Historisch Archief 1877-1940
1965
Zondag 21 Februari
A°. 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN. Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRJUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels/l.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
?Reclames, per regel 0.40
IN HO UD
Blz. l: Vandaag ik, morgen gij,
door v. H. De Zetel der Regeering,
door mr. H. Verkouleren. Confetti.
Buitenlandsch Overzicht, door G. W.
Kernkamp. 2: Gedachten over den
oorlog (1), door prof. dr. R. H. Saltet.
De Volkshuisvesting te Amsterdam in
1913 (slot), door J. W. H. Leliman.
3: Intern. Tribune: Louis Pérard, met
portret. Feuilleton: Twee Sagen,
door Else Bukowsky. 5: Voor
Vrouwen, door Elis. M. Rogge. Uit
de Natuur, door Jac. P. Thijsse.
6: Een belangrijke Schenking, door D. de
Vries. Dramatische Kroniek, door
Henri Borel. Muziek in de Hoofdstad,
door Sem Dresden. -- 7: Koloniën, door
J. C. v. G. Renéde Clercq, door
A. de Ridder. Onze Schilders IV:
G. H. Breitner, door F. Bobeldijk.
8: Kritieken van Plasschaert. Ten
toonstelling Steuncomitévoor beeldende
kunstenaars, door H. De plicht der
Vereenigde Staten, door G. van Raemdonck.
9: Financieele en Economische Kroniek,
door J. D. Santilhano. W: Onze
Puzzles, door A. B. Nieuwste levenswijs
heid. Philippus Brandt van Netelen,
door T. //; Schaakspel, door dr. A.
G. Olland. Damrubriek, door K. C.
de Jonge. Teekening van Joh.
Braakensiek, Amsterdam in verlegenheid.
Bijvoegsels: Aan de strijdende fronten,
door Joh. Braakensiek. Portret van G.
H. Breitner, door F. Bobeldijk.
Vandaag ik, morgen gij.
Het is in een zeeoorlog des teeerder
noodig) den handel van 't vijandelijke
land af te snijden, naarmate dit land
meer op dien handel aangewezen is.
Het kan daarop aangewezen zijn voor
zijne eigen voeding, of ook met het oog
op grondstoffen, die het niet missen kan
om zijn industrie op dreef te houden.
Ik ben van meening, dat het afsnijden
van den vijandelijken handel in den zee
oorlog een onontbeerlijk middel blijven
zal, ultima ratio', omdat niets anders
overschiet. De oorlog is een ruw en
geweldig werk", heeft de dichter reeds
gezegd, en dit geldt op land en op zee.
Wie oorlog voert, wil het oorlogsdoel
bereiken; en wanneer hij energiek is,
bereikt hij dat door de aanwending van
alle middelen en tot dit doel behoort
in den zeeoorlog het afsnijden van den
vijandelijken handel. Daarvan kan nie
mand afstand doen.
Is dit in den grond iets anders, dan
wat men te land doet ? Wanneer iemand
gedurende het beleg van Parijs een
extratrein uitgerust had, om levensmiddelen
naar Parijs te brengen, dan zou die
eenvoudig zijn tegengehouden geworden.
Precies hetzelfde gebeurt op zee. Wan
neer iemand schepen uitrust, om den
vijand van behoeften te voorzien, al
ware het ook alleen levensmiddelen en
grondstoffen voor zijne industrie, die hij
niet missen kan, dan zal de ander
er op uit zijn, ze weg te nemen.
En wanneer de staten dit oogmerk
in den oorlog uitvoeren, dan moet ik
zeggen, bedienen zij zich slechts van de
middelen, die de oorlog hun in de hand
geeft. Ik zou daarin volstrekt niet eene
barbaarschheid zien,welke van de manieren
waarop de oorlog te land gevoerd wordt,
afwijkt.
Ik geloof, dat, doordat sinds Nelsons
dagen geen zeeoorlog in g root e n stijl
meer gevoerd geworden is, omtrent den
zeeoorlog voorstellingen hebben postge
vat, die zijn geweld en zijn macht doen
onderschatten".
Wie is het, die zoo spreekt?
Ha, dat is immers weer de cynische
Grey, Engelands minister van
Buitenlandsche Zaken....?
Of: de minister van Marine, Churchill...?
Of: Bonar Law, Fisher, ... of wie
anders dan van de Britsche leiders van het
oogenblik, de taaie leiders van de koel
bloedige uithongerings-politiek ', uitvin
ders van d it stelsel van barbaarschheid,
waarover Duitschland, en zijn aanhan
gers, wrake roepen!
Zij allen zouden het kunnen zijn. Het
is evenwel... de kanselier van
het Duitsche Keizerrijk.
Bovenstaande woorden, waarin de
uithongering van het vijandelijke land,
het zooveel mogelijk afsnijden van eiken
toevoer over zee, worden bekeuveld als
de natuurlijkste zaak van de wereld; als
een huismiddeltje om spoedig van eene
verkoudheid af te komen, alleen 'n
beetje vreemd aandoend omdat wij nu
eenmaal in zoo lang niet verkouden zijn
geweest, werden letterlijk vertaald
en overgeschreven uit eene redevoering
van den Rijkskanselier Graaf von Caprivi,
in den Duitschen Rijksdag, en begroet
met Bravo's rechts."
Men vindt ze zoo in het verslag der
zitting van den 4den Maart 1892; toen
gehandeld werd over eene radicale motie,
om de Duitsche regeering te bewegen
het initiatief te nemen tot het respec
teeren van zeehandel en zeevaart, in
eventueele zeeoorlogen.
* *
*
Afgezien van alle humaniteit", ging
de spreker voort, afgezien van de ont
wikkeling der denkbeelden, maken over
wegende, zakelijke gronden het waar
schijnlijk, dat men in den toekomstigen
zeeoorlog het privaateigendom niet meer
zal respecteeren, dan tot dusverre.
Wij zelve, Duitschland, wanneer wij b.v.
in oorlog met Spanje kwamen, zouden
het niet anders kunnen ten onder krijgen,
dan door een zeeoorlog. Ons leger zou
daar niet kunnen binnendringen; eene
landing zouden wij niet kunnen volvoeren;
er zou ons slechts overblijven, de kusten
te belegeren, en den toevoer af te snijden.
Dit zal in de meeste, gevallen de toe
komst van den zeeoorlog zijn. De eene
partij zal probeeren, den handel van de
andere af te snijden.
Zeeslagen brengen zelden iets
beslissends; en zullen in de toekomst waar
schijnlijk nog minder beslissen over het lot
der natiën, beslissend zijn: f eene landing
in grooten stijl; f de vernieling van den
vijandelijken handel".
Is het als curiosum, dat wij deze rede
voering aanhalen ?
Het is in het van spanning en onheil
zwangere einde dezer week, wel allerminst
de tijd voor curiosa en treffende bijzon
derheden !
Er ligt in de woorden, toen door
Bismarck's opvolger in den Rijksdag ge
sproken, eene geweldige dramatiek, wan
neer men ze vergelijkt met den toestand
van nu.
Is het niet, alsof thans woord voor
woord, de echo van de gepantserde
scheepsbuiken ze terugkaatst, ver over
de zee, terug tot in het hartje van
Europa: afsnijden van den toevoer,
belegering, uithongering, niets bij
zonder barbaarsch, zeeoorlog in grooten
stijl..."?
Hij zeide er niet bij, of het ook eene
onfeilbare ultima ratio is; of het middel
lukken moest, de Rijkskanselier. Al scheen
hij er vél in te zien, onrustbarend
veel, nu, als men denkt aan zijn eigen
land.
En wie weet thans, wat lukken zal ?
Welke de tegenweer kan zijn? Of, en
hoe, dat land, dat nu de positie van 't
bovengenoemde Spanje" inneemt, zich
uit den greep vermag te verlossen ?
Want ook dit Spanje'1 heeft koorden
op den boog, ruw en geweldig van
werk"!
* *
*
De wereld kan in de huidige spanne
tijds maar weinig verder zien, dan haar
neus lang is.
Dit evenwel moet de aangehaalde
redevoering wél doen zien, ook aan
degenen, die voor 't oogenblik hunne
meewarige en edel verontwaardigde
stemmen doen klinken tegen
Engeland's barbaarschheid", en de uit
vinding, hoor-- dan toch, Europa en
overige werelddeelen, de verfoeilijke
Britsche uitvinding van
uithongeringspolitiek, de nieuwste schanddaad?",
dat het een simpel, heel oud kunstje
is*, waar ze elkaar waarlijk niet boos om
behoeven aan te kijken.
Schanddaad ?
Ge kunt alleen nog maar zeggen, dat
blijkbaar het lood is om oud ijzer.
En bovendien zullen wij nu voortaan
goed kunnen onthouden, dat wat wij op
t oogenblik meemaken, heet: e e n Zee
oorlog in grooten stijl.
18 Februari.
v. H.
De Zetel der Regeering
Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt
zich zacht. En Frankrijk n België hebben
in den tegenwoordigen oorlog den zetel der
regeering moeten verplaatsen.
België moest dien zelfs overbrengen naar
het buitenland, wat de Belgische Grondwet
(art. 126), evengoed als de onze, verbiedt.
De vraag rijst dus allereerst, of ons tegen
woordig artikel 23 der Grondwet zoo blijven
kan. In tijden van vrede zal wel niemand
er aan denken den zetel der regeering naar
het buiteniand te verplaatsen, maar in tijden
van oorlog of dreigend oorlogsgevaar, kan
dat gebiedend noodzakelijk zijn en dan moet
het kunnen.
Wij moeten dus genoemd artikel 23 zoo
veranderen, dat het behoorlijk tusschen tijden
van vrede en oorlog onderscheidt en des
noods zou de geheele alinea, die over den
zetel der regeering handelt, kunnen vervallen.
Vroeger hadden wij dikwijls cumulatie van
kronen en dan vooral was het gevaar groot,
dat de zetel der regeering in het buitenland
kwam. Wij wilden niet van uit Madrid
worden geregeerd. Dat was een der redenen
van onzen opstand tegen Spanje. De Vorst
moest in het land bijven, of ten minste
iemand van zijne familie daar achterlaten,
maar nu de eerste alinea van artikel 23 elke
cumulatie van Kronen verbiedt, en zelfs de
uitzondering voor de Luxemburgsche Kroon
vervallen is, heeft de tweede alinea, over
den zetel der regeering, nauwelijks zin meer.
De heele stof kan dus veilig, ter regeling,
aan de gewoonte, of aan den gewonen wet
gever, worden overgelaten, die, des noods
slechts incidenteel, naar aanleiding van eene
begrootingswet, het noodige zou kunnen
bepalen. Wil men evenwel eene regeling in
de Grondwet, dan moet die minder gebrekkig
zijn dan de tegenwoordige.
Vooral het onderscheid tusschen groote
en kleine landen mag hier niet uit het oog
worden verloren. Groote landen vinden altijd
nog wel een rustig hoekje, waar de verte
genwoordiging des lands veilig bijeen kan
komen en waar de regeeringsbureaux en
colleges rustig kunnen arbeiden.
Ten tijde van Napoleon hebben de
Franschen nooit Cadix kunnen vermeesteren,
waar toen de zetel der regeering was geves
tigd en na Jena was de Pruisische regeering
een tijdlang veilig in Königsberg. Napoleon
kon ook in 1812 wel Moscou, maar niet St.
Petersburg bereiken van waaruit de weer
stand werd geleid, maar toen Napoleon's
troepen het kleine Portugal overstroomden,
bleef er voor de regeering niets anders over
dan de vlucht naar Brazilië. Ook Nederland
is in de dagen van Alva feitelijk een tijd
lang van uit den Dillenburch bestuurd
geweest. Daar was de ziel van het verzet
en van daar uit kregen de Watergeuzen
hun kaperbrieven en hun bevelen. Kleine
landen dus, die spoedig door een
overmachtig vijandelijk leger kunnen worden bezet,
moeten den zetel hunner regeering reeds in
vredestijd vestigen in die steden, die het minst
aan de slagen des vijands zijn blootgesteld,
die zoo ver mogelijk van de bedreigde
grenzen liggen en zoo lang mogelijk weer
stand bieden kunnen, om ten slotte nog een
uitweg te laten voor verplaatsing van den
regeeringszetel naar het buitenland, op het
laatste oogenblik. Skanderbeg vond in zijn
rotsnest: Croia een bijna onaantastbaren
regeeringszetel en Napoleon heeft eens
Amsterdam de sterkste vesting genoemd van
Europa.
