Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Febr. '15. No. 1965
JACOB VAN RUYSDAEL Landschap (Geschenk van dr. Hofstede de Groot)
REMBRANDT Vertrek van den Verloren Zoon (Geschenk van dr. Hofstede de Groot)
Een belangrijke schenking
De bekende kunstgeleerde dr. C. Hofstede
de Groot wil na zijn dood aan de gemeente
Groningen eene aanzienlijke verzameling
oude kunst vermaken. Hij nam reeds nu
alle maatregelen om later den overgang van
het bezit ervan gemakkelijk te maken en,
CORNELIS VISSCHER Portret
(Geschenk van dr. Hofstede de Groot)
i Naar aanleiding van mijn laatste kroniek
over Shaw's Pygmalion", hebben mij een
tweetal brieven van groote bewonderaars
van dien tooneelschrijver bereikt, waarin
deze hun teleurstelling uitdrukken, dat ik
hun tooneelgod te laag beoordeeld zou
hebben. Hoewel deze brieven vriendschap
pelijk en particulier waren, vind ik het
onderwerp belangrijk genoeg om er in deze
rubriek in 't publiek op terug te komen.
Ik ben er verre van, Bernard Shaw laag
te schatten. Hij is, zooals ik eens ergens
las: that most delightful thing, an icono
clast", iemand, met grieven tegen de Society",
en die den moed heeft een moed, even
zoo hoog, en misschien nog heel wat hooger
staande dan de physieke slagveld-moed
om openlijk den strijd tegen die Society"
aan te binden. Basil Hodgson Smith, ineen
artikel over het moderne drama, heeft eens
terecht gezegd: Er is geen beter ding voor
een man dan de piedestals van zijn goden
eens overhoop te zien gegooid, en de fon
damenten van zijn heilige huisjes geschud
te zien, omdat dit hem toont, waar hij zwak
staat. Iets aannemen als waar, enkel omdat
het u in uw jeugd verteld is, of omdat het
overgeleverd is door uw voorvaders, of
omdat het de gewoonte van uw tijd is, of
omdat Society" zoo denkt, is n zwak n
dwaas."
Men kan gén tooneelstuk van Shaw zien
of lezen, of men voelt dat hij een heilig
huisje omver haalt, of althans een spijker
op den kop treft, en na eene voorstelling
of lezing valt er voor ieder, die niet door
conventie en society" daar ondoordring
baar voor gemaakt is, wat te overdenken
en te bespiegelen over toestanden en moraal
in de maatschappij. Ik, die k wel
eenigszins bekend ben, durf ik zonder ijdelheid
zeggen, om de heilige huisjes, die ik, vooral
in Indië (heerlijk veld voor Shaw'sche
tooneelspelen!) neer heb trachten te halen,
zat de terste zijn, bewondering en eerbied
te hebben voor het Shaw'sch tooneelwerk,
dat de shibbolethen aan maatschappij en
moraal zoo geweldig heeft doen schudden.
Als demagoog, als iconoclast, als revo
lutionair, ook als het enigma en paradox"
dat hij eens genoemd is, acht ik Bernard
Shaw zeer hoog, maar, met het oog op den
maatstaf, waarop ik in de eerste mijner
kronieken in dit Weekblad (12 December 1.1.)
gedoeld heb, denk ik mij een ideaal too
neelstuk toch als iets anders dan het
Shawsche. Niet als een omvergehaald, wanstaltig
heilig huisje, niet als een wroeten in vooze
moraal, niet als een paradox, maar als een
heilige tempel, als schoonheid en wijsheid,
als klare profetie. En niemand zal toch wel
beweren, die in het Shawsche tooneel te
vinden. Daarom stel ik, niet als beter too
neel, of beter gelukt-zijn, of meer volmaakt
zijn, maar qualitatief, van in-wezen en be
doeling, en als dichterlijk willen in de rich
ting van mijn maatstaf, een stuk als De
Dienstknecht in Huis" hooger dan een stuk
als Pygmalion" of Fanny's eerste Too
neelstuk". De man, die achter het eerste
stuk zit, de geest, die van hem uitgaat en
de aspiraties van zijn ziel, stel ik hooger.
Nu kan men zeggen: wat heeft dat alles
met Tooneel te maken?" vooral als men de
leus l'Art pour l'Art" huldigt, maar voor
mij, persoonlijk, heeft het er alles mede
te maken.
Het zijn niet de brokken werkelijkheid"
? ik kan dat niet dikwijls genoeg zeggen
en ook niet de theatrale (wél te onderschei
den van de dramatische) effecten, die mij
op het tooneel dierbaar zijn, maar de geest
van het schoone en verhevene, die mij er
uit tegenademt. Ik weet heel goed dat deze
woorden schoon en verheven" ietwat
dominees-achtig en banaal lijken, maar dat komt
door het gebruik, of liever het misbruik er
van.niet door den waren.oorspronkelijken zin.
Wij kunnen van de oude Grieken, en
vooral van de oude Oostersche volken nog
heel wat leeren op het gebied van tooneel,
en zelfs van de javaansche wajang", althans
de oude (?wajang poerwa"). De schoon
heid, de wijsheid, het verhevene, zelfs de
diepste godsdienstige en tegelijk filosofische
wereld-beschouwingen en bespiegelingen
werden in die oostersche tooneelstukken
gegeven, die niet een karakter van
amusezooals van zelf spreekt, de gemeenteraad
heeft ten hoogste verblijd het zeldzaam
prachtige aanbod gracielijk aanvaard.
't Gaat hier over niet minder dan 19
schilderijen en 105 teekeningen. Een cadeau
van dergelijke belangrijkheid komt niet
dikwijls voor en om verschillende redenen
verdient de aandacht op de royale schen
king gevestigd te worden.
Een van die redenen is de hoedanigheid
van het geschonkene, een andere het
principieele dat, dunkt mij, aan de schenking
onafscheidelijk verbonden is. En met nadruk
wil ik daarop hier de aandacht vestigen.
Dr. Hofstede de Groot is niet de eerste
de beste; wanneer eene door hem geschon
ken collectie naar een groote provinciestad
gedirigeerd wordt, is dit geen toeval.
In de schenkingsacte doet de heer de Groot
vermelden dat hij geeft: ter herinnering
aan het driehonderd-jarig bestaan der
Groningsche hoogeschool, waaraan zijn vader
en zijn beide grootvaders hoogleeraar zijn
geweest en hij zelf een gedeelte zijner Uni
versitaire opleiding heeft genoten.
Men.ziet, dit is eene gereede aanleiding,
maar overigens ook: de heer de Groot vindt
het principieel goed en noodig dat in steden
van de importantie van Groningen eene
verzameling als door hem bijeengebracht te
zien, te bestudeeren is.
En zoo is het ook. De heer de Groot kan
daarover oordeelen, hij heeft een gewichtig
deel van zijn leven en zijn studietijd te
Groningen doorgebracht. Hij kent de nooden
en behoeften van Groningen. En verder, hij
weet wat eea reeks van elementen voor
verhooging der kultuurkracht eene kunst
verzameling als deze bevat.
Amsterdam heeft meerdere uitstekende
musea en particuliere, voor het publiek
toegankelijke, collecties van wereldnaam.
Verder heeft het een zeer vermaard Prenten
kabinet, omvattende een wijde keur van
kostelijke teekeningen en van in vele op
zichten compleet bijeengebracht grafisch
werk.
Den Haag is wel niet zógoed voorzien
en Rotterdam nog minder, maar toch ook
daar is men er in geslaagd belangrijke kunst
musea te vormen. Overigens is in enkele
andere plaatsen nog wel een en ander, ook
hier in Groningen. Maar gerust kan men
zeggen, dat er een overgroote, témachtige
ambitie bestaat tot centralisatie van -kunst
schatten in de toch reeds zoo bevoordeelde
provinciën en hoofdsteden van ons land,
vooral in Amsterdam.
Moet dat zoo blijven? Is men in andere
ment of verstrooiing, maar van wijding en
van stichting (niet in den conventioneelen,
maar in den hoogeren zin) hebben.
Het ponêron", het gemeene, en meer
nog het minne, niet-heroïsche, het plebeïsche,
klein- en grofzielige, werd in het klassieke
grieksche tooneel geweerd. Men kent de
beroemde bewering in Aristofanes'
Kikvorschen": de dichter moet het ponêron
verbergen en niet op het tooneel brengen.
Het moderne europeesche tooneel, vooral
de realistische brokken werkelijkheid",
wemelen van dit ponêron".
Ook de beroemde fransche schrijvers van
het Boulevardtooneel in Parijs geven, in
eleganten, fraai gestyleerden stijl het ordi
nairste ponêron". Bij de Hagespelers" in
den Haag gaat thans een dergelijk stuk van
Frangois de Curel. De Dans voor den
Spiegel", waarin het ponêron" eigenlijk
het hoofdmotief is. De heldin" biedt aan,
zich te laten bezoedelen, om een minder
waardig sujet niet langer haar onwaardig
te doen zijn, en wendt, zich schamend voor
haar maagd-zijn, zwangerschap buiten echt
voor, om dan diep genoeg gezonken te zijn
voor het mauvais-sujet dat haar als maagd
niet nemen zou! En zulke stukken zijn in
Parijs een schitterend succes, en de schrijver
gaat voor een kunstenaar", een dichter door.
Gelukkig, dat door den oorlog, deze
tooneel,kunst" waarschijnlijk ten doode op
geschreven is, en het heroïsche het ver
moedelijk verdringen zal.
In het oude, hindoesche tooneel waar
aan de Javaansche wajang" kunst ontleend
is is dit platte, ordinaire, gemeene geheel
geweerd. Er komen ook geen ordinaire
dialogen in voor. De woordenkeus moet
hoffelijk en duidelijk zijn. Ook Plato wist
dit, hij, die in de woorden het getal" (het
rythme") en de harmonie noodzakelijk vond
voor de kunst van dictie. Zoo zijn", zeide
de groote grieksche wijs-geer, de schoon
heid, de harmonie, de gratie, en het getal"
van het gesprek de uitdrukking van de
goedheid der ziel". Goedheid hier niet be
doeld in den banalen zin van domme goe
digheid, maar van het karakter der ziel,
waarvan de zeden werkelijk schoon en goed
zijn".
In het hindoesche tooneel mogen geen
bloedige doodslagen voorkomen, zooals in
onze europeesche draken, de held of heldin
landen ook al niet bezig den overigens zeer
verklaarbaren lust om alles op te hoopen tot
enkele reuzenstapels wat in te binden?
In ons land is de teekenkunst zeer populair.
Men staat soms verbaasd over de kolossale
verspreiding van de liefhebberij in het
teekenen om-zich-zelf in vele kringen, bij
rijk en arm. Er zal wel gezegd mogen
worden.dat het geen toeval is dat het idee:
genre"-schilderij een in ons land gegroeid
begrip is. De kunst curieuse" dingen in
hun typischen vorm af te beelden is echt
Hollandsen, kenmerkend de soort beschaving
die de onze is.
En eigenlijk wordt in hoofdzaak uitsluitend
de aanleg vór 't curieuse bevorderd door de
vele oudheden-musea in den lande verspreid.
De werkelijke kunstaanleg te weinig. Om
kunstgevoeligheid te ontwikkelen, op hooger
plan te brengen, zijn de meeste dier lokale
musea ongeschikt en van hoe groot intens be
lang is het niet de daarvoor vatbaren, door
aanraking met de kunstvoortbrengselen van
voorname geesten te beschaven!
Kan het goede voorbeeld van den man
die zich mede het beste op dit terrein thuis
voelt, niet eene aanleiding zijn om ook in
ons land eene regeling te maken, waardoor
van de schatten, hier en daar in ons land
téhoog opgestapeld, ten bate der provincie
aanzienlijker gedeelten dan tot nu toe wor
den afgestaan?
Het is goed dezen wensch eens uit te
spreken, en vooral wanneer het gedaan kan
worden metlhet daad werkelijke voorbeeld erbij
van een man van algemeen erkende bekwaam
heid, die door zijne vroegere betrekking
zeer goed weet hoe rijk het Prentenkabinet
is en wat er te veel is in de schilderijen
verzamelingen van het Rijks Museum, wan
neer zoo iemand bereid blijkt in dit opzicht
decentralisatie te bevorderen.
Een gedeelte van de teekeningen, ongeveer
70 van de 105, is geëxposeerd geweest in
de groote Pictura-zaal van het Groningsen
Museum.
Een drietal ervan vindt men in reproductie
hierbij, nl. een compositie van Rembrandt,
een kop van Cornelis Visscher en een land
schap van Ruysdael. Ze geven een klein
inzicht in den uitgebreiden rijkdom der ver
zameling. Wanneer later hier de schilderijen
te zien zijn geweest, kan dit allicht aanleiding
zijn ook van dezen enkele te reproduceeren in
dit blad. Ik zal er nu slechts van
mededeelen dat er onder de schilderijen zijn: een
van Jan van Goyen, Pieter de Hooch, Gerrit
Dou, twee van Rembrandt, twee van Carel
mocht zelfs niet sterven binnen den duur
van het verhaal. Plechtige bezweringen,
grove vervloekingen mochten niet voorval
len in een stuk, zelfs mocht een nationale
ramp, geen verbanning of degradatie ten
tooneele worden gevoerd. Platheden of on
beschaafde manieren en gebaren mochten den
toeschouwer niet kwetsen. Zooals D. van
Hinloopen Labberton in zijne mooie uitgave
van Sapanti Sakoentala" opmerkt: zich
ontkleeden, baden, slapen, hartstochtelijke
liefkozingen, noch ook
huwelijks-ceremoniëen mochten op het tooneel plaats hebben.
Het stuk moet waardig zijn en een opvoe
dende kracht hebben." De hindoesche too
neelstukken, als in de javaansche wajang
poerwa vertoond, hebben, zooals Labberton
terecht opmerkt, eene didactische en ethische
strekking, en zij onderscheiden zich daar
door van de tooneellectuur, zooals deze zich
in Europa ontwikkelde, waar onder de leuze
Tart pour l'art" eenvoudig het wakker roe
pen der emoties in den toeschouwer als
doel dier kunst geldt, en gemeend wordt
dat door eenige tendenz aan het stuk af
breuk wordt gedaan.
Nu zou ik hiermede niet gaarne zeggen,
dat zooveel duizend jaar later, in geheel
andere tijden het nauwkeurig opvolgen
van zulke voorschriften mijn ideaal zou zijn
voor tooneelkunst, maar wél, dat het, als
tegenwicht voor veel ordinairs en gemeens
op het tooneel, geen kwaad kan er eens
over na te denken, waarom de Ouden het
ponêron" op het tooneel weerden. En ook,
dat er nog zoo iets is als het schoone en
verhevene" en als het heroïsche", al heeft
het misbruik dier woorden er bijna banaliteit
van gemaakt.
In het oude Griekenland, niet waar, was
het drama een belangrijke factor in de op
voeding en in de ontwikkeling van het volk.
Wie zal durven zeggen, dat het tooneel
tegenwoordig veel meer is dan een publieke
vermakelijkheid"? (Het wordt dan ook als
zoodanig door eene belasting getroffen in
plaats van, voor de opvoeding van het volk,
goedkoop gemaakt!)
In het orchestra" van het theater wer
den zelfs de groote filosofische en sociale
hervormingen van den dag door de toe
schouwers besproken, en Plato verhaalt, dat
de theaterbezoekers onvermijdelijk in het
orchestra" op de leer van Anaxagoras
ontFabritius, een van Jacob Jordaens, Harmen
Hals, Hercules Seghers en Rubens.
Prachtige teekeningen hebben we nu ge
zien van Rembrandt (12 van de 19 der
heele verzameling), waaronder een Land
schap met boerenwoning bij een boomgroep",
de uiterst gevoelige Vrouw aan een ziek
bed", een Vertrek van den verloren zoon".
Van de teekeningen van Rembrandt gaat
eene bekoring uit, die natuurlijk niet te
omschrijven is. De Vrouw aan een ziekbed"
is wel zeer geschikt om ook hen wier aan
dacht op lijn, en uitdrukking van lijn, nog
niet gevestigd was, te leeren zien hoe een fijn
penbeweeg een subtiel gevoel kan aanduiden.
De decoratief in schoonen zin gestyleerde,
gefantaseerde landschappen, de combinatie
van twee gewone figuurtjes tot een belang
wekkende groep, 't zijn alle even verbluffende
voorbeelden van wel en echt doorvoelde,
spontaan weergegeven lijn en uitdrukking.
Van Jan van Goyen waren er 7 teekeningen,
waarvan een rivier-landschapje met een brug
getje van groote fijnheid. De beide land
schappen van Jacob Ruysdael, een ervan meer
typeerend voor zijn werk dan het andere, vier
teekeningen van Albert Cuyp, waarbij vooral
de spontaan neergeschreven koeienstudies
en een heerlijk ruim panorama;
dezeteekekeningen alle volkomen zuiver van doen en
met duidelijk voelbaar maken van wat de
teekenaar bedoelde.
Een helling met een bootje van Saftleven
gaf de genietelijke verkorte vorm van dat
scheepje op zijn best weer. Een stille zee
van Willem van der Velde, drie teekeningen
van Esaias van de Velde, o.a. een stadsge
zicht en een landschap met ruïne en galg
met het Hollandsche in de opvatting, zooals
wij dit kennen, steeds origineel en meer 't
bijzondere detail zoekend. De aardige ge
kleurde teekeningen van Hendrik Averkamp,
twee krabbels van C. Bega (figuurstudies),
een Val van Icarus" van Nicolaas Berchem,
een even-raak geschetst krijgsman van Job
Berckheide, krabbels van Adriaan Brouwer
(een heel mooie schets van een paar vrouw
tjes) en nog veel meer maakten dit gedeelte
van de mooie schenking reeds tot iets
afgeronds dat al zoo eenigszins een vertegen
woordiging kan zijn van wat onze
OudHollanders aan teekenkunst geleverd hebben.
De heer Hofstede de Groot geeft een
schitterend voorbeeld dat navolging verdient.
Groningen D. DE VRIES LAM
Directeur der Kunstacademie
Minerva".
naald werden, zówas deze leer een deel
van het mentale leven van Athene geworden.
Bij ons wordt in de pauze een kopje
slemp gedronken, en praat men over het
weer, of over het lollig hè?" van een ben
je belazerd?" of een gemolde tante", die
in een tooneelstuk voorkomen.
HENRI BOREL
Piano-Avond XI D. Schafer
Voor zoover mij bekend is, werd sinds
Rubinsteins beroemde historische klavier
avonden door geen pianist eene onderne
ming als die van Schafer gewaagd. De daad
om dien reeks van elf klavier-avonden te
geven, is daarom op zich zelf als een
historisch feit te beschouwen, waarvan na
jaren nog gewag zal worden gemaakt.
Waarschijnlijk zal geen Hollandsch of
buitenlandsch pianist van de levende gene
raties ooit een dergelijke taak op zich dur
ven nemen en kunnen volbrengen. Hiertoe
zijn te veel eigenschappen noodig, en die
worden juist alle in Sch. vereenigd gevonden.
Allereerst de uitgebreide kennis van
de litteratuur. Men moet weten, hoe Sch.
bij het enorme aantal werken dat hij reeds
kende, juist voor het historisch overzicht
steeds zocht naar andere, onbekende com
posities om uit het geheele materiaal een
typische keuze te kunnen doen.en kan dan be
seffen welke groote arbeid hieraan reeds is ver
bonden. Door vergelijking der werken van n
meester en weer der verschillende meesters
uit een bepaalde school, gelukte het hem
vaak met een enkel voorbeeld het karakter
van den componist en de plaats die hem
in de lange rij toekwam duidelijk te maken.
Zoo o.a. met II puerto" van Albeniz, de
paraphrase van Tausig, Etude van Cramer
om van vele anderen, die door weinig wer
ken vertegenwoordigd waren, niet te spreken.
Daartegenover liet hij grootere en de