Historisch Archief 1877-1940
14 Febr. '15. - No. 1964
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Speenhoff jubileert
Laat d'elephant nu vroolijk zingen,
En 'thupp'lend rendier in de wei
Van vreugd op 't hoofd des drijvers
springen.
De Schoolmeester
Speenhoff zal op 13 Februari in den
Rotlerdamsche Schouwburg aardig in de hoogte
gestoken worden. En er is reden toe. De
genoeglijke zanger viert omstreeks dien dag
zijn koperen bruiloft met het tooneel. In
een omzendbrief, (of, zooals men in Holland
zegt: een circulaire), door een comiteit naar
alle windstreken verspreid, lezen wij, dat
onze man in het voorjaar 1902 voor het eerst
het tooneel betrad.
Hieruit blijkt, dat het 12V2 jarig jubileum
reeds in het najaar van 1914 had moeten
yerjubeld worden, maar aangezien hét voor
jubelen nooit te laat is, en men, eigenlijk,
voor Speenhoff, dunkt me, altijd wel jubelen
en kwinkeleeren kan, zoo schakele de his
toricus hier zijne nauwkeurigheid uit, en
tooie hij met de anderen zich ter jubileering.
Aan het feit, dat een groep tooneelisten
in 1902 lieder- en voordrachtavonden gaf,
-en op een van deze avonden Speenhoff
uitnoodigde zijn liederen te komen zingen,
maar vooral aan het feit dat hij aan die
uitnoodiging gevolg.gaf, hebben wij onzen
populairen zanger Speenhoff te danken.
Die liederavonden, welke, om zoo te
zeggen, de eerste hand aan Speenhoff's thans
volmaakte vermaardheid legden, heb ik
niet mogen bijwonen. (Ik maak hiervan
niemand een verwijt dan mij zelven). Doch
al spoedig vernam ik van Speenhoff's optre
den te Amsterdam; in Odéon, meen ik, of
ergens anders; maar waar het was, daar
was het, ik snelde er heen. En ik genoot.
'Het was anders*', wis en zeker, 't was
anders", (gelijk de comifeitleden zeggen),
?en 't was ook béter. Dat vooral. Daar stond
me die Speenhoff in een lange, glimmende
gekleede jas, stijf toegeknoopt, zijn hoofd
rustte op een soort van vadermoorder, om
wonden met een zwarten Cyrano-das. Een
karakteristieke figuur, zooals hij daar stond,
terwijl hij als gedachteloos zijn guitaar
vasthield, en als gedachteloos begon te
zingen. En hoe ! Zijn toon leek vlak, zonder
veel expressie. Het deed mij aldoor aan,
.alsof die man daar alleen stond en voor
zich zelven zong, en niemand, niets nie
mendal hem verder schelen kon. Zelfs het
gelaat, dat instrument, bij voorkeur levendig
en, ai, menigmaal zoo valsch door de lieden
des tooneels bespeeld, bleef om zoo te zeg
gen onaangeroerd. Daar gebeurde niets op,
wat naar de gunst en recommandatie van
?de toehoorders dong; de uitdrukking van
gelaat en de blik schenen naar binnen ge
keerd ; zijn gansche geest leek met zich
zelven bezig. Niets naar buiten.
Was het schroom ? De hooghartige schroom
van den poëet, die wat hem lief werd in de
intimiteit van zijn werkkamer, thans aan
anderen voor het eerst vertoont ? Was het
die zekere terughoudendheid, welke den
kunstenaar, vreezend vereenzelvigd te wor
den met het schijnbaar gelijkende banale,
menigmaal kenmerkt ?
Om het even: Speenhoff's houding was
«?lllllfMimnillllltllllMHIIIIIIMIIMIIIIIItnillllllHIIIIMIIIIIIMIIItlllllllllllll
met zijn zangtoon voor een groot deel in
zijn succes. En dat niet alleen omdat die
houding en toon sympathiek waren uit
artistiek oogpunt, omdat zij door hare tegen
stelling met het levende, krachtige gevoel
dat uit zijn lied sprak, het laatste nog beter
deed opvallen, maar ook nog hierom, omdat
zulk een houding en toon iets op end'op
Hollandsch hadden. Ze werden door den
Hollander begrepen. Het weidsch gebaar,
de zwier van bewegen, de cursiveerende
stemgalm, de pathetische klemtoon, ze zijn
aan onzen volksaard vreemd.
Wij spreken al heel gauw van kouwe
drukte", van opscheppen", lef" en wat er
aan synoniemen gevonden wordt in de
omvangrijke dictionnaire, waarvan de volks
mond zoo ge mij deze gewaagde beeld
spraak wilt veroorlooven de schrijver is.
Wie zich aan gestes te buiten gaat, kan
zeker zijn, het hai sait wat" als een emmer
koud water op het gracieuze lijf te voelen
uitgegoten. Wij, Hollanders, kijken ons blind
op iemand die zich weet in te houden, kalm
te houden, zooals men zegt: te beheerschen.
Dit is nu allemaal bovenstebest, maar er
moet in de eerste plaats iets voorhanden
zijn om te beheerschen. En dat is er bij
Speenhoff zeker. Zijn mooi, warm gevoel,
op zoo natuurlijke wijze in zijn liederen
geuit, wordt vastgehouden in de schijnbare,
de uiterlijk bedaarde houding en toon van
den zanger. Hij laat zijn gevoel niet gaan,
maar beheerscht het, en daardoor doet het
't eerst recht voortreffelijk.
De liedjes van Speenhoff ... 't zijn al gees
tige en droefgeestige historietjes uit het
menschelijk leven, en bij voorkeur uit die
klasse, waar de menschen het hevigst in hun
pleizier en hun droefenis zijn.
En die verhalen zijn onomwonden op den
man af verteld ; de vertellers lachen zelf om
de eigen leutighêen, ze snikken om hun eigen
miserie. Zoo menigmaal versmeten levens,
levens van niets, goed, maar een elk ziet
zijn eigen leed als dat van een wereld. En
deze man lacht met de lachenden, en hij
schreit met de bedroefden mee, en vaak is
zijn woord bijtend en invretend van woede
om onrecht en onverdiend leed.
Hoor hem eens, hoor hem eens! Het gaat alles
zoo eenvoudig en natuurlijk, niets opzettelijks
is erin ; hij zingt het langs zijn neus weg,"
en het lijkt wel of hij al die menschen zelf
hun leven laat uitzingen door zijn mond.
Geen spier van zijn gelaat, geen vezel van
zijn lichaam is ongehoorzaam, alles zwijgt
en als zijne vingers de guitaar niet hielden
en tokten, zijn mond niet zong, zou men
zeggen, dat hij de zanger niet, was. Z
onbewogen schijnbaar doet hij ons zijn lied
hooren, dat een wereld nochtans van diepe
ontroerende menschelijke bewogenheid is.
Zoo is Speenhoff voor mij. En zózullen
velen met mij hem zien. Zijn echt, eigen
talent doet hem wat den gewonen beziener
als leelijk en banaal aandoet belichten op
een wijze, dat het treffend wordt : zoo goed,
ja, zoo schoon menigmaal. Hij, met zijn
pretentieloos lied, zoo-maar gezongen tot
een onvergetelijk vermaak voor zijn publiek,
hij hekelt het leelijke, dwaze, oneigene
in mensen en samenleving ; hij is, zoo onge
merkt, maar echt, zuiver uit de kracht van
zijn persoonlijkheid, een moralist. Maar dan
van de goede, beproefde soort, die het zelf
nauwelijks weet, veelal zelfs niet weten wil.
Wie later de zeden van onzen tijd wil be
grijpen, hij zal buiten Speenhoff's liederen
niet kunnen. Want deze Speenhoff is meer
dan een geestig en gevoelig zanger. Hij is
een echt kunstenaar.
J. STEIJNEN
Vaes' etsen in 't
Rijks-Prentenkabinet te Amsterdam
België had en heeft stoutmoedige etsers;
ook teedere en phantaisie-volle. Vaes is een
droomerige (daarom past Veere hem zoo
wel) ; \een phantasievolle, een teedere. Hij
heeft een deel van zijn leven doorgebracht
in de kerken van Vlaanderen, en op de
torens, waar de klokken in hun sterke stoelen
hangen. Hij heeft deze klokken, die altijd
voor de Vlamingen kameraden waren,
geetst om den vorm van de kelk, en om den
klepel, die als een stamper is in een neer
hangende bloem ; hij, phantasievolle, heeft
ze omkringd gezien van verschijningen, die
kwaardaardig soms zijn ; soms leutig, ver
dwaasd en vroolijk. Hij zag den uitkijk uit
die torens naar het kleine, nauwkeurig door
wegjes en wegelinkjes verdeelde land. Hij
Hillfe Babbe de Heks van Haarlem
(Naar de schilderij vtin Frans Hals in het Kaiser Friedrich-Museum te Berlijn)
zag zóneerwaarts, maar, anders, ook ver,
en opwaarts. (Sroote bekoringen in de etsen
zijn dan kimmen, met een stad er-voor, en
met een lucht vol wolken. Deze worden ge
geven, stijgende, snel omhoog, of, om een
leege plek in de lucht, als een beweeglijke
krans. Naast het land en naast de stadjes,
in België, in Holland, in Italië, komt het
water, het schip. Pas schreef ik, dat hij
Holland kent, als Tholen. Het zij hier her
haald. Zij zijn beide zeilers, zeilende schil
ders ; beide weten ze hoe 't water is, hoe
een schip zich gedraagt, hoe het reilt en
zeilt, en hoe de kleine waterstadjes zijn;
de werfjes; het intieme gedoe en het geknoei
en 't geknutsel van 't zeevolk. Noch den
eenen noch den anderen, zal het overkomen
een schip vlak tegen den wind in (om toch
geen technische termen te gebruiken) zei
lende te teekenen; ze zijn het roer, het zeil,
den wimpel en het scheepszwaard gewend;
ze weten hoe 't karkas is van een vaartuig
en hoe het schip is in goeden doen.
Hij maakt, Vaes, nog meer: in zijn beweeg
lijkheid trekt een portret hem soms, en we.1
's de droom van Uilenspiegel of de haat
tegen Philips den Tweede, die getortureerd
wordt op vele wijzen.
Na dit meer algemeene komt het bijzon
dere ; of zuiverder zij geschreven, na den
algemeenen aard bepaald te hebben; bepale
ik de manier, waarop Vaes zich uit; de
invloeden die ge in hem vindt. Deze laatste
Zelfportret
De techniek is niet eene van diep-gebeten,
diep-gegrifte streep. Zoo goed als alle etsen
zijn op koper. Dit wordt met fijne haartjes
Klokketoren te Veurne
waren: Ensor; Whistler; even 't
zwart-enwit van Rembrandt; een gelijkenis soms met
Bauer; wel eens met Bosboom.
Gezicht op Assisi
Hille Babbe
Frans Hals heeft weinig schrijvers gedreven
om hem of zijn werk tot onderwerp van
novelle, roman of verhaal te kiezen.
Het algemeen wist tot voor kort weinig
anders van hem dan de poets, naar het
verhaal wil, hem eens door zijne leerlingen
gespeeld: het verhaal, dat zijne leerlingen
op een der avonden, dat hij naar gewoonte,
boven zijn bier thuisgekomen en naar bed
gegaan, vór hij zou inslapen, steeds bad:
Heer, haal mij toch vroeg in uwen hoogen
hemel!" het ledikant met hem er in deden
oprijzen, en Frans Hals, weinig inge
nomen met zoo spoedig eene
gebedsverhooring, smeekte: Niet zóhaastig Heer,
niet zóhaastig!"
Bij de vroegere te geringe waardeering
voor den kunstenaar, is het kunnen gebeuren,
dat zijne doeken opgerold op de zolders
van den Doel te Haarlem lagen, en dat de
regenten van het Hofje van Beresteyn, on
danks de vurige tegenkanting o.a. van
professor dr. J. v. Vloten uit Bloemendaal,
de portretten der familie Beresteyn, geschil
derd door -Frans Hals, aan het buitenland
verkochten.
Burgemeester Fock maakte aan de
verwaarloozing der schilderijen van Frans
Hals een einde en gaf die een waardiger
plaats.
Het eerst komt Frans Hals in de letteren
voor in De Gids" van 1837, in een novelle,
Frans Hals en zijn Dochter, door Potgieter;
zeer romantisch, met bijvoeging van een
gravure, waarop Frans Hals met zijn dochter
en een paar leerlingen, met groote vrijheid
van opvatting staan afgebeeld.
Kort er na, in 1840, verscheen een onbe
duidend tooneelspelletje van C. A. v. Ray:
De Schilderkamer van Frans Hals".
Vele jaren later zag het licht en werd
herhaalde malen gespeeld: F. v. Eeden's
Frans Hals".
Weer eenige jaren later achtte v. Emmerik,
de huidige stationschef te Hilversum, naar
bewerkt ; soms zijn de lijnen langer, maar
altijd is de haal toch eer lenig dan zwaar.
En uit deze kleine halen en korte strepen
bouwt de etser een kerk op, een heele kathe
draal, die niet klein is, op een plaatje van
maar een paar vierkante centimeters. Vaes
heeft het charmeerende handschrift van den
etser; dat, waarin de minnaars van etsen
zich niet vergissen. Natuurlijk is hij, haast
drie en dertig, geen volledig wonder, noch
zijn al de etsen van 't grootst belang, maar
hij heeft het droomerig of zedig kris-kras
van de etsnaald als een gave, die ligt in zijn
handen en streeft uit zijn vingers naar de
plaat. Hij is gevoelig, psycholoog, en heeft
de gave der phantdsie.
Tot de beste etsen behooren op deze
haast volledige tentoonstelling in het Prenten
kabinet : 53, 63, 64, 69, 73, 76, 80, 85, 92,
93, 94, 99, 110; tot de belangrijke l, 2, 6,
8, 14, 15, 16, 24, 28, 30, 32,35, 36, 42, 50,
52, 53, 54, 55, 57, 58, 65, 71, 77, 81, 87, 95,
96, 97, 102, 103, 105, 111, 121, 122, 124,127,
130, 136.
Een enkle maal is Vaes groot, hoewel
steeds zenuw-vol : als hij de wallen teekent
en de groote poort tusschen deze wallen.
PLASSCHAERT
Jhr. Prof. Dr. Jan Six
Gaarne gevolg gevend aan de uitnoodi
ging der Redactie met een enkel woord
het feit te herdenken, dat het den 13den
aanleiding der onthulling van het stand
beeld voor Frans Hals te Haarlem, zich
geroepen hem tot onderwerp van een
tooneelspel te maken, op den avond van den dag
der onthulling speelden de leden der later
Koninklijk geworden Letterlievende
Vereeniging: J. J. Cremer aldaar in den schouw
burg zijn tooneelspel, getiteld : Frans Hals",
waarvan ieder bedrijf eindigde met een levend
beeld van een der schuttersstukken van Frans
Hals.
Voor dezelfde gelegenheid had Dr. H. J.
A. M. Schaepman een gedicht gemaakt:
Frans Hals, een Zelf- en Alleen-spraak, dat
op denzelfden avond, ter zelfder plaatse
werd voorgedragen, na het einde van v.
Emmerik's tooneelspel.
Het gedicht, behoorend tot het beste werk
van dr. H. J. A. M. Schaepman, kenmerkt
zich door liberale opvatting, stelt Frans Hals
voor in zijn laatste levensjaar, van in de
tachtig, peinzende naar zijn aard en op zijne
wijze. De schilder laat zijn geheele leven aan
zich voorbijgaan, zijn losse jaren; de beris
ping, hem door de Haarlemsche Magistraat
toegediend voor zijn drinken en het onheb
belijk gedrag tegenover zijne eerste vrouw,
Anneken Hermans; zijn opvatting en
werken als schilder; zijn Doelen- en
Regenten-stukken; zijn fraaie portretten
van groote mannen zijner dagen, van Nikolaas
van Beresteyn en zijn gezin en het Juffertjen
van Beresteyn, en daarenboven de
volkstypen als Hille Babbe, de Haarlemsche
matrozenmoer met de uil", zooals S.
Schaepman haar in de inleiding noemt,
hoewel hij in het gedicht spreekt van de
Raaf", haar schuimende kroes en haar
schaterenden lach; Jonker Rampf 1),
liefhebber van Bachus en Venus, uithooger
stand, maar niet van beter allooi.
Een nieuw werk, waarin niet Frans Hals,
maar een zijner beroemdste modellen : Het
Haarlemsche Vischwijf Hille Babbe, de Heks
van Haarlem, een groote rol vervult, is Dr.
Fr. van Eeden's tooneelwerk van dien naam,
dat over weinig dagen in den schouwburg
Februari vijfentwintig jaar geleden is, dat
Jhr. Prof. Dr. Jan Six met eene openbare les
het ambt van hoogleeraar aan de
RijksAcademie van Beeldende Kunsten aan
vaardde, wensch ik in de eerste plaats
deze gebeurtenis te vermelden als eene van
groote beteekenis voor onze eerste inrich
ting van hooger kunstonderwijs.
Feitelijk op den eersten Januari 1890 be
noemd, heeft Prof. Six de hem opgelegde
taak om de vakken aesthetica en kunst
geschiedenis te doceeren, met de daaraan
verbonden functie's weten hoog te houden
en volgehouden op een wijze, die het hoogste
respect afdwingt. Want, laat mij het maar
onverholen zeggen: het doceeren in aesthetica
en kunstgeschiedenis, vakken van zoo een
uitsluitend theoretisch karakter, is verre
van de meest dankbare taak, aan onze
akademie, waar de praktische oefening der
beeldende kunsten hoofdzaak is.
Als bibliothecaris der zeer belangrijke
verzameling boek- en plaatwerken leidt hij
het wekelijksche bibliotheekbezoek, zich
daarbij bereidwillig betoonend tot het geven
van allerlei inlichtingen ook aan hen die
buiten de academie studeeren. Een andere
functie, evenmin van groote bekendheid en
toch direct aan het programma der academie
verbonden, is het zitting hebben als
examinator voor het jaarlijks te houden
examen om te worden toegelaten tot den
wedstrijd om de gouden medaille en het
daaraan verbonden jaargeld den zooge
zegden Prix de Rome." En ook daarbij
geeft prof. Six van de grootste belangstelling
blijk.
De groote omvang zijner kennis in kunst
zaken, blijkt op de vele belangrijke college's
die hij geeft, waarbij elk onderwerp dat hij
behandelt tot in alle onderdeden bestudeerd
is en van alle kanten bekeken. Zoo herinner
ik mij een college over Grieksche vaasbe
schildering vanaf de eerste perioden, een
overzicht gevend van vorm, materiaal,
kleurverscheidenheid, de opleiding der
vaasbeschilders, ten slotte de voorstelling der
schilderingen ook als bron van geschied
kundige beteekenis aanduidend, enz. enz.
De belangrijkheid van een dergelijke les
werd ten zeerste verhoogd, doordat Prof.
Six de bezitter is eener zeer mooie collectie
origineele Grieksche vazen en fragmenten
daarvan.
Dr. Six is dan ook niet de eerste de beste
doctor in de klassieke letteren, want hij is
daarbij vór alles historicus, die zich ge
specialiseerd heeft op het breede terrein der
kunstgeschiedenis.
Ook bij andere gelegenheden werden
wij in staat gesteld te kunnen beseffen
hoe veelzijdig zijn kennis als kunsthis
toricus was, namelijk bij de zoogenaamde
museumbezoeken. Dan bleek ons telkens,
hoeveel hij wist bij de behandeling van een
der meesters uit de Oud-Hollandsche school,
te midden van wier prachtwerken hij zich
dagelijks beweegt in zijn eigen huis, het
vermaarde Museum Six".
Toch had mijne overtuiging omtrent zijn
uitgebreide en diepgaande studie betreffende
kunst zich waarschijnlijk niet zoo zeker kun
nen vestigen; zoo ik niet, na mijn
academievan het Paleis voor Volksvlijt door leden
der N. V. Het Tooneel", Directeur Willem
'?Royaards, voor het eerst gespeeld wordt.
Dr. Fr. v. Eeden noemt Hille Babbe een
vischwijf en stelt haar als zoodanig voor,
terwijl Engelsche en Duitsche kunsthistorici,
ook Dr. Bode, haar noemen : de
matrozenmoeder." Mij dunkt, Dr. Fr. v. Eeden heeft
gelijk, te meer omdat een schilderij van
Fr. Hals'zoon in 't Museum te Dresden een
Hille Babbe" heeft, dat haar voorstelt
staande voor een vischbank vol visch ; ter
zijde van haar een rookende man, met een
kroes in de hand, naar Adr. Brouwer.
De mooiste Hille Babbe van Frans Hals,
door Suermondt in 1867 op de veiling
Stokbroo te Hoorn gekocht, bevindt zich thans
in het Museum te Berlijn als een der kost
baarste schatten. In het Museum te Lille, op
z'n Dietsch : Rijssel, is een andere Hille
Babbe van Frans Hals, zonder den uil.
Hoewel het er niet bijzonder voordeelig
hangt, trekt het toch terstond de aandacht.
Ook in het Metropolitan Art Museum te
New-York is een Hille Babbe" van Frans
Hals. L. B. Coclers maakte er een gravure
naar, waaronder, met verbastering van Bobbe
of Babbe in Babel, dit rijmpje:
Babel van Harlem uw uil schijne u een valk.
O Babel 'k ben te vreen,
Speel met een valsche pop,
Gij zijt het niet alleen.
De Haarlemsche vischvrouw noemt de een :
Hille Bobbe, de ander Hille Babbe. Het ver
schil vloeit voort uit een onduidelijkheid van
wat achter op de schilderij staat. Men kan in
den naam een o zoo goed als een a lezen,
omdat aan de o van onder een klein
haartje is.
J. H. RÖSSING.
1) In 1786 kwam in den catalogus der
collectie J. Enschedéte Haarlem voor Le
seigneur Ramp et sa maitresse, peint par
Frans Hals." Het schilderij werd verkocht
voor 21 gulden en 10 stuivers (!)