Historisch Archief 1877-1940
28Ffebr.'15. - No. 1966
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Gekleed in het zwart
Het volgende gebeurde in de laatst»week
van September, doch, helaas! de toen geuite
woorden blijven en zijn hoe langer zoo meer
actueel geworden.
In een tram, die van de Place de l'Etoiie
afdaalde ze leidt naar een groot Magazijn
op den linkeroever der Seine, babbelden
twee elegante dames, ongetwijfeld dik van
bewegingen, doch zoo licht van geest, met
radheid van tong, met zorg en een weinig
te luid over modes en toilet zaken. Ja, ze
waren ietwat ongerust: zij kwamen er, denk
eens aan, niet toe te voorzien, welke in den
loop van dezen winter de best en meest
gedragen kleur zou zijn! Toch meenden zij
beiden te moeten gelooven aan een merk
bare neiging naar sombere tinten.
Toen, bij een kort oponthoud van de tram,
ging een heer van een zekeren leeftijd, mét
zeer voorname manieren, voorbij de dames.
En zeer hoofsch, zijn hoed met een losse
beweging afnemend, boog hij een weinig
naar hen over:
WJlt u mij verontschuldigen, dames...
Zonder het te willen, hoorde ik uw gesprak.
Ik kan u de inlichting geven, die u schijnt
te wenschen: dezen winter zal men vooral
zwart dragen!
En hij ging stil verder, terwijl de beide
dames, heel rood geworden, hem noch iemand
anders meer durfden aanzien. Zij stapten
bij de volgende halte uit.
Zeldzaam zijn sindsdien zij, die een der
gelijke les zouden habben verdiend. Alle
vrouwen, zelfs zij, die niet een der haren
in den oorlog hadden, wisten van hartswege
de kleur der kleederen, die zij dezen winter
zouden dragen, als getuigenis van heur
zusterlijke solidariteit in de groote droefenis,
die aller gezichten zou vermageren. .. '
Zij droegen sedert dien zwart, in de vrees
voor het ongeluk, waaronder, de schouders
als gekromd door den slag, die treffen kan,
al de arme vrouwen gaan. Doch voor
talloozen harer wordt een groote zwarte sluier
aan heur hoed gespeld... Wij hadden in de
bladen brieven gelezen van ongetwijfeld
vaderlandslievende, doch onbescheiden lie
den, die nieuwe moden aan de hand deden
om den rouw te dragen van hen, die tegen
over den vijand sterven: hun lot is zoo
roemvol, zei men, dat het geenszins
voegzaam is, hen op dezelfde wijze te herdenken
als men andere dooden doet. Ik herinner
mij, dat iemand de simpele dracht vroeg van
een krippen brassard met dunne driekleurige
biezen... Men reglementeert niet de smart,
het zekerste gevoel, overigens, van
vereeniging aller zielen, en die gansch natuurlijk
zich werpt in de omhulling van het strenge
zwarte kleed en zijn sluier, waarin het gelaat
zou willen verdwijnen. Er zijn geen twee
smarten, en er is slechts n kleedij, waarbij,
in een gelijkheid van stille harten, de arme
en de rijke vrouwen elkander naderen.
Neen, geen kleuren, zelfs al waren ze
van het vaandel, waarvoor de soldaten zijn
gevallen.. Dezen heiligen, misschien natuur
lijkerwijs bijgeloovigen afschrik van de kleur
hadden wij van het eerste oogenblik des
oorlogs af opgemerkt: ineens heeft het toilet
zich versomberd. En, indien het mij geoor
loofd is van anderen door mij zelve te den
ken, werd het mij onmiddellijk vijandig, aan
een kleed van schreeuwende kleur te den
ken; het zou mij, bijvoorbeeld, onmogelijk
zijn geweest, een groenen of rooden mantel
aan te doen. Karakteristiek teeken: toen,
en nu nog, werken de stoffenververs slechts
met twee kleuren: zwart en diep-blauw.
Nog, omdat, zei Baudelaire, dékleuren
en de tonen met elkander overeenkomen,"
is het voegzaam, aan dezelfde gevoelens
van wat men moreele kuischheid kan
noemen, de algemeene zwijgzaamheid der
piano's toe te schrijven hetgeen men
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1MIIIMIIIMIIMIIII
Bontbekpleviertje
Nu is 't haast lente. Van den winter heb
ben we niet veel gemerkt: alleen veel duis
ternis en veel regen. Langzamerhand zijn
de voorjaarsbloemen gaan bloeien, zijn de
voorjaarsvogels gaan zingen en thans weer
klinkt voor zonsopgang reeds een indruk
wekkend morgenkoor. Ook de vogeltrek is
in vollen gang; iederen dag komen nieuwe
spreeuwenbenden Amsterdam verbazen met
hun gezwatel.
Langs de stranden is de beweging het
drukst en 't loont nu zeer de moeite om
eens aandachtig een paar kilometer
Zuiderzeestrand of Noordzeestrand of beter nog
Waddenzee of Zeeuwsche stroomen af te
werken. De avondstond en de morgenuren
zijn daarvoor de beste tijd. In den morgen
komen veel trekvogels aan en dan blijft het
trpepje nog een poosje bijeen, eer dat de
reizigers zich in groepjes splitsen om hun
voedsel te zoeken. Tegen den avond komen
zij weer bij elkaar, hetzij om een beetje te
spelen, hetzij om na een korte rust de reis
weer voort te zetten, begunstigd door de
Eieren van de Bontbekplevier
Foto van de R. B.
Foto van Mcj. D. M. Smit
Aan de waschtobbe
Flink te plassen,
Vlug te wasschen
In het schuimend, heete sop,
Vol verlangen
. 't Goed te hangen
Aan de lijn in 't zonlicht op.
Blij te kijken,
En te prijken
Met de wasch, die helder ziet,
Praat ze een uurtje
Met haar buurtje
Zonder babb'len gaat het niet.
P. A. E. OOSTERHOFF
dadelijk in heel Parijs en zeker ook in gansch
Frankrijk kan cpnstateeren. Ik ken om mij
heen jonge meisjes, die zelfs met heur muzi
kale studiën ophielden en die nu pas heur
piano hebben heropend, striktelijk voor die
studiën: geen enkel stuk tot vermaak stijgt
meer uit de piano op, tenzij, hier en daar,
heel zachtjes, de Marseitlaise, de Brabangonne,
de Engelsche en Russische volkszangen. En
dat is even spontaan gegaan als het aan
den kapstok laten hangen van de genuan
ceerde chemisettes, waarin soepel der
vrouwen zorgelooze gratie leefde. Velen
van hen, met ernstige hoofden, nervositeiten
van droom en onmacht, lijden in stilte: zij
zijn als bloemen in de lente, in een ver
raderlij ken nacht plotseling verstijfd door
een sombere aanblazing der koude.
In het zwart gekleed, bijna allen. Het is
in de opeenhoopingen van menschen, daar
waar men vooral de sensatie heeft van het
gebrek aan mannen, waar de vrouwen het
talrijkst zijn, dat men beter deze atmosfeer
van ernst bemerkt, ontstaan door de alge
meenheid van sombere en bijkans van koket
terie ontbloote kleedij: in den metro en in
de trams. Het gebeurt zelden, dat men nu
in een dier voertuigen geen sluierdraagster
vindt: blikken van groot medelijden, uit
kieschheid vlug afgewend, hechten zich aan
haar, en men gevoelt, dat andere vrouwen
gaan weenen en zich bedwingen ... Jong,
als zoetjes gezeten zijn zij en heur oogleden
worden plotseling vochtig onder de voilette,
en zij spannen zich in, buigen het hoofd, ver
bergen heur ziel. Een herinnering, die voorbij
gaat, of misschien hebben zij zoojuist hem,
dien zij liefhebben, geleid naar het station
van vertrek ?... Het gebeurt ook, dat in
dezelfde tram of denzelfden wagon mannen
zijn op den leeftijd om ten strijde te trekken
en die nog daar zijn, om welke redenen?
of anderen, ouder, doch die in lichaam en
gelaatsuitdrukking een overwinning op hun
IHIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII
duisternis. De voorjaarstrek gaat lang niet
zoo snel en rechtstreeks als vroegere onder
zoekers meenden, de eene soort gedraagt zich
heel anders dan de andere en vooral in de
eerste weken van de lente hebben de dieren
weinig haast. Er komt hier bij ons ieder
voorjaar een gezelschap ransuilen, die blij
ven weken achtereen, zoolang de voorraad
muizen strekt.
Onder de steltloopers bevinden zich ook
een menigte plakkers en onder de zang
vogels ken ik als zoodanig zeer bijzonder
de boomleeuwerikken en de sneeuwgorzen.
Het is niet altijd mogelijk, om met zekerheid
uit te maken, of de vogels, die gij heden
ziet, dezelfde individu's zijn als die van
gisteren en eergisteren: ik zou dat van
wulpeh of van koperwieken bijvoorbeeld
nooit kunnen zeggen. Wanneer echter man
netje en wijfje er duidelijk verschillend
uitzien, dan is het mogelijk, niet alleen het
aantal maar ook de samenstelling van een
troep te bepalen. Dat gaat met sneeuwgorzen
prachtig: vogeltjes zoo groot als vinken, de
oude mannetjes bijna zuiver wit met zwart,
de wijfjes en jongen verschillend uitgedost
met grijs en bruin en rpestkleur. Menig
voorjaar heb ik aan de Zuiderzee en op de
Wadden n en dezelfde troep veertien dagen
lang in observatie gehad.
Een van de aardigste vogeltjes die in dezen
tijd van het jaar aan de stranden toeven, is
het bontbekpleviertje. 't Is nu bijna twintig
jaar geleden - 27 Februari 1896 dat ik in
den driehoek bij Schellingwoude honderden
van deze prachtvogeltjes aantrof. Die drie
hoek, een enorme modderbergplaats, was
toen nog pas in wording en bevatte meer
water dan land. Het land zelf lag gelijk met
't water, was tegen den strekdam aan begroeid
met zulte, maar overigens geheel kaal en op
die vlakte krioelde het nu van pleviertjes:
zes troepen elk van veertig tot vijftig stuks.
Ook een andere, meer algemeene
plevierensoort, het strandpleviertje, heeft de gewoonte
om, waar er velen bij elkaar zijn, compag
nies te formeeren. Zoo heb ik het si ijker i g
strandvlak aan het eilandje van den Hoek
van Holland, de punt van Rozenburg, wel
door die vogeltjes bezet gezien bij wijze
van een exercitieveld, hier een sectie en
daar een sectie, elke groep met haar eigen
richting en bezigheid. Zoo gedroegen zich
nu ook die bontbekjes bij Schellingwoude.
De lente was toen opeens gekomen; tot
20 Februari lag de Zuiderzee vol ijs, maar
jaren hebben behouden: Ik heb dan somtijds
vrouwenoogen hen openlijk zien aankijken,
zonder dat zij dachten aan het vreemde van
heur aandacht, hun trekken zien ondervra
gen, met een soort van wrok en ook van
zachtheid over zichzelven: waarom die niet,
terwijl de hare... En de man wendde het
hoofd af, zachtjes en met een plotselinge
ontroering, als hij van een intelligente ge
voeligheid was, begrijpend en als zich ver
ontschuldigend.
Men begrijpt, dat zelfs zij, die voor nie
mand beven, in het zwart of somber gekleed
moeten zijn. Indien, bij toeval, op straat al
te kokette vrouwen voorbijgaan, wie heur
gebrek aan hart en aan intelligentie niet
heeft gewaarschuwd, dat heur toilet niet in
de algemeene tonaliteit is, kijkt men hen
met een soort van afkeurende verwondering
aa». Ik heb dan mannen zien stilstaan met
een duidelijke beweging 'Van toorn en hen
de vrouwen zien nakijken.
De vitrines der magazijnen stellen dan
ook niets dan zwarte kleederen uit of
sombertintige, waarbij de kastanjekleurige scha
keeringen domineeren: andere worden er
niet gevraagd. Wil daarmede gezegd worden
dat alle Parisiennes dezelfde ingetogen wijs
heid bezitten? Ja! Want het meerendeel
der anderen, der Belles Madames", is niet
hier. Zij overwinteren te Bordeaux en
Arcachon, te Nice en andere oorden van
den Midi, daar overal, waar men minder
hart heeft l Zij zullen, helaas, langzamerhand
terugkomen, maar wat niet zal terugkomen,
dat zijn de schreeuwende uitstallingen
van die felle en heftig onharmonische
tinten, waarmede de Münchener kunst
ons overstelpte, als met een slecht en
geniepig genoegen om de Fransche
elegantie langzamerhand te prikkelen tot
een smaak van decadente barbaarschheid...
Dat was gisteren, dat alles! Thans, in het
zwart of somber gekleed, ziehier heur
ll)nMIIIII»*MIIIIM«'II.MII HHIIWmil.il
toen was de dooi ingevallen met Z.W. wind
en motregen. De trekvogels waren toen
komen opdagen ineens en in massa's: zwarte
zee-eenden en nonnetjes, zagers, smienten
en zelfs wilde zwanen en eindelijk ook die
bontbekplevier'jes.
Eigenlijk behoorden ze op dien modder
niet thuis. Het keurig diertje behoort op de
witte stranden: met al zijn zuiverheid van
lijn en kleur. Zijn onderzijde is hagelwit
en zoo is ook een vlek op 't voorhoofd, een
vlek boven 't oog, een smal streepje op de
vleugels en de buitenzoom van de staart.
Kop en keel zijn versierd met breede fluweel
zwarte streepen, de rugzijde en de vleugels
zijn grijs. En uit dat wit en zwart en grijs
fonkelt u nu tegen het helder oranje van
de tamelijk hooge en dikke pooten. Ook het
oog is oranje omlijnd en de snavel is oranje
behalve de blinkend zwarte eenigszins ver
dikte spits. Buiten kijf is deze
bontbekplevier de mooiste van al de kleine steltloopers.
Na dien tijd heb ik ze nooit meer in zoo'n
grooten troep bij elkander gezien, op zijn
hoogst zestig of zeventig. Dat is wel jammer.
Want hoe grooter zoo'n bende is, des te
joliger stellen zij zich aan. In den broedtijd
vertoonen juist de plevieren zeer aardige
maniertjes, allerlei bewegingen, die volkomen
het karakter dragen van dansen. Van de
kieviet, dat ook een plevier is, kent iedereen
wel de luchtdans, het geduikel en gebuitel,
dat ook wel schermen genoemd wordt. De
bontbekjes doen ook zoo iets, maar verhef
fen zich daarbij niet zoo hoog in de lucht.
Bovendien vertoonen ze nog een figuur op
den grond, die bestaat in twee of drie meter
bliksemsnel voortrennen, zoo snel, dat je de
pootjes niet kunt zien bewegen, dan drie of
vier keer slaan met de wijd uitgespreide
vleugels, daarna stilstaan, drie vier seconden
roerloos en dan langzaam voortloopen in
een zigzaglijn beurtelings doorzakkend in
den linker of rechterhiel met tegengestelde
bewegingen van de vleugels. Als n in
een troep dit begint, dan volgen weldra
alle oude mannen, de wijfjes nemen aan
die vertooning geen deel.
Later, als de diertjes hun nest hebben
gemaakt een klein kuiltje in het droge
zand en daar vier grijze, fijn gespik
kelde eitjes in liggen, vertoont het
mannetje wel opnieuw brokstukjes van den
grooten dans, hetzij om het wijfje te amu
seeren, hetzij om haar te verzoeken, hem een
broedbeurt te gunnen, hetzij onder den
sieraden, die hangen aan den bescheiden
gouden of zilveren halssnoer: een klein
medaillon, waarin het portret van den echtge
noot, den zoon, den broeder of den verloofde...
Zij zijn daar het is om hen ten halve,
zoo eventjes te laten zien, als een onschul
digen en aandoenlijken trots. Maar zij zijn
daar dicht bij het hart, en het is als een
rest van tooverkunst: het schijnt hun toe,
dat zij, de mannen, het warm zullen hebben
en dat zij niet zullen sterven, omdat zij, de
vrouwen, hen verlevendigen met de kracht
van heur adem! Er is ook een ander sieraad,
op den hals: een heel klein boek van ge
ciseleerd metaal, half open, en op de beide
bladzijden tegenover elkander de beeltenissen
van koning Albert en van zijn Koningin,
moedig en eenvoudig als hij.
Overigens is het niet de eenige hulde van
het wintertoilet aan het heldhaftige België.
Het gestrenge, ernstige kleed verlicht zich
zeer dikwijls in een punt van het corsage:
uit het zijzakje steekt een hoek uit van het
zakdoekje, dat de drie Belgische kleuren
heeft. Veel jongens, kranig en aardig, hebben
de politiemuts van het Belgische model op,
en het is niet zeldzaam jonge meisjes te
zien, die ook op heur hoofd met levendige
gratie dezelfde politiemuts hebben gezet, die
zij, de lieftalligen, in zwart fluweel dragen.
Gekleed in sombere kleuren en in het
zwart, passeeren zij, gaan naar heur bezig
heden en heur zorgen, in den levensloop,
waar zij talrijk zijn. Nooit, zoo schijnt het
mij toe, zijt gij schooner geweest, vrouwen
in het zwart gekleed, mijn zusters met de
droevige, doch moedige pogen voor zoolang
de komst der overwinning het zal vragen.
P a r ij s
WILMA KNAAP
* * *
Uit het leven
Bij DE WERKVERSCHAFFING
Vór het controle-tafeltje staat bij moeder
een klein zwartoogig meiske, pittig ding in
haar verlept paars, manteltje en gehaakte
grijs-wollen muts. *
Wel zus kom je met moeder mede?
Kom je ook breiwerk halen?"
? Zus glundert guitig.
Nu je bent nog wat te klein, pas 4 jaar,
je moogt nog spelen hoor! Dat is prettig hé!"
Ikke speel altijd met men broertje als
ie van school komt."
Dan zal je wel altijd verlangen dat de
school uitgaat, en wat speel je dan met hem."
Zus met stralende oogjes: En als ie
thuis komt dan gaane we altijd lekker samen
vechten!"
Is dit, onder den invloed van den oorlog,
het kinderspel onzer dagen?
Lief, zacht klein meisje komt met de on
gehuwde buurvrouw mede, kijkt bedremmeld
van onder haar met borduurwerk voorzien
kapje.
Heeft u 't kleintje eens medegebracht,
juffrouw, dat is aardig! Hoe heet ze?"
Lientje!"
Kijk Lientje hier heb ik een mooi plaatje
voor je met bloemen. Meisjes houden altijd
veel van bloemen, jij ook, niet waar? Je plukt
ze zeker wel eens uit't gras als't zomer is."
Lientje neemt het plaatje bedeesd aan, de
juffrouw zegt: O neen maar wat mooi h
Lientje! O juffrouw ze is dol op bloemen
en (tegen het kind) wat doen we zomers,
vertel het eens:... dan gaan we samen
naar de singel bloempjes plukken, maar dat
mag niet want er is ijzerdraad gespannen
en dan zegt de juffrouw altijd even wachten
tot de politieagent voorbij is" en als ie dan
niet meer kijkt dan stapt Lientje heel gauw
over het ijzerdraad en plukt de handjes vol
bloemetjes en die zetten we thuis in een
vaasje en Lientje mag ze eiken dag water
komen geven.
't Was alles zoo goed bedoeld en toch
welk een onverstandige opvoedkunde. Arm
klein Lientje met je bleek-blond krullekopje!
indruk van gevaar bij 't naderen van een
vreemdeling. Dit laatste vooral wanneer de
donzige jongen reeds uit de eischaal zijn
gekropen, want tijdens het broeden zijn die
plaviertjes meestal bijzonder mak, zoo zelfs,
dat ge vlak bij 't nest kunt staan, zonder
dat de broedende vogel zich verroert. Die
raakheid kan echter even goed angst verstij ving
zijn, maar dat kun je aan zoo'n beest niet
zien.
Vroeger dacht men, dat de bontbekplevier
slechts hier en daar in ons land broedde
en dan nog wel, zooals de geijkte term
luidt in kleinen getale". Het blijkt echter
nog al mee te vallen en zelfs is in den
zomertijd deze vogel de voornaamste be
woner van ons anders tamelijk doodsch
Noordzeestrand. Ze nestelen onbevreesd
langs den duinvoet, dicht aan de
hoogwaterlijn en 't gebeurt dan ook maar al te dikwijls,
dat bij harden westenwind en hoogen vloed
een ver reikende golf het nest vernielt.
Waar 't strand zoo breed is, dat er zich
kleine voorduintjes kunnen vormen, zooals
bij de pieren van IJmuiden, zoeken de vogels
graag de beschutting van de kleine heuveltjes
en waar zandig polderland vlak aan zee ligt,
wonen ze ook wel binnendijks. Trouwens
een echte zeevogel is dit pleviertje al even
min als zijn verwanten, hij zou op zand
banken langs de rivieren best kunnen worden
aangetroffen. In Engeland, waar hij meer
schijnt voor te komen dan bij ons, nestelt hij
ook in 't binnenland, mijlen ver van de zee.
In 't voor- en najaar treffen we de plevieren
op de stranden dikwijls aan in gezelschap
van strandloopers, waarvan ik u in een
vroeger opstel reeds een enkele soort noemde.
Ze zijn aan hun kort, recht snaveltje en
aan hun fraaie kleuren al dadelijk van die
strandloopers te onderscheiden, maar ook
zonder die kleuren kan men ze meteen er
uit pikken door hun onbestendigheid. Al
die vogels zoeken in den modderbodem
naar kleine diertjes, meest wormen en
schaaldiertjes en nu is 't aardig om te zien, hoe
die strandloopers als geduldige ploeteraars
den bodem duim voor duim met hun snavel
aftikken om te onderzoeken, wat hij bevat.
Zijn er een dozijn of zoo bezig, dan blijven
ze in 't gelid gelijk voortgaan, tot ze een
terrein bereiken dat door een andere ploeg
reeds is afgewerkt. Eerst dan vliegen ze op
om een perceeltje te zoeken, dat nog gaaf
is. De plevieren echter staan even stil, pikken
haastig rondom zich, rennen een eindje
Klein oud vrouwtje, verschrompeld ge
zichtje onder 't vaal-zwarte kapotje, stapt
altijd vroolijk, parmantig binnen en met
eigenaardig stemgeluid klinkt haar:
Daar ben ik! O, zoo!"
Ja vrouwtje, dat zien wij, maar de sol
daten zijn er nog niet .met de kapotte sokken
en je kent niets anders dan stoppen".
Och heere juffrouw, wat uwe zeit, bel
nou dan zeilen we wachten hoor, een mens
moet nooit ziekeneurig worden".
En onder dat wachten:
Ja ziet uwe juffrouw, ik ben nu zeuven
en zeuventig jaar en ik heb tien kinderen
gehad. Ja der kwam heel wat kijke, maar
ziet uwe der benne der verscheie dood".
En de andere, vrouwtje, helpen ze je
niet, nu de verdienste zoo schaars zijn?"
Ja ziet uwe ze benne getrouwd, ze heb
ben allemaal der natje en der droogie, en
ja as je nou komt, dan zeggen ze Moeder
ga zitten" en dan krijg je een kommetje
koffie, en dan hebben ze maar liever as dat
je weer gauw weg gaat pok, o zoo! Ik zeg
maar 'n mens mot zichzelf weten te
helpen, ze denken dat ik wat mallig ben,
maar ik heb nog best men verstand. Ik heb
alleenig last van de zenuwen, ziet uwe, dat
krijg je als je veul hebt beleefd, o zoo!
Moedertje, stop jij maar vlijtig, dan ver
dien je en kan je er wellicht wel komen.
Wij bewaren de sokken voor je, de sol
daten maken ze flink stuk".
Zoo is het net juffrouw!".?Zij wordt
ernstig Ja, want ziet uwe, heel veul
heb je niet noodig maar je mot toch centen
hebben om van te leven niet waar ? O zoo!"
Oud vrouwtje, zij houdt er den moed in.
Als zij eenige oogenblikken later met de
volle mand kapotte spldatensokken de deur
uitstapt, krijgen wij nog een lachenden
groet. Het o zoo", 't slagwoord van haar
tevreden levensopvatting zal ons nog langen
tijd in herinnering blijven.
v E. M. R.
* * *
Verzoeke alle stukken voor de
rubriek Voor Vrouwen" in te zenden:
Koninginneweg 93, Haarlem.
H. 'MLK'KJEU
Hofleverancier.
Koningsplein Amsterdam
Int. Tel. o». N 44O, N SftSJl.
«YMSfASTlEKPAKJE
Grootte 2 3 4 ' 5
la LINNEN 5 5 50 6. - 6 50
la CHEVIOT 8.50 9.- 950 10.
imiiiliniiiiiiiiiiiiiiiiiiti
voort, om weer opnieuw te beginnen, haast
op de manier van zanglijsters en ik geloof
dat ze evenals deze voornamelijk jagen op
het gezicht en op het gehoor, terwijl de
strandloopertjes meer op den tast afgaan.
De bouw van den snavel is daarmee in
overeenstemming. Ook wijzen de groote
oogen van onze plevier er op, dat hij even
als zijn groote neef de kieviet ervan houdt,
om 's nachts op jacht te gaan. O, wat heb
ik ze wel bezig gezien in den maneschijn
op het breede strand van Terschelling!
Een enkel woord nog over onze foto's.
Die zijn genomen door The Red Brothers '
een groepje handwerkjongens uit een van
onze groote steden, die hun zwerflust bot
vieren, door van Zaterdag tot Maandag met
hun eigengemaakte tent langs duin en strand
te trekken, voornamelijk om het leven der
vogels te bespieden. Met hun eenvoudige
camera en trots moeilijkheden van allerlei
aard, zijn ze er in geslaagd, reeds zeer re
spectabel werk te leveren, getuige de beide
juweeltjes, hier gereproduceerd. De rest van
de week hebben ze hard te werken voor
hun brood, voor zoover ze niet werkeloos
zijn. Hun grootste moeilijkheid is, dat er zoo
weinig vrije grond in Holland bestaat, vooral
voor stadsjongens. Wie hen daaraan wil
helpen, kan zich tot mij richten.
JAC. P. THIJSSE
Bontbekplevier, broedend tusschen
Zandvoort en IJmuiden
Foto van de R. B.