De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 21 maart pagina 2

21 maart 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Maart '15. No. 1969 beduiden, dat een! plebisciet over het al of niet waarnemen van een gunstige gelegen heid geen drie maanden uitstel duldt.. Intusschen moeten de Engelschen en Franschen het in de Dardanellen voorloopig zonder hulp van Grieksche troepen stellen. Een Fransch landingsleger onder generaal d'Amade heet te worden uitgerust zeker niet te vroeg, nu reeds vier weken geleden de aanval op de Dardanellen begonnen en deskundigen van den aanvang af hebben voorspeld, dat de vloot alleen zich geen doortocht zou kunnen banen. Die voorspel ling is juist gebleken; tot .dusverre zijn al leen de forten en batterijen aan den ingang der zeeëngte vernield; de beschieting van de sterke forten aan het nauwste gedeelte van de doorgang bleef nog zonder uitwer king; ook het ruimen van de mijnen in het vaarwater maakt weinig voortgang. Zoo zal de beraamde aanval op Constantinopel van de geallieerden grooter krachts inspanning eisenen, dan waarmede tot nu toe werd volstaan. Vermoedelijk hebben zij gehoopt, dat het aanvangen van de onder neming Griekenland terstond uit zijne poli tiek van onzijdigheid zou lokken. Nu die hoop bedrogen uitkwam, zullen zij het met eigen krachten moeten klaar spelen. Het is de vraag, of de toestanden op het westelijk en oostelijk oorlogsterrein het mogelijk maken, de onderneming tegen Constantinopel met volie kracht door te zetten. De militaire medewerker van The Times laat twijfel daaraan doorschemeren. Wij moeten aannemen" zoo schrijft hij dat de regeeringen der geallieerden er zeker van zijn, dat de toestand op het voornaamste oorlogsterrein gedoogt, zooveel strijdmachten af te zonderen voor een krijgsverrichting van secundair belang, en dat onze militaire autoriteiten, niet alleen in Engeland maar ook in Frankrijk, hunne toestemming hebben gegeven tot een onderneming, die niet alleen een nieuwe oorlog beteekent, maar tevens een nieuwe communicatielijn, die moet worden onderhouden, en een nieuwe aan val op onzen voorraad oorlogsmateriaal." Zeker, wij moeten dit aannemen"; anders gezegd: wij hebben er geen zwaar hoofd in; wij achten het een misslag in dit stadium van den oorlog niet alle beschikbare troepen te gebruiken in Frankrijk en Vlaanderen; wij gelooyen niet, dat Joffre, French en Kitchener uit vrijen wil hunne toestemming hebben gegeven tot de expeditie tegen Constantinopel; wij houden die expeditie voor een werk, dat de diplomaten hebben door gezet, niet de militairen; wij zijn van mee ning, dat het onderhouden van de verbinding met de zee- en landmacht aan de Dardanellen beslag zal leggen op menschen en materiaal, die beter elders konden worden gebruikf, en dat onze voorraad van oorlogstuig niet groot genoeg is om ons de weelde te ver oorloven van een onderneming te beginnen van secundair belang. Desniettemin nu de zaak er eenmaal toe ligt, moeten wij den moed er in houden. Alsof hij dan ook in den door ons aangehaalden zin, waarin een centenaarslast van bezwaren wordt opge stapeld, slechts een strootje had aangeduid, waarover de onderneming zou kunnen strui kelen, gaat de militaire medewerker van The Times met een effen gezicht voortj: met dit voorbehoud lijdt het geen twijfel, of de expeditie moet worden goedgekeurd en zal in hare gevolgen buitengemeen belangrijk zijn." Aan de belangrijkheid van die gevolgen zal niemand twijfelen, verondersteld dat de opzet: het forceeren van de Dardenellen, gelukt. Wij zullen hebben af te wachten, of de landingstroepen onder generaal d'Amade de Turksche tegenweer aan beide zijden der zeeëngte kunnen overwinnen. Tot de vele andere dingen, die wij moeten afwachten, behoort ook de houding van Italië. Al maanden lang duurt nu de wed ijver van Tweebond en Driebond om de gunst van deze schoone. Kon zij de inspraak van haar hart volgen, dan zou zij geen oogenblik aarzelen; maar haar voogden gebieden haar een manage de raison te sluiten met wie het rijkste huwelijksgeschenkkan aanbrengen. Italië's houding is wel het beste voorbeeld, dat idealisme en politiek niet in n adem mogen worden genoemd. Het ziet zich door den oorlog in een positie gebracht, dat het den doorslag kan geven in een beslissing voor de wereldhistorie; het vraagt niet: naar welke zijde trekt mijne sympathie mij ? nog minder: door de overwinning van welke partij Wordt de vooruitgang der menschheid be vorderd? het vraagt alleen en geen enkele regeering zou in gelijke omstandigheid an ders handelen : hoe dien ik het best mijn ejgen belang? Reeds geruimen tijd heeft Duitschland aan Oostenrijk te verstaan gegeven, dat het zich het offer moet getroosten om aan Italië eenige lang begeerde landstreken af te staan. In Duitsche couranten is zelfs reeds eenig ongeduld getoond, dat Oostenrijk de nood zakelijkheid van dat offer niet al lang heeft 1HHIIIIMIIIIHHMI IIIIHMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIN ONGUUR AVONDJE DOOR M1NCA VERSTER-BOSCH RE1TZ II Beide- keken ze zwijgend naar de schaal en haar inhoud. Als ik er nu 'n stuk van ga opeten, moet ik met goed fatsoen haar ook 'n stukje geven," peinsde Johanna Pluysgat, die gulzig en zuinig was; haar pogen meetten den letterpoot, die zou er zeker aan op gaan, en wat had je dan heelemaal over .... In gedachte wreef ze haar wijsvingerknokkels langs haar neus al maar heen en weer. Mijntje kende dat manuaal en loerde er. met verbeten spot naar; als mevrouw zódee, dan had me vrouw ze achter de mouw ---Leg 'm maar in de soep-terrien, ik weet nog niet of ik er van avond wel trek in heb". ... Nog even weifelde Mijntje; ze wist?effectief zeker dat mevrouw wél trek zou hebben, er van avond niet af zou kunnen blijven, maar zich nou groot hield om dat brokje aan haar uit te sparen! Tjasses, tjasses, dat iemand van zpo'n stand nou toch zoo inhalig kon zijn !". . . ingezien. Italië's onzijdigheid kan worden gekocht zoo hoopt men door het een stuk van Tirol te- bieden en een grensverbefering" aan de Isonzo. Is het bod te laag, dat Oostenrijk het dan verhooge, door er Triest, desnoods ook Istrië aan toe te voegen. Maar de koop dient gesloten, hoe dan ook, want een oorlogsverklaring van Italië aan Oostenrijk beteekent een nederlaag van Duitschland en Oostenrijk in dezen oorlog. En is het niet de plicht van Oostenrijk, dat door zijn twist met Servië de vonk in het kruit wierp, om zich offers te getroosten ook ter wille van den bondgenoot, die het ter stond met zijn volle macht is bijgesprongen ? Maar het is zeer de vraag, of Italië zich thans, in dit stadium van den oorlog, nog tevreden zal stellen met wat Oostenrijk kan bieden. Zeker na 1870 gingen de wenschen van vele Italianen uit naar Italia irredenta", naar de aangrenzende landschappen van Oostenrijk, ook naar het Zwitsersche Tessino, waar een Italiaansch sprekende bevolking woonde. Maarv.de vervulling van die wen schen zou alleen het ideaal der Italiaansche eenheid hebben verwezenlijkt, zonder een noemenswaarde vermeerdering van macht of gebied te brengen. Alleen Triest en Istrië zouden een aanwinst van groote beteekenis zijn; maar de afstand daarvan zou voor Oostenrijk een onherstelbaar verlies brengen ; het is bijna niet aan te nemen, dat het zonder dwang daartoe zou overgaan. Bovendien sinds het begin dezer eeuw heeft Italië's staatkunde een ander en grootscher doel in het oog gevat dan de hereeniging met het moederland van de in Oostenrijk en Zwitserland wonende Italianen. Dit doel is de uitbreiding zijner macht in het oostelijk bekken der Middellandsche zee. Voor de Romeinen was die zee eenmaal: mare nostrum, onze zee; over al hare kusten heeft de Romeinsche heerschappij zich uit gestrekt. Italië kan die tijden niet meer terugvoeren; Frankrijk heeft een groot ge deelte van Afrika's noordkust onder zijne macht; Gibraltar, Malta, Cyprus en Egypte behooren aan Engeland. Maar in Tripolis heeft Italië zijne vlag geplant; toen de af braak van het Turksche rijk in Europa begon, heeft het, met Oostenrijk samen, de Serviërs en de Grieken buiten Albanië ge houden, in de hoop dat het zelf eenmaal die kuststreek van de Adriatische zee bij zijn gebied zou kunnen voegen; tijdens dezen oorlog heeft het reeds van de gele genheid gebruik gemaakt om Wallona te bezetten. Maar ook in de Levant heeft Italië groote belangen: zijn handel op de Turksche lan den is sinds het begin dezer eeuw ontzag lijk toegenomen; tijdens den oorlog om Tri polis heeft het Rhodus en de naburige eilanden reeds bezet; het zou ze gaarne voor altijd bezitten. Nu de aanval op de Dardanellen demo gelijkheid heeft geopend, dat ook de kusten van Klein-Azië tot den oorlogsbuit zullen behooren, is de verleiding voor Italië ster ker geworden om zich bij Frankrijk en En geland aan te sluiten, vooral nu Grieken land, zijn groote mededinger in den handel op de kusten van Turkije, h«t oogenblik heeft verzuimd. Wat kan de Triple-Entente aan Italië bie den, in Albanië, in Klein-Azië? Misschien is het antwoord op die vraag van het meeste belang voor de beslissing, die het staat te nemen. Tenzij het de voorkeur schenkt aan den vogel, dien Oostenrijk misschien het in de hand wil geven: Tirol ten Z. van de taalgrens en de grensverbetering". aan de Isonzo. 17 Maart '15. G. W. KERNRAMP Engelsche Prize Court-Jurisdictie Als een merkwaardig voorbeeld van de wijze waarop de Engelsche prijsrechters hun taak opvatten zou ik de aandacht willen vestigen op het vonnis door den Egyptischen rechter Cator op 6 Januari j.l. gewezen in de zaak van het Duitsche stoomschip Gutenfels". Het betrof hier de vraag of een vijandelijk onderdaan het recht had om in een Engelsen prijzenhof zijn belangen te komen verdedigen. De Londensche prijsrechter, Sir Samuel Evans, had reeds uitgemaakt (in de zaak van de Möwe") dat volgens oude precedenten dit recht niet bestond, maar dat het prijzenhof de bevoegdheid had dezen regel te wijzigen, en krachtens deze bevoegdheid had Sir Samuel Evans beslist, dat hij iederen vijandelijken onderdaan, die meende een beroep te kunnen doen op een der Haagsche con venties van 1907 in zijn hof zou toelaten. Dit beteekende dus een belangrijke concessie aan den vijand. Rechter Cator sluit zich aan bij de opvat ting van den Londenschen rechter, en moti veert zijn beslissing als volgt: Naar mijn opinie .is de regel die een vijandelijk onderdaan verbiedt tot verdediging van zijn schip of lading in rechten te verZal ik 'm dan om tien uur, met 't souper op tafel zetten?" Och nee... laat maar... als ik 'm hebben wil kan ik altijd nog zien." Mijntje s lippen persten samen ; haar kalm glad gezicht van oude gedienstige rekte vinnig op de korte hals, uit de knus naar voren gebogen schouders, tjasses, tjasses wat 'n strekerig mensch toch!... ze kende dat op 'n prik!... Morgen ochtend vond ze, als ze 'n beetje snuffelen wou, de wegge gooide kruimels in de prullemand, en de kleverigheid van 't stiekem afgeveegde mes, aan 't theebladdoekje in 't buffet!... Dat zoo'n mensch nou toch liever alleen en in 't geniep snoepte, dan 'n kleinigheid er van mee te deelen Met 'n inwendig dof oproerigheidje draalde Mijntje naar de deur. Buiten galmde nog rauw de hond. 't Felle geluid vulde de stille avondbuurt, beketste de ruiten die dunne grens waren tusschen straat-onguurte en interieur-behagelijkheid. Hè," zei mevrouw geprikkeld, wat ver veelt die hond me" Mijntje gaf geen dadelijke instemming, bestaarde alleen de te groote goudbruine P. in zijn al te klein bed van glinsterend wit Engelsch aardewerk; maar er trilde bedwon gen genoegelijkheid om haar zich ontspannenden, vastgenepen mond. Tjaa," zei ze toen, ik zei 't u wel daar is niks niemendal aan te doen; dat geeft 'n dooie in de buurt... enne... laat me 'res zien, vandaag is 't Dinsdap... als 't niet gauw gebeurt, en 't lijk moet 'n Zondag schijnen een barbaarsche regel, in strijd met elk gevoel van natuurlijke rechtvaardigheid. Het is vreemd dat wij dezen regel nedergeiegd vinden in de praktijk van een Engelsche rechtbank. Wij beroemen ons op de liberaliteit van o»ze Engelsche procedure, en beschouwen het als iets monsterachtigs om iemand te veroordeelen zonder hem te hooren, en toch accepteeren wij goedschiks een onrechtvaardigen regel van dezen aard al leen omdat die ongeveer 200 jaar geleden zijn weg gevonden heeft in de praktijk van onze ^rijzenhoven, en we zijn te indolent, en misschien te vreesachtig om onze prak tijk dusdanig te veranderen dat ze in har monie komt met de meer vrijzinnige en redelijke gevoelens van heden." Na er aan te hebben herinnerd dat de regel in de 17de eeuw niet bestond, vervolgt de rechter: Indien het terecht is dat wij er op aandringen dat iemand zich mag ver dedigen voor een rechtbank waar de partijen tot eenzelfde natie behooren, en men mag aannemen dat het den rechter geheel on verschillig is wie der partijen gelijk krijgt, schijnt het mij tien maal zoo belangrijk dat de vijandelijke partij gehoord wortle in een prijzenhof wanneer de kroon verbeurdver klaring van haar schip vraagt, en men'.moet onderstellen, dat de sympathieën van den rechter voor zijn eigen land zijn. Indien er nu nieuwe en ingewikkelde rechtsvragen ter sprake komen, van welken rechter kan dan, indien hij alleen door den advocaat van 'de kroon wordt voorgelicht, verwacht worden dat hij ieder mogelijk argument ontdekt dat zou kunnen worden aangevoerd door den man voor wien een ongunstig vonnis het verlies van zijn eigen dom beteekent? Met de beste bedoelingen van de wereld om een rechtvaardig vonnis te vellen kan hij toch een belangrijk argu ment overzien, en mocht hij dat inderdaad doen, dan zou het ongelukkige slachtoffer terecht reden hebben om onze praktijk als oneerlijk te brandmerken." De rechter spreekt zijn leedwezen uit dat deze questie niet door de Haagsche confe rentie is geregeld, en meent dat de meeste afgevaardigden wel zeer verbaasd zouden zijn geweest te hooren dat in een Britsch prijzenhof de eigenaar van buitgemaakte goederen niet het recht heeft zijn standpunt tegenover dat aan de kroon te verdedigen indien hij een vijandelijk onderdaan is. Be halve in Engeland bestaat deze wantoestand alleen nog in de Vereenigde Staten. Ten slotte zegt het vonnis: The fact is that the rule is a bad rule, much more to be honoured in the breach than in the observance, and if we must acknowledge ourselves to be so far fettered by the dead hand of outworn precedent as to recognise its cpntinued existence, I am at any rate determined to permit all such breaches of it as my sense of equity and fair dealing towards the enemy may demand " Ik geloof dat deze overwegingen wel vol doende aantooncn dat ook tijdens dezen oorlog de Engelsche rechter in onpartijdig heid zich zelf gelijk blijft. Mr. K. JANSMA P. Dupont (BOYMANS MUSEUM) TE ROTTERDAM Wat is Pieter Dupont? De volledige kunstenaar temt zijn daimonisch wezen, en schikt er de elementen van. Hij verwerft zich vaardigheid om het over vloeiende juist te schikken; hij schikt zijn rijkdom. Hij is vol van kleur (dat is het daimonische der schilderkunst) en hij maakt zich triompheerende Lijnen en groote Ara besten eigen om vorm te geven, statigheid en weelde aan dat daimonische. Tegenover den volledigen kunstenaar, die vol-uit van nature Schepper is, staat het karakter, dat niet bovenal een Schepper is (een die ,'t Zelf drijft steeds zich zelven te boetseeren), maar dat is wilskracht tot hand vaardigheid. Het karakter bezit bovenal vasthoudend heid; het heeft veel minder de melodie in het volbrachte. Het heeft geen eigenaardige plaatsingen van kleur, noch lijnen die als nieuwe nog niet bepeisde overpeinzingen zijn, wellend van uit 's harten immer open grond. Het heeft niet dat algemeene, waarop we allen verrukkend-volledig zouden kunnen leven. De volledige kunstenaar schijnt den geest te hanteeren. het karakter bovenal de stof. De volledige kunstenaar is in zijn werk, over blijven staan, dan hebben we binnen zes weken weer 'n dooie... let u 'r es op wat ik zeg." Mevrouw Pluysgat hield zich groot, deed lacherig uit de hoogte: Kom meid, wees wijzer! Dat is allemaal toeval l" Toeval ?" Mijntje kwam met 't wit steenen Procrustusbed en de overwegend te groote inhoud weer terug, bij de tafel staan. Toeval ? Wil ik eens wat zeggen, mevrouw? Voorteekens zijn zoo vast... zoo vast als Haarlem ! Dat .zijn ze... En ik heb 't u nooit willen vertellen om u niet naar te maken, maar den dag dat meneer zoo slecht werd, weet u nog wel toen u 't telegram kreeg uit de ziekenverpleging ? Nou, dien dag, toen had er zoo maar op klaarlichten dag een uil over de weg geloopen! Ik zag 'm, en ik werd er toch zoo naar van hé... Maar ik zei d'r niets van tegen u en 's nachts liep 't af och gunst ja....". Mijntje zuchtte, en terwijl ze vol gedachten haar vingers in en uit de oortjes van de dekschaal boorde: Tjaa daar is zooveel waar 'n mensch om zoo te zeggen met z'n verstand niet bij kan... Ik zal u eens wat vertellen, wat heel secuur waar is. M'n nichie, u ken d'r wel, ze is zooveel als derde meid bij mevrouw van Ellickhoven, nou, die zat op 'n keer thuis bij tante. Nou, tante was best in orde, zoo gezond als 'n visch, en vroolijk als de beste. Ze zaten dan gewoon bij mekaar, zooals dat dan gaat, en praatten over allerlei, gunst, niks bijzonders; en opeens springt de kamerdeur open, met 'n vaart, net alsof het allementig tochtte; en daar zagen ze naast en in alle vastheid, vol van een even stijgenden schemer (het dionusische). Het karakter openbaart nooit iets vergetens, of droomrig herinneren; het mist het latente en het geeft geen gevoel van vrijheid; de kunstenaar leidt tot zijn inzicht, dat wijd en zonder einde lijkt... Dupont is een karakter. II Bij deze algemeene karakteriseering uit 1910 heb ik, na deze tentoonstelling, niets algemeens te voegen. Dupont staat mij nu voor d'oogen als toen; als toen waardeer ik hem nu. Op n eigenschap echter moet wellicht in 't bizonder nog gewezen worden. De diepte-werking is niet groot in hem. Deze derde dimensie bewijst altijd een overvloed in de ontroering, zij is de modelleerende in de kunst. Zij doet diep schijnen wat diep is; zich plooien en wenden, wat zich wendt en plooit. Zij is de ideëele afmeting in het werk, en zij komt het laatst en verdwijnt bij ver zwakking (in het schilderij) het eerst. (In de wandschildering is zij opgelost in de twee, die ge van den eersten graad zoudt kunnen noemen.) Deze derde afmeting is de dionu sische tevens, omdat zij algemeen maakt. Een ander iets lijkt mij nog te beantwoor den. Dupont heeft zich met de macht van zijn vasthoudendheid gekeerd naar de burijn-gravure. Allerlei overwegingen brachten hem daar-heen. Theoretische zijn tusschen deze overwegingen zeker te vinden. Zijn zucht tot werkmanschap wilde verband met de andere kunsten. Hij vond het etsen te speelsch, niet oprecht genoeg. Hij wou een stijl. Maar, was de kracht tot veralgemee ning, totsamenvatting, tot synthese, werklijk zoo groot in hem, als sommigen dat proclameeren? Ik heb dit steeds betwist; hier opnieuw ontken ik het. Hetkarakter kan nooit voldoende den s t ij l geven omdat deze veralge meend Leven is, en het karakter bezit daarvoor aan Leven niet genoeg. Wil het dezen dan toch laten zien, dan ontstaat verschra ling van de ontroering, en deze is bij Dupont te vinden. Vergelijk hem slechts daarvoor met Dürer. Dupont had integendeel dikwijls een speelsche lijn, de natuurlijke tegenstandster van de gestijlde. Hij is in en met deze lijn, na tuurlijk. Ge gevoelt dat zij zijn wezen volgt. Hierop wilde ik wijzen, zonder daarom in het andere werk de kracht zijner taaiheid te miskennen. III De tentoonstelling in 't Boymans Museum, geeft gezichten uit Amsterdam, en dingen van den arbeid uit Parijs. Speelsch, hoewel lang, is zeker de lijn in het Damrak met de bootjes; in het stadsgezicht uit 1906 met de geestige figuurtjes is ze dat ook. In de Ploegende ossen is de drift van den Arbeid in de dieren, en de wilde zi/delingsche blik is in hun oogen. De Ploeg uit 1907 is zwak; Millet en Vincent, de dionusische, voelden de aarde dieper onder haar oppervlak vol leven. De liggende paarden uit 1907, en nog eens deze, zijn van de ontroerendste voor stellingen; de paarden op de markt hebben een vertellend karakter dat Dupont's zwager Vaarzon Morel er ook in zou kunnen zien. Zoo is de koestal. Ik ken een teekening van Morel zelfs, waarin het licht blanker en ruimer tusschen de dieren staat. Nog is ten slotte op n overeenkomst in de twee genoemde schilders te duiden: beiden is de kleur niet geschakeerd en rijkelijk eigen. Dupont was niet dionusisch genoeg voor rijkdom in de kleur, Morel evenmin. Beide waren daarin schraal; en geen nood zakelijk verband vindt ge hier bij Dupont tusschen de kleur (uiterlijk aangebracht) en het gevoel dat dreef. PLASSCHAERT W. Sluiter SCHÜLLER DEN HAAG Het werk van Sluiter is in dien zin modern, dat het hard observeert; figuren geeft van dezen dag, in een knokkelige lijn gebonden; het is illustratief en het karikaturiseert. Het spreekt, zoo ge den gemoedsaard van dit werk na-gaat, vanzelf, dat het dit laatste doet want het werk misl ten eenenmale de innigheid, de teederheid, de verteedering en het mist het omgekeerde daarvan: den haat. Het werk van Sluiter heeft vlotheid, maar waarom aarzelt het nooit in een innerlijk begrijpen? Het getuigt van een goed oog, dat scherpe scholing duidelijk maakt maar de hersenen, waarop dit oog functionneert, zijn dood-gewoon. In dit werk moet ge zoeken naar de kleur, de gemoedsvribratie met een tweede woord. Daardoor kunt ge, een oogenblik er voor stilstaand, gemakklijk weer heen-gaan: het doet niet mee-beven, niet mee-leven; het doet alleen een uiterlijk werkmanschap willig erkennen. PLASSCHAERT iiiiMiiiimiiiii iinmiiiiiiiiMMiiimiimMiniMimiiMiumMiMiiMiiiimiiM allebei 't ganglampie uitwalmen, en in die stikdonkerte hoorden ze toen ineens 'n gie ren en loeien alsof 't allerverschrikkelijkst stormde, en al de deuren tegen mekaar openstonden En de lamp in de kamer ging k uit, ja! Maar ze voelden niks niemendal van wind, en 't duurde maar heel effetjes; en toen ze wat bekomen waren van den schrik, staken ze 't licht weer aan, en gingen kijken, en alle deuren waren pot dicht, en heel niet open geweest; en toen tante er een van den grendel dee en naar buiten keek, was 't best weer, zacht en geen windje aan de lucht En wil ik u nou nog wat zeggen, mevrouw?" Mijntje's stem daalde tot een smeu-ig trage geheim zinnigheid, twee dagen later kreeg tante bericht, dat d'r zoon, die op zee is, bij 'n storm over boord was geslagen, en dat was juist en precies gebeurd op den tijd, dat ze 'savonds dat rare gewaai hadden gehoord. Ziet u, ze konden dat nagaan toen ze uit voeriger bericht kregen." In gedachte bleef Mijntje naar de thee pot turen, zei toen nog eens, peinzend: Och ja..." Mevrouw Pluysgat huiverde, wreef haar handen, keek om naar de gapende kiering van de tusschendeuren aan de tuinkamer. Hou die deur toch dicht, Mijntje," zei ze wrevelig, al det warmte gaat er uit, ik stook hier voor niemendal." Mijntje trok haar vingers uit de ooren van de dekschaal, ging gelaten de deuren dicht aaneen schuiven. 't Is hier anders bar warm," en met 'n gauwen spotachtigloerenden blik, gunst, dat RUT (In memoriam ds. Pont) door J. W. SCHOTMAN De zon rees in den morgen, glinstering Van teere druppels hing de velden over, Wijl de aard.' weer dampte 't vocht de zonning in. Stil lag het land, een gonzing zwevend was Van bijen en in 't groen een ritseling. En in de lucht de zoete geuring van Sneeuwe appelbloesems en oranjes bloeiend. Aan 't grijs-groen van een helling plekte een wolk Van blanke schapen. Tot een herdersfluit Liet heldre klanken vallen in het dal; Het vlug geglij der tonen hield een vreugd Om den ochtend in zich als een blije groet. Naomi keerde naar Bethlehem weer, Gaande in den morgen door het vreemde land Weer denkend hoe ze hier gekomen was: De Recht'ren heerschten, duurte kwam in Juda, Elimélech trok met Naomi uit En met hen Mahlon en Kiljon, hun zonen, Naar 't land der Moabieten. En de man Was daar gestorven, met haar beide kind'ren Bleef toen Naomi. Tot die vrouwen namen: Een lelie blank leek Ruth, aan Orpa was 't Rood der granaten, beide jong en schoon. Naomi had haar vreugde in 't stil geluk Van deze vier. Tien jaren hadden zij Gewoond in Moab, toen haar zonen stierven. Nu werd luid in Naomi een verlangen, Haar Juda weer te zien, haar Betlehem. Zoo maakte zij zich met de vrouwen op, Uitgaande van de plaats waar zij toen was, En met haar gingen Ruth en Orpa mede. Zoo schoon als nu had zij het vreemde land Zelden gezien, en zooals wel de geur Van kamperfoelie 't wezen zinken doet In meren van gedachten, zoo deed al Dit uchtend-mooi, die warmte en al de kleur Haar peinzen keeren naar zoo menig jaar Dat ze in de lente ging die velden door Met Mahlon of met Kiljon, en haar lach Echode aan gindschen bergwand, wijl ze wist Haar diep geluk heel levend en heel dicht... Weemoed wasin haar oogen, die weer gleden Langs 't groen der hellingen, waar wijn[gaardranken Het zonlicht gretig vingen..., en ze lachte Stil en heel droevig bij die herdersfluit. Zoo bleef dit wel gelijk,... zij zelve niet: Haar weelde week en ze overleefde 't al. Dan wendde zij zich tot haar dochteren Die naast haar gingen, kuste hen en zei: Gaat van mij, keert naaruwe moedersweer! Zoo doe de Heer barmhartigheid aan u Gelijk gij deedt aan mij en mijne dooden; Keert naar u w woning, waar ge elk met uw man Eens hebt geleefd, keert weer en vindt [er rust!" De beide vrouwen weenden en zij zeiden: Wij willen met u naar uw volk gaan, [moeder!" Toen zweeg Naomi, in haar oogen gleed Een glans van tranen... en zij gingen voort. Nu was de dag een feilen brand gelijk: Hoog stond de starre zon, en onbewogen Bleef 't overstoven groen, geen palmboom gaf Zijn schaduwkoeling en met eiken tred Stoof 't stof in wolken op, vergrijzend kleur Tot grauwe tint en in hun droge keel Brandend als vuur. Ze waren mat en moe, Hun voeten wond van 't immer ruwer pad, En 't land lag leeg, wijl Juda was nog ver. Toen zei Naomi: keert dan beiden weer! Weet wel, ik ben te oud dan dat ik nog In 't land van Juda huwen zou, al gaf De Heer mij zonen dezen nacht, zoudt ge Dan kunnen wachten tot zij mannen waren? Neen! keert naar Moab, waar ge huwen kunt; Wel bitter is het mij om uwentwil Want over mij des Heeren hand ging uit." De vrouwen schreiden als Naomi zweeg. Toen kuste Orpa haar... en keerde weer. Maar Ruth sioeg bei haar armen om de vrouw Die leed om Kiljon en zijn moeder was. En toen Naomi fluisterde: Blijf niet Maar ga met Orpa!" hief ze 't blonde hoofd: Dwing mij niet dat ik u verlaten zou, Want waar gij heengaat; wil ik ook heengaan, En waar gij blijft, daar blijf ik ook, uw volk Zal mijn volk zijn en uw God is mijn God! Waar gij sterft, sterf ook ik en wordt mijn graf, De dood alleen scheidt u van mij, mijn Moeder l" Naomi streelde 't blanke hoofd, dat schreiend Zich aan haar boezem borg en kuste 't zacht. Zoo was het dat zij met elkander gingen En Ruth Naomi volgde in Betlehem. daar geen last van heb... anders bent u heelemaal niet kouwelik..." Wie zegt dan, dat ik 't koud heb?" zei mevrouw vinnig, ik wil alleen die deur dicht hebben, hè!" Mijntje's ironische blik dook listig weg onder de neergeslagen oogleden, en onder danig zei ze: Mevrouw heeft gelijk... als ik hier zoo'n heelen avond in m'n eentje moest zitten ... nou hoor... dan zou ik 't k eng vinden met die deuren open! hüu, zoo'n donker gat!... 't is toch ook altijd akelig... afijn ... laten we nou maar niet nog meer griezelighedens ophalen! Dusse" met 'n verruimde stem, en 'n knik naar de P.... hij moet in de soepterrien ... zal ik eerst nog eens opschenken? Gunst, u hebt nog heelemaal geen thee ge dronken !" Nee... ik had nog geen trek," zei mevrouw effen. Mijntje nam de dekschaal op, ging er mee de kamer uit. Mevrouw luisterde naar haar wegsloffend gaan, eerst zacht, onhoorbaar haast over den looper, dan, tik, tik, tik van 'n spijker in d'r toffels, over 't marmer van 't kleine zijgangetje waar geen looper lag.... Ze zette 'm zeker in de servies-kast... dat was best. .?. daar stond-ie goed ... enne ... makkelijk te krijgen als ze er van avond nog 'n stuk van hebben wou, als Mijn naar bed was... ze gaf niets weg van die ene letter, geen ofal!... Vastberaden rechtte ze zich op haar stoel, deed een greep naar den theepot, maar kwam niet tot inschenken ; met ronde oogen, strak van schuwheid, keek ze naar de gesloten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl