Historisch Archief 1877-1940
'B*. 1966
Zondag 28 Februari
A°. 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRIIJGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. a KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer ...
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
,0.30
.0.40
INHOUD
Blz.l: Een KoninkrijkVan'Schurken...
dór v. H. Oorlogsrecht, door H.
Brugmans. Een geflatteerd ministerieel
oordeel over lichamelijke, ontwikkeling,
door mr. Venbie. Confetti. 2:
Buitenlandsch Overzicht, door dr. G. W.
Kernkamp.?Servische Toekomstidealen,
door Dimitrije Mitrinovic. Uit de
Parlementaire Sfeer, door Kamer-raad.
Feuilleton: De ethische Zoon, door F.
de Sinclair. 3: Het artillerieschip in
den huldigen oorlog, door Neptunus".
Twijfel, door S. Rozemond. 5: Voor
Vrouwen, door Eiis. M. Rogge. Uit
de Natuur, door Jac. P. Thijsse.
6: Servische Kunst, door K.?Dramatische
Kroniek, door Henri Borel. Muziek
in de Hoofdstad, door Sem Dresden.
7: Jan Musch als Hille Bobbe", door
Otto van Tusschenbroek. Kunst en
Letteren: Carl Spitteler, door Van Eeden.
Alexander Paassen, door L. H.
Chrispijn Sr. 8: Van Rappard, Vaarzon
Morel, door Plasschaert. Giuseppo
Rubïno. Twee oorlogsbeelden, door
Renéde Clercq. 9: Financieele en
Economische Kroniek, door J. D.
Santilhano en v. d. S. Tentoonst. van het
Nat. Steuncomitévoor beeldende kunste
naren in het Sted. Museum, door H.
In het Wild, door Petronius. Uw tuin
in 1915, door Geertruida Carelsen.
Schaakspel, door dr. A. G. Olland.
Damspel, door K. C. de Jong. Teekening
van Joh. Braakensiek.
Bijvoegsel door Joh. Braakensiek: De
dierentemmer in verlegenheid.
IIHHUHUMHHUIIIHIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIII IMIIIIIIIIIItltllllllllllllllllllllllllll
Een Koninkrijk van Schurken....
Aldus heeft een Duitsch historicus, over
Servië schrijvende, dezer dagen dit-land
meenen te mogen betitelen. Gelukkige
geleerdheid! Waarschijnlijk zou de
insectoloog onder zijne collega's, nog wel
bereid gevonden zijn er bij te verklaren:
...en van ongedierte!"
De woorden zijn jjroot en goedkoop
van 't jaar.
En men weet dus, waar men aan toe
is, wanneer men nog in het lot der Serven
belang stelt.
Toch is daartoe alle aanleiding. Er
valt omtrent dit -land nog wel iets anders
te zeggen ook.
Dienaangaande heeft De Amsterdam
mer in dit nummer eenige bijdragen
omtrent Servië bijeengebracht, zulks naar
aanleiding van het beroep om hulp in
zijn grooten nood. Een beroep dat thans
op de neutralen wordt gedaan, en waar
mede ook hier te lande eene Nederland
sche Commissie tot steun van het Ser
vische Roode Kruis aanklopt. Een beroep
om dokters, hospitaalbehoeften en levens
middelen.
** *
Servië's staat en leger moeten natuurlijk
hun eigen weg weten te maken.
De toestanden onder de bevolking
evenwel schrijnen om anderer mee
warigheid.
Eene bevolking, thans voor de derde
maal in twee jaren tijds, door een oorlog
gemaltraiteerd, en in den tegenwoordigen
veldtocht vreeselijker nog bezocht dan
de Belgische", zooals een Amerikaansch
blad schreef. Getroffen door verschrik
kingen, waarvan het dossier der bekende
enquête, door den Lausanner hoogleeraar
Reiss ingesteld, de constateeringen, foto
grafieën enz. heeft gebracht, met eene
conclusie dat het schijnt alsof het vijan
delijke leger geheele streken heeft willen
extermineeren en verminken".
In zake verzorging van zieken en
voorkoming van algemeene besmettingen,
is geen somberder beeld denkbaar, dan
dat, wat spreekt uit een rondgezonden
order van den Servischen Generalen Staf:
De veldhospitalen moeten de grootst
mogelijke spaarzaamheid met verband- en
geneesmiddelen in acht nemen. Van geheel
of ten deele genezenen wonden moeten de
verbanden afgenomen,, om voor nieuwe of
ernstiger wonden gebru ikt te worden, Pleister,
verdoovende en desinfecteerende middelen
zijn niet altijd verkrijgbaar".
En men behoeft niet te vragen, hoe
het dus zal gesteld zijn met eene opge
jaagde populatie, aan zichzelve over
gelaten, zonder naburen, waar ze, zooals
dfe Belgen, steun vinden kan.
* *
Al ware de slechte reputatie eerlijk
verdiend, waarmede-^Servië wordt zwart
gemaakt, dan nog zou dit geen grond
zijn, een ongelukkig volk den rug toe
te keeren.
Maar het heeft op deze aanwijzingen
ook genoeg af te dingen.
Zelfs wat het nog nimmer vergeten
verwijt betreft van den koningsmoord
op Alexander en Draga Maschin, brach
ten na den vorigen oorlog van ginds
teruggekomen Hollandsche geneesheeren
de overtuiging mede: als een ander
land dat van zijn vorstenpaar had moeten
beleven, zou het er hun precies zoo zijn
vergaan."
Voor 't heden heeft Oostenrijk met Wit
boek noch Roodboek het bewijs kunnen
leveren, dat Servië den oorlog misdadig
had aangehaald. Integendeel geven zoowel
de sprekende onthullingen van den
Italiaanschen oud-minister Giolotti omtrent
Duitsch-Oostenrijksche oorlogsplannen in
1913, als de houding van Weenen tegen
over den aanslag te Serajewo, en de
geheele behandeling van het ultimatum",
veeleer den indruk dat eer tegen het
vermoeide Servië gelegenheid is gezocht
en gemaakt.
Nu spreekt men zoowaar van een
schurkenrijk."
Men kan k spreken, en velen die
Servië kennen, spreken zoo, van een
volk, dat zich honderd jaar terug, met
den Zwarten George, grootvader van den
tegenwoordigen koning aan 't hoofd, tot
een eigen, democratisch en moedig
boerenvolk heeft weten te vormen; dat sinds
dien krachtig aan zijn vooruitgang heeft
gearbeid; dat, klein in getal, eeuwigen
druk had te weerstaan van eene stelsel
matige economische tegenwerking van
Oostenrijk en van zijn immer
hardnekkigen Drang nach Osteri'.
Al ligt het land dan ver, veel van
dit alles klinkt ons toch ook nabij.
En zeker nabij klinkt de vragende
nood van een volk, dat er thans zooveel
slechter aan toe is dan wij.
v. H.
Oorlogsrecht
Wij neutralen hebben moeite de gedachten
te verwerken, die de oorlog en de verschil
lende oorlogvoerende machten bij ons op
wekken en ook bij ons trachten op te wek
ken. Moet men hen afzonderlijk gelooven,
dan maakt de tegenpartij zich schuldig aan
allerlei ongeoorloofde praktijken. Weerlooz
burgers worden gedood; gewonden worden
verminkt en afgemaakt; vrouwen worden
geschonden; op lazaretten en hospitalen
wordt geschoten; dum-dum-kogels worden
gebruikt; gijzelaars worden genomen; open
plaatsen worden beschoten; onbehoorlijke
requisitiën worden opgelegd; de bevolking
wordt aan honger en ellende prijs gegeven;
heerlijke kunstwerken worden opzettelijk
geschonden en vernield. Zoo luiden de
klachten, die aanklachten worden.
Wij weten beter dan de oorlogvoerenden
zelf, wat zij- van deze dingen hebben te
denken. Wij kunnen zeer goed gedocumen
teerde feiten van beweringen onderscheiden.
Wij weten dus zeer goed, dat er in dezen
oorlog reeds nu zeer veel is gebeurd, dat
in strijd is niet alleen met de eisenen van het
formeele oorlogsrecht, door tractaten ge
waarborgd, maar vooral met de eenvoudigste
plichten van zedelijkheid en menschelijkheid.
Het spreekt van zelf, dat men hier moet
onderscheiden. De oorlog wordt nu eenmaal
niet met wijwater gevoerd; de krijg is een
hard bedrijf; de soldaat moet dingen doen,
die hij in vredestijd zou nalaten ; alle
menschelijke eigenschappen nemen grootere ver
houdingen aan, zoowel ten goede als ten
kwade. Maar ook hier zijn grenzen. In den
ouden tijd, toen het eigen recht, het
vuistrecht heerschte, mocht de krijgsman zijn
tegenstander dooden, maar hij moest dat
doen op eerlijke wijze en met ridderlijke
wapenen. Dat onderscheid schijnt in den
modernen tijd vergeten; er wordt op weinig
nobele wijze gestreden; men maakt zonder
gewetensbezwaar gebruik van alle wapenen,
die de moderne techniek aan de hand doet.
Men huivert bij de berichten, die ons
bereiken. Er is thans oorlogsbedrijf, dat
laag en verachtelijk is; den bedrijver daarvan
zal de beschaafde wereld nog lange jaren
met haar hoon vervolgen. Maar zij zal meer
doen; zij zal wetten en traktaten vragen,
waardoor zulke wandaden worden verboden.
Zij zal misschien haar zin krijgen en haar
wil doorzetten; zoo zullen de regelingen
op papier weer met verscheidene worden
vermeerderd.
Want onze eeuw gelooft aan de zalig
makende kracht van de wet, de verordening;
zij laat liefst'zoo weinig mogelijk aan den
mensen over. Wordt ergens een kwaad, een
gebrek zelfs gevonden, men roept onmid
dellijk om een wet, Zoo hebben wij steeds
meer wetten gekregen, waarlijk niet alleen
Naar Louis Raemaekers
J. W. C TELLEGEN,
de nieuwe Burgemeester van
Amsterdam
(tot nog toe Directeur van het Bouw- en
Woningtoezicht te Amsterdam)
tot ons heil. Och arme! Alsof een wet,
vooral een strafwet, niet altijd een onvol
maakt en zelfs plomp werktuig was om het
'kwaad te beteugelen!
Reeds de wijze Romeinen wisten het wel,
toen zij vroegen, wat wetten zonder zeden
beteekenden. Geen wet kan alle mogelijke
en denkbare gevallen bestrijken; de wanhopige
pogingen, die de wetgever ten onzent in
den laatsten tijd aanwendt om in alles te
voorzien, kweeken slechts omslachtige en
onduidelijke wetten. Bovendien staat ieder
artikel bloot aan scherpzinnige, ook aan
spitsvondige, ten slotte kwaadaardige inter
pretatie; soms wordt de wet uitgelegd ge
heel in strijd met haar bedoeling. \
Maar dat alles is nog niet het ergste. In;
den oorlog wordt de wet geïnterpreteerd'
door de meest bevooroordeelde ondeskun
digen, de militairen, en nog wel in de hitte
van den strijd, als alle duivels losgelaten
zijn. Dat wil zeggen, dat de bepalingen van
het oorlogsrecht in den regel in de knel
raken. Of liever, men houdt zich aan dat
recht, voor zoover het met de belangen van
den troep strookt, en werpt het voor. het
overige ter zijde.
Maar het gruwelijkste is, dat het fprmeele
oorlogsrecht dikwijls in zijn toepassing veel
bedenkelijker is dan men zich ooit heeft
kunnen voorstellen en zelfs het omgekeerde
veroorzaakt van wat men had beoogd. Een
frappant voorbeeld is wel het verbod van
burgers om aan den strijd deel te nemen.
Het was een humane gedachte om den oorlog
niet meer te doen zijn een strijd tusschen
volken, maar tusschen legers. In verband
daarmede werd bevolen het privaat bezit te
eerbiedigen ; het werd verboden open en on
verdedigde steden te beschieten; de handel
van oorlogvoerenden en neutralen zou zoo
veel mogelijk worden ontzien.
Wat is er nu van deze humane gedachte
geworden l Een schijn, een illusie, waaraan
alle reëele grondslag ontbreekt.
Den oorlog te beperken tot een strijd
tusschen legers alleen is een onmogelijkheid;
de feiten leeren, dat even goed en meer zelfs
dan vroeger, land en volk als geheel in den
oorlog worden medegesleept. Huizen worden
verbrand, burgers gefusilleerd met een beroep
op het oorlogsrecht. Als ergens op een ouden
wal een zeventiende-eeuwsch kanon staat,
heet de plaats versterkt en wordt dus naar
oorlogsrecht gebombardeerd. En wat de
zooveel mogelijk vrije handel der neutralen
betreft, wat daarvan met een beroep op het
oorlogsrecht terecht komt, weten wij Neder
landers het best.
En nu zal men, om dat alles te keeren,
weer roepen om nieuwe, scherpere wetten
en tractaten! Maar is het nu reeds niet
volkomen duidelijk, dat men er niet komt
met nieuwe paragrafen en artikelen? Of
liever, dat wij daarmede steeds achteruit
gaan ? Hoe meer bepalingen men maakt,
hoe meer wordt het oorlogsrecht een zaak
van spitsvoudige redeneering, van handige
casuïstiek. Een bedenkelijke en verderfelijke
verzwakking van de oorlogsmoraal is daar
van het gevolg. Wie zich gedekt weet door
een wetsartikel, laat de moraal zoo spoedig
glippen. De verantwoording door een ruim
genomen paragraaf heft de verantwoorde
lijkheid voor het geweten op.
Daarom geen nieuw oorlogsrecht! Geen
scherpere codificatie! Wat dan wel? Hoogere
moraal! Betere menschen! Maar deze her
vorming is veel moeilijker dan het ineen
zetten van een wet of een tractaat. Maar
niettemin moet deze verheffing der
menschheid komen en zij zal ook komen. Het
laatstewoord der Europeesche beschaving zij geen
formule.
H. BRUOMANS
Geweld en Gracie
Citaten van vór den oorlog blijken in
grooten kring belangstelling te wekken. Geen
wonder ook, zij slaan vaak zoo wonderlijk
op feiten en woorden van het oogenblik. Nu,
de Amsterdammer" weet er nog genoeg.
Hier volgt alweer een treffend.
Den 21sten Juni 1913, schreef de Duitsche
Rijkskanselier, Bethmann Holweg, aan Prof.
Karl Lamprecht(die het terstond publiceerde):
Wij Duitschers zijn een jong volk, en
hebben wellicht nog te veel het naïeve geloof
in het geweld.
Wij onderschatten de betere middelen, en
weten nog niet, dat wat door geweld ver
kregen is, nooit door geweld kan worden
behouden. Voor enkele dagen heeft Edmond
Rostand bij de oprichting eener Fransche
vereeniging voor kultuurpropaganda, van
rimpérialisme de l'idée," gesproken, en
gezegd: c'est au moment qu'on veut
redoubler de force, qu'il faut redou bier de grace?
Voor die zijde van het imperialisme
schijnen wij, Duitschers, nog niet rijp te zijn."
Sprach es... und ...
IIIIIIIIMIllmlIIIMIIIIIIIIIlmlIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIHfinlIIIIIMIIMIIIIMimlM
Een geflatteerd ministerieel oordeel
over lichamelijke ontwikkeling
Blijkens het in de dagbladen gepubliceerde
Regeeringsantwoord ' heeft Z.E. de Minister
van Oorlog zich tegenover de Eerste Kamer
der Staten Generaal als volgt uitgelaten:
Met behulp van gymnastiek onderwijzers werd
de lichamelijke opleiding in de depots krachtig
ter hand genomen en het is den Mnister
aangenaam te kunnen verklaren, dat de reet
uten door het onderricht dezer onderwijzers
snelle vorderingen in de lichamelijke ontwik
keling hebben gemaakt.
Ik acht het in het belang van den toekomst
van de lichamelijke opvoeding in ons !and
en daarmede dus in het belang van onze
weermacht, met alle kracht te protesteeren
tegen eene dergelijke optimistische uitlating
van de Regeeringstafel.
Ik geloof niet, dat ik in eerbied tegenover
den Minisier te kort schiet, wanneer ik het
feit constateer, dat Z.E., bij het uitspreken
van een oordeel over dergelijke aangelegen
heden, af moet gaan op mededeelingen van
anderen, waaronder militaire autoriteiten,
die op een hoogst enkele uitzondering na
onbevoegd zijn om een oordeel over een
zoo bij uitstek technische aangelegenheid
uit te spreken. Het verwijt van tot onwaar
heid leidend optimisme richt zich dan ook niet
tot den Minister maar tot diens adviseurs.
Wanneer men weet, dat de gymnastiek
onderwijzers slechts gedurende drie weken
bij de depots werkzaam zijn geweest de
in het Regeeringsantwoord onmiddellijk op
de aangehaalde zinsnede volgende alinea*)
mocht abusievelijk den indruk geven, dat de
hulp der gymnastiek onderwijzers 4 maanden
had geduurd dan behoeft het geen betoog,
dat er geen sprake van kan zijn geweest,
dat eenig merkbaar resultaat is kunnen
worben bereikt! Zelfs al neemt men aan, dat
n de gymnastiek n de
gymnastiek-onderwijzers van de allerbesie qualiteit zijn
geweest (en ook hier zat kaf onder het
koren), dan neg is het voor ieder onbevoor
oordeeld mensen, welke eenige notie heeft
van lichamelijke ontwikkeling, duidelijk, dat,
waar de lichamelijke opvoeding van de
overgroote meerderheid der jongelui gedurende
18 of 19 jaar geheel of zoo goed als geheel
verwaarloosd i*, thans in drie weken geen
resultaten bereikt kunnen worden, n'en d
plaise de optimistische beweringen van
wien dan ook.
Dat Z.E. in het Regeeringsantwoord kon
spreken van snelle vorderingen", is dan ook
alleen te verklaren doordat Z.E. daarbij door
zijne adviseurs zeer onjuist is voorgelicht.
Het is mij uit betrouwbare bron bekend,
dat de bevoegde personen, waarover Z.E.
in het leger beschikt en waaronder in de
eerste plaats de directeur der militaire
gymnastiekschool de aangewezen man is om
den Minister voor te lichten, in deze aan
gelegenheid niet zijn geraadpleegd. De
onjuiste voorlichting waarvan de Minister
het slachtoffer is geworden, kan dan ook
worden verklaard door onbevoegdheid zijner
adviseurs; den Minister zij dan ook aanbe
volen gebruik te maken van de deskundige
en onbevooroordeelde krachten, die in het
leger te vinden zijn.
* * *
Ik weet wel, dat wellicht de recruten na
die drie weken, in staat kunnen zijn geweest
tot het mooi gelijk" uitvoeren van enkele,
uit een militair oogpunt niets beteekenende
z.g. vrije oefeningen, tot het springen over
een touwtje en waarschijnlijk zelfs een
weinig minder stijf waren, maar daar komt
het niet op aan! Een dergelijk resultaat
moge eenigen indruk maken op leeken
en in alle eerbied veroorloof ik mij ook den
Minister onder de leeken op dit gtbied te
rangschikken het is en blijft een
schijnresultaat. Waar het op aankomt bij de
lichamelijke opvoeding van den soldaat, is
dat zijn physiek weerstandsvermogen vol
doende ontwikkeld zijn, d.w.z dat hart en
longen systematisch zijn geoefend, zijne
*) Na etn verblijf van vier maanden In de
dt^ots zijn de recruten ingedeeld bij de
veldtroepen, alwaar bijzondere maatregelen zijn
genomen om hun opleiding te voltooien, ene.
Inzendingen voor deze rubriek g lieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confetti".
Ook de woede der geleerden is niets
nieuws. Pasteur zond in 1871 aan de Uni
versiteit van Bonn het diploma van zijn
eeredoctoraat terug: Ik kan het gezicht
van dit perkament niet uitstaan," schreef
de groote ontdekker erbij, en hoezeer ik
u allen, professoren, acht, is het voor mij
onuitstaanbaar als virum clarissimum ge
noemd te worden, onder den voor mijn land
afschuwelijken naam van Koning Wilhelm. Ik
zend mijn diploma terug als een bewijs van de
verontwaardiging, die zijne barbaarschheid
en schijnheiligheid, waardoor twee groote
natie's elkaar vermoorden,bij eenen Franschen
geleerde wekken."
Natuurlijk gaf de Bonner Academie daar
van weer goed terug. Zij drukte aan Pasteur
officieel hare volkomen verachting" uit.
Waarmede de wetenschappen weer gered
waren!
Met een schrikkelijk bericht bracht het
Handelsblad veler zenuwen in de war. De
militairen trekken zich terug," stond er met
dikke letters boven. De militairen, dat
konden immers alleen de Nederlandsche zijn!
Dus: muiterij; desertie? O, jammervol einde
van onze roemruchte en nooit volprezene
mobilisatie.
't Gold echter alleen, maar waarom er
dit niet bij gezet? een terugtrekken van
de militaire voetbalclub uit de competitie!
Amsterdam bezit thans eene historische
paraplu. Het is de paraplu, die de pre
sident der Handelmaatschappij liet staan
(ook deze Homerus is blijkbaar somwijlen
verstrooid \) bij een gevierd
partijgenootraadslid; die (de paraplu) daarna werd ge
stolen ; en daarna werd teruggevonden; en
daarna den eerlijken steler eenige maanden
gevangenis kostte.
Zoo bracht zij n in den regen, n in
de krant, en n in de doos. Wien is zij nu
't waardevolst: den trekker, den houder, of
den nemer ?
Het meeste weet Italië toch aan den oorlog
te smullen. Daar beginnen de burgers eerst
nog eens er onderling over te vechten, of
het land zal gaan vechten. Zoo kan het mes
van twee kanten snijden!
digestie-organen behoorlijk functioneeren
dank zij eene degelijke ontwikkeling der
betrokken spieren enz. enz. Maar dit alles
kan niet worden bereikt in drie weken en
een eventueele minieme vooruitgang in dit
opzicht zou het is eigenlijk overbodig
dit nog te zeggen toch niet te
constateeren zijn zonder bijzondere deskundige
hulpmiddelen.
Het wordt waarlijk tijd dat onze Regeering
de oogen worden geopend; door geflatteerde
beschouwingen over hoogst treurige toe
standen en afwezige resultaten op het gebied
der lichamelijke opvoeding helpt men de zaak
niet vooruit. Te lang hebben wij ons reeds
met schijnresultaten tevreden gesteld en het
wordt dan ook hoogtijd, dat er eens krachtig
geprotesteerd wordt tegen het verbloemen
der naakte waarheid.
Het werkzaam stellen van de
gymnastiekonderwijzers bij het Leger heeft een massa
geld gekost (er zijn 20 onderwijzers werk
zaam geweest gedurende die drie weken;
dit grapje heeft Rijk dus rond ? 20.000 ge
kost) een bedrag dat vrijwel is weggegooid,
en de adviseurs, welke deze maatregel had
den voorgesteld, moesten dus de uitgave
van dat bedrag verantwoorden. Dat zij dit
echter op zoo onbeholpen wijze zouden doen,
was moeilijk'te voorzien. De noodzakelijk
heid om, het koste wat het wil, aan de
kadernood te gemoet te komen, zoude vol
doende verklaring van dezen maatregel heb
ben gegeven. De adviseurs hebben blijkbaar
niet gevoeld, dat zij thans den Ministervan
Oorlog eene bewering in den mond gaven, die
lijnrecht in strijd is met's Ministers streven,
om de zaak der lichamelijke
voprgeoeferidheid te bevorderen. Immers, indien het wer
kelijk waar was, dat in drie weken snelle
vorderingen" konden worden gemaakt, dan
ware het niet noodig, de lichamelijke op
voeding van de Nederlandsche Jeugd op
degelijke wijze te organiseeren, dan ware
her niet noodig, de voorgeoefendheid te
bevorderen, dan ware het niet noodig, groote
sommen aan verschillende sport-bonden ajs
subsidies te verstrekken, onder voorwendsel,
dat zij bijdragen tot het verhoogen van de
lichamelijke ontwikkeling der aanstaande
soldaten ! Dan kon men dat immers in het
Leger zelf wel doen in een week of wat
en... dan zou het veel goedkooper zijn!
Mr. VENBII