De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 21 februari pagina 7

21 februari 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

21 Febr. '15. No. 1965 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Boomwoningen van Nieuw-Guinea Als een voorganger van de in oude tijden in een deel van Europa en nu nog in vele wereldstreken, wel het algemeenst in den Indischen Archipel, voorkomende paalwonin gen worden wel eens beschouwd de boom woningen, die nog slechts hier en daar (voornamelijk in Afrika, aan de Westkust van vór-Indië en in sommige streken van Sumatra en Celebes, maar vooral nog op Nieuw-Guinea) worden aangetroffen. Het schijnt wel, dat de vochtige bodem, allerlei ongedierte, overstroomingen, ongeiiiilimitiiiliiiitiiiimtiMiiiiiHiiiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiimiiitiiiimiHHiitlliM grootste meesters een ruimer plaats, al had men het hier en daar wat anders gewenscht. Zoo bijv. Schumann en de tijdgenooten van Liszt, die wat te veel aan het woord kwamen «n de Russen die misschien te weinig te vertellen kregen. In de tweede plaats Schafers buitengewoon muzikaal geheugen, dat hem bij het reproduceeren haast nooit in den steek laat, en bij de voorbereiding zulke groote diensten bewijst! Niet alleen neemt hij tekst en ar chitectuur ontzettend vlug op, maar de lieele geest van het werk dringt met on zegbare, haast niet te verklaren snelheid tot hem door, zoodat hij van binnen naar buiten kan werken. Het is hem ook dan alleen mogelijk goed te spelen, als hij al spelende opnieuw kan vormen en opbouwen. Hiervoor is een ab solute beheersching van de neergeschreven 1ekst een noodzakelijkheid, en dat is bij hem toch slechts het begin! Van de in alle speelmanieren even uit stekende techniek en zijn verfijnd pedaalgebruik behoef ik eigenlijk niets meer te zeggen. Zij zijn Schafers eigendom.' Zijn sterk begrip van eiken stijl, van elke schrijfwijze, zijne verinnerlijking der werken, en zijn fijn gehoor voor alle nüanceeringendie zijn instrument kan geven, maken het hem mogelijk alles te spelen. Met die kwaliteiten toegerust, bezield met ?de grootste energie om de eenmaal begon nen taak te volbrengen en de diepste ver eering voor al hetgeen hij uitvoert, het kleinste zoowel als het meest verheven werk, zette Sch. zijn eersten avond in. Hij bracht zijn arbeid met dezen laatsten elfden avond ten einde en heeft de beloften die hij reeds in het begin aflegde, op de schoonste wijze weten te vervullen. Ook voor latere tijden zal zijn werk nut hebben, zoo hier te lande waar hij school" zal maken als in het buitenland waar men met roem over hem zal schrijven en spreken. Het programma dat hij tot besluit had gekozen bracht als hoofdwerk Regers vari aties en dubbelfuga op een thema van Bach. Al kon dit groot opgezette werk mij door de blokkige zwaarheid, hardheid en te or kestrale conceptie niet geheel voldoen, het gaf een juist beeld van Reger, die evenals hij zijn naam gemakkelijk achterste voren kan zetten, met een gegeven thema de grootste toeren kan verrichten. De expositie der variaties en de geheele uitvoering die de allerzwaarste eischen stelt was bewonde renswaardig. Het tweede deel van den avond werd in beslag genomen door Dvorak, Qrieg en Hollanders, die met uitzondering van Sweelinck nog niet aan de beurt waren gekomen, en zeer terecht. Ook nu nog openbaart zich bij hen niet veel individueels; zij steu nen grootendeels op Chopin, Liszt en neoSchumann-invloeden. Zij alle mogen Sch. voor zijn prachtige, stijlvolle uitvoering dankbaar zijn. Sch.'s eigen werken zijn met fijnen zin voor klank en in het bijzon der zijne Sonate, architectonisch duidelijk omlijnd, geschreven. Misschien kan Schafer over 10 jaar een overzicht van Nederlandsche pianowerken met meer physionomie geven; ik hoop het van harte. n komen dan misschien ook Zuid-Nederlanders aan de beurt? SEM DRESDEN 'S* Renéde Clercq Belgisch uitgewekene in Holland, is De Clercq in dit gastvrij land reeds even po pulair bijna als in Vlaanderen. Opsomer en Hullebroeck trekken beiden onverpoosd door de Nederlandsche provinciën en brengen overal het klaar geluid en het statig of zonde moerassen, en bovenal overyallingen van vijanden, het voor den primitieven mensch in vele gevallen wenschelijk hebben gemaakt niet pp den grond te gaan wonen, maar zijn huis in de boomen of op palen te plaatsen. Zoo wordt thans nog een paal woningstreek aangetroffen, die zich uitstrekt door geheel Zuid- en Oost-Azië van den Kaukasus tot aan de Bering-zee toe. Dat de boomwoning hoofdzakelijk als toevlucht heeft gediend, zou men uit enkele gegevens kunnen opmaken. Vooreerst is in Britsch-Nieuw-Guinea opgemerkt, dat in streken, waar het bestuur zijn goeden invloed op de veiligheid van persoon en goed laat gelden (bv. bij de Koita niet ver van PortMoresby) de boomwoningen plaats maken voor paalwoningen of voor huizen op den grond. Ten tweede komen in streken, waar men overigens op den grond zijn huizen bouwt (aan de Huongolf en bij Finschhafen) boomwoningen voor, die alleen des nachts worden betrokken. Elders doen boomwonin gen alleen dienst alsTwijkplaatsen en ves tingen bij vijandelijke overvallingen of als uitkijktorens, wanneer vijandelijkheden ge vreesd worden. Merkwaardig uit een ethnographisch oog punt en tegelijk teekenend voor de binnenlandsche toestanden zijn daarom de hierbij afgebeelde boomwoningen uit het westelijk gedeelte van Nederlandsch Nieuw-Guinea, den zoogenaamden Vogelkop". Deze, in het laatst van 1912 door een der militaire exploratie-detachementen genomen photo's geven zoowel een duidelijk beeld van een boomwoning als van een primitieve paal woning, waarbij als een groot nest een boomhuisje is geplaatst, dat als wijkplaats (en als woning voor de ongehuwde mannen) kan dienst doen en waarmede dus het naast elkander voorkomen van paal- en boomwoning is gedemonstreerd. Dit gegeven kan ook voor de oude geschiedenis van Europa van belang zijn, omdat er in den tijd van omstreeks vijf eeuwen vór Christus gemoedelijk rythme van De Clercq's liederen. Hij zelf verschijnt meer dan eens achter het groene laken, op het podium, als voordracht gever of als lezer van zijne gedichten. En wie hem hier leert kennen, zal van hem blijven houden om al het rechtschapene, het openhartige, het rechtzinnige, het nobele en het simpele dat in hem is En wij, Vlamingen, zijn om De Clercq fier, meer dan ooit in dezen droeven tijd van verdruk king en lijden, omdat hij meer nog dan vroeger een stem van Vlaanderen is, het levend geweten van ons land dat in bitse en vlijmende schampliederen en spotgedichten den haat tegen den overweldiger uit spreekt en de hoop in de toekomst, het blije vertrouwen in de eigen krachten van het ras Men moet De Clercq zelf eenige dier geeselende oorlogsliederen hebben hooren zeggen en hij slingert de hatende woorden uiteen, lijk vloeken de eenen na de anderen met zijne zware, heldere en machtige stem, om te beseffen de wilde kracht en de trotsche drift van dezen dichter En een anderen keer zal zijn stem beven van zachtheid en stiller lispelen van liefde, wanneer hij zegt de versjes aan zijn vrouw en aan zijne kinderen, aan zijn blakende blozelaar" en aan zijn kleen,kleen dochterke", de verzen van vroeger, toen Vlaanderen zoo rustig was en weelig, in de schaduw van de vrede. Toen was De Clercq de blije, dartele zanger, zooals hij nu is de nood klok van het in puin herschapen land, die nog in den laatsten, rechtgebleven toren luidt, en verzet en haat en woede kleppelt, over den Yser heen, tot aan de Leie en Schelde.... In de populariteit die De Clercq in Holland te beurte valt, vrees ik echter eene deerlijke miskenning.... 't Heeft me geschenen alsof men hier in hem niets anders meer ziet dan de Vlaamsche liedjeszanger, dat men vergeet de schoone Vlaamsche dichter dien hij blijft.... Zoo we De Clercq zeker mogen liefhebben omdat hij degemakkelijk-rijmende, vroolijk-dreunende en inni g-gemoedelijke bard is van Ring King en Moederke alleen, van Sarlotteken en Pier de Mandemakcr en van zoovele andere losse en vlotte, guitige en gevoelige deuntjes, refreintjes en rijmpjes want in hem welde en welt het lied natuurlijk, uit de diepte van zijn hart en legt zich op zijn lippen gelijk zang en gefluit in een vogelkeelken toch mag men niet vergeten dat dezelfde De Clercq de prach tige natuur-gedichten van Land en Jeugd (in Gedichten verzameld), de didactische en satirische verzen van Toortsen en Uit de diepte en dien geweldigen, episch-lyrischen roman Harmen Riels heeft geschapen Men overschatte zijne liederen niet ik wil ze evenmin onderschatten en men beelde zich niet in den dichter De Clercq te kennen omdat men enkele zijner refreintjes in 't een of ander zangboekje bezit.... Wel heeft De Clercq zichzelf, enkele jaren her, een zanger" genoemd, den vroolijken zanger voor het werk en het spel en den dans", en dat zelfportretje was heel aardig: Ik ook ben een zanger en boven 't gemeen, Al klinkt mijn lied in het wilde. En zoo ik zinge, zoo zingt er niet n In gansch de gevleugelde gilde. 't Is koekoek, en 't ringtjing, en tiereliere, hoor! De veugelkens fluiten me voor! Maar ik zou niet durven beweeren en De Clercq zal het evenmin staande houden dat in die kot koes", ringtjings" en tierelieres" het zwaartepunt van zijn werk ligt, noch dat we ons op zijne liedjes zullen be roepen om hem de eereplaats aan te wijzen die hem in de moderne Vlaamsche literatuur toekomt Alles nochtans vloeit bij hem uit ne bron: zijne zangen, zijne populaire gedichtjes, zijne natuur-verzen, zijne ernstige gevoelsgedichten, zijne sociale poëzie, zijne romans maar over den dartelen, joligen, een beetje zottebolligen De Clercq dien we vooral uit Gedichten kennen, den guitigen, leutigen jongen in God's blije en zonnige schepping, zijn de jaren heengegaan, en de smart en de ervaring... De pijnlijke en stormachtige auto biografie die in Harmen Riels wordt ge schonken, zal van die evolutie overtuigen al wie niet, vroeger reeds, het verschil van toon tusschen Gedichten en Toortsen had opgelet... Ongelukkiglijk is De Clercq, voor de meeste lezers, de schrijver van Gedichten gebleven, zijn eerste boek... de jolige Vlaming die zoo plezierig liedjes maakt en zoo naïef en vroom, soms met de sublieme simpelheid van een kind, dicht over de zon en de sterren, de terwe, de beeten en de rapen, over de vogels, de eenden, de geiten en koeien, over de kobben en de puitekens, gelijk Gezelle dat deed met heel de wetenschap van zijnen klaren eenvoud en de spontane lichtgeroerdheid van zijn allersubtielst gevoel Maar den geweldigen dichter van later, den door het lijden gerijpten, veel meer bezonken en bezadigden, van ernst door drongen dichter, die bitterlijk smaalt op hem die voor dartelen vertelt" kent men minder. De humane grondslag van Uit de diepten is nochtans van veel meer degelijken en compleeten aard dan de eer oppervlakkige emotie van den jongeren De Clercq voor de veugelkens" en den lindeboom en de grazende beesten.... In den lateren De Clercq heeft zich vooral het profetische vastgesteld; er is in hem, zooals in vele Vlaamsche schrijvers die bijna allen Vlaamsche strijders zijn, iets van een apostel. Hij heeft in Toortsen en in Uit de diepten zelf niet voor het didactische terug gedeinsd. Men doet dus den dichter onrecht met op hem den gewonen literairen maat staf toe te passen. Het gaat niet De Clercq, met zijne onstuimige, driftige natuur en zijne poëzie van hoog geluid, van sterken opzet, te vergelijken met een dichter die min of meer de l'art pour l'arf'-theorie is toegedaan en, in de stilte van zijn kamerken, zit te ciseleeren aan versjes van heel broze mate en heel fijn-ontleed gevoel of diep-doordachte levenswijsheid, en dan de openluchtskunst van den boeren jongen welken De Clercq is gebleven, te onderschatten in verband met de veel meer voorname, meer verfijnde, meer gedachtenrijke of aandoeningsfreelere poëzie van den artist-dichter. De Clercq heeft niets weg van den ultramodernen, gedistingeerden, min of meer cosmopolistisch-getinten en naar subtili teiten-strevenden dichter, zooals die tegen woordig bestaat, met zijne eigen schoonheid. Zijne natuur is integendeel een beetje ruw en ruig, het niet winnende in de diepte maar in de breedte, niet in de fijnheid maar in het geweld van zijn hartstocht en in de kracht van zijn levensaanvoelen. Hij is een echte Vlaming gebleven, zelfs een Vlaming van den ouden stempel: gezond en sterk, geestdriftig en spontaan, frisch van geest en' blij van harte, al heeft hij zwaren strijd doorworsteld; een zoon van een taai en blijmoedig volk, luide van stem, vurig van gelaatsexpressie, bewegelijk van gebaar, n en al leven, schuimend gelijk ons oud Vlaamsch bier in de koele vaten, dat nu door de Duitschers gestolen wordt. Een Vlaming dien men niet moet verwanten met de in Holland bijna legendarisch gewordene figuur van den kermisvierder en drinkebroeder en meisjesgek, zooals die door velen, als de voorstelling van den Vlaming wordt aanvaard. De ernst, de rondborstigheid, de moed van een De Clercq stellen zich pal tegenover zulke conventioneele portret schildering. In zijne laatste bundels heeft zich wat ik het profetische" van De Clercq's kunstenog paalwoningen voorkwamen in Macedonië (volgens Herodotus) en aan de Zwarte Zee (volgens Hippokrates). Blijkens een relief op den Trajanus-zuil te Rome waren er nog in de eerste eeuw onzer jaartelling paalwoningen aan den Beneden-Donau. De in de Zwitschersche meren aangetroffen veelvuldige overblijfselen van op palen ge bouwde dorpen zijn van ouderen tijd en de jongste daarvan schijnen uit den tijd van plm. 800 jaar vór Christus afkomstig te zijn. J. C. v. E. naarsschap noemde, geuit in een breed pantheïsme dat het leven verheerlijkt, niet meer op de wijze waarop de studentikooze De Clercq zijn lofzang dichtte om al het schoone van de stille dingen van de natuur, maar om al de innerlijke kracht en al de innerlijke schoonheid van het leven en die de dichter verkondigt als een nieuw evan gelie voor de menschen, een evangelie van warme broederschap, van vrede op heel de de aarde, van geluk in elk gezin Want dit is de slot-stroof van Uit de diepte: uich, waar de meesten vertwijfelen zouden, uich uit verlangen verreind door geheugen, uich om de waarheid bevochten op leugen, uich met de smart die de vreugd doet deugen, uich met de zon op het broeierig slijm. Slijmen vernieuwen, zonnen verouden: Dat 's wat het leven in leven moet houden, Strijd! Natuur, uw wonder geheim Elders belijdt hij nog opener de roeping die hij, als dichter, in de samenleving te vervullen heeft: Daarom wil ik voor deugden staan, Uit smart gevlamde vreugden slaan En hooger menschen boözijn, En lager menschen hulp; En als mijn woord zal zijn Een warme zonneschijn In de arme koude stulp; Als 't kind de wees zal zeggen: Kom, eet van vaders brood Dan mag mijn hoofd zich leggen, Het Volk is groot. Toortsen <s, in zijn geheel, niets anders dan eene satire tegen de bestaande maat schappelijke toestanden, waardoor het volk ten ondergaat, het Vlaamsch volk meer dan ooit: een boek van felle verontwaardiging, van wrangen spot en angstig medelijden, van aanval en van raad, bitter, bijtend, vol weemoed en vol haat Hier zegt De Clercq zelf: Den nacht des volks doorijlt de zanger. 't Is zwart en hard de botte baan. Zijn stap is lood. Hoe zou hij langer De trippels van een dansdeun gaan ? De kermisroes, de krans, de rozen Verwaaid al; beuk en eik ontblaard. Ijlt voort, o zanger! Richt uw ronde Door kouden nacht naar morgengloed. Uw stap zij staal! Uw kreet verkonde Den dag die dringt uit uw gemoed! Roep: Harop! om een hert dat sliep te Verschrikken tot bewuste kracht. Nu moet het lichten uit de diepte Of eeuwig, eeuwig blijft het nacht Al komt er in enkele gedichten van Toortsen een zeker nuchter cerebralisme voor waar een soort sociaal-democraat aan 't woord is, en niet de dichter en al voel ik minder voor den strak-didactischen toon van zekere verzen, ook voor de soms zeer romantiekerige vizie van den schrijver, moet ik erkennen dat Toortsen een schoon, een moedig boek is, en voor Vlaanderen een belangrijk boek. Men zou het bijna kunnen bepalen: de poëtische verwerking van de moderne conceptie der Vlaamsche beweging, als volkskamp, als klassenstrijd en als streven naar economische bevrijding. Het boek behoort tot de mannelijkste ge meenschapskunst" en tot de hartstochtelijkste sociale poëzie die mij bekend zijn Heel Renéde Clercq met zijne drift en geweld, soms buitensporig en ordeloos, iets of wat overdreven in zijne uiting en niet niet altijd evenwichtig, noch sober, maar altijd echt en levend en reikend naar het groote, vindt men terug in den roman Harmen Riels, het tweede proza-boek van den Vlaming. Zijn eerste roman heette Het Rootland, een Westvlaamsch boeren-verhaal dat, voor wat het onderwerp betreft, niet zonder gelijkenis is met Streuvels' Vlaschaard, maar dat, zooals Harmen Riels, te overvol is, te weelderig en wat proportieloos, ofschoon descriptief zeer merkwaardig. En thans zet zich De Clercq, in Holland, aan 't werk met Deswarte en enkele andere Vlamingen, waarbij ondergeteekende aan het nieuw dagblad dat hier wordt gesticht, op een bodem, dien wij niet meer een oord van ballingschap kunnen noemen, zoo broederlijk voelen we ons tehuis in dit Noordelijk Nederland, om opnieuw de Vlaamsche stem te doen klinken, in de ooren van al de Vlamingen die hier zijn gevlucht, van de Vlamingen, hopen we ook, die in Vlaanderen gevangen zitten en zelfs in de ooren van de verdrukten, die vernemen zullen dat ons volk nooit zal vergaan ---ANDRÉDE RIDDER Onze Schilders in G. H. BREITNER 7k Herinner mij, als wij met 'n regenachtigen dag uit de Academie kwamen, 't zij 's middags 't zij 's avonds, nog al 'n keer tegen elkaar plachten te zeggen : Echt Breitnerweer". Wie van ons kende ook niet die opeenvolgende werken van Amsterdamsch-schoon, bij regen en wind, bij sneeuw en dooi, bij dag, avond en nacht. Hoe voelden wij bij 't zien van de klets natte straten, 't geschitter en geschetter van weerkaatsende winkel- en lantaarnlichten, 'n voorbijgaand (liefst wit) paard voor vigelant of sleeperskar, levenslustige Jordaanmeiden, kittige dienstmeid met tulle mus", hoog opgenomen kraakzindelijken katoenen rok en 't onafscheidelijke mandje in den gekromden arm, dat Breitner zou genieten, z'n impressies zou krijgen en vastleggen in weer 'n nieuw schilderij. En als dan zoo n jongste werk bij van Wisselingh, eerst in de Kalverstraat, later op 't Spui, weer later op 't Rokin, voor 't raam stond, zoo trillend van aan doening, zoo breed van schildering, krachtig en sterk van kleur, dan stelde 'k mij Breitner altijd voor, als 'n man van grooten en krachtigen lichaamsbouw, 'k Heb 'r later, toen 'k 'm kende, dikwijls om moeten lachen; immers is hij, met z'n fijnen kop, nu grijzend haar, kleine oogen, die zelfbewust rond kijken, eerder middelmatig van grootte. Hoe verkeerd die voorstelling was, z'n lichamelijke grootheid betreffende, z'n^grootheid als schilder, als kunstenaar werd beter geschat en 'k geloof dan ook niet dat 'r n schilder zelfs de groote Hagenaars niet door z'n tijdgenooten-schilders zoo gewaardeerd en hooggeschat is geworden als Breitner. Vraag 't, wie ook, of ze ver geten zullen z'n eere-tentoonstellingin 1902 door Arti et Amicitias" voor hem inge richt, of ze vergeten zijn z'n cavalerie, rijdende artillerie en stukrijders, geschil derd met de onstuimigheid en den harts tocht, waarmee zoo'n troep zelf komt aanhollen ; z'n naaktstudies, enkele stil levens en ten slotte z'n groote levenswerk: Amsterdamsch leven. Want Breitner is niet de man van 't Stadsgezicht alleen; 't is 't gewentel en gewemel van de groote stad en vór alles 't schilderachtige, dat 'm aan trekt en drijft tot schilderen, t is 't leven zelf en dan in stemmingen die hem 't meest treffen, raken. Zoo ontstonden zijn dans la rue"; z'n Paleisstraat, Rokin, Lauriergracht, z'n sleeperspaarden en wagens in de sneeuw met als achtergrond een of ander schilderachtig stadsbrok, z'n Damschilderijen met de oude paardentrams (waarover -hij nog altijd 't land heeft, dat ze verdwenen zijn), z'n Oude

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl