Historisch Archief 1877-1940
?21: Maart '15. No. 1969
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Graaf Witte, f
Met den dood van graaf Witte heeft Rus
land' een zijner beste, een zijner schranderste
staatslieden verloren.
Dati^niag worden erkend 'ook door hen,
die zich- "tegen zijn politiek werzet hebben
en t£n.: slotre er in
geslaagd, zijn hem
op jfa'vaan de baan
te scfanive.il.. Hij
behoonfe nog wel tot
de hjopgste staats
ambtenaren, doch het
ambt^van. Voorzitter
van ijêWministerraad
is in; 'Rusland een
eerep\3st]e; meer dan
ergens ""elders.
Als/Witte de mach
tige man was geble
ven, j&je; hij een tijd
lang ^.geweest," ware
wellicht' de huidige
oorlog|hièt uitgebro
ken; met enkel dat de
overledene een groot.
vriend was van den
vrede, doch hij heeft
zelf ernstig gestreefd
naar een gansch
andere ; machtsver
houding in Europa
dan we thans ken
nen. Zijn ideaal was
een driebond, ge
vormd door Rusland,
puitschland en Frank
rijk en hij heeft wer
kelijk niet gewan
hoopt aan de berei
king van dit ideaal.
Na carrière ge^
maakt te hebben bij
de administratie der
spoorwegen trad
Witte in 1892 op als
minister van spoor
wegen, doch werd
enkele maanden later reeds benoemd tot
minister van financiën. Toen zijn de
dagen van strijd en overwinning voor hem
aangebroken. Zijn reactionnaire
tegenstandersv trachtten hem, den vrijzinnige, telkens
ten val 'te brengen, doch de Tzaar hield hem,
dien kundigen pienteren financier, die de
geldmiddelen van het rijk op solieder grond
slagen wist te brengen, steeds de hand
boven het hoofd. Ten slotte bracht Plehwe
in; 1903 zijn politieken tegenstander toch
ten val, doch het staatkundige leven van
Witte nog niet afgesneden. Want toen aan
den Russisch-Japanschen oorlog te
Portsmouth in de Vereenigde Staten de vredes
onderhandelingen werden geopend, werd
Witte door den Tzaar aangewezen om daarbij
de belangen van zijn rijk te behartigen. Hij
deed zulks met zoo groote bedrevenheid,
gebruik makend van den financieelen nood.
waarin Japan verkeerde, terwijl de Russische
schatkist over ruime middelen kon beschik
ken, dat, zooals terecht is opgemerkt de
overwonnene den overwinnaar de
vredesvoörwaarden dicteerde." Zijn terugkeer naar
het vaderland, waarbij hij een aantal hoofd
steden van Europa bezocht, deed denken aan
een zegetocht, maar zijn tegenstanders dron
gen hem daarna weder op den achtergrond.
Graaf Witte zijn graventitel werd hem
na den vrede van Portsmouth geschonken
heeft ook op ander gebied ge werkt; h ij was
een man van verlichte denkbeelden, en trots
de tegenwerking die hij vooral in hofkringen
ondervond, wist hij o.a. als minister den
stoot tot het vermaarde October-manifest te
geven, dat het Russische Volk een schrede
nader tot de politieke vrijheid bracht.
K.
IHIHIHHIiriHIinillllllllll
De Heks van Haarlem", door dr. FRED.
VAN EEDEN. (N.V. Het Tooneel") II.
Het is reeds meer dan ns gezegd dat
een groot dichter iets verliest als hij van
het tooneel af tot het publiek gaat spreken,
hij verliest dan iets van zijn subtielheid, zijn
teerste innigheid, en hij moet zekere con
cessies doen. Maar ook wint hij iets, hij
wint contact met dat publiek, en breeder
uitvloeiïng dus van zijn poëzie en gedachten.
En ziehier dan de dichter van Eeden op
het tooneel, rekening houdend, gedeeltelijk
althans met de misschien ongegronde, maar
daarom toch niet noodzakelijk af te wijzen
eisenen van een modern schouwburg-pu
bliek" *) en die ontvankelijk is geworden
voor haar soms kinderlijke eisenen, toe
gevend en inschikkelijk voor haar
onbevattelijkheden" *).
Ziehier ook de dichter van Eeden, in 1915
zijn eigen gedachten en wijsgeerige be
spiegelingen uitend, door den mond van
17e eeuwsche personen, en door hun daden.
Meer eigenlijk nog door hun mond dan door
hun daden, en dit lijkt mij een fout van het
stuk., Er wordt veel te veel en te lang in
gesproken, en hoe mooi en dichterlijk
ook dit is in een tooneelstuk een gebrek,
MlltltlllllllllMllllinillllMIIIIMIMMIIIIMIIIIIIlHIIIIIIIHHIIIIIMIMIIIIMMIII
Bij 't licht van de Oorlogsvlam
i
Vier avonden sprak ik over den oorlog,
in Amsterdam, voor een gemengd gehoor.
Ik beschouwde die toespraken als een ge
meenschappelijk streeven naar verheldering
en vastheid, en zal nu trachten het
gesptookene te verwerken tot een blijvend
geschrift, verrijkt met de ervaringen opge
daan door het spreeken en door de ont
vangen teegenwerpingen op dezelfde wijze
als ik dat deed bij de samenstelling van
het boek: de Blijde Waereld".
* « .
Onze weg is zeer duister. Wij trekken
als een groote schaar pelgrims door een
vreemd, geheimzinnig land, in donkeren
nacht, iriog vór de eerste scheemering. Nu
en dan zien we, bij glanzen zonder begrij
pelijke, herkomst, vage contoeren, rotsge
vaarten, zwarte wouden en iets als de
aanduiding van een weggespoor. Niemand
kan zeggen waar we zijn, noch waarheen
we gaan. Maar we gaan, we gaan aldoor,
altijd haastiger, altijd stelliger, alsof we
wisten waar en waarheen.
De meesten vragen niet, maar schrijden
voort tusschen de anderen, onbezorgd om
dat we zoo talrijk zijn. En men hoort ze
spreeken van weeten", van zeekerheid",
van reedelijk" en logisch" handelen, alsof
het geheel van tocht en richting, van
omgeeving en doel een groote, allen welbe
kende vastheid ware.
Maar die van de buitenkant, de
vooraangaanden bemerken dat dit alles illuzie is,
een schijn, een vage scheemering van
buiten af komt geen licht. Het weeten is
geen weeten, de zeekerheid is geen
zeekerhejd. Niemand handelt zooals hij meent te
handelen, met reedelijk, overleg, met logisch
inzicht.
Het praten pover en weer van waarheid"
van werkelijkheid" is onbestemd, onbe
trouwbaar, want ieder zegt iets anders met
hetzelfde woord. Honderd teegenstrijdige
dat zich bij de toehoorders laat voelen. De
deductieve methode van filosofie kan be
ginnen met abstracte principes en redenee
ringen, en dan naar practische toepassing
leiden, maar de inductieve die van het
tooneel moet leiden naar de abstracte
theoriën door de analyse van feiten en
handelingen. De wijsbegeerte moet in de
handelingen tooneel moet zijn: handeling,
handeling en nóg eens handeling! liggen
opgesloten, maar moet vooral niet door de
personen zelven in al te lang uitgesponnen
bespiegelingen beredeneerd worden.
Dat Cousaert veel te veel met en over
zichzelf filosofeert en redeneert maakt hem
ik bedoel op het tooneel minder ge
nietbaar. De rol van Cousaert is daarom
een rol om den grootsten acteur af te
schrikken.
Dat Royaards die rol, en trouwens het
geheele treurspel, voor zijn tooneel heeft
aangenomen, is een daad waarvoor men
hem niet genoeg kan eeren en danken.
Hier was geen kas-stuk, geen succes fpu
voor de galerij, hier was een diepzinnig,
schoon dichtwerk, met juist voor het tooneel
vooral in het 3e bedrijf
allergevaarlijkste situaties. Wellicht zou niemand anders
dan Royaards hè) nobele gebaar hebben
gemaakt, dit stuk aan te nemen. En aan
nemen beteekent bij Royaards: hart en ziel
er aan geven, en er alles aan doen wat er
aan gedaan kan worden, for better and for
worse" er mede samengaan.
De schitterende aankleeding en de door
dachte regie leggen hier reeds de schoone
getuigenis van af. Die regie is zelfs z
doorwerkt en geraffineerd af, dat het op
waarheeden vechten om den voorrang, om
de alleen-heerschappij.
Maar voor wie goed luistert vormen al
de stemmetjes, al het onwisse gezwatel, toch
n koor, ritmisch als het gezang van
kikvorschen in de voorjaarsnacht. En de meenigte
schrijdt voort, als een machtig geheel,
gedreeven door vaste leiding, maar een leiding
die geen der enkellingen duidelijk bespeurt,
hoewel ze allen gehoorzaam volgen mee
nend uit eigen beweeging te gaan.
Dan komt er soms een plotselinge don
derslag en bliksemflits en het scherpe
ontstellende licht geeft ons een mijlen wijd
beeld, een enkele seconde, met onwaarschijn
lijke zuiverheid en duidelijkheid. In een
bleeke, felle toovergloed staan rotsen en
boomen, bergen en meeren, eindelooze vlak
ten en verre horizonten, schril en strak, al
hun heheimen plots ontsluijerd, maar te snel
weer vervloogen om een vollen indruk te
geeven. Een angstig vizioen maar toch
bedarend door het vaste en stellige. De
groote stroom menschen daarin n u ontwaard
als een weezen dat zijn weg zoekt langs
voorgeschreeven baan met wél-begrepen doel.
Zoo deed het onweer dat oover de
waereld is losgebrooken. Wij zijn nog niet
bekoomen van den schrik door het
adembeneemende helle bliksemlicht. Maar wij
weeten mér, wij weeten wat wij niet wisten
en zonder deeze helgloed nooit weeten
konden.
Daarvan is voordeel te trekken, en kostelijk
inzicht te winnen. Laat ons aandachtig zijn,
en zoeken vast te houden, zoolang de groote
vlam nog laait.
Alle licht komt uit ons zelven en alle
vastheid is alleen in ons zelven te vinden.
Al sprak er een stem uit den Heemel,
zeggend: Ik ben de hoogste Wijsheid, en ik
zal u zeggen wat waar is of niet" dan
zouden wij ons niet meer aan deeze zeeker
heid oovergeeven zonder kritiek zooals de
Hebreeër van Jahwé's stem.
meer dan n moment eigenlijk al te mooi
wordt, en de verschillende toneelen z
staan, of ze zich gereed houden om gefo
tografeerd te worden. En het is k nu en
dan of de buitengewone schoonheid van het
oud-hollandsche decor en de kleeding de
schoonheid der woorden en gedachten drukt.
Bij deze opvoering van De Heks van Haar
lem" staat een goed deel der oud-hollandsche
schilderschool op het tooneel, maar bij en
kele tooneelen zókunstig, dat men aan een
kunst-tableau zou gaan denken. Hierin ligt
groote lof voor de aankleeding en de regie,
en groote bewondering voor de liefdevolle
zorg, aan het stuk besteed, maar ook ietwat
spijt en teleurstelling.
Ik zal niet een exposégaan geven van het
stuk dat thans, als deze kroniek verschijnt,
al een' maand op het tooneel is, en dus vrij
wel bekend.
Toch wil ik speciaal wijzen op de bij
zonder gelukkige inleiding tot het treurspel
in het begin, als Cousaert en Bontius over
de veranderde zekerheid" omtrent den loop
der sterren en planeten spreken. Men zegt
altijd, dat het slot van een tooneelstuk
zoo moeilijk is, maar een goed begin is
even moeilijk. Dit begin is meesterlijk, om
dat het direct het geheele stuk de atmosfeer
geeft, waarin het ademt, door een dichterlijk
filosofisch gesprek, in schoone verzen. Z
is het scherm opgegaan, of, zonder omwe
gen, zonder zijpraatjes of onnoozelheden,
staat het stuk dadelijk in de hooge ernst
en in het karakter, dat het de drie bedrijven
door heeft, en dat ook de conflicten bepaalt.
Wij krijgen ook in het eerste bedrijf de
drie soorten van vroomheid te zien, die ons
het meest in het treurspel bezig houden:
de schijn vroomheid (daarom toch te goeder
trouw gemeend) van Baltens, de maatschap
pelijke vroomheid van Cousaert, en de echte,
diepe vroomheid van Barbara. Scherp om
lijnd zijn deze door den dichter geteekend
en volgehouden. En daarachter, ietwat vaag,
ietwat quasi humoristisch ook, maar in den
grond ook ietwat mystiek, de clownachtige
figuur van De Heks" Hille Babbe, die in
haar schijnbaar onbenullige rijmpjes als Wat
schijnt dat eindt, wat eindt dat schijnt" en
in gezegden als: Voor mij is Hille de heele
wereld" diepe levenswijsheid uit, die de
kern van het filosofie in het stuk raakt.
Alleen de figuur van Frans Hals lijkt mij
geen onontbeerlijke in het stuk, omdat, als
hij er eens niet in voorkwam, alles precies
eender zou kunnen loopen. Hij gelijkt nu
te veel een aanleiding om telkens de Heks
binnen te halen.
In van Byland, ondanks zijn schitterend
oud-hollandsch costuum en zijn degen op
zijde, herkent ieder denzelfden koopman, die
nu, in 1915, in den oorlog een middel voor
goede, des noods verdachte zaakjes ziet,
en voor wien maar n God bestaat: het
zoete winstje. Alles, wat deze oud-holland
sche van Byland in het stuk zegt, zou ook
thans, in 1915 gezegd kunnen zijn door een
onscrupuleuzen handelsman, en mijn kop er
af, als van Eeden het ook niet bedoeld heeft,
dat type van heden eens aan den kaak te
stellen, al heeft hij hem in een 17e eeuwsch
milieu gezet.
Ik kan er niet buiten, ik moet niet over
de lezing, maar over de opvoering van dit
treurspel schrijven, en .dus ook over de
opvoerenden.
Ik zeide reeds in mijn vorig artikel, dat
ik het stuk tweemaal zag, en ik zag die
beide keeren Royaards den Cousaert anders
spelen. Ik geloof dus, dat hij die rol aan
het zoeken" is, en ik hoop van harte, dat
hij haar zal vinden. Wat de grime en de
kleeding aangaat, die zijn bewonderens
waardig. De kop, dien hij er van maakt
zou zóuit een oud-hollandsch schilderij
kunnen zijn genomen.
Bij de première daalde mijne bewondering
voor het prachtige eerste tooneel hoe
mooi zijn houding en gebaar in 't gesprek
met Bontius! toen hij al gauw te thea
traal en met te veel tooneel-pathos ging
uithalen, en bij het gebed om zekerheid
in een al te theatrale pose, en zich tra
ditioneel op de borst slaande, gevaarlijk tot
het mélo-drama naderde. In het derde be
drijf was dit nog erger. Bij de volgende
opvoering die ik bijwoonde ('t was, meen
ik, de 6e of 7e) zag ik tot mijn groote vol
doening dat Royaards het tweede bedrijf
veel zekerder en meer ingehouden speelde,
en daardoor veel treffender. Het gebed was
eenvoudiger, en daardoor dieper en zonder
pose.
Toen dacht ik: hier is een kunstenaar,
Want we zouden beseffen dat wij genood
zaakt zijn die uiterlijke verkondiging te
toetsen aan een innerlijk gezag. Ons zelf,
ons ego, moet er ja en amen op zeggen,
moet aanvaarden, moet geiooven, moet de
verantwoording dragen.
Geen macht buiten ons kan zich stellen
booven dat innerlijk gezag. Al geeven we
ons met ziel en lichaam oover aan een die
wij voor wijzer houden, een biechtvader,
een prelaat, een onzienlijke macht
toch wordt die oovergave altijd weer door
ons zelven gedaan, en die daad, als wils
daad, brengt onherroepelijk de verantwoor
ding weer op ons zelven terug. Wij vol
brengen die daad omdat ze ons goed schijnt,
de beste die wij doen kunnen, naar ons
eigen oordeel.
Ijdel is dus alle zoeken naar een vastheid
buiten ons zelven. Geen woord, geen boek,
geen traditie, niets kan ons ontheffen van
de noodzaak zelf te oordeelen, zelf te ge
iooven, zelf te kiezen.
Het vaste punt dat Archimedes zeide
noodig te hebben om de waereld te kunnen
opbeuren - dat kan niet anders zijn dan
ons ego, ons zelf.
Wij stellen dus allereerst vast... dat wij
zelven iets vast moeten stellen, daar niets
of niemand het voor ons doen kan.
Dan volgt, als eerste, noodigste vraag
wat noemen we waarheid? wat noemen
we werkelijkheid? wat is? wat bestaat?"
En daarop komt, geformuleerd naar de
wijze der wiskundigen, dit stellige, onver
mijdelijke antwoord:
Het bestaande heeft n hoofd-eigen
schap namelijk deze: dat het altijd ge
paard gaat, ja altijd identisch is met het
gevoel ik, en met het gevoel nu.
Daar is geen uitzondering, daar is geen
afwijking. Alle mathematische begrippen
kunnen betwijfeld worden, maar dit ne
nooit: alles wat wij kennen constateeren
wij als ik, en wij constateeren het als nu.
De wijsgeeren spreeken vaak van object
die zijn rol nog zoekt, en haar zeker vinden
zal. Dat het derde bedrijf nochtans weer
vol theatralen uithaal en op de borst slaan
bleef vond ik jammer, maar misschien is
ook deze onzekerheid weder voorbij, en is
dit spel al weer door soberheid en eenvoud
verdiept op 't oogenblik dat ik dit
nederschrijf. Welk groot kunstenaar heeft niet
eerst lang gezocht voqr ^hij het hoogste
eindelijk heeft gevonden? Waarom zou het
met den waren kunstenaar, die Royaardsüs,
anders gaan ? .-..,..
Toen ik De heks va« Haarlem" hoorde
voorlezen was een van mijn 'eerste ge
dachten : waar haalt een toóneeldirectie ooit
de kunstenares vandaan, groot genoeg
om Barbara te spelen ? Ik dacht daarbij om
die allergevaarlijkste situatie van het 3e be
drijf, een vrouw, in stilzwijgen verzonken,
al maar starende op n punt, weg van al
het aardsche om haar heen, die aan 't einde,
als de starre geloofszekerheid breekt voor
goddelijk vertrouwen in onzekerheid, in de
hooge extaze stijgt, en van daar uit, vór
te sterven, de schoone toekomst profeteert.
Deze scène is tegelijk de hoogste stijging
van het stuk. Maar zij is, als al 't sublieme,
op den rand van 't ridicule en banale. Dat
stil starende zitten is of subliem of ver
velend. Alleen een wonderbaar groote ac
trice misschien iemand als Duse zou
dat kunnen redden.
Ik hoop de zeer verdienstelijke actrice,
die mevr. Rössing?Sablairolles is in andere
genres, niet te kort te doen, als ik zeg, dat
zij niet vermocht, deze uiterst zware rol
zónaar behopren te geven, dat de 3e acte
een hooge stijging was, eindigend in eene
profetische extaze. Het derde bedrijf was
een daling, een teleurstelling van belang.
Reeds in het eerste was Barbara te veel
brave huismoeder allén, maar niet de draag
ster eener vroomheid, dieper en echter dan
die der anderen. Toch is deze duidelijk
door den dichter aangegeven. Door die
brave-huismoeder-opvatting begrijpt het pu
bliek niet dat zij in 't 3e bedrijf zoo raar
doet". En zij sterft daarin als iemand die
uit het water gehaald is of een automo
biel-ongeluk gehad heeft, maar niet als eene
profetes in extaze, die de toekomst ziet. Is
het daarom, dat bij de tweede opvoering,
die ik zag, alreeds van de schoone verzen,
die ik de vorige week aanhaalde, geschrapt is?
Deze verpletterend zware rol thans op
den achtergrond gedrongen, maar een der
hoofdrollen vereischt een actrice van
Gpds genade, zooals Rooyaards er geen in
zijn gezelschap bezit, immers zij brengt het
stuk tot een climax in de sfeer der hoogste
extaze. Door het ontbreken hiervan is die
climax thans een daling geworden, en laat
het einde onvoldaan. Zou van Eeden gewe
ten hebben, welk een taak hij in deze rol
gesteld heeft, en hoe 't geheele 3e bedrijf
er toch mede staat of valt?
Tegenover, of beter naast die extaze, moet
staan de vooral niet-declamatprische of
theatrale maar sobere, stille, innig oot
moedige verdeemoediging van Cousaert, die
zijn zekerheid gehoorzaam wegdoet en den
twijfel zonder morren uit Gods hand aan
neemt.
Een prachtig statig slot, een climax, die
tegelijk extaze en verinniging is, maar er
behoeft maar iets aan te mankeeren en
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterken zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erkennen dit schriftelijk.
uiiiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiuiiii
er mankeerde vél aan of het wordt
daling en verveling. Als van Eeden ouder
tooneel rot" was zou hij zich hier niet
aan hebben gewaagd, vrees ik. Hij stelt
hier eisenen, die alleen door het genie ver
vulbaar zijn.
Noch de beminnelijke, sterke-teedere
Estella van mevrouw Rooyaards-Sandberg,
noch de uitstekend raak getypeerde Bakens
van Saalborn, noch de geniale (enkel nu en
dan ietwat tédrukke) Hille van Musch, noch
de joviale, karakteristieke Frans Hals van
Vrolik, konden nu de groote teleurstelling
van die daling in het 3e bedrijf vergoeden.
Er liep nog een kunstenaar door het stuk,
in hoe bescheiden rolletje ook, van wien
alle anderen konden leeren. Leeren van een
voud, innigheid en diepte door soberheid.
Dat was de oude Meijer van Beent, die den
bediende Wessel speelde. Zijn even be
scheiden om den hoek komen staan, bij
zijn deurtje, om naar het lied, in 't Ie bedrijf
te luisteren, was een meesterstuk van
tooneelkunst.
HENRI BOREL
*) Studies. Bundel V. Holl. Dramatiek".
iiiiiiiiiiiiuniiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiu
Inhoud van Tijdschriften
Vragen van den Dag, Maart '15: Dr. H.
Blink, De landverhuizing uit Nederland.
Dr. Alfred H. Fried, De zedelijke waarde
en de cultuurbeteekenis van de cholera.
E. D. J. de Jongh Jr., Wanneer is het be
graven in de kerken opgehouden. C. v.
d. Pol, Indische bureaucratie. Dr. J. B.
Schepers, De Belgische onafhankelijkheid,
een Nederlandsch belang. A. J. van Laren,
De Hortus Botanicus te Amsterdam en zijn
beteekenis in vroeger en later tijd. F.
M. Knobel, Een werker voor de vrijheid.
Van maand tot maand.
De Natuur, afl. 2: R. Tepe, Een wespen
nest. H. R. Hcogenraad, Oppervlak en
inhoud in de levende natuur. D. G. G.,
De torpedo. Dr. D. Knuttel, Op en onder
de Oostzee met een onderzeeboot. J.
Vijverberg, De kleine fuut. D. Stavorinus,
De zegetocht van den halven stuiver.
Dr. C. C. A. Valewink, Over het
rclativiteitsprincipe (vervolg).
* * *
lllllllllllnlIlllllllllllllllllllllllllHIMIIIIIIIIIIIHIIMlnlIlltllllMIMIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIUIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
*T
N.V. Paerels' Hileeriog Hjj.
A. SCHOEMAKER, Dir.
TEL. INT. 4541 K ROKIK 128; ISO; 132.
A Hl S T K R D A JU.
HOOGST ARTISTIEKE
MEUBILEERINGEN
In de volgende stijlen:
Oud-Hollandsch ; QueenAnn'; Chippendale; Georgean; Jacobean;
Sheraton; fiepplewhiïe ; William and Mary; Empire; Louis XIII';
XIV; XV; XVI en verder alle meer af minder gevraagde stijlen
Plannen en Begrootingen gratis.
HlllimmmHIIMIIIHIIIMIHlmlIMIUIIimMIHUMIIUilUlllmHIIIUUUMIH
in beelden die min of meer onjuist zijn.
Deeze vaststelling is van 't allerhoogste
belang, bij al wat wij zeggen en doen.
Zij is vooral noodig op dit tijdstip, nu
wij in ons diepste weezen zijn geschokt en
opgeschrikt.
Want nooit hadden wij dringender be
hoefte na te gaan wat ons leevensdoel is, en
welke richtlijn onze daden moet bepalen.
Tot zelfs in die woorden mijn ik"
schuilt de ongerijmdheid. Want mijn" is
een genitief, beduidend van mij." Men
zegt dus: het Ik van Ik." Daaruit spreekt
het onbereikbare, het ongrijpbare van Ik.
Het moet altijd weer een Ik hebben waar
van het afhangt. Het is dus geen vast ding,
geen vast begrip het is een benadering,
een verschiet dat steeds terug wijkt, naar
mate men dieper doordringt.
Achter elk ik-gevoel staat weer een ander
Ik, waarvan het hoort.
Het laat zich niet uitspreeken, niet den
ken. Het kan alleen aangeduid worden door
beelden, symbolen die ergens heen wij
zen, doch nooit alles zeggen kunnen, en
nooit ten volle het gezochte bereiken.
Duister zal men dit noemen, en zoo is
het ook. Maar in die duisternis leeven wij
nu eenmaal allen, en uit die duisternis
moeten wij ons licht halen. Ieder, ieder
onzer. Het baat niet of wij er ons moede
loos van afkeeren. Wij moeten dieper door
dringen, wij moeten voort. Wij moeten
handelen, kiezen, oordeelen bij dat vage,
ontoereikende licht wat uit ons zelven komt.
En wij moeten trachten elkander te ver
staan en tot eenheid te koomen spree
kend in beelden en gelijkenissen, met een
vast geloof dat wij waarheid benaderen, en
een nooit vergeeten dat het nog maar be
naderen is, en geen bezitten, dat het schijn
is en nog geen weezen.
F. v. E.
en subject. Maar dit is een onzeekere, een
verwarrende spreekwijze. Want wij kennen
geen object tenzij het subject is. Het verst
verwijderde ding, de langst geleden gebeur
tenis bestaat toch alleen maar als wij er
zelf bericht van krijgen.
Wij denken en spreeken alsof er iets be
stond buiten ons ik het schijnt ons alsof
die ver verwijderde en lang geleden dingen
er zouden kuunen zijn, al waren wij zelven
er niet. Maar dat is een schijn en die ge
dachte is ongerijmd, zinleedig, want van een
bestaan waarmee ons ik, of juister
gespropken, mijn ik niet gemoeid zou zijn, heb ik
nooit kennis gehad en kan ik ook nooit
kennis dragen. Dat is dus geen bestaan,
maar een schijnbeeld, een onwerkelijke ge
dachte, een zinleedige term.
Zoo denken en spreeken wij ook, alsof er
zooiets bestond als het verleeden" of de
toekomst".
Maar zooiets is er niet en kan er niet
zijn. Wij kennen alleen het nu, en dat is
het eenig werkelijke. Van een andere wer
kelijkheid hebben wij geen begrip, geen
notie, en kunnen wij ook geen notie hebben.
Want er bestaat alleen maar een eerste
persoon praesens". Het Ik-Nu.
En toch moeten wij voortgaan te praten
en te denken, alsof die schijnbare dingen
bestaan. Wij kunnen niet anders. Maar dit
is als het wiskunstig werken met onbestaan
bare grootheeden. Wij gebruiken ze, steeds
ons voor oogen houdend dat ze onbestaan
baar zijn.
Zoo moeten wij redeneeren, steeds beden
kend dat wij eigenlijk onzin zeggen,
maar een nuttige, noodige onzin die ons
digter brengt bij de waarheid en de wer
kelijkheid.
Vastgesteld moet alleen worden dat het
meest werkelijke, alles wat is, ook is gevoel.
En wel gevoel van het ik, het ego en
wel mijn ik, mijn ego in het teegenwoordige,
het Nu.
Wij denken en spreeken dus steeds in
termen, die min of meer ongerijmd , en