De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 28 maart pagina 1

28 maart 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1970 Zondag 28 Maart A°. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRJUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. G. KELLER, Secretaris. Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiên van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 0.30 Reclames, per regel , 0.40 INHOUD Blz.l: Socialisten-Nood, door v. H. Landbouwzaken: Oorlogswinst in den Landbouw, door J. Smid. Confetti. 2: Buitenl. Overzicht, door dr. G. W. Kernkamp. Uit de Parlementaire sfeer, door Kamer-raad. Internat. Tribune: dr. Poul Bjerre. Het Preken in 't Fries, door dr. F. Buitenrust Hettema. 3: Feuilleton: Onguur Avondje, III,door Minca Verster-Bosch Reitz. 5; Voor Vrou wen, door Elis. M. Rogge. 6: Kolo niën, door J. C. v. E. Bij 't licht van de Oorlogsvlam, door Fred. v. Eeden. Muziek in de Hoofdstad, door Sem Dresden. 7: In memoriam: A. A. W. Hubrecht, door prof. Max Weber. De Ned. Leeuw mishandeld, door C. W. H. Verster. Rie Cramer, door A. Plasschaert.'?DerUebermensch", doorjoan Collette. Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse. 8: Onze Schilders, door F. Bobeldijk. Tentoonstelling Belgische Kunst, door F. Bobeldijk. Orpheus en de Onderwereld, door A. B. Stokvis. 9: Financ. en Econom., door v. d. S. In het Wild, door Petronius. 10: Ph. Brandt van Netelen. Landjuweel. Rijm-Kronyck. Leekenspiegel. Onze Puzzles. Schaakspel, door dr. A. G. 01land.?12: Damrubriek,doorK. C. de Jonge. Bijvoegsels: Het proces-de 'Wet ge schorst, teekening van Joh. Braakensiek. Mevr. F. L. van Duyl-Schwartze, tee kening van F. Bobeldijk. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM IIIIIIIIIIIIIIIIII SOCIALISTEN-NOOD Bij' de vele sensatie's, welke de oorlogs tijd ons brengt, voegt zich op het oogenblik ook het schouwspel van de benau wenis der sociaal-democratie. Menigeen, op moeilijkheden tuk, wanneer 't een ander is, die ze heeft door te maken! spitst zich op de naderende Paaschdagen der S. D. A. P., van wie hij niet meer of minder verwacht dan den neerval dier partij, althans van hare voormannen. Het laatste maakt minder onderscheid dan oppervlakkig lijkt; want wanneer er n partij is, wier invloed staat en valt met de figuren van eenige leiders, dan is het merk waardig, hoewel niet: vreemd genoeg, deze partij der massa. Juist omdat dit zoo is, is het geen over moed, te voorspellen, dat de verwachte paleis-revolutie in den sociaal-democratischen hof uit zal blijven; en dat de dit maal zoo talrijke tegenstrevers in dien kring, voor hun geld de eieren zullen kiezen, waarvan in dezen tijd juist toch de voorraad zoo groot is. * * Toch staat voor de tweede maal in een paar jaren, de sociaal-democratie voor eene harde ure; een ure, waarin haar proef op de som wordt gemaakt. Beide malen zijn verwachtingen te leur gesteld. Eerst aan den eenen, nu aan den anderen kant. Eerst tegenover den kant, voor wie ze niet politiek ge noeg bleek te zijn. Nu, tegenover hen, die haar te politiek vinden. Het is in 1913 een gevoelige slag ge weest, dat de sociaal-democratie, hoe wel formeel ertoe in de volle gelegen heid gebracht, een aandeel in de regee ring niet heeft aangevat. Op dit moment hebben vele medegangers, wien 't meer om praktische resultaten te doen is, onvoldoende" achter haren naam gezet. En nu, juist andersom, heeft het aan vaarden van de mede-verantwoordelijkheid voor 's lands belang; het stemmen voor de legerbegrootingen; het aanvaar den van eene nationalistische realiteit; het opmarcheeren met bourgeoisie en kapitalisme, de anderen, de vereer ders van het doofgevoerde beginsel, uit de lucht doen vallen. Is het niet de sociaal-democratie, die hun, en namens hen den massa's, steeds had voorgehouden de internationale een heid der misdeelden; de holheid van vaderlandsche gevoelens; het verachte lijke van legerprganisatie; geen man en geen cent"; hét evangelie van vrede en broederschap, waarvoor zij zou waken, en dat de proletarische 'heirscharen vei lig aan hunne sociaal-democratische generaals konden toevertrouwen ? En nu voor al deze schoone denk beelden de wissel zou worden gepresen teerd, vond men de deuren dicht, en de heeren niet thuis; omdat zij juist in de parlementen vór de oorlogscredieten stemden; of de nationale eenheid onder steunden ; en de eene natie tegen de andere aanmoedigden. Zoo is het in alle landen gegaan, en dit feit blijft bijkans het eenige, dat men nog internationaal noemen kan. Zelfs in het Duitsche Mekka is van de week voor de allereerste maal ook door de sociaal-democratische fractie vór het krijgsbudget gestemd, en zijn zij bij het Kaiserhoch" opgestaan. Het eenige, wat tenminste in neutrale landen nog te doen valt, is begin selen voor den vrede" te formuleeren en voor klachten van militaire zijde op te komen. Maar ach, met het een zoowel als het ander bemoeit zich de voor uitstrevende bourgeoisie al net zoo goed. # # * Het is dus geen wonder, dat, nu aan dien kant der idealisten, de sociaaldemocratische partij steken moet laten vallen. Er zijn er, die zich hierin vermeien. Zeker kerkelijk blad heeft zelfs reeds sinds 14 dagen eiken dag een of meer hoofdartikelen gebracht, om het geval te hoonen, en de dupeering der idealen aan de kaak te brengen. Het leek zelfs geen pogenblik te bedenken, dat zijn eigen idealen, toch ook maar niet weinig te kort zijn geschoten, en dat de leer der Kerken even ver van de werkelijkheid is afgebleven, als die der Internationale! Men behoeft hier.geen van beide om uit te sliepen. Maar het is niet erg billijk, dat de een den ander in dit opzicht omlaag zetten gaat. En wie verwachten, dat deze geheele loop van ervaringen de sociaal-democratie als staatkundige en geestelijke beweging zal doen bankroet gaan, zullen waar schijnlijk bedrogen uitkomen. De wissel wordt eenvoudig geprolongeerd. De sociaal-democratie beleeft in zekeren zin op het oogenblik haar jaar 1000", zooals de Middeleeuwen dit hebben doorgemaakt, toen de getrouwe kinderen der kerk de profetieën in vervulling dach ten te zien gaan, en het rijk van den eeuwigen vrede tegenover de machten der duisternis verrijzen. Het kwam niet zoo uit. Men bleef in de macht der duisternis. Toch keerde de wereld zich niet af. Zij veranderde slechts hare verwachtingen en erkende de dwaling. In de sociaal-democratie steekt zooveel georganiseerd idealisme, dat het niet voor eenige bedrogen verwachting afdeinzen zal. Het zal zich wel evengoed aan het aardsche weten aan te passen. Daarvoor heeft zij ook weer alreeds haar Ledebours en Liebknechten. En zij blijft zoozeer tevens de georgani seerde ontevredenheid, dat ook hierdoor immer haar een plaats verzekerd is. * * * Iets anders evenwel is, dat de tijds ervaringen in de verschillende landen, voor de sociaal-democratie als politieke macht alles behalve vruchtgevend zullen zijn. Wat baat het haar, of zij voor hare inschikkelijkheid prijsjes van tegenstan ders verwerft? Aan haar werf kracht en prestige als eigen richting, kunnen zij niet ten goede komen, en die zijn waar schijnlijk voor langen tijd verminderd. Hieraan kan zij zelve weinig ver anderen, want wat haar is komen beklemmen is de werkelijkheid. Die heeft haar gegrepen, als een in het nauw gedreven dier heeft zij zich eerst de eene, nu de andere flank gescheurd. Maar los komen doet zij niet. Aan den eenen kant is het de werke lijkheid van het menschelijke gemoed, in zijn gevoelens, behoefte en drijfveeren, zooveel saamgestelder en geweldiger, dan de sociaal-democratische zielkunde zei. Geestdrift, nationale offervaardigheid en vaderlandsch gemeenschapsgevoel, hebben zich doen kennen. En het blijkt wel, dat wie staatkunde wil bouwen op de schampere negatie van dit alles, bouwt op onhoudbaren grond. Aan den anderen kant is het de teleur stelling, dat zoovele voor zeker gekoes terde idealen niet in vervulling zijn gegaan. Het is tastbaar geworden: dat de sociaaldemocratische voorspellingen tot deceptie's leiden. De troebele werkelijkheid weerspiegelt het heil niet, dat haar voor gehouden wordt. Zoo zitten de sociaal-democraten op het oogenblik te midden van misrekening en teleurstelling. De oude leuning, waar aan zij houvast meenden te hebben, heeft niet gehouden. Een andere is er niet. Het had gekund, dat dit alles eerst veel later aan den dag zou zijn gekomen. In tijd van vrede zou de sociaal-demo cratie nog lang en met volle ellectorale aantrekkingskracht, de vervulling van haar program zijn kunnen blijven najagen, zonder zoo spoedig aan de scherpe examinatie der werkelijkheid bloot te worden gesteld. Nu is het anders geloopen. De samenleving blijkt niet gericht te worden naar de zuivere redelijkheid van goede woorden, of naar de logica van voortreffelijke denkbeelden. Het is juist het onlogische, het onbe redeneerde, het onvolmaakte, dat den doorslag geeft. De bittere tegenstelling tusschen het bereikbare en het onbereikbare, is aan den dag gekomen. Het laatste is vaak de vijand van het eerste. Dan is om iets tot stand te brengen, dit het offer dat gevergd wordt: voor de matige werkelijkheid, de zooveel bekoorlijker illusie te laten varen, om dat zij op teleurstellingen uitloopt, en wat zij verkondigt, niet brengt. Deze slotsom had zich reeds opge drongen aan menigeen, die overigens de waardij der sociaal-democratische be weging, in het bijzonder van de opkomst van den vierden stand, erkende. En nu zit de sociaal-democratie zelve in dezen nood. , Het is daarom niet de tijd vertoogen tot haar te houden. Doch wel zal men .noeten vaststellen, dat zij, ongeacht hare qualiteiten als georganiseerde ontevredenheid en ge organiseerd idealisme, voor verant woordelijke, vruchtbare staatkunde niet opgewassen is. v. H. llllimlIIIMIIimilMIIIIIIIIIIIIIIMMIMMmilMllllllllllMlIMIIMMIIMIIMIIIII! Oorlogswinst in den Landbouw In de eerste helft van 1914 deden zich verschillende verschijnselen voor, die op het aanbreken van minder gunstige tijden voor den landbouw wezen. De eerste weken na het uitbreken van den oorlog waren ook alles behalve hoopvol. Omstreeks October echter namen de zaken zoodanigen keer, dat het af geloopen oogstjaar, althans voor verschillende takken van landbouwbedrijf, in financieel opzicht tot een der gunstigste behoort van den laatsten tijd. Het ver schijnsel, dat de Nederlandsche landbouwer profiteert van een Europeeschen oorlog, is niet nieuw. Het tijdvak der Fransche overheersching, dat onzen handel tot volslagen stilstand bracht, was voor den landbouw eene periode van ongekenden voorspoed. En bejaarde landbouwers weten nog te ver halen van de gouden jaren tijdens den Krimoorlog. Ofschoon de tijd gunstig is voor de beurs van den landbouwer, voor zijne reputatie schijnt hij zulks minder. In de kringen der consumenten heerscht jegens hem zoo al niet eene vijandige dan toch eene minder vriendelijke stemming. Die stemming is zeer verklaarbaar, maar daarom, naar 't mij voorkomt, nog niet geheel gerechtvaardigd. Dat door sommigen oorlogswinst wordt gemaakt ten koste van anderen, die veelal in dezen tijd al zwaar genoeg worden ge troffen, moet men betreuren, maar dit geeft nog niet het recht aan personen te wijten, wat het gevolg is van bestaande toestanden. En bij het beoordeelen van de vraag, in hoeverre van de landbouwers meer mede werking zou mogen worden verwacht bij maatregelen, die bestemd zijn om dit gevolg te keeren, moet men, naar 't mij wil toe schijnen, vooral twee zaken wel in het oog houden. In de eerste plaats dit, dat de landbouwer, die van de moeilijkheden, welke de tijds omstandigheden voor de voeding der be volking van de stedelijke en industrieele centra medebrengen, alleen uit de couranten kennis neemt, doch er in zijne dagelijksche omgeving weinig van bemerkt, geheel anders tegenover deze moeilijkheden staat dan hij, die er alle dagen persoonlijk mede in aan raking komt. Neemt men daarbij in aan merking, dat ieder zeer gevoelig is voor alles wat de vrije uitoefening van zijn bedrijf belemmert en het psychologisch gemakkelijk te verklaren is, dat deze eigenschap bij den landbouwer zeer sterk is ontwikkeld, zoo moet men het hem niet al te euvel duiden, dat hij zich met ingrijpende maatregelen in dezen niet zeer ingenomen toont. Daarbij komt in de tweede plaats, dat hij er niet heel gerust op kan zijn, dat de onder den invloed der stedelijke consumen ten genomen of voorgestelde maatregelen voldoende aan de practijk recht laten weder varen. Een groot deel van het Nederlandsche publiek, zoowel van de eigenlijke volks klasse als van de leidende en intellectueele kringen, staat ver van den landbouw en heeft een zeer gebrekkig inzicht in de in gewikkelde verhoudingen van dit bedrijf ten onzent. Uit dit onvoldoende inzicht moet worden verklaard, dat men over het alge meen veel te groote verwachtingen heeft van hetgeen door het ingrijpen der overheid kan worden bereikt ter bestrijding der be staande moeilijkheden en ook, dat men al te spoedig geneigd is om op practijk of billijkheid gegronde bedenkingen agrarische neigingen toe te schrijven. Indien onze landbouw alleen werkte voor de binnenlandsche consumtie en alles ver schafte wat de bevolking aan landbouw producten noodig heeft, zou de zaak zeer eenvoudig zijn. Prijsstijging en schaarschte behoefden bij goeden oogst ook onder de tegenwoordige omstandigheden niet voor te komen. Hoe is echter de toestand? Watwijnoodig hebben moet voor een groot deel uit den vreemde worden aangevoerd en wat wij produceeren, dikwijls nog met behulp van uit andere landen verkregen grondstoffen, is voor een belangrijk deel voor export bestemd, En onder die omstandigheden is het zeer moeilijk prijsstijging tegen te gaan en gebrek aan sommige voedingsmiddelen te voorkomen. Men kan maar niet de voedingsmachine in precies de tegenover gestelde richting laten loopen als waarvoor zij is ingericht. Als men bij de pogingen om haar daartoe te dwingen niet heel voor zichtig is, loopt men wel groot gevaar haar geheel in het ongereede te brengen. Het ligt voor de hand, dat van overheids wege op den prijs der uit het buitenland aangevoerde landbouwproducten weinig in vloed kan worden uitgeoefend. Deze prijs wordt eenvoudig bepaald door de wereld markt. Doch ook van die producten, welke hier in groote hoeveelheden worden voortge bracht, zoodat een aanzienlijk deel moet worden uitgevoerd, bepaalt het buitenland veelal den prijs. En is die prijs te hoog voor den binnenlandschen consument, zoo ziet men menigmaal over de grens gaan, wat hier best zou kunnen worden gebruikt. Het is dit verschijnsel, dat een zeer verklaarbaren wrevel doet ontstaan. Velen valt het moeilijk te begrijpen, waarom daaraan niet steeds door een uitvoerverbod een eind wordt gemaakt. Oppervlakkig beschouwd lijkt dit toch de eenvoudigste zaak van de wereld. Dat zulks inderdaad niet het geval is en men hier staat voor allerlei lastige vraag stukken, daarvan zal ieder overtuigd zijn geworden, die met aandacht heeft gevolgd wat in de laatste dagen in de Tweede Kamer en ook daarbuiten over deze aangelegenheid is gezegd. Het ligt niet in mijne bedoeling daarop verder in te gaan. Het bestek van dit artikel zou daarmede ook te ver worden overschreden. Alleen wil ik nog bij eene zaak even stilstaan. Hetgeen hierboven is aangevoerd om de landbouwers van schuld vrij te pleiten, mag, zoo hoor ik zeggen, waar zijn, een feit is toch maar, dat zij veel oorlogswinst maken. Nu moet echter niet die geheele oorlogs winst uit den booze worden geacht. Een groot deel er van komt uit de zakken van de buitenlandscbe afnemers. Al zou men kunnen wenschen, dat die buitenlandsche oorlogswinst op levensmiddelen niet alleen den landbouwers, maar de geheele bevolking ten goede kwam, om als vergoeding te dienen voor de in Nederland door den oorlog ver oorzaakte schade, wij moeien er daarom toch niet smalend op neerzien. Integendeel, bij het nemen van economische maatregelen moet er zelfs zooveel mogelijk naar worden gestreefd, die uit het buitenland ons toestroomende oorlogswinst zoo groot mogelijk te doen zijn. Anders staat het echter met de binnerlandsche oorlogswinst. Ikzouwenschen.dat men in landbouwkringen er goed van door drongen werd, dat die winst voor een groot deel wordt gemaakt ten koste van noodlij denden en zich op grond daarvan geroepen voelde bijzonderen steun te verleenen om den nood te helpen lenigen. Men ziet, dat verschillende maatschap pelijke groepen, ambtenaren, personeel van groote industrieele en handelsondernemin gen enz., dikwijls menschen, die in dezen tijd moeite genoeg hebben om met hun salaris rond te komen, gezamenlijk niet on belangrijke bijdragen leveren aan het Kon. Nat. Steun-Comité. Van landbouwzijde ver neemt men in dezen echter weinig. Nu kan natuurlijk ieder voor zich zelf bijdragen, maar behalve dat, zou er alle aanleiding voor zijn, dat in dezen de landbouwende stand als geheel zich krachtig liet gelden. Indien het meerendeel der landbouwers ook maar enkele procenten, niet van hun inko men, maar van de door de tijdsomstandig heden veroorzaakte extra-winst, afzonderden, zoo zou dit ongetwijfeld een bedrag van beteekenis worden, dat er wellicht wel meer dan de best opgezette verdediging toe zou bijdragen, den aanval op de reputatie van den Nederlandschen landbouwer af te weren. Het denkbeeld verdient m. i. den voorman nen op landbouwgebied ten zeerste ter over weging te worden aanbevolen. J. SMID Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: Confetti". Toen een onzer lezers vernam, dat de hoofdinspecteur van het voerwezen alhier zijn ontslag had aangev/aagd, opperde hij het vermoeden, dat de heengaande misschien wel als adviseur van de Duitsche regeering zou optreden. Die kan immers voor de regeling van het voerwezen", nu alle des kundigen gebruiken. In het Rotterdamsch Jaarboekje Nr. 1915, blz. 49, staat een schrijven van den ont, vanger-generaal van Holland aan Burge meesteren van Rotterdam, d.d. 11 Dec. 1652. Daarin wordt de stad aangemaand haar aandeel in de oorlogsbelasting ten spoedigste te betalen, die was uitgeschreven tot vervallinghe van de groote lasten, daerinne den Staet gedruckt werdt door den onrechtvaerdighen ende onverwachten oorloghe met de Engelsche." Dat was nog niet de opgedrongen oorlog, maar het kwam er toch al vrij dicht bij.' * 't Is curieus hoevelen voor hun stand mee een slipje beetpakken van de eere, waarin de nieuwe Amsterdamsche burgemeester wordt gehuld. Daar juicht men over den Ingenieur als burgemeester", hier over de Gemeentelijken hoofdambtenaar als burge meester"; den Woninghervormer als burge meester"; den Democraat...", ja zelfs den Vrijzinnig-democraat als burgemeester"; en ook nog den Groninger...", den bouw kundige..."; misschien wel, een neef met familietrots, den Tellegen... als burge meester". Alles verbeeldt zich gestreeld te zijn, en toch is in waarheid aan niemand of niets anders vertrouwen geschonken dan aan J. W. C. T. Ook de magistratuur heeft hare beeld spraak! Een landbouwer stond terecht voor het Hof van Arnhem, omdat hij 't uitvoer verbod van paarden overtreden had; de man had n.l. van af Duitsch grondgebied een paard over de Nederlandsche grens, die daar ter plaatse uit een kanaal bestaat, door water en al naar zich toegetrokken aan een lang touw, het beest aan den hals beves tigd. Hij beriep er zich tot zijne verde diging op, dat hij op Nederlandsch grond gebied niet was. geweest, noch er iets had uitgevoerd. Doch de Arnhemsche rech ters zagen het anders, en woordelijk luidt het arrest: dat het touw als het ware was eene verlenging van beklaagdes arm, waar mede hij op Nederlandsch grondgebied werkzaam was." Waarschijnlijk heeft de boosdoener daarna het gesmokkelde paard liefelijk den arm op den hals gelegd! Voor juristen moge deze anatomie niets ongewopns hebben; oningewijden zullen nog wat huiveren voor dergelijke kennismaking met de armen der gerechtigheid. # De macht van het kleine en van de kleinen is in den huidigen oorlog bijzonder duidelijk gebleken. Door den tegenstand van het kleine België, kregen de bondgenooten den tijd hunne troepen samen te trekken en zijn Parijs en Frankrijk gered. Het kleine Servië, welks aan de Oostenrijksche grens gelegen hoofdstad eerst vier maanden na het begin van den oorlog viel, is sedert drie maanden weer geheel van vijanden gezuiverd. Door de onbeduidende Yser en de onvoor bereide inundatiën bij Nieuwpoort, is de opmarsch der Duitschers naar Calais al sedert 4K maand verhinderd. Successen der Duitsche marine waren vooral te danken aan de kleine duikbooten. Dit alles is zeer bemoedigend voor een klein waterland met prachtige inundaliën, dat zijn neutraliteit, zijn onafhankelijkheid krachtig wil handhaven, en alles doet, wat het kan om ook nog van de in den oorlog opgedane ondervindingen partij te trekken. -*Uit de geheime papieren van een zoo juist overleden diplomaat heeft men de mogelijke oplossing van een oude quaestie opgediept. Het plan is daarin n.l. ontwikkeld om, als het Turksche rijk in Europa is verdwenen wat toch maar een quaestie van tijd is Constantinopel met een flink stuk gebied er om heen tot een Kerkelijken Staat te maken. Evenals in de dagen van Constantijn den Groote zou dan het hoofd der Katholieke kerk in het oude Byzantium resideeren en daar de wereldlijke macht uitoefenen, terwijl Italië, en daarmede Europa, bevrijd zou zijn van een lastige enclave" gelijk het Vaticaan is. De inzender, die ons dit meedeelt, meent dat de Amsterdammer" niet mag verzuimen hierop de aandacht te vestigen, omdat het wellicht lafer een merkwaardige profetie zal blijken te zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl