De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 21 februari pagina 1

21 februari 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1965 Zondag 21 Februari A°. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN. Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRJUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris. Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels/l.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30 ?Reclames, per regel 0.40 IN HO UD Blz. l: Vandaag ik, morgen gij, door v. H. De Zetel der Regeering, door mr. H. Verkouleren. Confetti. Buitenlandsch Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: Gedachten over den oorlog (1), door prof. dr. R. H. Saltet. De Volkshuisvesting te Amsterdam in 1913 (slot), door J. W. H. Leliman. 3: Intern. Tribune: Louis Pérard, met portret. Feuilleton: Twee Sagen, door Else Bukowsky. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge. Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse. 6: Een belangrijke Schenking, door D. de Vries. Dramatische Kroniek, door Henri Borel. Muziek in de Hoofdstad, door Sem Dresden. -- 7: Koloniën, door J. C. v. G. Renéde Clercq, door A. de Ridder. Onze Schilders IV: G. H. Breitner, door F. Bobeldijk. 8: Kritieken van Plasschaert. Ten toonstelling Steuncomitévoor beeldende kunstenaars, door H. De plicht der Vereenigde Staten, door G. van Raemdonck. 9: Financieele en Economische Kroniek, door J. D. Santilhano. W: Onze Puzzles, door A. B. Nieuwste levenswijs heid. Philippus Brandt van Netelen, door T. //; Schaakspel, door dr. A. G. Olland. Damrubriek, door K. C. de Jonge. Teekening van Joh. Braakensiek, Amsterdam in verlegenheid. Bijvoegsels: Aan de strijdende fronten, door Joh. Braakensiek. Portret van G. H. Breitner, door F. Bobeldijk. Vandaag ik, morgen gij. Het is in een zeeoorlog des teeerder noodig) den handel van 't vijandelijke land af te snijden, naarmate dit land meer op dien handel aangewezen is. Het kan daarop aangewezen zijn voor zijne eigen voeding, of ook met het oog op grondstoffen, die het niet missen kan om zijn industrie op dreef te houden. Ik ben van meening, dat het afsnijden van den vijandelijken handel in den zee oorlog een onontbeerlijk middel blijven zal, ultima ratio', omdat niets anders overschiet. De oorlog is een ruw en geweldig werk", heeft de dichter reeds gezegd, en dit geldt op land en op zee. Wie oorlog voert, wil het oorlogsdoel bereiken; en wanneer hij energiek is, bereikt hij dat door de aanwending van alle middelen en tot dit doel behoort in den zeeoorlog het afsnijden van den vijandelijken handel. Daarvan kan nie mand afstand doen. Is dit in den grond iets anders, dan wat men te land doet ? Wanneer iemand gedurende het beleg van Parijs een extratrein uitgerust had, om levensmiddelen naar Parijs te brengen, dan zou die eenvoudig zijn tegengehouden geworden. Precies hetzelfde gebeurt op zee. Wan neer iemand schepen uitrust, om den vijand van behoeften te voorzien, al ware het ook alleen levensmiddelen en grondstoffen voor zijne industrie, die hij niet missen kan, dan zal de ander er op uit zijn, ze weg te nemen. En wanneer de staten dit oogmerk in den oorlog uitvoeren, dan moet ik zeggen, bedienen zij zich slechts van de middelen, die de oorlog hun in de hand geeft. Ik zou daarin volstrekt niet eene barbaarschheid zien,welke van de manieren waarop de oorlog te land gevoerd wordt, afwijkt. Ik geloof, dat, doordat sinds Nelsons dagen geen zeeoorlog in g root e n stijl meer gevoerd geworden is, omtrent den zeeoorlog voorstellingen hebben postge vat, die zijn geweld en zijn macht doen onderschatten". Wie is het, die zoo spreekt? Ha, dat is immers weer de cynische Grey, Engelands minister van Buitenlandsche Zaken....? Of: de minister van Marine, Churchill...? Of: Bonar Law, Fisher, ... of wie anders dan van de Britsche leiders van het oogenblik, de taaie leiders van de koel bloedige uithongerings-politiek ', uitvin ders van d it stelsel van barbaarschheid, waarover Duitschland, en zijn aanhan gers, wrake roepen! Zij allen zouden het kunnen zijn. Het is evenwel... de kanselier van het Duitsche Keizerrijk. Bovenstaande woorden, waarin de uithongering van het vijandelijke land, het zooveel mogelijk afsnijden van eiken toevoer over zee, worden bekeuveld als de natuurlijkste zaak van de wereld; als een huismiddeltje om spoedig van eene verkoudheid af te komen, alleen 'n beetje vreemd aandoend omdat wij nu eenmaal in zoo lang niet verkouden zijn geweest, werden letterlijk vertaald en overgeschreven uit eene redevoering van den Rijkskanselier Graaf von Caprivi, in den Duitschen Rijksdag, en begroet met Bravo's rechts." Men vindt ze zoo in het verslag der zitting van den 4den Maart 1892; toen gehandeld werd over eene radicale motie, om de Duitsche regeering te bewegen het initiatief te nemen tot het respec teeren van zeehandel en zeevaart, in eventueele zeeoorlogen. * * * Afgezien van alle humaniteit", ging de spreker voort, afgezien van de ont wikkeling der denkbeelden, maken over wegende, zakelijke gronden het waar schijnlijk, dat men in den toekomstigen zeeoorlog het privaateigendom niet meer zal respecteeren, dan tot dusverre. Wij zelve, Duitschland, wanneer wij b.v. in oorlog met Spanje kwamen, zouden het niet anders kunnen ten onder krijgen, dan door een zeeoorlog. Ons leger zou daar niet kunnen binnendringen; eene landing zouden wij niet kunnen volvoeren; er zou ons slechts overblijven, de kusten te belegeren, en den toevoer af te snijden. Dit zal in de meeste, gevallen de toe komst van den zeeoorlog zijn. De eene partij zal probeeren, den handel van de andere af te snijden. Zeeslagen brengen zelden iets beslissends; en zullen in de toekomst waar schijnlijk nog minder beslissen over het lot der natiën, beslissend zijn: f eene landing in grooten stijl; f de vernieling van den vijandelijken handel". Is het als curiosum, dat wij deze rede voering aanhalen ? Het is in het van spanning en onheil zwangere einde dezer week, wel allerminst de tijd voor curiosa en treffende bijzon derheden ! Er ligt in de woorden, toen door Bismarck's opvolger in den Rijksdag ge sproken, eene geweldige dramatiek, wan neer men ze vergelijkt met den toestand van nu. Is het niet, alsof thans woord voor woord, de echo van de gepantserde scheepsbuiken ze terugkaatst, ver over de zee, terug tot in het hartje van Europa: afsnijden van den toevoer, belegering, uithongering, niets bij zonder barbaarsch, zeeoorlog in grooten stijl..."? Hij zeide er niet bij, of het ook eene onfeilbare ultima ratio is; of het middel lukken moest, de Rijkskanselier. Al scheen hij er vél in te zien, onrustbarend veel, nu, als men denkt aan zijn eigen land. En wie weet thans, wat lukken zal ? Welke de tegenweer kan zijn? Of, en hoe, dat land, dat nu de positie van 't bovengenoemde Spanje" inneemt, zich uit den greep vermag te verlossen ? Want ook dit Spanje'1 heeft koorden op den boog, ruw en geweldig van werk"! * * * De wereld kan in de huidige spanne tijds maar weinig verder zien, dan haar neus lang is. Dit evenwel moet de aangehaalde redevoering wél doen zien, ook aan degenen, die voor 't oogenblik hunne meewarige en edel verontwaardigde stemmen doen klinken tegen Engeland's barbaarschheid", en de uit vinding, hoor-- dan toch, Europa en overige werelddeelen, de verfoeilijke Britsche uitvinding van uithongeringspolitiek, de nieuwste schanddaad?", dat het een simpel, heel oud kunstje is*, waar ze elkaar waarlijk niet boos om behoeven aan te kijken. Schanddaad ? Ge kunt alleen nog maar zeggen, dat blijkbaar het lood is om oud ijzer. En bovendien zullen wij nu voortaan goed kunnen onthouden, dat wat wij op t oogenblik meemaken, heet: e e n Zee oorlog in grooten stijl. 18 Februari. v. H. De Zetel der Regeering Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. En Frankrijk n België hebben in den tegenwoordigen oorlog den zetel der regeering moeten verplaatsen. België moest dien zelfs overbrengen naar het buitenland, wat de Belgische Grondwet (art. 126), evengoed als de onze, verbiedt. De vraag rijst dus allereerst, of ons tegen woordig artikel 23 der Grondwet zoo blijven kan. In tijden van vrede zal wel niemand er aan denken den zetel der regeering naar het buiteniand te verplaatsen, maar in tijden van oorlog of dreigend oorlogsgevaar, kan dat gebiedend noodzakelijk zijn en dan moet het kunnen. Wij moeten dus genoemd artikel 23 zoo veranderen, dat het behoorlijk tusschen tijden van vrede en oorlog onderscheidt en des noods zou de geheele alinea, die over den zetel der regeering handelt, kunnen vervallen. Vroeger hadden wij dikwijls cumulatie van kronen en dan vooral was het gevaar groot, dat de zetel der regeering in het buitenland kwam. Wij wilden niet van uit Madrid worden geregeerd. Dat was een der redenen van onzen opstand tegen Spanje. De Vorst moest in het land bijven, of ten minste iemand van zijne familie daar achterlaten, maar nu de eerste alinea van artikel 23 elke cumulatie van Kronen verbiedt, en zelfs de uitzondering voor de Luxemburgsche Kroon vervallen is, heeft de tweede alinea, over den zetel der regeering, nauwelijks zin meer. De heele stof kan dus veilig, ter regeling, aan de gewoonte, of aan den gewonen wet gever, worden overgelaten, die, des noods slechts incidenteel, naar aanleiding van eene begrootingswet, het noodige zou kunnen bepalen. Wil men evenwel eene regeling in de Grondwet, dan moet die minder gebrekkig zijn dan de tegenwoordige. Vooral het onderscheid tusschen groote en kleine landen mag hier niet uit het oog worden verloren. Groote landen vinden altijd nog wel een rustig hoekje, waar de verte genwoordiging des lands veilig bijeen kan komen en waar de regeeringsbureaux en colleges rustig kunnen arbeiden. Ten tijde van Napoleon hebben de Franschen nooit Cadix kunnen vermeesteren, waar toen de zetel der regeering was geves tigd en na Jena was de Pruisische regeering een tijdlang veilig in Königsberg. Napoleon kon ook in 1812 wel Moscou, maar niet St. Petersburg bereiken van waaruit de weer stand werd geleid, maar toen Napoleon's troepen het kleine Portugal overstroomden, bleef er voor de regeering niets anders over dan de vlucht naar Brazilië. Ook Nederland is in de dagen van Alva feitelijk een tijd lang van uit den Dillenburch bestuurd geweest. Daar was de ziel van het verzet en van daar uit kregen de Watergeuzen hun kaperbrieven en hun bevelen. Kleine landen dus, die spoedig door een overmachtig vijandelijk leger kunnen worden bezet, moeten den zetel hunner regeering reeds in vredestijd vestigen in die steden, die het minst aan de slagen des vijands zijn blootgesteld, die zoo ver mogelijk van de bedreigde grenzen liggen en zoo lang mogelijk weer stand bieden kunnen, om ten slotte nog een uitweg te laten voor verplaatsing van den regeeringszetel naar het buitenland, op het laatste oogenblik. Skanderbeg vond in zijn rotsnest: Croia een bijna onaantastbaren regeeringszetel en Napoleon heeft eens Amsterdam de sterkste vesting genoemd van Europa. In 1672 is de zetel der regeering in den Haag gebleven. Voor de Hollandsche water linie stonden de beste Fransche veldheeren radeloos, maar toen waren wij nog meesters van de zee. Door zijne schoone overwinning bij Kijkduin (1673) wist de Ruijter het gevaar van eene landing bij Scheveningen, of elders, af te wenden, maar dat gevaar is sedert blij ven bestaan en ik herinner mij nog heel goed hoe, in 1870, heel het sterke garnizoen van den Haag naar het strand vloog, toen een klein Fransch oorlogsschip een boot had uitgezet, met enkele matrozen, om een loods te zoeken. Wij meenden toen werkelijk, dat de Fransche vloot, op weg naar de Oostzee, bij Scheveningen troepen wilde landen om, dwars door ons land, in Duitschland te vallen en niemand achtte dat toen onmogelijk. In 1812 is ook Washington door de Engelschen van uit zee veroverd en verbrand en die stad lag heel wat verder van de zee af dan ons 's Gravenhage. Wij mogen ons dus wel eens ernstig afvragen, of den Haag op den duur wel de zetel der regeering kan blijven, in ruimeren of zelfs in engerenzin. Niet alleen de ministeriën, maar ook de Staten-Generaal, de Raad van State, de Hooge Raad en andere regeeringscollegiën of bureaux, die bij de reedsgenoemde hooren, moeten op den duur, in Amsterdam worden gevestigd en zoo de wet van 1863 (S. 129) uitdrukkelijk gelast, dat er in den Haag een gebouw voor de Staten-Generaal zal komen, mogen wij niet vergeten, dat die wet meer uitging van bestaande toestan den, waaraan toen niemand tornde, dan partij koos voor een bepaald beginsel. Die wet bovendien is tot nu toe een doode letter gebleven. Dat zulk eene verandering zeer ingrijpend zijn zal, kan niet worden ontkend. Het doet ook pijn te breken met een verleden van eeuwen, al is dan ook vroeger, meer dan eens, en met name in den Franschen tijd, de zetel der regeering in Amsterdam geweest. Het bezwaar der kosten zal ook niet gering zijn, maar dat bezwaar bestaat ook in oorlogstijd, als eene overbrenging naar Amsterdam misschien dringend noodzakelijk blijkt en drukt dan veel meer. Elke verplaatsing ook geeft ver warring, stilstand in den openbaren dienst of bedenkelijk oponthoud terwijl er dan, zelts in een groote stad als Amsterdam, niet dadelijk aan behoorlijke huisvesting te denken valt. Elke verplaatsing, ook in oor logstijd, geeft een indruk, die ontmoedigend werkt. Alles schijnt dan reeds verloren en de dappersten laten den moed zinken. Reeds in tijd van vrede moet dus alles, met het oog op een mogelijken oorlogs toestand, worden voorbereid en het is zeker moeilijk te verdedigen, dat wij nu, met het voorbeeld van België en Frankrijk voor oogen, nieuwe stappen gaan doen in eene verkeerde richting door in den Haag een nieuw gebouw te gaan stichten voor de Staten-Generaal. Laat den Haag de hofstad blijven, maar laat de zetel der regeering in Amsterdam komen. Niet zoozeer omdat Amsterdam de hoofdstad is des rijks, dan wel omdat Am sterdam de sterkste vesting is in Nederland en omdat van uit Amsterdam de zetel der regeering nog veel kans heeft, overzee, naar het buitenland uit te wijken. Aan ver plaatsing naar een onzer koloniën valt nau welijks te denken, al hebben wij ook in 1672 en in den Franschen tijd dat plan overwogen, maar verplaatsing naar het land van een bondgenoot is volstrekt geen ondenkbaar geval en onze grondwet moet dat mogelijk maken. Wij moeten aan den vijand eventueel niet het recht geven te beweren, dat alle besluiten van onze regee ring of onze vertegenwoordiging, in het buitenland genomen, ongrondwetiig zijn en dus waardeloos. In de dagen van Napoleon heeft een Spaansche vertegenwoordiging in Bayonne, op Fransch gebied, wettige besluiten geno men en eene Italiaansche in Lyon. In 1810 schijnt ook Napoleon er ernstig aan te hebben gedacht eene vergadering van Nederlandsche notabelen in Parijs bijeen te roepen en toen Lodewijk XIV den Doge van Genua dwong om, in persoon, naar Parijs te komen, ten einde hem de geëischte veront schuldigingen aan te bieden, had hij eerst de Genueezen genoodzaakt de grondwet telijke bepaling af te schaffen, dat hun Doge, per se, zijn functie verloor, zoodra hij hunne stad verliet. Er zijn dus antecedenten in menigte, ook in onze eigen geschiedenis en in elk geval waarschuwingen in overvloed. Den Haag kan niet langer de zetel onzer regeering blijven. Heel de regeering, in den meest uitgebreiden zin des woords, moet, zoo spoedig mogelijk, al zij het dan ook geleidelijk, naar Amsterdam worden over gebracht en onze Grondwet moet het moge lijk maken, dat Nederland in tijden van oorlog of dreigend oorlogsgevaar, desnoods slechts door eene delegatie, van uit het buitenland worde geregeerd. H. VERKOUTEREN In de dagen, toen de schutterij nog be stond en door Speenhoff werd bezongen, moet het zijn voorgekomen, dat een schutter, wiens diensttijd nog lang niet was verstreken, maar die teleurgesteld was in zijne schutterlijke idealen, zijne wapens inlevefde bij den majoor, met een briefje er bij, dat hij bedankte voor het lidmaatschap van de vereeniging, omdat hij er geen aardigheid meer in had. Tegenwoordig zou iemand er over kunnen denken om te bedanken voor het lidmaat schap van de vereeniging de beschaafde menschheid". Daar zal voor menigeen de aardigheid ook af zijn gegaan. Nog niet zoo lang geleden stond de vereeniging in vollen bloei. Zij had twee groote internationale samenkomsten gehouden, die met den hoopvollen naam van vredesconferentie werden vereerd. Zij had een aantal regels laten vaststellen, waardoor de jam meren van den oorlog tot de onvermijdelijke werden beperkt: ongewapende burgers, on verdedigde steden, onzijdige mogendheden zouden met rust worden gelaten. Zij had een Hof van arbitrage opgericht, waarvoor geschillen tusschen mogendheden konde worden gebracht: konden, niet moesten; maar de belangen der menschheid" en de steeds klimmende eischen der beschaving" die in den aanhef der conventies werden ge noemd als de bron, waaruit de menschlievende wijze van oorlogvoeren opwelde zouden mettertijd de mogelijkheid tot nood zakelijkheid maken. Zij had tenslotte een tempel laten bouwen, V redespaleis genoemd, waarheen de menschheid kon opgaan ter viering van het groote verbroederingsfeest. Toen de kalk goed droog was, brak de oorlog uit. In dien oorlog werden de statuten en reglementen van de vereeniging de be schaafde menschheid" tot scheurpapier ver klaard. Om de steeds klimmende eischen der beschaving" bekommerde niemand zich Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: '. on/etti". Een leuke beschouwing omtrent het recht in een neutralen staat zijne meening over de oorlogvoerende partijen openlijk uit te spreken, komt voor in de Mémoires van v. Bülow. Hij vertelt daarin, dat hij tijdens den Boerenoorlog als Rijkskanselier een der leden van den Rijksdag onder vier oogen ernstig de les las wegens diens violente uitlatingen tegen Engeland. De ander ant woordde: ,,het is mijn recht en plicht, mijne gevoelens uit te spreken. Maar het is uw plicht als kanselier, te zorgen dat niets van wat ik zeg, onze buitenlandsche betrekkin gen benadeelen kan." Van een tooneelstuk, dat op het oogenblik te Amsterdam veel opgang maakt, duurt de geheele voorstelling 2 uur 55 minuten; en daarvan de gezamenlijke pauzes nog niet eens de helft, namelijk wel gemeten l uur en 25 minuten. Maar er is dan ook weer een muziekje bij, uit de lang verkoelde asch herrezen! Een onzer professoren heeft in Het Va derland een artikel geschreven, waarmede hij zeker slechts een, zooals hij 't zelf noemt: verdwijnend klein" aantal landgenooten zal hebben bekoord. Met boosaardigheden als deze, tegenover Engeland, welks volk toch evenzeer tot in zijn beste bloem medestrijdt, dat men ook zelf aan den strijd moet deel nemen en niet enkel de huid en meer van zijne vijanden, en van zijne bongenooten wagen moet", kan aan Nederland zeker geen les gegeven worden in pariteit", (lees Paritat") Maar het artikel is wellicht door de post verkeerd besteld, en behoorde in Das VaterlaHd" thuis ? Eenen anderen Nederlandsche geleerde is voor eene verhandeling over de economische oorzaken van den oorlog, de goedkeuring beschoren geworden van geen rninder dan den Duitschen staathuishoudkundige, prof. Lujo Brentano. In de Münchener Nachrichter" verklaart deze dat als Nederland nu maar zóspreekt, het heusch voor ontstem ming van den buurman niet bang behoeft te zijn; en wordt het geesteskind van'den Nederlandschen collega met welbehagen in de armen gebeurd. Het vertoonde dan ook al aanstonds de op vallende raderschapstrekken van de hedendaagsche Kriegs" wetenschap! Dezer dagen is eene welbekende Amerikaansche propagandiste voor het beginsel van beperking van geboorten (N.M.) in ons land aan wal gestapt, met het doel Eu ropa daartoe te bekeeren. Was 't over den Oceaan misschien tot haar nog niet door gedrongen, dat Europa op 't oogenblik hiervoor nu juist wel niet bijster veel oor hebben zal? De nieuwe lijst van het in den Haag aan wezige corps diplomatique, geeft een eigen aardig beeld van nationalisme. Bij de duitsche legatie zijn geattacheerd: Graaf de Perponcher en Baron Hartogensis. Bij het engelsche: de heeren Monck, Oppenheim en De Villiers. Bij het russische: de heer Maier. Onze directeur van het Protocol zal bij het afroepen soms wel moeite hebben te weten bij wie wat hoort, en onder welke vlag elk varen moet! Gelukkig wordt dezen beambte ten minste n moeite bespaard: het uit spreken van den naam van den Perzischen gezant. Want de heer Mirza Ahmed Khan Sadegh ui Mulk, is, naar de lijst zegt, uit de stad. meer. Een volk, dat buiten den oorlog had willen blijven, werd genoodzaakt daaraan mee te doen. Ongewapende burgers, die zich van elke vijandelijkheid hadden onthouden, werden gefusilleerd of als gijzelaars wegge voerd. Onverdedigde steden werden be schoten, vrouwen en kinderen door bommen uit vliegtuigen gedood. Onzijdige mogend heden werden belemmerd in de vaart op de vrije zee, neutrale handelsschepen en visschersvaartuigen liepen op mijnen en vergingen. Toch was de humaniteit niet geheel van de aarde verdwenen. Gewonde krijgsgevan genen werden niet afgemaakt, maar verpleegd; andere krijgsgevangenen niet gemarteld, maar in het leven gehouden. Waterleidingen werden niet vergiftigd tf met cholera-ha

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl