opheffing zeer bezwaarlijk, ook door
het kwade voorbeeld. Na de invoering van
de Woningwet, en vooral nadat de
Bouwvereenigiüg hare werkzaamheden begon, kon
met kracht tegen die toestanden worden
opgetreden, en is werkelijk veel bereikt...
De flinkste werklieden betrokken de nieuwe
perceelen en tal van verhuizingen vonden
plaats; het zoogenaamde
opschuivingssysteem bleek zeer prachtig te werken. Van
zeer groot belang was, dat de pauper kolonies
gedwongen waren zich te verspreiden en op
verschillende punten van het dorp woningen
te huren. Zij kregen daardoor buren, die
netter waren, niet alleen op woning en huis
raad, maar ook op kleeding en in zorg voor
de jeugd. Dit had een opmerkenswaardig
gunstigen invloed op de bewoning, het onder
houd van de huismeubels en vooral ook op
de kleeding der jeugd; het was spoedig
zichtbaar, dat de oogenschijnlijk armste ge
zinnen fleuriger werden. Van aankloppen bij
de armbesturen was geen sprake meer; de
kinderen kregen eene betere opvoeding,
zagen betere voorbeelden."
Maar niet steeds kan worden volstaan
met een betere behuizing. De bewoners
moeten soms eerst nog leeren er het voordeel
van te trekken, dat zij biedt en eene stel
selmatige voorlichting is althans in den
eersten tijd vaak onmisbaar om de woningen
ten volle tot haar recht te doen komen.
Die ervaring wordt in het verslag over
1913 bevestigd. Met betrekking tot de ge
zinnen, die op aanbeveling der gemeente
waren gehuisvest door de Amsterdamsche
Vereeniging tot het bouwen van arbeiders
woningen", wordt gekonstateerd, dat de
ondervinding in vele opzichten eene gunstige
was. Het bleek, dat, door het toezicht van
eene opzichteres, zooals dit vanwege het
Bouw- en Woningtoezicht werd geoefend,
gezinnen op een moreel belangrijk hooger
peil konden worden gebracht."
Het is te voorzien dat het einde der boven
geschetste evolutie der bouwverordening
nog geenszins bereikt werd, maar dat in
fought. If the right of the people of Alsace,
and the people of Servia to be governed
as they themselves chose had been
recognised from the first Germany and France
would long ago have marched hand in hand,
and Russia and Austria would have had
no serious cause of dispute. Every people,
however small, united by its own vital
traditions, has a right to be ruled as it
chooses. No people, however great, has any
right to trample on a smaller people. It is
every day becoming clearer that the whole
world resents any violation of these rights.
It is also becoming clearer that the vigour
and power of resistance of small nationalities,
so far from diminishing, is increasing with
pur social progress. There will be no peace
in the world until the safety and
independence of the small nations is absolutely
guaranteed.
The other great fact which this war has
brought home is that under modern
conditions a war is not the mere private concern
of the nations that choose to fight. It is
the concern of the whole world. In old
days two nations could fight while the rest
of the world looked on unconcerned and
went about their own business. It is so no
longer. The non-belligerents suffer only
less severely than the belligerents. Look at
Holland. Look even at the great and powerful
United States. There is no dominion in the
civilised world, from Canada to Australia,
which is not suffering, and suffering seve
rely, from this Europeanwar. Yet they were
never consulted about it. Nobody asked their
consent. Clearly a monstrous injustice
has been committed against the whole civi
lised world. We have to see to it that in
future no war is waged without the
permission of all those nations, which, howe
ver neutral, will have to pay for that war.
We have also to see to it that without
their participation no peace is arranged.
For some years the more progressive
people in the world have been looking
towards the Hague with a new hope. Holland
is the ancient refuge of the world's intel
lectual freedom and the traditional home
of International Law. It has seemed fitting that
Holland should be the seat of a great Interna
tional Tribune to settle the quarrels of nations
by a better arbitrament than that of force.
But it is vain to expect that this can be
effected by mere treaties, just as it would have
been idle in the days when justice between
man and man was being established, to
ask Mr. Bill Sykes if hèwould kindly con
sent to go and be hanged for his crimes.
The reason is that it is always open to a
nation to declare that its own State stands
supreme over International Law and is not
amenable to any claims from without, while
even the nations that make no such claim
are always liable to become insane at
moments, for every Stare, even the sanest, is
more prone to hysteria than the individuals
composing it. It cannot always be trusted
to follow the path of virtue towards its
neighbours, when there is no visible force
to hold it in awe. This futility of mere
treaties has long been clear to Ithe more
intelligent observers of contemporary affairs.
It has now become clear to all. Behind all
law, and most of all behind International
Law, there must be a sanction. That is to say,
that just as behind the laws regulating the
rights of individuals there is the power of
the police, so behind the laws regulating
the rights of nations there is needed the
mighty power of an international army and
navy able to impose justice on even the
strongest of criminal States.
So far as Pacificists fail to recognise that
elemental fact they are merely dreaming an
idle dream which concerns nobody but
themselves. This has always been recognised
of naast haar in steeds toenemende mate
het sociale element op den voorgrond zal
treden, mede door uitbreiding van de
bewonings-voorschriften.
Ook de schoonheid dient bij het vraagstuk
der volkshuisvesting opnieuw als een be
slissende faktor binnen den kring der over
wegingen te worden getrokken. Overheids
bemoeiing is gewettigd door den invloed
dien zij onwillekeurig op de levensbeschou
wing der bewoners zal uitoefenen. Juist de
meest hygiënische woningtoestanden zouden,
bleef hunne deugd daartoe bepaald, een
eventueel gemis aan bekoring als een ge
wichtig element ter aanlokkelijke bewoning"
het sterkst doen gevoelen.
Schoonheid is geen element van hooger"
orde dan bijv. hygiëne, welks erkenning
in zekeren zin op overdaad zou wijzen.
Zij komen beide op gelijken voet in aan
merking voor waardeering. Geeft de ge
voelige en geschoolde geest zich reken
schap van den druk eener zonder liefde en
toewijding behandelde omgeving op de ge
moedstemming van hen die er moeten
verkeeren, de invloed is daarom niet minder
noodlottig op wie hem onbewust ondergaat.
Het is met het oog hierop dan ook een
gelukkig verschijnsel dat de bouw op
erfpachtsgrond toeneemt. Hier immers kan de
gemeente als grondeigenares bij de uitgifte
van terrein gepaste welstandseischen stellen,
opdat althans een redelijk peil wordt bereikt.
Het effekt van een stadsgedeelte immers
berust op de samenwerking van aanleg en
bebouwing. Wanneer de gemeente de laatste
niet in de hand houdt, kunnen de beste be
doelingen met den aanleg worden verijdeld
en zijn alle zorg en kosten daaraan onnut
besteed.
De volkshuisvesting treedt onder de be
langrijkste vraagstukken van bouwkundigen
aard meer en meer op den voorgrond naar
mate haar veelzijdig belang gekend en
terzelfdertijd, door tusschenkomst der
woningbpuwvereenigingen, de architekt opnieuw
bij de oplossing betrokken wordt. Dat hij
daarvan zoo volkomen verdrongen kon
worden, was ook misschien niet geheel zonder
eigen schuld, door gemis n.l. aan daadwer
kelijke en opbouwende belangstelling zijner
zijds in die faktoren welke, mér dan de
artistieke, dat vraagstuk van zoo eminent
praktisch belang beheerschen.
De mogelijkheid nu om, zonder een
algemeenen welstandseisch in de verordening
op te nemen, althans in de nieuwe stad
eenig toezicht in die richting uitte oefenen,
bestaat op erfpachtsgrond. Bij vergelijking
met hetgeen op particulier terrein is ge
bouwd, blijkt die mogelijkheid niet zonder
succes te zijn aangegrepen. In de toekomsl
zal zij nog meer vrucht afwerpen, omdal
hoe langer hoe meer op gemeentelijken grond
wordt gebouwd. Terwijl in 1910 op
particuby those great pioneers who have foreseen
the direction of human progress. Hobbes
long ago pointed out that states would not
preserve peace without some "visible power
to keep them in awe". Even William Penn,
who was a Quaker and opposed to all
force, when in 1693 hèput forward his
scheme for a European Parliament to
maintain the peace of Europe, proposed that
iny sovereign State which refused to abide
t>y the decisions of the European Parliament
sould be compelled by force to submission
and the performance of the sentence. The
Abbë de Saint-Pierre, the most notable of
all precursors of the twentieth century in
:his matter, likewise demanded that the
whole of Europe, at its conjoint expense
and with its international army, should be
empowered to deal with offending States.
All these things have long been known
:o the seeing few. We owe it to this war
:hat they are now beginning to be feit more
or less vaguely by all. The way is thus
being prepared for the advance of the
world's States along a new road. And it
is for the neutral nations of today to form
the advance guard in that maren.
jiiiiiiiiimMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiniimiiMimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
BOUWT TE NÜNSPEET.
Mooie boschrflketerreinen.Spoor.Tram,
Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen
Mij. .DE VELUWE", Nunspeet.
VÏNS DE {/HAMPAGNh
. ,.
'???Córfcefsión'riaipesjv»?
Sauter&Poirs/MaastdGht.
fiflDQNTItIEOtR ilUK DAT KRIMPT
UHKnfl l It woRDT TERUGüEfldWffl
B
Monsters, geïllustreerde prijscou
ranten en attesten zenden gaarne
N. V. Ned. Tricotfabriek VALTON
ZONEN, Amsterdam.
lier terrein werden voltooid 294 perceelen
met 898 woningen, tegenover 146 perceelen
met 455 woningen op erfpachtgrond, was
in 1913 de verhouding eene geheel andere
geworden en bedroegen de cijfers voor
particulier terrein oriderscheidelijk 559 en
1924, voor erfpachtsgrond 385 en 1421. Het
verdient daarbij vermelding dat de bouw
der goedkoope woningen, dus de volks
huisvesting in engeren zin, op erfpachtsgrond
relatief en, voor de beide laagste huurklassen
(van ? 2.50 tot ? 3.?en van ?3.?tot
?3.50 per week) zelfs absoluut, dien op
particulier terrein overtreft.
In welke mate de eigenlijke volkshuis
vesting te Amsterdam in het bouwbedrijf
domineert, blijkt door vergelijking van meer
dere staten in het verslag.
In 1913 werden voltooid 49 perceelen
met ne woning benevens 171 perceelen
met twee woningen (boven- en benedenhuis).
Dit zijn te samen dus 220 perceelen met 391
woningen. Deze beide kategoriën omvatten
slechts 24.7 pCt. van het aantal der in 1913
voltooide perceelen en 11.6 pCt. van het aantal
woningen en zij beslaan (perceelen en erven
samengenomen) 32.5 pCt. van het nieuw in
gebruik genomen terrein.
Daar staat echter tegenover de volkshuis
vesting in engeren zin met 669 perceelen
van meer dan 2 woningen, gezamentlijk
bevattende 2871 woningen.
De toeneming van het aantal huizen van
hooge huurwaarde in de laatste jaren ge
bouwd, wettigt zeker eene konklusie van
stijgenden welstand. Het blijft echter een
betreurenswaardig verschijnsel dat, blijkens
het geringe aantal nieuwe huizen dat door
den eigenaar wordt bewoond (in de nieuwe
stad slechts 52), de aanbouw op dit gebied,
't welk voor de architektonische ontwikke
ling der nieuwe wijken van overwegend
belang kon zijn, kennelijk in handen blijft
van de speculatie. Hoe anders dan in de
17de eeuw, die haar stempel nog op de stad
drukt, toen Vingboons kon schrijven: De
vergrootinge van de Stadt Amsterdam heeft
aan veele Liefhebbers occasie gegeven groote
Huysen te konnen bouwen". En het is toch
bijkans uitsluitend de bouw voor eigen
behoefte en eigen gebruik, die leidt tot
huizen van karakteristieke kunstwaarde,
terwijl de speculatie zich uiteraard zal toe
leggen op een gangbaar type zonder
eigenaard. In dit opzicht hebben wij evenwel
niet veel te hopen: van de 135,906 woningen
die eind 1913 te Amsterdam aanwezig waren,
werden niet meer dan 4972 door den eige
naar bewoond. In den loop des jaars was
in de oude stad hun aantal met 22 ver
minderd, in de nieuwe met 24, en in totaal
dus slechts met 2, toegenomen.
(Slot volgt.)
}. H. W. LELIMAN