In 1672 is de zetel der regeering in den
Haag gebleven. Voor de Hollandsche water
linie stonden de beste Fransche veldheeren
radeloos, maar toen waren wij nog meesters
van de zee. Door zijne schoone overwinning
bij Kijkduin (1673) wist de Ruijter het gevaar
van eene landing bij Scheveningen, of elders,
af te wenden, maar dat gevaar is sedert blij ven
bestaan en ik herinner mij nog heel goed
hoe, in 1870, heel het sterke garnizoen van
den Haag naar het strand vloog, toen een
klein Fransch oorlogsschip een boot had
uitgezet, met enkele matrozen, om een loods
te zoeken. Wij meenden toen werkelijk, dat
de Fransche vloot, op weg naar de Oostzee,
bij Scheveningen troepen wilde landen om,
dwars door ons land, in Duitschland te
vallen en niemand achtte dat toen onmogelijk.
In 1812 is ook Washington door de
Engelschen van uit zee veroverd en verbrand en
die stad lag heel wat verder van de zee af
dan ons 's Gravenhage. Wij mogen ons dus
wel eens ernstig afvragen, of den Haag op
den duur wel de zetel der regeering kan
blijven, in ruimeren of zelfs in engerenzin.
Niet alleen de ministeriën, maar ook de
Staten-Generaal, de Raad van State, de Hooge
Raad en andere regeeringscollegiën of
bureaux, die bij de reedsgenoemde hooren,
moeten op den duur, in Amsterdam worden
gevestigd en zoo de wet van 1863 (S. 129)
uitdrukkelijk gelast, dat er in den Haag
een gebouw voor de Staten-Generaal zal
komen, mogen wij niet vergeten, dat die
wet meer uitging van bestaande toestan
den, waaraan toen niemand tornde, dan
partij koos voor een bepaald beginsel. Die
wet bovendien is tot nu toe een doode
letter gebleven. Dat zulk eene verandering
zeer ingrijpend zijn zal, kan niet worden
ontkend. Het doet ook pijn te breken met
een verleden van eeuwen, al is dan ook
vroeger, meer dan eens, en met name in
den Franschen tijd, de zetel der regeering
in Amsterdam geweest. Het bezwaar der
kosten zal ook niet gering zijn, maar dat
bezwaar bestaat ook in oorlogstijd, als eene
overbrenging naar Amsterdam misschien
dringend noodzakelijk blijkt en drukt dan
veel meer. Elke verplaatsing ook geeft ver
warring, stilstand in den openbaren dienst
of bedenkelijk oponthoud terwijl er dan,
zelts in een groote stad als Amsterdam,
niet dadelijk aan behoorlijke huisvesting te
denken valt. Elke verplaatsing, ook in oor
logstijd, geeft een indruk, die ontmoedigend
werkt. Alles schijnt dan reeds verloren
en de dappersten laten den moed zinken.
Reeds in tijd van vrede moet dus alles,
met het oog op een mogelijken oorlogs
toestand, worden voorbereid en het is zeker
moeilijk te verdedigen, dat wij nu, met het
voorbeeld van België en Frankrijk voor oogen,
nieuwe stappen gaan doen in eene verkeerde
richting door in den Haag een nieuw gebouw
te gaan stichten voor de Staten-Generaal.
Laat den Haag de hofstad blijven, maar
laat de zetel der regeering in Amsterdam
komen. Niet zoozeer omdat Amsterdam de
hoofdstad is des rijks, dan wel omdat Am
sterdam de sterkste vesting is in Nederland
en omdat van uit Amsterdam de zetel der
regeering nog veel kans heeft, overzee, naar
het buitenland uit te wijken. Aan ver
plaatsing naar een onzer koloniën valt nau
welijks te denken, al hebben wij ook in
1672 en in den Franschen tijd dat plan
overwogen, maar verplaatsing naar het
land van een bondgenoot is volstrekt
geen ondenkbaar geval en onze grondwet
moet dat mogelijk maken. Wij moeten aan
den vijand eventueel niet het recht geven te
beweren, dat alle besluiten van onze regee
ring of onze vertegenwoordiging, in het
buitenland genomen, ongrondwetiig zijn en
dus waardeloos.
In de dagen van Napoleon heeft een
Spaansche vertegenwoordiging in Bayonne,
op Fransch gebied, wettige besluiten geno
men en eene Italiaansche in Lyon.
In 1810 schijnt ook Napoleon er ernstig
aan te hebben gedacht eene vergadering van
Nederlandsche notabelen in Parijs bijeen te
roepen en toen Lodewijk XIV den Doge van
Genua dwong om, in persoon, naar Parijs
te komen, ten einde hem de geëischte veront
schuldigingen aan te bieden, had hij eerst
de Genueezen genoodzaakt de grondwet
telijke bepaling af te schaffen, dat hun Doge,
per se, zijn functie verloor, zoodra hij hunne
stad verliet. Er zijn dus antecedenten in
menigte, ook in onze eigen geschiedenis en
in elk geval waarschuwingen in overvloed.
Den Haag kan niet langer de zetel onzer
regeering blijven. Heel de regeering, in den
meest uitgebreiden zin des woords, moet,
zoo spoedig mogelijk, al zij het dan ook
geleidelijk, naar Amsterdam worden over
gebracht en onze Grondwet moet het moge
lijk maken, dat Nederland in tijden van
oorlog of dreigend oorlogsgevaar, desnoods
slechts door eene delegatie, van uit het
buitenland worde geregeerd.
H. VERKOUTEREN
In de dagen, toen de schutterij nog be
stond en door Speenhoff werd bezongen,
moet het zijn voorgekomen, dat een schutter,
wiens diensttijd nog lang niet was verstreken,
maar die teleurgesteld was in zijne
schutterlijke idealen, zijne wapens inlevefde bij
den majoor, met een briefje er bij, dat hij
bedankte voor het lidmaatschap van de
vereeniging, omdat hij er geen aardigheid meer
in had.
Tegenwoordig zou iemand er over kunnen
denken om te bedanken voor het lidmaat
schap van de vereeniging de beschaafde
menschheid". Daar zal voor menigeen de
aardigheid ook af zijn gegaan.
Nog niet zoo lang geleden stond de
vereeniging in vollen bloei. Zij had twee groote
internationale samenkomsten gehouden, die
met den hoopvollen naam van
vredesconferentie werden vereerd. Zij had een aantal
regels laten vaststellen, waardoor de jam
meren van den oorlog tot de onvermijdelijke
werden beperkt: ongewapende burgers, on
verdedigde steden, onzijdige mogendheden
zouden met rust worden gelaten. Zij had
een Hof van arbitrage opgericht, waarvoor
geschillen tusschen mogendheden konde
worden gebracht: konden, niet moesten; maar
de belangen der menschheid" en de steeds
klimmende eischen der beschaving" die
in den aanhef der conventies werden ge
noemd als de bron, waaruit de
menschlievende wijze van oorlogvoeren opwelde
zouden mettertijd de mogelijkheid tot nood
zakelijkheid maken. Zij had tenslotte een
tempel laten bouwen, V redespaleis genoemd,
waarheen de menschheid kon opgaan ter
viering van het groote verbroederingsfeest.
Toen de kalk goed droog was, brak de
oorlog uit. In dien oorlog werden de statuten
en reglementen van de vereeniging de be
schaafde menschheid" tot scheurpapier ver
klaard. Om de steeds klimmende eischen
der beschaving" bekommerde niemand zich
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: '. on/etti".
Een leuke beschouwing omtrent het recht
in een neutralen staat zijne meening over
de oorlogvoerende partijen openlijk uit te
spreken, komt voor in de Mémoires van
v. Bülow.
Hij vertelt daarin, dat hij tijdens den
Boerenoorlog als Rijkskanselier een der
leden van den Rijksdag onder vier oogen
ernstig de les las wegens diens violente
uitlatingen tegen Engeland. De ander ant
woordde: ,,het is mijn recht en plicht, mijne
gevoelens uit te spreken. Maar het is uw
plicht als kanselier, te zorgen dat niets van
wat ik zeg, onze buitenlandsche betrekkin
gen benadeelen kan."
Van een tooneelstuk, dat op het oogenblik
te Amsterdam veel opgang maakt, duurt de
geheele voorstelling 2 uur 55 minuten; en
daarvan de gezamenlijke pauzes nog niet
eens de helft, namelijk wel gemeten l uur
en 25 minuten. Maar er is dan ook weer
een muziekje bij, uit de lang verkoelde asch
herrezen!
Een onzer professoren heeft in Het Va
derland een artikel geschreven, waarmede
hij zeker slechts een, zooals hij 't zelf noemt:
verdwijnend klein" aantal landgenooten zal
hebben bekoord. Met boosaardigheden als
deze, tegenover Engeland, welks volk toch
evenzeer tot in zijn beste bloem medestrijdt,
dat men ook zelf aan den strijd moet deel
nemen en niet enkel de huid en meer van
zijne vijanden, en van zijne bongenooten
wagen moet", kan aan Nederland zeker
geen les gegeven worden in pariteit", (lees
Paritat") Maar het artikel is wellicht door
de post verkeerd besteld, en behoorde in
Das VaterlaHd" thuis ?
Eenen anderen Nederlandsche geleerde is
voor eene verhandeling over de economische
oorzaken van den oorlog, de goedkeuring
beschoren geworden van geen rninder dan
den Duitschen staathuishoudkundige, prof.
Lujo Brentano. In de Münchener
Nachrichter" verklaart deze dat als Nederland nu
maar zóspreekt, het heusch voor ontstem
ming van den buurman niet bang behoeft
te zijn; en wordt het geesteskind van'den
Nederlandschen collega met welbehagen in
de armen gebeurd.
Het vertoonde dan ook al aanstonds de op
vallende raderschapstrekken van de
hedendaagsche Kriegs" wetenschap!
Dezer dagen is eene welbekende
Amerikaansche propagandiste voor het beginsel
van beperking van geboorten (N.M.) in ons
land aan wal gestapt, met het doel Eu
ropa daartoe te bekeeren. Was 't over den
Oceaan misschien tot haar nog niet door
gedrongen, dat Europa op 't oogenblik
hiervoor nu juist wel niet bijster veel oor
hebben zal?
De nieuwe lijst van het in den Haag aan
wezige corps diplomatique, geeft een eigen
aardig beeld van nationalisme. Bij de duitsche
legatie zijn geattacheerd: Graaf de
Perponcher en Baron Hartogensis. Bij het
engelsche: de heeren Monck, Oppenheim en
De Villiers. Bij het russische: de heer Maier.
Onze directeur van het Protocol zal bij het
afroepen soms wel moeite hebben te weten
bij wie wat hoort, en onder welke vlag elk
varen moet! Gelukkig wordt dezen beambte
ten minste n moeite bespaard: het uit
spreken van den naam van den Perzischen
gezant. Want de heer Mirza Ahmed Khan
Sadegh ui Mulk, is, naar de lijst zegt, uit
de stad.
meer. Een volk, dat buiten den oorlog had
willen blijven, werd genoodzaakt daaraan
mee te doen. Ongewapende burgers, die zich
van elke vijandelijkheid hadden onthouden,
werden gefusilleerd of als gijzelaars wegge
voerd. Onverdedigde steden werden be
schoten, vrouwen en kinderen door bommen
uit vliegtuigen gedood. Onzijdige mogend
heden werden belemmerd in de vaart op
de vrije zee, neutrale handelsschepen en
visschersvaartuigen liepen op mijnen en
vergingen.
Toch was de humaniteit niet geheel van
de aarde verdwenen. Gewonde krijgsgevan
genen werden niet afgemaakt, maar verpleegd;
andere krijgsgevangenen niet gemarteld,
maar in het leven gehouden. Waterleidingen
werden niet vergiftigd tf met
cholera-ha