Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
28 Maart '15. No, 1970
DE OORLOG EN HET OOSTEN
X. In eigen huis
Toen onlangs in de Tweede Kamer aan
hangig was het wetsontwerp betreffende het
recht der Indische ingezetenen tot
vereeniging en vergadering, werd door een der
geachte afgevaardigden de meening ver
kondigd, dat deze wijziging van art. 111
van het Regeeringsreglement behoorde tot
stand te komen, omdat thans het oogenblik
daartoe bij uitstek geschikt was. Want hoe
men er toe komen kan" aldus de heer
Javaansche Wedana
de Meester om de houding, die de
inlanders in Nederlandsch-Indië nu aan den
dag hebben gelegd, aan te nemen ook maar
eenigszins als een bewijs, dat het onvoor
zichtig zou zijn thans te breken met art.
111 van het Regeeringsreglement, dit ver
klaar ik niet te begrijpen. Die houding der
inlanders is in deze dagen loyaal geweest
bij uitnemendheid; ja ik zou zoo ver willen
gaan om te zeggen, dat, als de maatregel
nog niet was voorgesteld, dit dan hoe eer
der hoe liever zou moeten geschieden, opdat
blijke dat door ons wordt gewaardeerd de
wijze, waarop de inlanders zijn opgetreden
tégenover de regeering en tegenover Neder
land. Andere motieven zelfs daargelaten,
hebben door die zoo loyale houding de in
landers meer dan verdiend, dat zij meer
staatkundige vrijheid krijgen."
Men lette wel, volgens de hier uitgesproken
meening is de houding van de inlanders in
Insulinde gedurende den wereldoorlog zoo
loyaal geweest, dat zij best iets hebben ver
diend, bijvoorbeeld dan de afschaffing van
het algemeen verbod tot staatkundige
vereeniging en vergadering.
Is het wonder, dat de heer Bos van zulk
een cadeau niet wilde weten? Het komt
mij voor" aldus die afgevaardigde dat
iiiiHiiiiiifiiiiimiimiiiiHiiiimiiiiiiiii
Bij 't licht van de Oorlogsvlam
H
Het grootste wonder van ons bestaan is
dit: dat ons ik-gevoel zich van alle an
dere ik gevoelen onderscheidt, door dat het
voelt als mijn eigen". Ik neem aan niet
door bewijs, maar door intuïtie, door geloof
dat er andere Ikheeden zijn. Maar die
zijn dan toch essentieel onderscheiden van
het mijne, juist omdat het mijne mij alleen
eigen is. Ik kan nooit voelen wat een ander
voelt, noch kan een ander zijn, wat ik ben.
Hier ontstaat de diepste, meest hoopeloos
duistere van alle ongerijmdheeden, die noch
door denken noch door redeneeren te ver
helderen is dat iK als voorwaarde van
alle bestaan alleen mijn Ik moet aannemen.
Dat Alles Ik is, en Ik Alles ben, dat is
een onvermijdelijke gedachte waarmee ik
vertrouwd kan geraken. Maar hoe kan die
zelfde gedachte waar zijn voor .verschillende
Ikheeden ?
Dat alle Zijn oneindig is, en toch bepaald
lot het oneindig kleine moment, het Nu
dat is een eeven onvermijdelijke zeekerheid,
die wij intuïtief moeten gelooven.
Maar daarin is niet zulk een ondenkbare
ongerijmdheid verborgen als in dit raadsel,
dat ieder ego voelt hoe alle bestaan af
hangt van zijn Zelf, en hoe toch geen ander
zijn kan wat hij zelf is. Ieder Ik voelt zich
uniek. "
Daar helpt geen peinzen, geen rusteloos
ooverweegen, geen logisch redeneeren het
raadsel blijft eeven onpeilbaar, eeven ondoor
grondelijk. De metafysici moogen ons uit
voerige woord-systeemen bouwen, ons met
groote stelligheid formulen geeven als op
lossing van alle raadselen voor dit raadsel
staan zij eeven machteloos als de theologen
en de natuurwetenschappelijke geleerden.
En daar het ons allen aangaat, onze heele
leevensbeschouwing beheerscht, en dus ook
onze daden motiveeren moet daarom
moet het ook gezegd worden voor allen, die
meenen dat wij menschen, als reedelijke
weezens, geheel logisch en verstandelijk kun
nen "handelen, uitgaand van vaste beginselen.
Het beste wat wij als menschen kunnen
bereiken is een berusting in ons onverstand
en onze machteloosheid, en een intuïtief
vertrouwen, een geloof, dat wij, leevend in
een ondoordringbare sfeer van schijn, van
ongerijmdheid en onzin, spreekend met
woorden die niet meer zijn dan min of meer
onjuiste symboolen en ooverdrachtelijke
beelden, toch al tastend en dooiend, tot
helderder inzicht en stelliger besef zullen
geraken. *
Ik ben geneigd mij te verontschuldigen
daar ik zooveel duisters en diepzinnigs moet
zeggen maar er helpt niets aan, dat dui
stere en diepzinnige is toch de oorsprong
van al ons doen en al ons voelen.
Het is niet mijn schuld, dat niemand er
buiten kan.
Nu zal ik gebruik maken van een beeld,
in een recht te geven als gunst, nooit kan
worden toegestemd"... Staatkundige vrij
heid is m. i. niet een gunst voor een ont
wikkeld volk, maar een voorwaarde voor de
ontwikkeling van een volk en om die'reden
voornamelijk zal die vrijheid ook door ons
moeten worden verdedigd."
De laatstgenoemde volksvertegenwoordi
ger verklaarde zich hierbij dus niet tegen
de openlijke erkenning van de loyale hou
ding der bevolking, maar wel tegen den
aard van het tegengeschenk, dat niet als
gunst, doch als recht diende te worden
verleend.
Op zulk eene openlijke erkenning is ook
van andere zijde aangedrongen. Een eenigs
zins luidruchtige Indische stem heeft zelfs
betreurd (Tijdschr. BB 1914, blz. 441), dat
men deze schoone gelegenheid liet voorbij
gaan om de wereld te doen weten, dat de
inlander aan onze zijde staat. Engeland,
het groote Britsche rijk, kabelt het over de
geheele wereld heen, dat de vorsten van
Britsch-Indië hun steun willen verleenen;
telkens en telkens weer spreken de telegram
men daarvan. Wij, Hollanders, zijn veel
nuchterder aangelegd, maar hoe schoon zou
een eenvoudig woord van waardeering ge
klonken hebben uit Koninklijken mond bij
de opening der Staten-Generaal in deze
critieke dagen! Men heeft gemeend te kunnen
volstaan met de vermelding, dat de houding
der inlandsche bevolking reden tot tevreden
heid gaf. Soberder kon het al niet."
Van verschillende zijden wordt dus aan
gedrongen op openlijke waardeering van het
gedrag der inlandsche bevolking van Neder
landsch-Indië gedurende de afgeloopen oor
logsmaanden.
Heeft het dan aan zulk eene openlijke
waardeering ontbroken? Allerminst. Want
behalve de hoogerbedoelde mededeeling in
de jongste troonrede, heeft de regeering
herhaaldelijk van die waardeering doen blij
ken. Zoo heette het in de memorie van
antwoord aan de Tweede Kamer betreffende
de loopende Indische begrooting: Zooals
de regeering verwachtte, laat de houding der
bevolking niets te wenschen over."
Met groote voldoening mag melding ge
maakt worden van een bericht van den
Landvoogd, dat de inboorlingen zich zonder
uitzondering getrouwe onderdanen getoond
hebben. En aan de Eerste Kamer schreef
minister Pleyte: Inderdaad mag met lof
gewag gemaakt worden van de houding der
inlandsche bevolking."
Ziedaar de, misschien wat sobere, maar
toch zeer volledige inlichtingen van de re
geering, die juist in dezen rustigen, doch
veelzeggenden vorm het geschikst waren
om in Nederland indruk te maken.
Het behoort niet bij het kalme en daar
door juist in zoo wijden kring vertrouwen
wekkende beleid van deze regeering om de
trom te roeren of om naar alle windstreken
te kabelen, dat er wederzijdsch vertrouwen
bestaat tusschen de inlandsche bevolking
van Nederlandsch-lndië en het Nederlandsch
bewind. Want niet meer of minder deelde
toch de regeering aan de volksvertegen
woordiging mede:
Zooals de regeering verwachtte... toon
den de inboorlingen zich zonder uitzondering
getrouwe onderdanen.
Daarin ligt opgesloten: vertrouwen van
de regeering en vertrouwen van de inland
sche bevolking, eene koloniale verhouding,
die zich niet beter denken laat, en de door
de regeering in deze woorden vervatte lof
zou door hoogdravende of luidruchtige be
tuigingen slechts aan beteekenis hebben
kunnen verliezen. Hetgeen niet weglaat,
dat het zin kan hebben, dat de pers den
i
IIMnmilHIIMIIItnillllltlllllMIIMIIIIIMIMIMtMIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMn
wel de aandacht er op vestigend dat het een
beeld is, en dus maar ten deele waar, zooals
alles wat wij kunnen zeggen.
Dat beeld is de Lichtvonk, die om zich
verspreidt een lichtkring, een lichtsfeer.
Ons zelfbesef, ons ego is als zulk een
lichtvonk, met een lichtsfeer. En wij kunnen
bemerken dat er in ons een neiging bestaat
die lichtvonk helderder, intensiever en
de lichtsfeer wijder te maken.
Ons weezen, onze kosmos is zulk een
lichtsfeer, die zich naar alle zijden tracht
uit te breiden 1).
Wij weeten dat wij nog dezelfde Ikheid
zijn dat wij waren als kind.
Dit is niet volkoomen zeeker. Want er
zijn genoeg voorbeelden van valsch herin
neren.
Men denke aan het fijne verhaaltje van
den Chineeschen wijze Tsveang-Tsz', die
gedroomd had dat hij een vlinder was en
bij het ontwaken uitriep: ben ik nu een
mensch die gedroomd heeft een vlinder te
zijn? Of ben ik een vlinder die nu droomt
enn mensch te zijn?"
Hoogst waarschijnlijk dus zijn we het
zelfde ego dat we waren als kind. Maar
daarbij zijn we toch veranderd, en het ver
schil tusschen kind en volwassene is vooral
dit: dat de laatste meer herinnert en verder
vooruitziet.
De lichtsfeer is dus grooter geworden,
het besef verlicht een wijder kosmos, in
het nu wordt dus meer en meer
samengedrongen verleeden en toekomst.
Dat kan men dan ook aldus uitdrukken
dat meer schijn tot weezen geworden is. We
hebben dus verwerkelijkt wat schijnbeeld was.
Nu voelen en gelooven wij inclusief
zooals wij voelen en gelooven dat het be
staande oneindig en volmaakt is dat deeze
concentratie in Ik en Nu steeds voortgaat.
In 't oneindige voortgezet gedacht,
beteekent dit het volmaakte bestaan, het weezen
Gods. Alles verwerkelijkt, alles inén, alles
Ik en alles Nu.
Dit zou dan ook teevens beteekenen de
hoogste vreugde, de zaligheid.
Als wij ons afvragen: wat noemen wij
vreugde? dan moet het antwoord zijn dat
gene wat wij begeeren. En wat wij begeeren is
ook wat wij wenschen en willen. En wat wij
willen is dat waarheen ons streeven gericht
is, waarheen wij gaan.
Het heeft dan ook geen zin te reedetwisten
oover pessimisme en optimisme. Deeze
teegenstelling ontstaat alleen door gedach
teloos woordgebruik. Wie vreugde" zegt,
zegt ook datgeen wat ik wil". En wie wil"
zegt, zegt ook de richting waarheen ik ga."
Dat niet iedereen dit terstond inziet en
van zelf spreekend vindt, komt (door de
onnoemelijk veel schijnvreugden, en
schijnwils-uitingen, die te gronde gaan en onder
geschikt zijn aan hooger vreugde en waar
achtiger wil.
Alle lusten, genietingen, blijdschapjes,
pretjes en pleziertjes maken plaats voor
waarachtiger vreugde, waarheen onze
dieHoofd der Baliërs op Lombok
vollen nadruk legge op de gebleken uitmun
tende verhouding en dat zij zich inspanne
om in het denken en gevoelen van alle
Nederlanders vast te leggen de groote be
teekenis van de hoogerbedoelde
regeeringsverklaringen. Zooals de regeering verwachtte
bleken de inboorlingen zonder uitzondering
getrouwe onderdanen.
Eigenlijk zeggen deze woorden veel meer
dan de uitvoerige loftuitingen, die van de
zijde van de Staten-Generaal aan de houding
van de bevolking zijn gewijd: loyale hou
ding", trouwe aanhankelijkheid", kiemen
voor het gevoel van saamhoorigheid",
hoogelijk gewaardeerde blijken van verknocht
heid en trouw" en dergelijke uitingen
verbleeken toch eigenlijk bij de sobere
regeeringsuitlatingen, die en dit is op
merkelijk zich ten aanzien van dit onder
werp hebben bepaald tot schriftelijke
mededeelingen en niet door oratorische lofredenen
zijn aangevuld.
Hieruit zou men haast kunnen opmaken,
dat de regeerïng tijdens de
begrootingsbehandeling wel beschikte over enkele
algemeene gegevens, doch dat zij toen nog geen
iiiiiiiiHiiiiimmiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMii
pere, waarachtige begeerte gaat. Het ge
meenschappelijke van al die aandoeningen,
en de resultante van al die wils-streevingen
is vreugde, in steeds hooger beteekenis. Dit
is geen betwistbare stelling, want het ligt
in de woorden zelf.
Het is onmoogelijk een ander algemeen
kenmerk voor vreugde te geeven als het
begeerlijke." Want wat voor de een smart
is, is vreugde voor den ander. De vroome
martelaar vindt zijn hoogste vreugde in pijn
en dood, die voor anderen de grootste ver
schrikkingen zijn.
En het feit zelf dat vreugde is het be
geerlijke" zegt ook dat ze is de waarheid
en de werkelijkheid. We hebben geen andere
maatstaf. Het is niet de vraag of we de
waarheid" zoeken. Want wij kunnen de
waarheid" niet anders definieeren dan als
datgeen wat wij zoeken".
Vreugde is de werkelijkheid en de wer
kelijkheid is vreugde.
Het kind denkt en voelt niet verder dan
het moment. Naarmate het meer verwerke
lijkt, naarmate meer toekomst en verleeden
in het nu te samen komt, naar die mate ook
wordt de vreugde hooger, grooter, meer
omvattend^
De schijnbeelden Verleeden" en Toe
komst" worden meer en meer tot weezen,
tot nu, het weeten wordt tot gcvoelen2).
Hoe is het nu begrijpelijk dat de waereld
zoo vol smart en leed is zoozeer dat de
groote meerderheid verwonderd en vol
twijfel zal verneemen dat al het werkelijke
vreugde is?
Daartoe moet men leeren inzien dat vreugde
niet kan bestaan zonder smart, smart en leed
zijn volstrekt noodig voor de vreugde
zooals duisternis noodig is voor licht, slaap
voor waken, inademing voor uitademing,
systole voor diastole.
Om dit te verduidlijken geef ik een ander
zinnebeeld.
In een orkest, een symfonisch concert,
heeft elke noot eerst zijn volle waarde door
alle nooten die voorafgaan en alle nooten
die volgen.
Afzonderlijk gehoord, is elke noot zonder
zijn volle kracht, en veel nooten doen ons
aan als wanklanken, dissonanten.
Wij, gescheiden Ikheeden, zoekende en
streevende ego's, wij hooren nooit het ge
heele concert, wij hooren maar enkele maten,
enkele toonen.
Die doen ons niet allen vreugdrijk aan,
juist omdat we van elkaar gescheiden zijn,
omdat we nog zoeken en streeven.
Konden we het geheel omvangen, dan
eerst hoorden we de harmonische schoonheid.
Wij allen speelen mee in het orkest, maar
ons klagen, onze jammer hooren we niet in
harmonisch verband met het geheel, we zijn
er te digt bij, en we vermoeden naauwelijks
hoe die jammer noodig is in de groote
Harmonie.
Maar a! vorderende, al meer en meer
verofficieele mededeeling had ontvangen nopens
allerlei aanwijzingen van bijzonderen aard,
welke konden dienen tot staving van de
stelling betreffende de door de bevolking
getoonde trouwe aanhankelijkheid aan het
Nederlandsche bestuur. Hoe dit zij, het schijnt
wel, dat de schriftelijke
regeeringskenschetsing van onze heuchlijke koloniale ver
houdingen gedurende dezen crisis-tijd niet
voldoenden indruk hebben gemaakt in
binnenen buitenlandschen kring. Wat kon aan de
buitenwereld aanwijzing zijn voor die ver
houdingen? Er is allerlei: het aanbod van
een inlandsch ambulancecorps te Bandoeng,
het pleiten van inlandsche couranten voor
inlandsche weerbaarheidskorpsen,
aanhankelijkheidsbetuigingen aan het Nederlandsch
gezag door de vereeniging Boedi Oetomo,
plaatselijke blijken van loyauteit door
afdeelingen van de vereeniging Sarikat Islam
(Medan, Semarang), invloedrijke hoofden en
ambtenaren in verschillende deelen van den
Indischen Archipel boden hulp aan voor het
vormen van vrijwilligerskorpsen en tot
leniging van den nood in Nederland; uit de
inlandsche pers bleek, dat in eventueele
staande, beginnen we flaauw te beseffen dat
al onze leelijkheid deel uitmaakt van een
hooger schoonheid, dat alle dissonanten in
een hooger harmonie oplosbaar zijn.
Dit zijn geen willekeurige stellingen of
verzinsels, het zijn noodwendigheeden. Wij
moeten zoo denken, het is noodzaak. Het
zijn, om het wiskunstig uit te drukken,
gevoelswaarheeden van den eersten graad,
Het zijn waarheeden als deeze: dat het Al
zonder begin en zonder einde is. Van be
wijzen" kan daarbij geen sprake zijn. Wij
weeten het niet, maar wij voelen het als
het aller noodwendigste. Hei kan niet anders.
En zoo voelen wij ook dat het Heelal
volmaakt is en harmonisch schoon. Dit zijn
wat men noemt pleonasmen. Wie Heelal
zegt, zegt God, en wie God zegt, zegt Vol
maaktheid. Het is dat wat is dus volmaakt.
Wat heeft dit alles met den krijg te maken?
Alles!
In deeze ooverweegingen schuilt de kracht
die krijg maakt of vreede.
Wat ik hier heb trachten te zeggen is
van meer belang voor vreede of oorlog dan
al wat staatslieden, generaals en
vreedescongressen zeggen.
FREDERIK VAN EEDEN
1) Het psychisch monisme, zooals dat
thans door den Groningschen hoogleeraar
Heymans wordt uiteengezet, spreekt ook
van een centraal en periférisch bewustzijn.
2) De joodsch-duitsche wijsgeer Martin
Buber spreekt van Orientirung"
teegenoover Verwirklichung". De Indiër Tagore
van Realisation of Life".
Concertgebouw
Mengelberg leidde een Beethoven pro
gramma: ouverture Coriolan", 5e piano
concert met Egon Petri als solist en de 5e
sinfonie.
De eerste beide werken vulden den middag
tot de pauze, de sinfonie vormde de
afsluiting.Hiervórdirigeerde Koebergeen Grieksch
tusschenspel uit Plato" en speelde Petri vijf
transcripties van Liszt naar bekende Schubert
liederen. Het was een concert met wonderlijke
afwisselingen.
Beethoven werd door Mengelberg voor
treffelijk gedirigeerd, vooral de sinfonie. Het
is opvallend dat hij meer en meer de
aanvangsmaten in het eigenlijke hoofdtempo
gaat nemen, terwijl deze vroeger opzettelijk
langzaam en breed werden ingezet. Ik geloof
Bantamsche Regent
kritieke omstandigheden op de inlandsche
bevolking zou kunnen worden gerekend,'enz.
Het zijn slechts enkele gegevens uit een
menigte feiten en feitjes uit den tijd van de
eerste spanning na het ontstaan van den
wereldoorlog, die de juistheid kunnen
illustreeren van de regeeringsmededeeling nopens
de trouw van alle inboorlingen zonder uit
zondering.
De vraag is of die gebleken trouw, die
beantwoordt aan de verwachtingen van de
regeering, nog meer en nog openlijker waar
deering verdient dan haar tot nu toe van
regeeringswege ten deel viel?
Die vraag kan men in principe bevestigend
beantwoorden en toch van meening zijn,
dat zij eerst ten volle kan beantwoord wor
den, nadat de wereldcrisis, welke wij thans
beleven, zal zijn voorbijgegaan en nadat vast
zal staan hoe de verhoudingen in en buiten
Europa zich hebben ontwikkeld, nadat het
evenwicht zal zijn teruggekeerd.
Blijkt dan, dat de band voor Nederland en
Insulinde nog veel hechter is geworden dan
voorheen, dan bestaat er alle reden om te
overwegen aan dat gestevigd wederzijdsch
vertrouwen uiting te geven door een uiterlijk
teeken, ten bewijze, dat het Nederlandsche
volk en de Nederlandsche regeering de in
landsche betuigingen van trouw op hoogen
prijs hebben gesteld.
Dat dit blijk van nauwe saamhoorigheid
noch zal kunnen bestaan uit een der bevol
king toekomend recht, noch uit een der
maatregelen van wetgevenden aard, welke
reeds sedert jaren aan de orde zijn, zooals
het in beginsel te aanvaarden recht van
staatkundige vereeniging en vergadering of
de instelling van een kolonialen raad, spreekt
van zelf. Wil Nederland in de bedoelde
richting iets doen, dan zal wel in de eerste
plaats gedacht kunnen worden aan eene in
richting van onderwijs, die zoowel kan bij
dragen tot verlichting van het inlandsche
denken als tot verspreiding van de kennis,
die tot dusver voor den inlander alleen in
Europa was te verkrijgen.
Het geschenk van de Hoogeschool te
Leiden, na tijden van oorlogsdruk en kloek
gedragen kan in dit opzicht als een stralend
voorbeeld dienen, hoe nog na eeuwen zulk
een monument in eere werdt gehouden en
de dankbaarheid aan het voorgeslacht doet
voortleven.
J. C. v. E.
dat dit zeer goed is ingezien, maar dat een uit
voering der eerste maten strikt in het hoofd
tempo zelfs nog grooter indruk zou maken.
Het krachtige, gedrongen motief dat plotse
ling door de onwrikbare point d'orgue tot
staan wordt gebracht, zou dan nog veel
karakteristieker worden; er zou grooter
eenheid in het geheele deel heerschen.
Ook het Andante gaat sneller dan vroe
ger, m.i. zeer terecht, en de inzet van de
finale iets breeder dan bij de verdere ont
wikkeling is eveneens van groote uitwerking.
Slechts wordt die verslapt, doordat ook de
tweede maal, na de weder-aanduiding van
het scherzo een dergelijke terughouding van
het tempo plaats heeft.
Dat scherzo is wel een der mooiste en
merkwaardigste stukken die Beethoven heeft
geschreven. De sluipende figuren de,r bassen,
later hun vastberaden thema en de hooge
pizzicati (door onze Kiese wetters" uitstekend
gespeeld!) de schimmige dans-figuurtjes der
fagotten, en de inzinking der motieven met
den doffen paukentoon, spreiden over dit
deel een mysterieuse atmosfeer, die angstig
wordt bij de nadrukkelijke roepstem der
hoorns en de klagelijke nabootsing door
de hobo.
De sinfonie was het beste van het concert,
ook wat de uitvoering betreft.
Het 5e pianoconcert werd door den solist
wat oppervlakkig, koel-sobertjes voorgedra
gen. Zijn techniek is tot volmaakte virtuoze
ontwikkeling gekomen; de voordracht bleef
slap, en vormde wél een tegenstelling met
de opvatting van den dirigent.
Ik vond het jammer dat van Liszt niet
andere werken werden gegeven dan juist
die Schubert-zettingen. Dergelijke
smakelooze stukken moesten liever niet meer op
concerten worden gespeeld, welk groot nut
zij ook hebben als studie voor alle moge
lijke piano-figuratie. Als kunstwerk zijn zij
van twijfelachtige waarde.
Hoezeer Petri ook zijn best deed door
wegdoezeling der begeleidingen en nadruk
kelijke accentuatie van de zangmelodie een
duidelijk beeld van de liederen te geven,
hij kon onmogelijk den indruk benaderen dien
het gezongen lied maakt. Alleen een geniaal
zanger, die tevens uitstekend pianist is, zou
misschien iets aannemelijks er van kunnen
maken en trachten in den van nature
onbuigbaren pianptoon iets te leggen van den
levenden, bij elk woord, soms elke letter
greep, wisselenden klank der menschelijke
stem.
Bovendien verliezen de eenvoudige melo
dieën van Schubert door de omlijsting met
piano-coloratuur het karakter, en zijn zij
in het geheel niet instrumentaal gedacht.
Daarom kan een hierop gebouwd stuk, ook
al beschouwt men het als zuiver instrumen
tale compositie en laat men het origineele lied
geheel buiten rekening, niet voldoen.
Het is altijd gevaarlijk werken die voor
zang geschreven zijn, te arrangeeren voor
piano, te verkleinen" (?reduire") voor dat
instrument. Bij al het brillante dat Liszt in