De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 28 maart pagina 6

28 maart 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 Maart '15. No, 1970 DE OORLOG EN HET OOSTEN X. In eigen huis Toen onlangs in de Tweede Kamer aan hangig was het wetsontwerp betreffende het recht der Indische ingezetenen tot vereeniging en vergadering, werd door een der geachte afgevaardigden de meening ver kondigd, dat deze wijziging van art. 111 van het Regeeringsreglement behoorde tot stand te komen, omdat thans het oogenblik daartoe bij uitstek geschikt was. Want hoe men er toe komen kan" aldus de heer Javaansche Wedana de Meester om de houding, die de inlanders in Nederlandsch-Indië nu aan den dag hebben gelegd, aan te nemen ook maar eenigszins als een bewijs, dat het onvoor zichtig zou zijn thans te breken met art. 111 van het Regeeringsreglement, dit ver klaar ik niet te begrijpen. Die houding der inlanders is in deze dagen loyaal geweest bij uitnemendheid; ja ik zou zoo ver willen gaan om te zeggen, dat, als de maatregel nog niet was voorgesteld, dit dan hoe eer der hoe liever zou moeten geschieden, opdat blijke dat door ons wordt gewaardeerd de wijze, waarop de inlanders zijn opgetreden tégenover de regeering en tegenover Neder land. Andere motieven zelfs daargelaten, hebben door die zoo loyale houding de in landers meer dan verdiend, dat zij meer staatkundige vrijheid krijgen." Men lette wel, volgens de hier uitgesproken meening is de houding van de inlanders in Insulinde gedurende den wereldoorlog zoo loyaal geweest, dat zij best iets hebben ver diend, bijvoorbeeld dan de afschaffing van het algemeen verbod tot staatkundige vereeniging en vergadering. Is het wonder, dat de heer Bos van zulk een cadeau niet wilde weten? Het komt mij voor" aldus die afgevaardigde dat iiiiHiiiiiifiiiiimiimiiiiHiiiimiiiiiiiii Bij 't licht van de Oorlogsvlam H Het grootste wonder van ons bestaan is dit: dat ons ik-gevoel zich van alle an dere ik gevoelen onderscheidt, door dat het voelt als mijn eigen". Ik neem aan niet door bewijs, maar door intuïtie, door geloof dat er andere Ikheeden zijn. Maar die zijn dan toch essentieel onderscheiden van het mijne, juist omdat het mijne mij alleen eigen is. Ik kan nooit voelen wat een ander voelt, noch kan een ander zijn, wat ik ben. Hier ontstaat de diepste, meest hoopeloos duistere van alle ongerijmdheeden, die noch door denken noch door redeneeren te ver helderen is dat iK als voorwaarde van alle bestaan alleen mijn Ik moet aannemen. Dat Alles Ik is, en Ik Alles ben, dat is een onvermijdelijke gedachte waarmee ik vertrouwd kan geraken. Maar hoe kan die zelfde gedachte waar zijn voor .verschillende Ikheeden ? Dat alle Zijn oneindig is, en toch bepaald lot het oneindig kleine moment, het Nu dat is een eeven onvermijdelijke zeekerheid, die wij intuïtief moeten gelooven. Maar daarin is niet zulk een ondenkbare ongerijmdheid verborgen als in dit raadsel, dat ieder ego voelt hoe alle bestaan af hangt van zijn Zelf, en hoe toch geen ander zijn kan wat hij zelf is. Ieder Ik voelt zich uniek. " Daar helpt geen peinzen, geen rusteloos ooverweegen, geen logisch redeneeren het raadsel blijft eeven onpeilbaar, eeven ondoor grondelijk. De metafysici moogen ons uit voerige woord-systeemen bouwen, ons met groote stelligheid formulen geeven als op lossing van alle raadselen voor dit raadsel staan zij eeven machteloos als de theologen en de natuurwetenschappelijke geleerden. En daar het ons allen aangaat, onze heele leevensbeschouwing beheerscht, en dus ook onze daden motiveeren moet daarom moet het ook gezegd worden voor allen, die meenen dat wij menschen, als reedelijke weezens, geheel logisch en verstandelijk kun nen "handelen, uitgaand van vaste beginselen. Het beste wat wij als menschen kunnen bereiken is een berusting in ons onverstand en onze machteloosheid, en een intuïtief vertrouwen, een geloof, dat wij, leevend in een ondoordringbare sfeer van schijn, van ongerijmdheid en onzin, spreekend met woorden die niet meer zijn dan min of meer onjuiste symboolen en ooverdrachtelijke beelden, toch al tastend en dooiend, tot helderder inzicht en stelliger besef zullen geraken. * Ik ben geneigd mij te verontschuldigen daar ik zooveel duisters en diepzinnigs moet zeggen maar er helpt niets aan, dat dui stere en diepzinnige is toch de oorsprong van al ons doen en al ons voelen. Het is niet mijn schuld, dat niemand er buiten kan. Nu zal ik gebruik maken van een beeld, in een recht te geven als gunst, nooit kan worden toegestemd"... Staatkundige vrij heid is m. i. niet een gunst voor een ont wikkeld volk, maar een voorwaarde voor de ontwikkeling van een volk en om die'reden voornamelijk zal die vrijheid ook door ons moeten worden verdedigd." De laatstgenoemde volksvertegenwoordi ger verklaarde zich hierbij dus niet tegen de openlijke erkenning van de loyale hou ding der bevolking, maar wel tegen den aard van het tegengeschenk, dat niet als gunst, doch als recht diende te worden verleend. Op zulk eene openlijke erkenning is ook van andere zijde aangedrongen. Een eenigs zins luidruchtige Indische stem heeft zelfs betreurd (Tijdschr. BB 1914, blz. 441), dat men deze schoone gelegenheid liet voorbij gaan om de wereld te doen weten, dat de inlander aan onze zijde staat. Engeland, het groote Britsche rijk, kabelt het over de geheele wereld heen, dat de vorsten van Britsch-Indië hun steun willen verleenen; telkens en telkens weer spreken de telegram men daarvan. Wij, Hollanders, zijn veel nuchterder aangelegd, maar hoe schoon zou een eenvoudig woord van waardeering ge klonken hebben uit Koninklijken mond bij de opening der Staten-Generaal in deze critieke dagen! Men heeft gemeend te kunnen volstaan met de vermelding, dat de houding der inlandsche bevolking reden tot tevreden heid gaf. Soberder kon het al niet." Van verschillende zijden wordt dus aan gedrongen op openlijke waardeering van het gedrag der inlandsche bevolking van Neder landsch-Indië gedurende de afgeloopen oor logsmaanden. Heeft het dan aan zulk eene openlijke waardeering ontbroken? Allerminst. Want behalve de hoogerbedoelde mededeeling in de jongste troonrede, heeft de regeering herhaaldelijk van die waardeering doen blij ken. Zoo heette het in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer betreffende de loopende Indische begrooting: Zooals de regeering verwachtte, laat de houding der bevolking niets te wenschen over." Met groote voldoening mag melding ge maakt worden van een bericht van den Landvoogd, dat de inboorlingen zich zonder uitzondering getrouwe onderdanen getoond hebben. En aan de Eerste Kamer schreef minister Pleyte: Inderdaad mag met lof gewag gemaakt worden van de houding der inlandsche bevolking." Ziedaar de, misschien wat sobere, maar toch zeer volledige inlichtingen van de re geering, die juist in dezen rustigen, doch veelzeggenden vorm het geschikst waren om in Nederland indruk te maken. Het behoort niet bij het kalme en daar door juist in zoo wijden kring vertrouwen wekkende beleid van deze regeering om de trom te roeren of om naar alle windstreken te kabelen, dat er wederzijdsch vertrouwen bestaat tusschen de inlandsche bevolking van Nederlandsch-lndië en het Nederlandsch bewind. Want niet meer of minder deelde toch de regeering aan de volksvertegen woordiging mede: Zooals de regeering verwachtte... toon den de inboorlingen zich zonder uitzondering getrouwe onderdanen. Daarin ligt opgesloten: vertrouwen van de regeering en vertrouwen van de inland sche bevolking, eene koloniale verhouding, die zich niet beter denken laat, en de door de regeering in deze woorden vervatte lof zou door hoogdravende of luidruchtige be tuigingen slechts aan beteekenis hebben kunnen verliezen. Hetgeen niet weglaat, dat het zin kan hebben, dat de pers den i IIMnmilHIIMIIItnillllltlllllMIIMIIIIIMIMIMtMIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMn wel de aandacht er op vestigend dat het een beeld is, en dus maar ten deele waar, zooals alles wat wij kunnen zeggen. Dat beeld is de Lichtvonk, die om zich verspreidt een lichtkring, een lichtsfeer. Ons zelfbesef, ons ego is als zulk een lichtvonk, met een lichtsfeer. En wij kunnen bemerken dat er in ons een neiging bestaat die lichtvonk helderder, intensiever en de lichtsfeer wijder te maken. Ons weezen, onze kosmos is zulk een lichtsfeer, die zich naar alle zijden tracht uit te breiden 1). Wij weeten dat wij nog dezelfde Ikheid zijn dat wij waren als kind. Dit is niet volkoomen zeeker. Want er zijn genoeg voorbeelden van valsch herin neren. Men denke aan het fijne verhaaltje van den Chineeschen wijze Tsveang-Tsz', die gedroomd had dat hij een vlinder was en bij het ontwaken uitriep: ben ik nu een mensch die gedroomd heeft een vlinder te zijn? Of ben ik een vlinder die nu droomt enn mensch te zijn?" Hoogst waarschijnlijk dus zijn we het zelfde ego dat we waren als kind. Maar daarbij zijn we toch veranderd, en het ver schil tusschen kind en volwassene is vooral dit: dat de laatste meer herinnert en verder vooruitziet. De lichtsfeer is dus grooter geworden, het besef verlicht een wijder kosmos, in het nu wordt dus meer en meer samengedrongen verleeden en toekomst. Dat kan men dan ook aldus uitdrukken dat meer schijn tot weezen geworden is. We hebben dus verwerkelijkt wat schijnbeeld was. Nu voelen en gelooven wij inclusief zooals wij voelen en gelooven dat het be staande oneindig en volmaakt is dat deeze concentratie in Ik en Nu steeds voortgaat. In 't oneindige voortgezet gedacht, beteekent dit het volmaakte bestaan, het weezen Gods. Alles verwerkelijkt, alles inén, alles Ik en alles Nu. Dit zou dan ook teevens beteekenen de hoogste vreugde, de zaligheid. Als wij ons afvragen: wat noemen wij vreugde? dan moet het antwoord zijn dat gene wat wij begeeren. En wat wij begeeren is ook wat wij wenschen en willen. En wat wij willen is dat waarheen ons streeven gericht is, waarheen wij gaan. Het heeft dan ook geen zin te reedetwisten oover pessimisme en optimisme. Deeze teegenstelling ontstaat alleen door gedach teloos woordgebruik. Wie vreugde" zegt, zegt ook datgeen wat ik wil". En wie wil" zegt, zegt ook de richting waarheen ik ga." Dat niet iedereen dit terstond inziet en van zelf spreekend vindt, komt (door de onnoemelijk veel schijnvreugden, en schijnwils-uitingen, die te gronde gaan en onder geschikt zijn aan hooger vreugde en waar achtiger wil. Alle lusten, genietingen, blijdschapjes, pretjes en pleziertjes maken plaats voor waarachtiger vreugde, waarheen onze dieHoofd der Baliërs op Lombok vollen nadruk legge op de gebleken uitmun tende verhouding en dat zij zich inspanne om in het denken en gevoelen van alle Nederlanders vast te leggen de groote be teekenis van de hoogerbedoelde regeeringsverklaringen. Zooals de regeering verwachtte bleken de inboorlingen zonder uitzondering getrouwe onderdanen. Eigenlijk zeggen deze woorden veel meer dan de uitvoerige loftuitingen, die van de zijde van de Staten-Generaal aan de houding van de bevolking zijn gewijd: loyale hou ding", trouwe aanhankelijkheid", kiemen voor het gevoel van saamhoorigheid", hoogelijk gewaardeerde blijken van verknocht heid en trouw" en dergelijke uitingen verbleeken toch eigenlijk bij de sobere regeeringsuitlatingen, die en dit is op merkelijk zich ten aanzien van dit onder werp hebben bepaald tot schriftelijke mededeelingen en niet door oratorische lofredenen zijn aangevuld. Hieruit zou men haast kunnen opmaken, dat de regeerïng tijdens de begrootingsbehandeling wel beschikte over enkele algemeene gegevens, doch dat zij toen nog geen iiiiiiiiHiiiiimmiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMii pere, waarachtige begeerte gaat. Het ge meenschappelijke van al die aandoeningen, en de resultante van al die wils-streevingen is vreugde, in steeds hooger beteekenis. Dit is geen betwistbare stelling, want het ligt in de woorden zelf. Het is onmoogelijk een ander algemeen kenmerk voor vreugde te geeven als het begeerlijke." Want wat voor de een smart is, is vreugde voor den ander. De vroome martelaar vindt zijn hoogste vreugde in pijn en dood, die voor anderen de grootste ver schrikkingen zijn. En het feit zelf dat vreugde is het be geerlijke" zegt ook dat ze is de waarheid en de werkelijkheid. We hebben geen andere maatstaf. Het is niet de vraag of we de waarheid" zoeken. Want wij kunnen de waarheid" niet anders definieeren dan als datgeen wat wij zoeken". Vreugde is de werkelijkheid en de wer kelijkheid is vreugde. Het kind denkt en voelt niet verder dan het moment. Naarmate het meer verwerke lijkt, naarmate meer toekomst en verleeden in het nu te samen komt, naar die mate ook wordt de vreugde hooger, grooter, meer omvattend^ De schijnbeelden Verleeden" en Toe komst" worden meer en meer tot weezen, tot nu, het weeten wordt tot gcvoelen2). Hoe is het nu begrijpelijk dat de waereld zoo vol smart en leed is zoozeer dat de groote meerderheid verwonderd en vol twijfel zal verneemen dat al het werkelijke vreugde is? Daartoe moet men leeren inzien dat vreugde niet kan bestaan zonder smart, smart en leed zijn volstrekt noodig voor de vreugde zooals duisternis noodig is voor licht, slaap voor waken, inademing voor uitademing, systole voor diastole. Om dit te verduidlijken geef ik een ander zinnebeeld. In een orkest, een symfonisch concert, heeft elke noot eerst zijn volle waarde door alle nooten die voorafgaan en alle nooten die volgen. Afzonderlijk gehoord, is elke noot zonder zijn volle kracht, en veel nooten doen ons aan als wanklanken, dissonanten. Wij, gescheiden Ikheeden, zoekende en streevende ego's, wij hooren nooit het ge heele concert, wij hooren maar enkele maten, enkele toonen. Die doen ons niet allen vreugdrijk aan, juist omdat we van elkaar gescheiden zijn, omdat we nog zoeken en streeven. Konden we het geheel omvangen, dan eerst hoorden we de harmonische schoonheid. Wij allen speelen mee in het orkest, maar ons klagen, onze jammer hooren we niet in harmonisch verband met het geheel, we zijn er te digt bij, en we vermoeden naauwelijks hoe die jammer noodig is in de groote Harmonie. Maar a! vorderende, al meer en meer verofficieele mededeeling had ontvangen nopens allerlei aanwijzingen van bijzonderen aard, welke konden dienen tot staving van de stelling betreffende de door de bevolking getoonde trouwe aanhankelijkheid aan het Nederlandsche bestuur. Hoe dit zij, het schijnt wel, dat de schriftelijke regeeringskenschetsing van onze heuchlijke koloniale ver houdingen gedurende dezen crisis-tijd niet voldoenden indruk hebben gemaakt in binnenen buitenlandschen kring. Wat kon aan de buitenwereld aanwijzing zijn voor die ver houdingen? Er is allerlei: het aanbod van een inlandsch ambulancecorps te Bandoeng, het pleiten van inlandsche couranten voor inlandsche weerbaarheidskorpsen, aanhankelijkheidsbetuigingen aan het Nederlandsch gezag door de vereeniging Boedi Oetomo, plaatselijke blijken van loyauteit door afdeelingen van de vereeniging Sarikat Islam (Medan, Semarang), invloedrijke hoofden en ambtenaren in verschillende deelen van den Indischen Archipel boden hulp aan voor het vormen van vrijwilligerskorpsen en tot leniging van den nood in Nederland; uit de inlandsche pers bleek, dat in eventueele staande, beginnen we flaauw te beseffen dat al onze leelijkheid deel uitmaakt van een hooger schoonheid, dat alle dissonanten in een hooger harmonie oplosbaar zijn. Dit zijn geen willekeurige stellingen of verzinsels, het zijn noodwendigheeden. Wij moeten zoo denken, het is noodzaak. Het zijn, om het wiskunstig uit te drukken, gevoelswaarheeden van den eersten graad, Het zijn waarheeden als deeze: dat het Al zonder begin en zonder einde is. Van be wijzen" kan daarbij geen sprake zijn. Wij weeten het niet, maar wij voelen het als het aller noodwendigste. Hei kan niet anders. En zoo voelen wij ook dat het Heelal volmaakt is en harmonisch schoon. Dit zijn wat men noemt pleonasmen. Wie Heelal zegt, zegt God, en wie God zegt, zegt Vol maaktheid. Het is dat wat is dus volmaakt. Wat heeft dit alles met den krijg te maken? Alles! In deeze ooverweegingen schuilt de kracht die krijg maakt of vreede. Wat ik hier heb trachten te zeggen is van meer belang voor vreede of oorlog dan al wat staatslieden, generaals en vreedescongressen zeggen. FREDERIK VAN EEDEN 1) Het psychisch monisme, zooals dat thans door den Groningschen hoogleeraar Heymans wordt uiteengezet, spreekt ook van een centraal en periférisch bewustzijn. 2) De joodsch-duitsche wijsgeer Martin Buber spreekt van Orientirung" teegenoover Verwirklichung". De Indiër Tagore van Realisation of Life". Concertgebouw Mengelberg leidde een Beethoven pro gramma: ouverture Coriolan", 5e piano concert met Egon Petri als solist en de 5e sinfonie. De eerste beide werken vulden den middag tot de pauze, de sinfonie vormde de afsluiting.Hiervórdirigeerde Koebergeen Grieksch tusschenspel uit Plato" en speelde Petri vijf transcripties van Liszt naar bekende Schubert liederen. Het was een concert met wonderlijke afwisselingen. Beethoven werd door Mengelberg voor treffelijk gedirigeerd, vooral de sinfonie. Het is opvallend dat hij meer en meer de aanvangsmaten in het eigenlijke hoofdtempo gaat nemen, terwijl deze vroeger opzettelijk langzaam en breed werden ingezet. Ik geloof Bantamsche Regent kritieke omstandigheden op de inlandsche bevolking zou kunnen worden gerekend,'enz. Het zijn slechts enkele gegevens uit een menigte feiten en feitjes uit den tijd van de eerste spanning na het ontstaan van den wereldoorlog, die de juistheid kunnen illustreeren van de regeeringsmededeeling nopens de trouw van alle inboorlingen zonder uit zondering. De vraag is of die gebleken trouw, die beantwoordt aan de verwachtingen van de regeering, nog meer en nog openlijker waar deering verdient dan haar tot nu toe van regeeringswege ten deel viel? Die vraag kan men in principe bevestigend beantwoorden en toch van meening zijn, dat zij eerst ten volle kan beantwoord wor den, nadat de wereldcrisis, welke wij thans beleven, zal zijn voorbijgegaan en nadat vast zal staan hoe de verhoudingen in en buiten Europa zich hebben ontwikkeld, nadat het evenwicht zal zijn teruggekeerd. Blijkt dan, dat de band voor Nederland en Insulinde nog veel hechter is geworden dan voorheen, dan bestaat er alle reden om te overwegen aan dat gestevigd wederzijdsch vertrouwen uiting te geven door een uiterlijk teeken, ten bewijze, dat het Nederlandsche volk en de Nederlandsche regeering de in landsche betuigingen van trouw op hoogen prijs hebben gesteld. Dat dit blijk van nauwe saamhoorigheid noch zal kunnen bestaan uit een der bevol king toekomend recht, noch uit een der maatregelen van wetgevenden aard, welke reeds sedert jaren aan de orde zijn, zooals het in beginsel te aanvaarden recht van staatkundige vereeniging en vergadering of de instelling van een kolonialen raad, spreekt van zelf. Wil Nederland in de bedoelde richting iets doen, dan zal wel in de eerste plaats gedacht kunnen worden aan eene in richting van onderwijs, die zoowel kan bij dragen tot verlichting van het inlandsche denken als tot verspreiding van de kennis, die tot dusver voor den inlander alleen in Europa was te verkrijgen. Het geschenk van de Hoogeschool te Leiden, na tijden van oorlogsdruk en kloek gedragen kan in dit opzicht als een stralend voorbeeld dienen, hoe nog na eeuwen zulk een monument in eere werdt gehouden en de dankbaarheid aan het voorgeslacht doet voortleven. J. C. v. E. dat dit zeer goed is ingezien, maar dat een uit voering der eerste maten strikt in het hoofd tempo zelfs nog grooter indruk zou maken. Het krachtige, gedrongen motief dat plotse ling door de onwrikbare point d'orgue tot staan wordt gebracht, zou dan nog veel karakteristieker worden; er zou grooter eenheid in het geheele deel heerschen. Ook het Andante gaat sneller dan vroe ger, m.i. zeer terecht, en de inzet van de finale iets breeder dan bij de verdere ont wikkeling is eveneens van groote uitwerking. Slechts wordt die verslapt, doordat ook de tweede maal, na de weder-aanduiding van het scherzo een dergelijke terughouding van het tempo plaats heeft. Dat scherzo is wel een der mooiste en merkwaardigste stukken die Beethoven heeft geschreven. De sluipende figuren de,r bassen, later hun vastberaden thema en de hooge pizzicati (door onze Kiese wetters" uitstekend gespeeld!) de schimmige dans-figuurtjes der fagotten, en de inzinking der motieven met den doffen paukentoon, spreiden over dit deel een mysterieuse atmosfeer, die angstig wordt bij de nadrukkelijke roepstem der hoorns en de klagelijke nabootsing door de hobo. De sinfonie was het beste van het concert, ook wat de uitvoering betreft. Het 5e pianoconcert werd door den solist wat oppervlakkig, koel-sobertjes voorgedra gen. Zijn techniek is tot volmaakte virtuoze ontwikkeling gekomen; de voordracht bleef slap, en vormde wél een tegenstelling met de opvatting van den dirigent. Ik vond het jammer dat van Liszt niet andere werken werden gegeven dan juist die Schubert-zettingen. Dergelijke smakelooze stukken moesten liever niet meer op concerten worden gespeeld, welk groot nut zij ook hebben als studie voor alle moge lijke piano-figuratie. Als kunstwerk zijn zij van twijfelachtige waarde. Hoezeer Petri ook zijn best deed door wegdoezeling der begeleidingen en nadruk kelijke accentuatie van de zangmelodie een duidelijk beeld van de liederen te geven, hij kon onmogelijk den indruk benaderen dien het gezongen lied maakt. Alleen een geniaal zanger, die tevens uitstekend pianist is, zou misschien iets aannemelijks er van kunnen maken en trachten in den van nature onbuigbaren pianptoon iets te leggen van den levenden, bij elk woord, soms elke letter greep, wisselenden klank der menschelijke stem. Bovendien verliezen de eenvoudige melo dieën van Schubert door de omlijsting met piano-coloratuur het karakter, en zijn zij in het geheel niet instrumentaal gedacht. Daarom kan een hierop gebouwd stuk, ook al beschouwt men het als zuiver instrumen tale compositie en laat men het origineele lied geheel buiten rekening, niet voldoen. Het is altijd gevaarlijk werken die voor zang geschreven zijn, te arrangeeren voor piano, te verkleinen" (?reduire") voor dat instrument. Bij al het brillante dat Liszt in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl