Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Maart '15. No. 1969
beduiden, dat een! plebisciet over het al of
niet waarnemen van een gunstige gelegen
heid geen drie maanden uitstel duldt..
Intusschen moeten de Engelschen en
Franschen het in de Dardanellen voorloopig
zonder hulp van Grieksche troepen stellen.
Een Fransch landingsleger onder generaal
d'Amade heet te worden uitgerust zeker
niet te vroeg, nu reeds vier weken geleden
de aanval op de Dardanellen begonnen en
deskundigen van den aanvang af hebben
voorspeld, dat de vloot alleen zich geen
doortocht zou kunnen banen. Die voorspel
ling is juist gebleken; tot .dusverre zijn al
leen de forten en batterijen aan den ingang
der zeeëngte vernield; de beschieting van
de sterke forten aan het nauwste gedeelte
van de doorgang bleef nog zonder uitwer
king; ook het ruimen van de mijnen in het
vaarwater maakt weinig voortgang.
Zoo zal de beraamde aanval op
Constantinopel van de geallieerden grooter krachts
inspanning eisenen, dan waarmede tot nu
toe werd volstaan. Vermoedelijk hebben zij
gehoopt, dat het aanvangen van de onder
neming Griekenland terstond uit zijne poli
tiek van onzijdigheid zou lokken. Nu die
hoop bedrogen uitkwam, zullen zij het met
eigen krachten moeten klaar spelen.
Het is de vraag, of de toestanden op het
westelijk en oostelijk oorlogsterrein het
mogelijk maken, de onderneming tegen
Constantinopel met volie kracht door te zetten.
De militaire medewerker van The Times
laat twijfel daaraan doorschemeren. Wij
moeten aannemen" zoo schrijft hij dat
de regeeringen der geallieerden er zeker van
zijn, dat de toestand op het voornaamste
oorlogsterrein gedoogt, zooveel
strijdmachten af te zonderen voor een krijgsverrichting
van secundair belang, en dat onze militaire
autoriteiten, niet alleen in Engeland maar
ook in Frankrijk, hunne toestemming hebben
gegeven tot een onderneming, die niet alleen
een nieuwe oorlog beteekent, maar tevens
een nieuwe communicatielijn, die moet
worden onderhouden, en een nieuwe aan
val op onzen voorraad oorlogsmateriaal."
Zeker, wij moeten dit aannemen"; anders
gezegd: wij hebben er geen zwaar hoofd in;
wij achten het een misslag in dit stadium
van den oorlog niet alle beschikbare troepen
te gebruiken in Frankrijk en Vlaanderen;
wij gelooyen niet, dat Joffre, French en
Kitchener uit vrijen wil hunne toestemming
hebben gegeven tot de expeditie tegen
Constantinopel; wij houden die expeditie voor
een werk, dat de diplomaten hebben door
gezet, niet de militairen; wij zijn van mee
ning, dat het onderhouden van de verbinding
met de zee- en landmacht aan de Dardanellen
beslag zal leggen op menschen en materiaal,
die beter elders konden worden gebruikf,
en dat onze voorraad van oorlogstuig niet
groot genoeg is om ons de weelde te ver
oorloven van een onderneming te beginnen
van secundair belang. Desniettemin nu
de zaak er eenmaal toe ligt, moeten wij den
moed er in houden. Alsof hij dan ook in
den door ons aangehaalden zin, waarin een
centenaarslast van bezwaren wordt opge
stapeld, slechts een strootje had aangeduid,
waarover de onderneming zou kunnen strui
kelen, gaat de militaire medewerker van
The Times met een effen gezicht voortj:
met dit voorbehoud lijdt het geen twijfel, of
de expeditie moet worden goedgekeurd en
zal in hare gevolgen buitengemeen belangrijk
zijn."
Aan de belangrijkheid van die gevolgen
zal niemand twijfelen, verondersteld dat de
opzet: het forceeren van de Dardenellen,
gelukt. Wij zullen hebben af te wachten, of
de landingstroepen onder generaal d'Amade
de Turksche tegenweer aan beide zijden
der zeeëngte kunnen overwinnen.
Tot de vele andere dingen, die wij moeten
afwachten, behoort ook de houding van
Italië. Al maanden lang duurt nu de wed
ijver van Tweebond en Driebond om de gunst
van deze schoone. Kon zij de inspraak van
haar hart volgen, dan zou zij geen
oogenblik aarzelen; maar haar voogden gebieden
haar een manage de raison te sluiten met wie
het rijkste huwelijksgeschenkkan aanbrengen.
Italië's houding is wel het beste voorbeeld,
dat idealisme en politiek niet in n adem
mogen worden genoemd. Het ziet zich door
den oorlog in een positie gebracht, dat het
den doorslag kan geven in een beslissing
voor de wereldhistorie; het vraagt niet: naar
welke zijde trekt mijne sympathie mij ? nog
minder: door de overwinning van welke partij
Wordt de vooruitgang der menschheid be
vorderd? het vraagt alleen en geen enkele
regeering zou in gelijke omstandigheid an
ders handelen : hoe dien ik het best mijn
ejgen belang?
Reeds geruimen tijd heeft Duitschland aan
Oostenrijk te verstaan gegeven, dat het zich
het offer moet getroosten om aan Italië
eenige lang begeerde landstreken af te staan.
In Duitsche couranten is zelfs reeds eenig
ongeduld getoond, dat Oostenrijk de nood
zakelijkheid van dat offer niet al lang heeft
1HHIIIIMIIIIHHMI
IIIIHMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIN
ONGUUR AVONDJE
DOOR
M1NCA VERSTER-BOSCH RE1TZ
II
Beide- keken ze zwijgend naar de schaal
en haar inhoud. Als ik er nu 'n stuk van
ga opeten, moet ik met goed fatsoen haar
ook 'n stukje geven," peinsde Johanna
Pluysgat, die gulzig en zuinig was; haar
pogen meetten den letterpoot, die zou er
zeker aan op gaan, en wat had je dan
heelemaal over .... In gedachte wreef ze
haar wijsvingerknokkels langs haar neus al
maar heen en weer. Mijntje kende dat
manuaal en loerde er. met verbeten spot
naar; als mevrouw zódee, dan had me
vrouw ze achter de mouw
---Leg 'm maar in de soep-terrien, ik weet
nog niet of ik er van avond wel trek in
heb". ...
Nog even weifelde Mijntje; ze wist?effectief
zeker dat mevrouw wél trek zou hebben, er
van avond niet af zou kunnen blijven, maar
zich nou groot hield om dat brokje aan haar
uit te sparen! Tjasses, tjasses, dat iemand van
zpo'n stand nou toch zoo inhalig kon zijn !". . .
ingezien. Italië's onzijdigheid kan worden
gekocht zoo hoopt men door het een
stuk van Tirol te- bieden en een
grensverbefering" aan de Isonzo. Is het bod te laag,
dat Oostenrijk het dan verhooge, door er
Triest, desnoods ook Istrië aan toe te voegen.
Maar de koop dient gesloten, hoe dan ook,
want een oorlogsverklaring van Italië aan
Oostenrijk beteekent een nederlaag van
Duitschland en Oostenrijk in dezen oorlog.
En is het niet de plicht van Oostenrijk, dat
door zijn twist met Servië de vonk in het
kruit wierp, om zich offers te getroosten
ook ter wille van den bondgenoot, die het ter
stond met zijn volle macht is bijgesprongen ?
Maar het is zeer de vraag, of Italië zich
thans, in dit stadium van den oorlog, nog
tevreden zal stellen met wat Oostenrijk kan
bieden. Zeker na 1870 gingen de wenschen
van vele Italianen uit naar Italia irredenta",
naar de aangrenzende landschappen van
Oostenrijk, ook naar het Zwitsersche Tessino,
waar een Italiaansch sprekende bevolking
woonde. Maarv.de vervulling van die wen
schen zou alleen het ideaal der Italiaansche
eenheid hebben verwezenlijkt, zonder een
noemenswaarde vermeerdering van macht
of gebied te brengen. Alleen Triest en Istrië
zouden een aanwinst van groote beteekenis
zijn; maar de afstand daarvan zou voor
Oostenrijk een onherstelbaar verlies brengen ;
het is bijna niet aan te nemen, dat het
zonder dwang daartoe zou overgaan.
Bovendien sinds het begin dezer eeuw
heeft Italië's staatkunde een ander en
grootscher doel in het oog gevat dan de
hereeniging met het moederland van de in
Oostenrijk en Zwitserland wonende Italianen.
Dit doel is de uitbreiding zijner macht in
het oostelijk bekken der Middellandsche zee.
Voor de Romeinen was die zee eenmaal:
mare nostrum, onze zee; over al hare kusten
heeft de Romeinsche heerschappij zich uit
gestrekt. Italië kan die tijden niet meer
terugvoeren; Frankrijk heeft een groot ge
deelte van Afrika's noordkust onder zijne
macht; Gibraltar, Malta, Cyprus en Egypte
behooren aan Engeland. Maar in Tripolis
heeft Italië zijne vlag geplant; toen de af
braak van het Turksche rijk in Europa
begon, heeft het, met Oostenrijk samen, de
Serviërs en de Grieken buiten Albanië ge
houden, in de hoop dat het zelf eenmaal
die kuststreek van de Adriatische zee bij
zijn gebied zou kunnen voegen; tijdens
dezen oorlog heeft het reeds van de gele
genheid gebruik gemaakt om Wallona te
bezetten.
Maar ook in de Levant heeft Italië groote
belangen: zijn handel op de Turksche lan
den is sinds het begin dezer eeuw ontzag
lijk toegenomen; tijdens den oorlog om Tri
polis heeft het Rhodus en de naburige
eilanden reeds bezet; het zou ze gaarne
voor altijd bezitten.
Nu de aanval op de Dardanellen demo
gelijkheid heeft geopend, dat ook de kusten
van Klein-Azië tot den oorlogsbuit zullen
behooren, is de verleiding voor Italië ster
ker geworden om zich bij Frankrijk en En
geland aan te sluiten, vooral nu Grieken
land, zijn groote mededinger in den handel
op de kusten van Turkije, h«t oogenblik
heeft verzuimd.
Wat kan de Triple-Entente aan Italië bie
den, in Albanië, in Klein-Azië? Misschien
is het antwoord op die vraag van het meeste
belang voor de beslissing, die het staat te
nemen. Tenzij het de voorkeur schenkt aan
den vogel, dien Oostenrijk misschien het in
de hand wil geven: Tirol ten Z. van de
taalgrens en de grensverbetering". aan de
Isonzo.
17 Maart '15. G. W. KERNRAMP
Engelsche Prize Court-Jurisdictie
Als een merkwaardig voorbeeld van de
wijze waarop de Engelsche prijsrechters hun
taak opvatten zou ik de aandacht willen
vestigen op het vonnis door den Egyptischen
rechter Cator op 6 Januari j.l. gewezen in de
zaak van het Duitsche stoomschip Gutenfels".
Het betrof hier de vraag of een vijandelijk
onderdaan het recht had om in een Engelsen
prijzenhof zijn belangen te komen verdedigen.
De Londensche prijsrechter, Sir Samuel Evans,
had reeds uitgemaakt (in de zaak van de
Möwe") dat volgens oude precedenten dit
recht niet bestond, maar dat het prijzenhof
de bevoegdheid had dezen regel te wijzigen,
en krachtens deze bevoegdheid had Sir
Samuel Evans beslist, dat hij iederen
vijandelijken onderdaan, die meende een beroep
te kunnen doen op een der Haagsche con
venties van 1907 in zijn hof zou toelaten. Dit
beteekende dus een belangrijke concessie aan
den vijand.
Rechter Cator sluit zich aan bij de opvat
ting van den Londenschen rechter, en moti
veert zijn beslissing als volgt:
Naar mijn opinie .is de regel die een
vijandelijk onderdaan verbiedt tot verdediging
van zijn schip of lading in rechten te
verZal ik 'm dan om tien uur, met 't souper
op tafel zetten?"
Och nee... laat maar... als ik 'm hebben
wil kan ik altijd nog zien."
Mijntje s lippen persten samen ; haar kalm
glad gezicht van oude gedienstige rekte
vinnig op de korte hals, uit de knus naar
voren gebogen schouders, tjasses, tjasses
wat 'n strekerig mensch toch!... ze kende
dat op 'n prik!... Morgen ochtend vond ze,
als ze 'n beetje snuffelen wou, de wegge
gooide kruimels in de prullemand, en de
kleverigheid van 't stiekem afgeveegde mes,
aan 't theebladdoekje in 't buffet!... Dat
zoo'n mensch nou toch liever alleen en in
't geniep snoepte, dan 'n kleinigheid er van
mee te deelen
Met 'n inwendig dof oproerigheidje draalde
Mijntje naar de deur.
Buiten galmde nog rauw de hond.
't Felle geluid vulde de stille avondbuurt,
beketste de ruiten die dunne grens waren
tusschen straat-onguurte en
interieur-behagelijkheid.
Hè," zei mevrouw geprikkeld, wat ver
veelt die hond me"
Mijntje gaf geen dadelijke instemming,
bestaarde alleen de te groote goudbruine P.
in zijn al te klein bed van glinsterend wit
Engelsch aardewerk; maar er trilde bedwon
gen genoegelijkheid om haar zich
ontspannenden, vastgenepen mond.
Tjaa," zei ze toen, ik zei 't u wel
daar is niks niemendal aan te doen; dat
geeft 'n dooie in de buurt... enne... laat
me 'res zien, vandaag is 't Dinsdap... als
't niet gauw gebeurt, en 't lijk moet 'n Zondag
schijnen een barbaarsche regel, in strijd met
elk gevoel van natuurlijke rechtvaardigheid.
Het is vreemd dat wij dezen regel
nedergeiegd vinden in de praktijk van een
Engelsche rechtbank. Wij beroemen ons op de
liberaliteit van o»ze Engelsche procedure, en
beschouwen het als iets monsterachtigs om
iemand te veroordeelen zonder hem te
hooren, en toch accepteeren wij goedschiks een
onrechtvaardigen regel van dezen aard al
leen omdat die ongeveer 200 jaar geleden
zijn weg gevonden heeft in de praktijk van
onze ^rijzenhoven, en we zijn te indolent,
en misschien te vreesachtig om onze prak
tijk dusdanig te veranderen dat ze in har
monie komt met de meer vrijzinnige en
redelijke gevoelens van heden."
Na er aan te hebben herinnerd dat de
regel in de 17de eeuw niet bestond, vervolgt
de rechter: Indien het terecht is dat wij
er op aandringen dat iemand zich mag ver
dedigen voor een rechtbank waar de partijen
tot eenzelfde natie behooren, en men mag
aannemen dat het den rechter geheel on
verschillig is wie der partijen gelijk krijgt,
schijnt het mij tien maal zoo belangrijk dat
de vijandelijke partij gehoord wortle in een
prijzenhof wanneer de kroon verbeurdver
klaring van haar schip vraagt, en men'.moet
onderstellen, dat de sympathieën van den
rechter voor zijn eigen land zijn.
Indien er nu nieuwe en ingewikkelde
rechtsvragen ter sprake komen, van welken
rechter kan dan, indien hij alleen door den
advocaat van 'de kroon wordt voorgelicht,
verwacht worden dat hij ieder mogelijk
argument ontdekt dat zou kunnen worden
aangevoerd door den man voor wien een
ongunstig vonnis het verlies van zijn eigen
dom beteekent? Met de beste bedoelingen
van de wereld om een rechtvaardig vonnis
te vellen kan hij toch een belangrijk argu
ment overzien, en mocht hij dat inderdaad
doen, dan zou het ongelukkige slachtoffer
terecht reden hebben om onze praktijk als
oneerlijk te brandmerken."
De rechter spreekt zijn leedwezen uit dat
deze questie niet door de Haagsche confe
rentie is geregeld, en meent dat de meeste
afgevaardigden wel zeer verbaasd zouden
zijn geweest te hooren dat in een Britsch
prijzenhof de eigenaar van buitgemaakte
goederen niet het recht heeft zijn standpunt
tegenover dat aan de kroon te verdedigen
indien hij een vijandelijk onderdaan is. Be
halve in Engeland bestaat deze wantoestand
alleen nog in de Vereenigde Staten.
Ten slotte zegt het vonnis: The fact is
that the rule is a bad rule, much more to
be honoured in the breach than in the
observance, and if we must acknowledge
ourselves to be so far fettered by the dead
hand of outworn precedent as to recognise
its cpntinued existence, I am at any rate
determined to permit all such breaches of it
as my sense of equity and fair dealing
towards the enemy may demand "
Ik geloof dat deze overwegingen wel vol
doende aantooncn dat ook tijdens dezen
oorlog de Engelsche rechter in onpartijdig
heid zich zelf gelijk blijft.
Mr. K. JANSMA
P. Dupont
(BOYMANS MUSEUM) TE ROTTERDAM
Wat is Pieter Dupont?
De volledige kunstenaar temt zijn
daimonisch wezen, en schikt er de elementen van.
Hij verwerft zich vaardigheid om het over
vloeiende juist te schikken; hij schikt zijn
rijkdom. Hij is vol van kleur (dat is het
daimonische der schilderkunst) en hij maakt
zich triompheerende Lijnen en groote Ara
besten eigen om vorm te geven, statigheid
en weelde aan dat daimonische.
Tegenover den volledigen kunstenaar, die
vol-uit van nature Schepper is, staat het
karakter, dat niet bovenal een Schepper is
(een die ,'t Zelf drijft steeds zich zelven te
boetseeren), maar dat is wilskracht tot hand
vaardigheid.
Het karakter bezit bovenal vasthoudend
heid; het heeft veel minder de melodie in
het volbrachte. Het heeft geen eigenaardige
plaatsingen van kleur, noch lijnen die als
nieuwe nog niet bepeisde overpeinzingen
zijn, wellend van uit 's harten immer open
grond. Het heeft niet dat algemeene, waarop
we allen verrukkend-volledig zouden kunnen
leven.
De volledige kunstenaar schijnt den geest
te hanteeren. het karakter bovenal de stof.
De volledige kunstenaar is in zijn werk,
over blijven staan, dan hebben we binnen
zes weken weer 'n dooie... let u 'r es op
wat ik zeg."
Mevrouw Pluysgat hield zich groot, deed
lacherig uit de hoogte: Kom meid, wees
wijzer! Dat is allemaal toeval l"
Toeval ?" Mijntje kwam met 't wit steenen
Procrustusbed en de overwegend te groote
inhoud weer terug, bij de tafel staan.
Toeval ? Wil ik eens wat zeggen, mevrouw?
Voorteekens zijn zoo vast... zoo vast als
Haarlem ! Dat .zijn ze... En ik heb 't u nooit
willen vertellen om u niet naar te maken,
maar den dag dat meneer zoo slecht werd,
weet u nog wel toen u 't telegram kreeg
uit de ziekenverpleging ? Nou, dien dag, toen
had er zoo maar op klaarlichten dag een
uil over de weg geloopen! Ik zag 'm, en ik
werd er toch zoo naar van hé... Maar ik
zei d'r niets van tegen u en 's nachts
liep 't af och gunst ja....". Mijntje
zuchtte, en terwijl ze vol gedachten haar
vingers in en uit de oortjes van de
dekschaal boorde: Tjaa daar is zooveel
waar 'n mensch om zoo te zeggen met z'n
verstand niet bij kan...
Ik zal u eens wat vertellen, wat heel
secuur waar is. M'n nichie, u ken d'r wel,
ze is zooveel als derde meid bij mevrouw
van Ellickhoven, nou, die zat op 'n keer
thuis bij tante. Nou, tante was best in orde,
zoo gezond als 'n visch, en vroolijk als de
beste. Ze zaten dan gewoon bij mekaar,
zooals dat dan gaat, en praatten over allerlei,
gunst, niks bijzonders; en opeens springt
de kamerdeur open, met 'n vaart, net alsof
het allementig tochtte; en daar zagen ze
naast en in alle vastheid, vol van een even
stijgenden schemer (het dionusische). Het
karakter openbaart nooit iets vergetens, of
droomrig herinneren; het mist het latente
en het geeft geen gevoel van vrijheid; de
kunstenaar leidt tot zijn inzicht, dat wijd
en zonder einde lijkt...
Dupont is een karakter.
II
Bij deze algemeene karakteriseering uit
1910 heb ik, na deze tentoonstelling, niets
algemeens te voegen. Dupont staat mij nu
voor d'oogen als toen; als toen waardeer
ik hem nu. Op n eigenschap echter moet
wellicht in 't bizonder nog gewezen worden.
De diepte-werking is niet groot in hem. Deze
derde dimensie bewijst altijd een overvloed
in de ontroering, zij is de modelleerende in de
kunst. Zij doet diep schijnen wat diep is; zich
plooien en wenden, wat zich wendt en plooit.
Zij is de ideëele afmeting in het werk, en
zij komt het laatst en verdwijnt bij ver
zwakking (in het schilderij) het eerst. (In de
wandschildering is zij opgelost in de twee,
die ge van den eersten graad zoudt kunnen
noemen.) Deze derde afmeting is de dionu
sische tevens, omdat zij algemeen maakt.
Een ander iets lijkt mij nog te beantwoor
den. Dupont heeft zich met de macht van
zijn vasthoudendheid gekeerd naar de
burijn-gravure. Allerlei overwegingen brachten
hem daar-heen. Theoretische zijn tusschen
deze overwegingen zeker te vinden. Zijn
zucht tot werkmanschap wilde verband met
de andere kunsten. Hij vond het etsen te
speelsch, niet oprecht genoeg. Hij wou een
stijl. Maar, was de kracht tot veralgemee
ning, totsamenvatting, tot synthese, werklijk
zoo groot in hem, als sommigen dat
proclameeren?
Ik heb dit steeds betwist; hier opnieuw
ontken ik het. Hetkarakter kan nooit voldoende
den s t ij l geven omdat deze veralge
meend Leven is, en het karakter bezit
daarvoor aan Leven niet genoeg. Wil het dezen
dan toch laten zien, dan ontstaat verschra
ling van de ontroering, en deze is bij Dupont
te vinden. Vergelijk hem slechts daarvoor
met Dürer.
Dupont had integendeel dikwijls een
speelsche lijn, de natuurlijke tegenstandster van
de gestijlde. Hij is in en met deze lijn, na
tuurlijk. Ge gevoelt dat zij zijn wezen volgt.
Hierop wilde ik wijzen, zonder daarom in
het andere werk de kracht zijner taaiheid
te miskennen.
III
De tentoonstelling in 't Boymans Museum,
geeft gezichten uit Amsterdam, en dingen
van den arbeid uit Parijs. Speelsch, hoewel
lang, is zeker de lijn in het Damrak met
de bootjes; in het stadsgezicht uit 1906 met
de geestige figuurtjes is ze dat ook. In de
Ploegende ossen is de drift van den Arbeid
in de dieren, en de wilde zi/delingsche blik
is in hun oogen. De Ploeg uit 1907 is zwak;
Millet en Vincent, de dionusische, voelden
de aarde dieper onder haar oppervlak vol
leven. De liggende paarden uit 1907, en nog
eens deze, zijn van de ontroerendste voor
stellingen; de paarden op de markt hebben
een vertellend karakter dat Dupont's zwager
Vaarzon Morel er ook in zou kunnen zien.
Zoo is de koestal. Ik ken een teekening
van Morel zelfs, waarin het licht blanker
en ruimer tusschen de dieren staat. Nog is
ten slotte op n overeenkomst in de
twee genoemde schilders te duiden: beiden
is de kleur niet geschakeerd en rijkelijk
eigen. Dupont was niet dionusisch genoeg
voor rijkdom in de kleur, Morel evenmin.
Beide waren daarin schraal; en geen nood
zakelijk verband vindt ge hier bij Dupont
tusschen de kleur (uiterlijk aangebracht) en
het gevoel dat dreef.
PLASSCHAERT
W. Sluiter
SCHÜLLER DEN HAAG
Het werk van Sluiter is in dien zin modern,
dat het hard observeert; figuren geeft van
dezen dag, in een knokkelige lijn gebonden;
het is illustratief en het karikaturiseert. Het
spreekt, zoo ge den gemoedsaard van dit
werk na-gaat, vanzelf, dat het dit laatste
doet want het werk misl ten eenenmale
de innigheid, de teederheid, de verteedering
en het mist het omgekeerde daarvan: den
haat. Het werk van Sluiter heeft vlotheid,
maar waarom aarzelt het nooit in een
innerlijk begrijpen? Het getuigt van een
goed oog, dat scherpe scholing duidelijk
maakt maar de hersenen, waarop dit oog
functionneert, zijn dood-gewoon. In dit werk
moet ge zoeken naar de kleur, de
gemoedsvribratie met een tweede woord. Daardoor
kunt ge, een oogenblik er voor stilstaand,
gemakklijk weer heen-gaan: het doet niet
mee-beven, niet mee-leven; het doet alleen
een uiterlijk werkmanschap willig erkennen.
PLASSCHAERT
iiiiMiiiimiiiii iinmiiiiiiiiMMiiimiimMiniMimiiMiumMiMiiMiiiimiiM
allebei 't ganglampie uitwalmen, en in die
stikdonkerte hoorden ze toen ineens 'n gie
ren en loeien alsof 't allerverschrikkelijkst
stormde, en al de deuren tegen mekaar
openstonden En de lamp in de kamer
ging k uit, ja! Maar ze voelden niks
niemendal van wind, en 't duurde maar
heel effetjes; en toen ze wat bekomen waren
van den schrik, staken ze 't licht weer aan,
en gingen kijken, en alle deuren waren pot
dicht, en heel niet open geweest; en toen
tante er een van den grendel dee en naar
buiten keek, was 't best weer, zacht en
geen windje aan de lucht En wil ik u
nou nog wat zeggen, mevrouw?" Mijntje's
stem daalde tot een smeu-ig trage geheim
zinnigheid, twee dagen later kreeg tante
bericht, dat d'r zoon, die op zee is, bij 'n
storm over boord was geslagen, en dat
was juist en precies gebeurd op den tijd, dat
ze 'savonds dat rare gewaai hadden gehoord.
Ziet u, ze konden dat nagaan toen ze uit
voeriger bericht kregen."
In gedachte bleef Mijntje naar de thee
pot turen, zei toen nog eens, peinzend:
Och ja..."
Mevrouw Pluysgat huiverde, wreef haar
handen, keek om naar de gapende kiering
van de tusschendeuren aan de tuinkamer.
Hou die deur toch dicht, Mijntje," zei ze
wrevelig, al det warmte gaat er uit, ik stook
hier voor niemendal."
Mijntje trok haar vingers uit de ooren
van de dekschaal, ging gelaten de deuren
dicht aaneen schuiven.
't Is hier anders bar warm," en met 'n
gauwen spotachtigloerenden blik, gunst, dat
RUT
(In memoriam ds. Pont)
door J. W. SCHOTMAN
De zon rees in den morgen, glinstering
Van teere druppels hing de velden over,
Wijl de aard.' weer dampte 't vocht de
zonning in.
Stil lag het land, een gonzing zwevend was
Van bijen en in 't groen een ritseling.
En in de lucht de zoete geuring van
Sneeuwe appelbloesems en oranjes bloeiend.
Aan 't grijs-groen van een helling plekte
een wolk
Van blanke schapen. Tot een herdersfluit
Liet heldre klanken vallen in het dal;
Het vlug geglij der tonen hield een vreugd
Om den ochtend in zich als een blije groet.
Naomi keerde naar Bethlehem weer,
Gaande in den morgen door het vreemde land
Weer denkend hoe ze hier gekomen was:
De Recht'ren heerschten, duurte kwam in
Juda,
Elimélech trok met Naomi uit
En met hen Mahlon en Kiljon, hun zonen,
Naar 't land der Moabieten. En de man
Was daar gestorven, met haar beide kind'ren
Bleef toen Naomi. Tot die vrouwen namen:
Een lelie blank leek Ruth, aan Orpa was
't Rood der granaten, beide jong en schoon.
Naomi had haar vreugde in 't stil geluk
Van deze vier.
Tien jaren hadden zij
Gewoond in Moab, toen haar zonen stierven.
Nu werd luid in Naomi een verlangen,
Haar Juda weer te zien, haar Betlehem.
Zoo maakte zij zich met de vrouwen op,
Uitgaande van de plaats waar zij toen was,
En met haar gingen Ruth en Orpa mede.
Zoo schoon als nu had zij het vreemde land
Zelden gezien, en zooals wel de geur
Van kamperfoelie 't wezen zinken doet
In meren van gedachten, zoo deed al
Dit uchtend-mooi, die warmte en al de kleur
Haar peinzen keeren naar zoo menig jaar
Dat ze in de lente ging die velden door
Met Mahlon of met Kiljon, en haar lach
Echode aan gindschen bergwand, wijl ze wist
Haar diep geluk heel levend en heel dicht...
Weemoed wasin haar oogen, die weer gleden
Langs 't groen der hellingen, waar
wijn[gaardranken
Het zonlicht gretig vingen..., en ze lachte
Stil en heel droevig bij die herdersfluit.
Zoo bleef dit wel gelijk,... zij zelve niet:
Haar weelde week en ze overleefde 't al.
Dan wendde zij zich tot haar dochteren
Die naast haar gingen, kuste hen en zei:
Gaat van mij, keert naaruwe moedersweer!
Zoo doe de Heer barmhartigheid aan u
Gelijk gij deedt aan mij en mijne dooden;
Keert naar u w woning, waar ge elk met uw man
Eens hebt geleefd, keert weer en vindt
[er rust!"
De beide vrouwen weenden en zij zeiden:
Wij willen met u naar uw volk gaan,
[moeder!"
Toen zweeg Naomi, in haar oogen gleed
Een glans van tranen...
en zij gingen voort.
Nu was de dag een feilen brand gelijk:
Hoog stond de starre zon, en onbewogen
Bleef 't overstoven groen, geen palmboom gaf
Zijn schaduwkoeling en met eiken tred
Stoof 't stof in wolken op, vergrijzend kleur
Tot grauwe tint en in hun droge keel
Brandend als vuur. Ze waren mat en moe,
Hun voeten wond van 't immer ruwer pad,
En 't land lag leeg, wijl Juda was nog ver.
Toen zei Naomi: keert dan beiden weer!
Weet wel, ik ben te oud dan dat ik nog
In 't land van Juda huwen zou, al gaf
De Heer mij zonen dezen nacht, zoudt ge
Dan kunnen wachten tot zij mannen waren?
Neen! keert naar Moab, waar ge huwen kunt;
Wel bitter is het mij om uwentwil
Want over mij des Heeren hand ging uit."
De vrouwen schreiden als Naomi zweeg.
Toen kuste Orpa haar... en keerde weer.
Maar Ruth sioeg bei haar armen om de vrouw
Die leed om Kiljon en zijn moeder was.
En toen Naomi fluisterde: Blijf niet
Maar ga met Orpa!" hief ze 't blonde hoofd:
Dwing mij niet dat ik u verlaten zou,
Want waar gij heengaat; wil ik ook heengaan,
En waar gij blijft, daar blijf ik ook, uw volk
Zal mijn volk zijn en uw God is mijn God!
Waar gij sterft, sterf ook ik en wordt mijn graf,
De dood alleen scheidt u van mij, mijn
Moeder l"
Naomi streelde 't blanke hoofd, dat
schreiend
Zich aan haar boezem borg en kuste 't zacht.
Zoo was het dat zij met elkander gingen
En Ruth Naomi volgde in Betlehem.
daar geen last van heb... anders bent u
heelemaal niet kouwelik..."
Wie zegt dan, dat ik 't koud heb?" zei
mevrouw vinnig, ik wil alleen die deur
dicht hebben, hè!"
Mijntje's ironische blik dook listig weg
onder de neergeslagen oogleden, en onder
danig zei ze: Mevrouw heeft gelijk... als
ik hier zoo'n heelen avond in m'n eentje
moest zitten ... nou hoor... dan zou ik 't
k eng vinden met die deuren open! hüu,
zoo'n donker gat!... 't is toch ook altijd
akelig... afijn ... laten we nou maar niet
nog meer griezelighedens ophalen!
Dusse" met 'n verruimde stem, en 'n
knik naar de P.... hij moet in de
soepterrien ... zal ik eerst nog eens opschenken?
Gunst, u hebt nog heelemaal geen thee ge
dronken !"
Nee... ik had nog geen trek," zei
mevrouw effen.
Mijntje nam de dekschaal op, ging er mee
de kamer uit. Mevrouw luisterde naar haar
wegsloffend gaan, eerst zacht, onhoorbaar
haast over den looper, dan, tik, tik, tik van
'n spijker in d'r toffels, over 't marmer van
't kleine zijgangetje waar geen looper lag....
Ze zette 'm zeker in de servies-kast... dat
was best. .?. daar stond-ie goed ... enne ...
makkelijk te krijgen als ze er van avond
nog 'n stuk van hebben wou, als Mijn naar
bed was... ze gaf niets weg van die ene
letter, geen ofal!...
Vastberaden rechtte ze zich op haar stoel,
deed een greep naar den theepot, maar kwam
niet tot inschenken ; met ronde oogen, strak
van schuwheid, keek ze naar de gesloten