De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 28 februari pagina 5

28 februari 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

28Ffebr.'15. - No. 1966 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Gekleed in het zwart Het volgende gebeurde in de laatst»week van September, doch, helaas! de toen geuite woorden blijven en zijn hoe langer zoo meer actueel geworden. In een tram, die van de Place de l'Etoiie afdaalde ze leidt naar een groot Magazijn op den linkeroever der Seine, babbelden twee elegante dames, ongetwijfeld dik van bewegingen, doch zoo licht van geest, met radheid van tong, met zorg en een weinig te luid over modes en toilet zaken. Ja, ze waren ietwat ongerust: zij kwamen er, denk eens aan, niet toe te voorzien, welke in den loop van dezen winter de best en meest gedragen kleur zou zijn! Toch meenden zij beiden te moeten gelooven aan een merk bare neiging naar sombere tinten. Toen, bij een kort oponthoud van de tram, ging een heer van een zekeren leeftijd, mét zeer voorname manieren, voorbij de dames. En zeer hoofsch, zijn hoed met een losse beweging afnemend, boog hij een weinig naar hen over: WJlt u mij verontschuldigen, dames... Zonder het te willen, hoorde ik uw gesprak. Ik kan u de inlichting geven, die u schijnt te wenschen: dezen winter zal men vooral zwart dragen! En hij ging stil verder, terwijl de beide dames, heel rood geworden, hem noch iemand anders meer durfden aanzien. Zij stapten bij de volgende halte uit. Zeldzaam zijn sindsdien zij, die een der gelijke les zouden habben verdiend. Alle vrouwen, zelfs zij, die niet een der haren in den oorlog hadden, wisten van hartswege de kleur der kleederen, die zij dezen winter zouden dragen, als getuigenis van heur zusterlijke solidariteit in de groote droefenis, die aller gezichten zou vermageren. .. ' Zij droegen sedert dien zwart, in de vrees voor het ongeluk, waaronder, de schouders als gekromd door den slag, die treffen kan, al de arme vrouwen gaan. Doch voor talloozen harer wordt een groote zwarte sluier aan heur hoed gespeld... Wij hadden in de bladen brieven gelezen van ongetwijfeld vaderlandslievende, doch onbescheiden lie den, die nieuwe moden aan de hand deden om den rouw te dragen van hen, die tegen over den vijand sterven: hun lot is zoo roemvol, zei men, dat het geenszins voegzaam is, hen op dezelfde wijze te herdenken als men andere dooden doet. Ik herinner mij, dat iemand de simpele dracht vroeg van een krippen brassard met dunne driekleurige biezen... Men reglementeert niet de smart, het zekerste gevoel, overigens, van vereeniging aller zielen, en die gansch natuurlijk zich werpt in de omhulling van het strenge zwarte kleed en zijn sluier, waarin het gelaat zou willen verdwijnen. Er zijn geen twee smarten, en er is slechts n kleedij, waarbij, in een gelijkheid van stille harten, de arme en de rijke vrouwen elkander naderen. Neen, geen kleuren, zelfs al waren ze van het vaandel, waarvoor de soldaten zijn gevallen.. Dezen heiligen, misschien natuur lijkerwijs bijgeloovigen afschrik van de kleur hadden wij van het eerste oogenblik des oorlogs af opgemerkt: ineens heeft het toilet zich versomberd. En, indien het mij geoor loofd is van anderen door mij zelve te den ken, werd het mij onmiddellijk vijandig, aan een kleed van schreeuwende kleur te den ken; het zou mij, bijvoorbeeld, onmogelijk zijn geweest, een groenen of rooden mantel aan te doen. Karakteristiek teeken: toen, en nu nog, werken de stoffenververs slechts met twee kleuren: zwart en diep-blauw. Nog, omdat, zei Baudelaire, dékleuren en de tonen met elkander overeenkomen," is het voegzaam, aan dezelfde gevoelens van wat men moreele kuischheid kan noemen, de algemeene zwijgzaamheid der piano's toe te schrijven hetgeen men IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1MIIIMIIIMIIMIIII Bontbekpleviertje Nu is 't haast lente. Van den winter heb ben we niet veel gemerkt: alleen veel duis ternis en veel regen. Langzamerhand zijn de voorjaarsbloemen gaan bloeien, zijn de voorjaarsvogels gaan zingen en thans weer klinkt voor zonsopgang reeds een indruk wekkend morgenkoor. Ook de vogeltrek is in vollen gang; iederen dag komen nieuwe spreeuwenbenden Amsterdam verbazen met hun gezwatel. Langs de stranden is de beweging het drukst en 't loont nu zeer de moeite om eens aandachtig een paar kilometer Zuiderzeestrand of Noordzeestrand of beter nog Waddenzee of Zeeuwsche stroomen af te werken. De avondstond en de morgenuren zijn daarvoor de beste tijd. In den morgen komen veel trekvogels aan en dan blijft het trpepje nog een poosje bijeen, eer dat de reizigers zich in groepjes splitsen om hun voedsel te zoeken. Tegen den avond komen zij weer bij elkaar, hetzij om een beetje te spelen, hetzij om na een korte rust de reis weer voort te zetten, begunstigd door de Eieren van de Bontbekplevier Foto van de R. B. Foto van Mcj. D. M. Smit Aan de waschtobbe Flink te plassen, Vlug te wasschen In het schuimend, heete sop, Vol verlangen . 't Goed te hangen Aan de lijn in 't zonlicht op. Blij te kijken, En te prijken Met de wasch, die helder ziet, Praat ze een uurtje Met haar buurtje Zonder babb'len gaat het niet. P. A. E. OOSTERHOFF dadelijk in heel Parijs en zeker ook in gansch Frankrijk kan cpnstateeren. Ik ken om mij heen jonge meisjes, die zelfs met heur muzi kale studiën ophielden en die nu pas heur piano hebben heropend, striktelijk voor die studiën: geen enkel stuk tot vermaak stijgt meer uit de piano op, tenzij, hier en daar, heel zachtjes, de Marseitlaise, de Brabangonne, de Engelsche en Russische volkszangen. En dat is even spontaan gegaan als het aan den kapstok laten hangen van de genuan ceerde chemisettes, waarin soepel der vrouwen zorgelooze gratie leefde. Velen van hen, met ernstige hoofden, nervositeiten van droom en onmacht, lijden in stilte: zij zijn als bloemen in de lente, in een ver raderlij ken nacht plotseling verstijfd door een sombere aanblazing der koude. In het zwart gekleed, bijna allen. Het is in de opeenhoopingen van menschen, daar waar men vooral de sensatie heeft van het gebrek aan mannen, waar de vrouwen het talrijkst zijn, dat men beter deze atmosfeer van ernst bemerkt, ontstaan door de alge meenheid van sombere en bijkans van koket terie ontbloote kleedij: in den metro en in de trams. Het gebeurt zelden, dat men nu in een dier voertuigen geen sluierdraagster vindt: blikken van groot medelijden, uit kieschheid vlug afgewend, hechten zich aan haar, en men gevoelt, dat andere vrouwen gaan weenen en zich bedwingen ... Jong, als zoetjes gezeten zijn zij en heur oogleden worden plotseling vochtig onder de voilette, en zij spannen zich in, buigen het hoofd, ver bergen heur ziel. Een herinnering, die voorbij gaat, of misschien hebben zij zoojuist hem, dien zij liefhebben, geleid naar het station van vertrek ?... Het gebeurt ook, dat in dezelfde tram of denzelfden wagon mannen zijn op den leeftijd om ten strijde te trekken en die nog daar zijn, om welke redenen? of anderen, ouder, doch die in lichaam en gelaatsuitdrukking een overwinning op hun IHIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII duisternis. De voorjaarstrek gaat lang niet zoo snel en rechtstreeks als vroegere onder zoekers meenden, de eene soort gedraagt zich heel anders dan de andere en vooral in de eerste weken van de lente hebben de dieren weinig haast. Er komt hier bij ons ieder voorjaar een gezelschap ransuilen, die blij ven weken achtereen, zoolang de voorraad muizen strekt. Onder de steltloopers bevinden zich ook een menigte plakkers en onder de zang vogels ken ik als zoodanig zeer bijzonder de boomleeuwerikken en de sneeuwgorzen. Het is niet altijd mogelijk, om met zekerheid uit te maken, of de vogels, die gij heden ziet, dezelfde individu's zijn als die van gisteren en eergisteren: ik zou dat van wulpeh of van koperwieken bijvoorbeeld nooit kunnen zeggen. Wanneer echter man netje en wijfje er duidelijk verschillend uitzien, dan is het mogelijk, niet alleen het aantal maar ook de samenstelling van een troep te bepalen. Dat gaat met sneeuwgorzen prachtig: vogeltjes zoo groot als vinken, de oude mannetjes bijna zuiver wit met zwart, de wijfjes en jongen verschillend uitgedost met grijs en bruin en rpestkleur. Menig voorjaar heb ik aan de Zuiderzee en op de Wadden n en dezelfde troep veertien dagen lang in observatie gehad. Een van de aardigste vogeltjes die in dezen tijd van het jaar aan de stranden toeven, is het bontbekpleviertje. 't Is nu bijna twintig jaar geleden - 27 Februari 1896 dat ik in den driehoek bij Schellingwoude honderden van deze prachtvogeltjes aantrof. Die drie hoek, een enorme modderbergplaats, was toen nog pas in wording en bevatte meer water dan land. Het land zelf lag gelijk met 't water, was tegen den strekdam aan begroeid met zulte, maar overigens geheel kaal en op die vlakte krioelde het nu van pleviertjes: zes troepen elk van veertig tot vijftig stuks. Ook een andere, meer algemeene plevierensoort, het strandpleviertje, heeft de gewoonte om, waar er velen bij elkaar zijn, compag nies te formeeren. Zoo heb ik het si ijker i g strandvlak aan het eilandje van den Hoek van Holland, de punt van Rozenburg, wel door die vogeltjes bezet gezien bij wijze van een exercitieveld, hier een sectie en daar een sectie, elke groep met haar eigen richting en bezigheid. Zoo gedroegen zich nu ook die bontbekjes bij Schellingwoude. De lente was toen opeens gekomen; tot 20 Februari lag de Zuiderzee vol ijs, maar jaren hebben behouden: Ik heb dan somtijds vrouwenoogen hen openlijk zien aankijken, zonder dat zij dachten aan het vreemde van heur aandacht, hun trekken zien ondervra gen, met een soort van wrok en ook van zachtheid over zichzelven: waarom die niet, terwijl de hare... En de man wendde het hoofd af, zachtjes en met een plotselinge ontroering, als hij van een intelligente ge voeligheid was, begrijpend en als zich ver ontschuldigend. Men begrijpt, dat zelfs zij, die voor nie mand beven, in het zwart of somber gekleed moeten zijn. Indien, bij toeval, op straat al te kokette vrouwen voorbijgaan, wie heur gebrek aan hart en aan intelligentie niet heeft gewaarschuwd, dat heur toilet niet in de algemeene tonaliteit is, kijkt men hen met een soort van afkeurende verwondering aa». Ik heb dan mannen zien stilstaan met een duidelijke beweging 'Van toorn en hen de vrouwen zien nakijken. De vitrines der magazijnen stellen dan ook niets dan zwarte kleederen uit of sombertintige, waarbij de kastanjekleurige scha keeringen domineeren: andere worden er niet gevraagd. Wil daarmede gezegd worden dat alle Parisiennes dezelfde ingetogen wijs heid bezitten? Ja! Want het meerendeel der anderen, der Belles Madames", is niet hier. Zij overwinteren te Bordeaux en Arcachon, te Nice en andere oorden van den Midi, daar overal, waar men minder hart heeft l Zij zullen, helaas, langzamerhand terugkomen, maar wat niet zal terugkomen, dat zijn de schreeuwende uitstallingen van die felle en heftig onharmonische tinten, waarmede de Münchener kunst ons overstelpte, als met een slecht en geniepig genoegen om de Fransche elegantie langzamerhand te prikkelen tot een smaak van decadente barbaarschheid... Dat was gisteren, dat alles! Thans, in het zwart of somber gekleed, ziehier heur ll)nMIIIII»*MIIIIM«'II.MII HHIIWmil.il toen was de dooi ingevallen met Z.W. wind en motregen. De trekvogels waren toen komen opdagen ineens en in massa's: zwarte zee-eenden en nonnetjes, zagers, smienten en zelfs wilde zwanen en eindelijk ook die bontbekplevier'jes. Eigenlijk behoorden ze op dien modder niet thuis. Het keurig diertje behoort op de witte stranden: met al zijn zuiverheid van lijn en kleur. Zijn onderzijde is hagelwit en zoo is ook een vlek op 't voorhoofd, een vlek boven 't oog, een smal streepje op de vleugels en de buitenzoom van de staart. Kop en keel zijn versierd met breede fluweel zwarte streepen, de rugzijde en de vleugels zijn grijs. En uit dat wit en zwart en grijs fonkelt u nu tegen het helder oranje van de tamelijk hooge en dikke pooten. Ook het oog is oranje omlijnd en de snavel is oranje behalve de blinkend zwarte eenigszins ver dikte spits. Buiten kijf is deze bontbekplevier de mooiste van al de kleine steltloopers. Na dien tijd heb ik ze nooit meer in zoo'n grooten troep bij elkander gezien, op zijn hoogst zestig of zeventig. Dat is wel jammer. Want hoe grooter zoo'n bende is, des te joliger stellen zij zich aan. In den broedtijd vertoonen juist de plevieren zeer aardige maniertjes, allerlei bewegingen, die volkomen het karakter dragen van dansen. Van de kieviet, dat ook een plevier is, kent iedereen wel de luchtdans, het geduikel en gebuitel, dat ook wel schermen genoemd wordt. De bontbekjes doen ook zoo iets, maar verhef fen zich daarbij niet zoo hoog in de lucht. Bovendien vertoonen ze nog een figuur op den grond, die bestaat in twee of drie meter bliksemsnel voortrennen, zoo snel, dat je de pootjes niet kunt zien bewegen, dan drie of vier keer slaan met de wijd uitgespreide vleugels, daarna stilstaan, drie vier seconden roerloos en dan langzaam voortloopen in een zigzaglijn beurtelings doorzakkend in den linker of rechterhiel met tegengestelde bewegingen van de vleugels. Als n in een troep dit begint, dan volgen weldra alle oude mannen, de wijfjes nemen aan die vertooning geen deel. Later, als de diertjes hun nest hebben gemaakt een klein kuiltje in het droge zand en daar vier grijze, fijn gespik kelde eitjes in liggen, vertoont het mannetje wel opnieuw brokstukjes van den grooten dans, hetzij om het wijfje te amu seeren, hetzij om haar te verzoeken, hem een broedbeurt te gunnen, hetzij onder den sieraden, die hangen aan den bescheiden gouden of zilveren halssnoer: een klein medaillon, waarin het portret van den echtge noot, den zoon, den broeder of den verloofde... Zij zijn daar het is om hen ten halve, zoo eventjes te laten zien, als een onschul digen en aandoenlijken trots. Maar zij zijn daar dicht bij het hart, en het is als een rest van tooverkunst: het schijnt hun toe, dat zij, de mannen, het warm zullen hebben en dat zij niet zullen sterven, omdat zij, de vrouwen, hen verlevendigen met de kracht van heur adem! Er is ook een ander sieraad, op den hals: een heel klein boek van ge ciseleerd metaal, half open, en op de beide bladzijden tegenover elkander de beeltenissen van koning Albert en van zijn Koningin, moedig en eenvoudig als hij. Overigens is het niet de eenige hulde van het wintertoilet aan het heldhaftige België. Het gestrenge, ernstige kleed verlicht zich zeer dikwijls in een punt van het corsage: uit het zijzakje steekt een hoek uit van het zakdoekje, dat de drie Belgische kleuren heeft. Veel jongens, kranig en aardig, hebben de politiemuts van het Belgische model op, en het is niet zeldzaam jonge meisjes te zien, die ook op heur hoofd met levendige gratie dezelfde politiemuts hebben gezet, die zij, de lieftalligen, in zwart fluweel dragen. Gekleed in sombere kleuren en in het zwart, passeeren zij, gaan naar heur bezig heden en heur zorgen, in den levensloop, waar zij talrijk zijn. Nooit, zoo schijnt het mij toe, zijt gij schooner geweest, vrouwen in het zwart gekleed, mijn zusters met de droevige, doch moedige pogen voor zoolang de komst der overwinning het zal vragen. P a r ij s WILMA KNAAP * * * Uit het leven Bij DE WERKVERSCHAFFING Vór het controle-tafeltje staat bij moeder een klein zwartoogig meiske, pittig ding in haar verlept paars, manteltje en gehaakte grijs-wollen muts. * Wel zus kom je met moeder mede? Kom je ook breiwerk halen?" ? Zus glundert guitig. Nu je bent nog wat te klein, pas 4 jaar, je moogt nog spelen hoor! Dat is prettig hé!" Ikke speel altijd met men broertje als ie van school komt." Dan zal je wel altijd verlangen dat de school uitgaat, en wat speel je dan met hem." Zus met stralende oogjes: En als ie thuis komt dan gaane we altijd lekker samen vechten!" Is dit, onder den invloed van den oorlog, het kinderspel onzer dagen? Lief, zacht klein meisje komt met de on gehuwde buurvrouw mede, kijkt bedremmeld van onder haar met borduurwerk voorzien kapje. Heeft u 't kleintje eens medegebracht, juffrouw, dat is aardig! Hoe heet ze?" Lientje!" Kijk Lientje hier heb ik een mooi plaatje voor je met bloemen. Meisjes houden altijd veel van bloemen, jij ook, niet waar? Je plukt ze zeker wel eens uit't gras als't zomer is." Lientje neemt het plaatje bedeesd aan, de juffrouw zegt: O neen maar wat mooi h Lientje! O juffrouw ze is dol op bloemen en (tegen het kind) wat doen we zomers, vertel het eens:... dan gaan we samen naar de singel bloempjes plukken, maar dat mag niet want er is ijzerdraad gespannen en dan zegt de juffrouw altijd even wachten tot de politieagent voorbij is" en als ie dan niet meer kijkt dan stapt Lientje heel gauw over het ijzerdraad en plukt de handjes vol bloemetjes en die zetten we thuis in een vaasje en Lientje mag ze eiken dag water komen geven. 't Was alles zoo goed bedoeld en toch welk een onverstandige opvoedkunde. Arm klein Lientje met je bleek-blond krullekopje! indruk van gevaar bij 't naderen van een vreemdeling. Dit laatste vooral wanneer de donzige jongen reeds uit de eischaal zijn gekropen, want tijdens het broeden zijn die plaviertjes meestal bijzonder mak, zoo zelfs, dat ge vlak bij 't nest kunt staan, zonder dat de broedende vogel zich verroert. Die raakheid kan echter even goed angst verstij ving zijn, maar dat kun je aan zoo'n beest niet zien. Vroeger dacht men, dat de bontbekplevier slechts hier en daar in ons land broedde en dan nog wel, zooals de geijkte term luidt in kleinen getale". Het blijkt echter nog al mee te vallen en zelfs is in den zomertijd deze vogel de voornaamste be woner van ons anders tamelijk doodsch Noordzeestrand. Ze nestelen onbevreesd langs den duinvoet, dicht aan de hoogwaterlijn en 't gebeurt dan ook maar al te dikwijls, dat bij harden westenwind en hoogen vloed een ver reikende golf het nest vernielt. Waar 't strand zoo breed is, dat er zich kleine voorduintjes kunnen vormen, zooals bij de pieren van IJmuiden, zoeken de vogels graag de beschutting van de kleine heuveltjes en waar zandig polderland vlak aan zee ligt, wonen ze ook wel binnendijks. Trouwens een echte zeevogel is dit pleviertje al even min als zijn verwanten, hij zou op zand banken langs de rivieren best kunnen worden aangetroffen. In Engeland, waar hij meer schijnt voor te komen dan bij ons, nestelt hij ook in 't binnenland, mijlen ver van de zee. In 't voor- en najaar treffen we de plevieren op de stranden dikwijls aan in gezelschap van strandloopers, waarvan ik u in een vroeger opstel reeds een enkele soort noemde. Ze zijn aan hun kort, recht snaveltje en aan hun fraaie kleuren al dadelijk van die strandloopers te onderscheiden, maar ook zonder die kleuren kan men ze meteen er uit pikken door hun onbestendigheid. Al die vogels zoeken in den modderbodem naar kleine diertjes, meest wormen en schaaldiertjes en nu is 't aardig om te zien, hoe die strandloopers als geduldige ploeteraars den bodem duim voor duim met hun snavel aftikken om te onderzoeken, wat hij bevat. Zijn er een dozijn of zoo bezig, dan blijven ze in 't gelid gelijk voortgaan, tot ze een terrein bereiken dat door een andere ploeg reeds is afgewerkt. Eerst dan vliegen ze op om een perceeltje te zoeken, dat nog gaaf is. De plevieren echter staan even stil, pikken haastig rondom zich, rennen een eindje Klein oud vrouwtje, verschrompeld ge zichtje onder 't vaal-zwarte kapotje, stapt altijd vroolijk, parmantig binnen en met eigenaardig stemgeluid klinkt haar: Daar ben ik! O, zoo!" Ja vrouwtje, dat zien wij, maar de sol daten zijn er nog niet .met de kapotte sokken en je kent niets anders dan stoppen". Och heere juffrouw, wat uwe zeit, bel nou dan zeilen we wachten hoor, een mens moet nooit ziekeneurig worden". En onder dat wachten: Ja ziet uwe juffrouw, ik ben nu zeuven en zeuventig jaar en ik heb tien kinderen gehad. Ja der kwam heel wat kijke, maar ziet uwe der benne der verscheie dood". En de andere, vrouwtje, helpen ze je niet, nu de verdienste zoo schaars zijn?" Ja ziet uwe ze benne getrouwd, ze heb ben allemaal der natje en der droogie, en ja as je nou komt, dan zeggen ze Moeder ga zitten" en dan krijg je een kommetje koffie, en dan hebben ze maar liever as dat je weer gauw weg gaat pok, o zoo! Ik zeg maar 'n mens mot zichzelf weten te helpen, ze denken dat ik wat mallig ben, maar ik heb nog best men verstand. Ik heb alleenig last van de zenuwen, ziet uwe, dat krijg je als je veul hebt beleefd, o zoo! Moedertje, stop jij maar vlijtig, dan ver dien je en kan je er wellicht wel komen. Wij bewaren de sokken voor je, de sol daten maken ze flink stuk". Zoo is het net juffrouw!".?Zij wordt ernstig Ja, want ziet uwe, heel veul heb je niet noodig maar je mot toch centen hebben om van te leven niet waar ? O zoo!" Oud vrouwtje, zij houdt er den moed in. Als zij eenige oogenblikken later met de volle mand kapotte spldatensokken de deur uitstapt, krijgen wij nog een lachenden groet. Het o zoo", 't slagwoord van haar tevreden levensopvatting zal ons nog langen tijd in herinnering blijven. v E. M. R. * * * Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden: Koninginneweg 93, Haarlem. H. 'MLK'KJEU Hofleverancier. Koningsplein Amsterdam Int. Tel. o». N 44O, N SftSJl. «YMSfASTlEKPAKJE Grootte 2 3 4 ' 5 la LINNEN 5 5 50 6. - 6 50 la CHEVIOT 8.50 9.- 950 10. imiiiliniiiiiiiiiiiiiiiiiiti voort, om weer opnieuw te beginnen, haast op de manier van zanglijsters en ik geloof dat ze evenals deze voornamelijk jagen op het gezicht en op het gehoor, terwijl de strandloopertjes meer op den tast afgaan. De bouw van den snavel is daarmee in overeenstemming. Ook wijzen de groote oogen van onze plevier er op, dat hij even als zijn groote neef de kieviet ervan houdt, om 's nachts op jacht te gaan. O, wat heb ik ze wel bezig gezien in den maneschijn op het breede strand van Terschelling! Een enkel woord nog over onze foto's. Die zijn genomen door The Red Brothers ' een groepje handwerkjongens uit een van onze groote steden, die hun zwerflust bot vieren, door van Zaterdag tot Maandag met hun eigengemaakte tent langs duin en strand te trekken, voornamelijk om het leven der vogels te bespieden. Met hun eenvoudige camera en trots moeilijkheden van allerlei aard, zijn ze er in geslaagd, reeds zeer re spectabel werk te leveren, getuige de beide juweeltjes, hier gereproduceerd. De rest van de week hebben ze hard te werken voor hun brood, voor zoover ze niet werkeloos zijn. Hun grootste moeilijkheid is, dat er zoo weinig vrije grond in Holland bestaat, vooral voor stadsjongens. Wie hen daaraan wil helpen, kan zich tot mij richten. JAC. P. THIJSSE Bontbekplevier, broedend tusschen Zandvoort en IJmuiden Foto van de R. B.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl