Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11 April '15. No. 1972
gesticht. Ich habe einen fteflex jener
Abtrennang Niederlands von uns in seiner ganzen
Gesinnangauch beim Volke gefunden.Wahien
unser Volk wie ich gesehen lm Grunde
fiberall Belgien gewogen ist, und sich in
den niedersten Kreisen eine Sehnsucht
ausspricht, lsass wieder bei Deutschland zu
sehen, und wo mögltch auch Belgien als
Bundesstaat oder doch als Zollvereinsstaat,
ist gegen Niederland der UnwiUe (und nicht
bloss aus merkantilen Gründen)
unbeschreibllch. Ich bin f est berzeugt kein Krieg ware
in diesem Augenblick popularer (selbst gegtn
das gehasste Frankreich nicht) als elner
gegen Holland, und diesen Antipathieën
liegt lediglich das Gefiihl zu Grunde, dass
man bei ursprünglichster Verwandtschaft
doch im religiösen, politischen, bürgerlichen
Denken sich so ganz entfremdet worden ist.
Hass zwischen Verwandten ist immer der
grimmste."
Dat zou kunnen worden opgevat als een niet
geheel onwaarschijnlijke voorspelling, waarin
de waarschuwing Blijf waakzaam, Neder
land !" haar krachtigen steun terugvindt.
H. VAN MALSEN,
Onder-bibliothecaris van het Kon. Archief
1) Zie mr. H. J. Koenen: De vroegere
en latere Nederlandsche Handelspolitiek",
Haarlem 1857, p. 122 v.v.
2) Zie Onze Eeuw" Hen Jg. IV, p. 423.
3) Brief van H. Leo aan Gr. v. Pr. dd.
10 Dec. 1841.
4) Koenen a.v.: ... tene inlijving in
Duitschland, zooals door de duitsche vrij
zinnigen in 1848 begeerd werd, ware niet
dan door de verzaking van eeuwen van
roem en welvaart te verkrijgen!"
5) La Prusse et les Pays-Bas" par
Groen van Prinsterer, Amsterdam 1867.
Een bezoek van Frits Smit Kleine
Geb. 1845
Een triestige zooveelste Maart. Alles grauw
en zwart. De tranen biggelen langs de ruiten.
Het is of de dag niet wil wakker worden
en je zit te huiveren bij de kachel. Kortom,
je hebt spijt dat je geboren bent.
Een tik op de huisschel. Neen, drie
tikken. Iemand die haast heeft of het zijn
kinderen, die er op dezen lammen dag toch
hun pleziertje van willen hebben.
De meid, die ook al niet in haar humeur
is, met dit miezerige weer, denkt: loop
naar de pomp en blijft in de keuken.
Weer gebel, f urioso! Het maakt je een
oogenblik wrevelig, maar wie weet: het brengt
misschien iets dat de eentonigheid verdrijft
en je spitst gretig de ooren. Nu, je hoeft niet
te vragen! De levensvreugd treedt niet op'
haar teenen, maar stapt met alle macht het
huis in. Maartje neemt de druipende pa
raplu af, maar de bezoeker druipt zelf niet
minder. Maartje ontlast hem van zijn jas,
die door en door is. Maar ze helpt hem in
alles met liefde. Ze weet dat hij altoos wel
kom is, omdat hij warmte brengt. En ze
opent al de deur om er de zon in te laten.
Smit Kleine staat voor je, de gedrongen, nog
krachtige zeventiger, met zijn blankblopzend,
stevig behaard gelaat en hij steekt je zijn
poezele hand toe om de jouwe niet meer
poezele ferm te drukken, 't Is of het wat
' milder om je wordt, wat lichter, als Kleine
bij je op bezoek komt en hij wekt
dadelijk je slapende belangstelling, door
te vertellen van menschen, die hij pas
heeft ontmoet, altijd menschen waar wat
aan is, want alleen met dezulken staat hij
in connectie; van nieuwe boeken die hij
heeft gelezen, en nieuwe auteurs meest
uit den vreemde met wie hij brieven
wisselt, of die hem hebben bezocht, van
nieuwe vonden op de Kon. Bibliotheek enz.
enz. Want het is bij hem gewoonte, altoos
een groot werk onderhanden te hebben,
waarvoor hij bezig is materiaal bijeen te
§aren of een nieuwen schrijver te bestu
eeren : laatst den in zijn land
hooggeschatten wijsgeer Seillière, dien hier zoowat
niemand kent, in wiens werken hij maanden
en maanden, ja, jaren zich heeft begraven,
zonder er een groot werk voor zich en ons
uit op te delven en dien hij ten lange leste,
na er veel uit te hebben opgedaan voor
louter privaat bezit, weer op de
boekenOnze Tooneelspeelsters
MlEN DUYMAER VAN TWIST
Ik heb met haar zitten praten in haar
hotel, na afloop van een voorstelling van
De Duivel, die ik niet bijwoonde, omdat er
geen plaats meer te krijgen was, noch voor
geld noch voor goede woorden. Om half
twaalf begon ons gesprek, en om twee uur
precies maakte ik er een eind aan. Ik zag,
dat ze moe was en dat slaap haar goed zou
doen. Het speet me, dat de tijd zósnel
was omgevlogen In die twee en half uur
heb ik haar goed beluisterd. Misschien zult
ge haar karakteristiek kunnen beelden uit
wat ik thans uit dit gesprek u meedeel.
Ik vroeg haar hoe oud ze wel was, toen ik
haar in Geuren van Marcellus Emants voor
het eerst zag. Toen was ik zestien, of
zeventien, ik weet het niet zoo heel precies
meer. Ik ben nu drie en twintig, en den juisten
datum herinner ik me niet zoo goed," was haar
kalm antwoord. Ik stond beduusd. Ik ver
trouwde mijn ooren niet. Was dat een
meisje van zeventien geweest, toen, dien
gedenkwaardigen avond van den Kunstkring?
Was dat een Hollandsche vrouw in den
bakvisschenleeftij l geweest, die met zulk een
superbe zelfbeheersching, met zulk een felle
kracht en zulk een koele overwogenheid
trillend leven had geschonken aan die wel
meesterlijk-geteekende Becky Sharp figuur
in het sterke, hoewel zeer onevenwichtige
stuk van Emants? Een prachtige avond was
dat geweest, prachtig om het spel van Elsa
Mauhs enden ouden Paassen,allerprachtigst
om de creatie van Mien Duyrnaer. Hoe plas
tisch beeldde ze .het gerafh'neerd-coquette,
het koel-berekenende, en ook wel het
gezondbruutte in die rol. En dat was dus een
Hoilandsch me;sje van zeventien geweest,
die monumentale, zelfzuchtige
vrouw-meteen-wil, die meedoogenlooze levenskenster?
Eenvoudig ongelooflijk. En dat in Holland!
In Holland, waar de meisjes van zeventien
op het tooneel, behoudens een enkele uit
zondering, toonbeelden zijn van onbeholpen
stijfheid of te wel van stijve onbeholpenheid.
Denk maar eens aan de
Tooneelschoolexamens. Kan het akeliger? Welk een ge
brek aan bevalligheid! Welk een gemis aan
zelfbeheersching, aan overleg, aan hartstocht,
.aan gevoel. Alleen maar onbeholpenheid en
plank zet.
Zoo heeft hij ook in de Kon. Bibliotheek
te 's-Hage maanden en maanden de minne
brieven doorgesnuffeld en geëxerpeerd van
een 18e eeuwsche jonkvrouw aan een 18e
eeuwschen filosoof, met het doel de corres
pondentie uittegeven.
Rössing, die hem op zijn reizen van Doorn
naar den Haag wel eens ontmoette, sprak
dan van Kleine die uit vrijen ging of een
snoepreisje deed naar zijn meisje op de
bibliotheek. En nu het vreemde: van de
vele boeken, die hij in zijn hoofd tot stand
bracht, is voor de buitenstaanders heel weinig
terecht gekomen. Zijn schriften met
aanteekeningen zwellen en ook de schriften, waarin
die aanteekeningen worden verwerkt, ver
veel vuldigen zich, maar dat het werk afkomt,
gebeurt niet vaak. Het blijft doorgaans tot
een paar feuilletons, die zijn vrienden ten
leste uit het werk waarmede hij hen en
zichzelf zoo lang heeft beziggehouden, in
een of andere courant zien opduiken. Zou
dit misschien hierdoor komen, dat Frits Smit
Kleine, in de eerste perioden van zijn leven
in de gunstige omstandigheid verkeerd heeft
van en grand seigneur te kunnen werken,
voor eigen leering en genoegen ? Een eigen
schap die hem nooit verlaten heeft: hij kiest
zijn onderwerp, omdat het hem aantrekt,
vraagt niet of het actueel is of interes
sant genoeg voor het kleine publiek, dat
in een klein land aanwezig is te achten
voor stof van zeker gehalte, zoodat een uit
gever in het succes weinig vertrouwen
heeft dingen, die bij hem opkomen, als
het te laat is... en er bij hem zelf de aar
digheid van het sujet wel wat af is.
Na dan een dag met opgewondenheid te
hebben gebulderd over de achterlijkheid
zijner medemenschen, schudt hij als een
poedel het nat der ellende van zich en zet met
haast weer sterker optimisme een nieuwe
studie op touw.
Frits Smit Kleine is wat men noemt een
onpractisch man. Zijn beste vrienden getuigen
het en geven er hem te meer hun genegenheid
om. Telkens ontglippen hem idealen, want
dat onpractische ontspruit bij hem
uitonergdenkendheid", maar hij blijft er steeds nieuwe
kweeken. Het kan bij hem niet op.. Dat
idealistische, is het romantische in zijn wezen.
Wie zich vroolijk maken om zijn goed ver
trouwen, om zijn geloof in de menschen,
maar wel eens boos over zijn vrijgevig
heid vergeten, dat dit alles bij hem zich
laat verklaren uit zijn persoon. Zijn levens
blijheid is de grond van gansch zijn wezen.
Hij ziet de werkelijkheid in een schoener
schijn dan anderen. Hij rekent op de ridder
lijkheid der menschen, omdat hij zelf van
een zoo ridderlijke natuur is. Daarom wordt
hij door hen, die hem kennen, volkomen in
ernst aanvaard, al geeft hij wel eens toe
aan zekere neiging tot rhetoriek en spoedig
op kookhitte gestegen geestdrift. Hij is niet
anders, dan hij is. Hij doet zoo, omdat het
werkelijk in hem bruist en vlamt.
In den aanvang van zijn schrijversloopbaan
heeft hij met zijn vriend Marcellus Emants
een maandschrift uitgegeven, waarvan ik
haast zeker weet dat door hém de titel
bedacht is: De Banier.'Ds Banierrrr, zooals
hij den cynischen Emants zal hebben toe
geroepen. En toen hij op zijn ouden dag
zich waagde aan een treurspel in verzen,
gaf hij het den naam van De Lelievaan f
Ook een schallende naam in onzen
nuchteren tijd.
Toch, in weerwil van zijn naar 't groote
en hooge neigenden geest, heeft hij over zijn
talent met bescheidenheid, te veel beschei
denheid gedacht, getuige den pseudoniem,
waaronder hij zich bij het publiek heeft
aangemeld, dien van Piet Vluchtig. Onder
dien naam heeft hij zijn beste novelle ge
schreven. Als zij een scherper pointe had,
zou ik durven zeggen: een model, en van
al onze novellen, die tot heden zijn ver
schenen, het sterkst doortrokken van den
humor van Hildebrand; de echt-Hollandsche!
Trouwens, zijn stijl stond onder den in
vloed van Hildebrand, maar ook somtijds
onder dien van Potgieter, hoewel hij daarbij
zich wist te vrijwaren van het te ingewik
kelde en voor ons te gezochte. Ik zeg voor
ons: omdat bij Potgieter dat gezochte niet
gemaakt was, maar voortkwam uit zijn
naakelig-precieus, mallooterig, quasi-beschaafd
gedoe. Bent u op de Tooneelschool ge
weest?" vroeg ik. Jawel, n jaar," zei ze;
Jan C. ried me aan dadelijk in de praktijk
te gaan; ik had van mezelve wel, wat ze
op de school je trachten te leeren," vulde
ze aan.
Jan C. heeft goed gezien: Een meisje van
zeventien, dat zóde Alice in Geuren spelen
kon, behoefde geen Tooneelschool.
Het allereerste wat mij trof, was haar
eenvoud, eenvoud niet alleen in kleeding
en doening, maar vooral ook in het spreken.
Dat bevestigde al dadelijk den zeer hoogen
dunk, dien ik van deze actrice heb. Er zijn
mij weinig dingen zoo benauwend-antipathiek
als de pose van den acteur in het priv
leven. Als een tooneelspeler of -speelster in
het alledaagsch-leven, in een caféof bij je
thuis, mooi spreekt, mooi gebaart, mooi doet,
kortom, den indruk wekt of hij of zij op de
planken staat, dan kun je er zeker van zijn,
dat het een prul is. Den tijd, waarin de
sentimenteele romantiekerigheid van het
fraaie tooneel-gebaar en de gezwollen
tooneeltaal, buiten dienst", als attribuut werd
gewaardeerd, zijn wij nu toch wel te boven,
zou ik zoo denken. Bij juffrouw Duymaer
van Twist is natuurlijk niets van dit alles
te bespeuren. Als je haar zoo in klein lenue
ziet, zou je niet dadelijk vermoeden, dat dit
nu een vorstelijke vrouw is, de eenige Neder
landsche actrice, die gedurende de laatste
jaren op onze planken als een
zeldzaambekoorlijke, ideale grande coquette en
charmeuse de romantiek van het moderne leven
belichaamt.
Het begon met een klacht. En die
klacht bleek na eenig nadenken mij zeer
begrijpelijk. Ik heb zoo menigmaal lust
om Nederland voor goed vaarwel te
zeggen. Dan wil ik weg, om nooit meer
terug te komen! Naar Parijs wil ik, een
Fransche actrice zou ik willen worden,"
klonk het gemeend uit haar mond. Doch
spoedig zag zij de dwaasheid hiervan in.
Alsof haar zuiver en ongekunsteld natuur
talent zich in Frankrijk beter ontwikkelen
zou dan hier! Alsof de Fransche
tooneeltoestanden zooveel gunstiger zijn dan de
onze! Alsof de hedendaagsche Fransche
dramatische letterkunde zoover uitstijgt
boven de onze l
Dat dit land haar te eng lijkt, laat zich
tuur en opvatting.
Moge zijn stijl door den tijd minder panache
hebben behouden, hij kon ook wel een
veertje missen, hij is altoos verzorgd en
voornaam gebleven, ook bezonkener gewor
den. Nooit heeft hij zijn pen onteerd in on
ridderlijk steekspel. Hij is steeds een heer"
geweest, ook als acteur, wat ik hier met
nadruk constateer, omdat dit niet te willen
erkennen, het ergste zou wezen, wat men
hem zou kunnen aandoen,
Hij heeft veel gecritiseerd en van zijn
essai's zijn meerdere deelen. Ook hier geeft
hij steeds blijk van ridderlijkheid in zijn wijze
van voorstellen, van eerlijkheid van oordeel
en verder valt te roemen de gedegen kennis
van de dingen, waarover hij handelt. Ik
geloof niet dat in den lande velen zijn aan
te wijzen, bekwaam en in staat tot het
schrijven van een essai over Dr. J. H. Gun
ning,-gelijk in 1905 De Tijdspiegel van hem
opnam. Trouwens, terwijl ik dit schrijf ont
vang ik van de uitgevers: H. D. Tjeenk
Willink en Zoon te Haarlem onder den naam
van Dietsche Doolhof, een verzameling reeds
elders verschenen essai's over o. m. Thomas
a Kempis, Bakhuizen van den Brink, Pot
gieter en Bakhuizen, Frans Erens, Jacob van
Lennep, Prof. Pater de Groot, Mr. Quack,
Joan Röell. Daaronder zijn er, die wat inhoud
en omlijsting betreft, de vergelijking meer
dan kunnen doorstaan met wat, op het gebied
van critiek of aankondiging van boeken, in
onze meest gerenommeerde tijdschriften
pleegt te worden geleverd.
Ik geloof, dat F. Smit Kleine geroepen is
de geschiedenis onzer letteren met een
zeer belangwekkend boek te verrijken, name
lijk met zijn Mémoires. Hij heeft in zijn leven
vele personen van beteekenis gekend en is
hen nagetreden; onnoemelijk veel van wat
in boeken steekt, is in zijn hoofd gevaren;
hij mocht menige evolutie en revolutie op
kunstgebied mee maken; hij beschikt over
een puntigen, geestigen stijl.
Niet zonder nut voor de vorming van zijn
smaak en stijl, heeft hij den tijd meege
maakt, dat mannen, als de reeds genoemde
Hildebrand en Potgieter, en voorts Lod.
Mulder, A. Pierson, Busken Huet, Vosmaer
en nog zoo veel anderen, de schrijvers van
renommée waren.
Met den humor, hem eigen, moeten zijn
gedenkschriften iets ongemeen boeiends
worden in weerwil, daL zij fatsoenlijk
zullen zijn. Men leze uit zijn laatst ver
schenen bundel alleen maar zijn essai over
Quack, naar aanleiding van Quack's eigen
boek, maar wiens persoon hij gekend heeft
en in wiens omgeving uit den eersten tijd,
hij heeft verkeerd, om tot de stellige over
tuiging te komen, dat Smit Kleine voor onze
litterateur en onze maatschappelijke geschie
denis der laatste halve eeuw, eene der inte
ressantste boeken in het hoofd heeft; een
boek dat veel zou recht zetten, waarvan
thans reeds de legende in opgesmukten vorm
zich meester wist te maken en met veel
nieuws, dat een verrassend licht zou werpen
pp veel, waarvan de beteekenis ons alreeds
is voorbijgegaan.
Op dit boek, dat een goed en eerlijk boek
zal zijn, wachten wij met groote belang
stelling.
H. L. BERCKENHOFF
J. H. Speenhoff aan J. Louis Pisuisse
Geëerde Heer Hoofd-leider,
Vergun mij mijn kameraad, den heer
Pisuisse, te antwoorden op de vele vragen
die hij mij stelt in zijn opstel over mijn feest
in den Stadsschouwburg van Amsterdam.
Mijn waarde.
Stel je gerust. Ik kom heusch wel tot mijn
recht en vind dat ik werkelijk wel hoor in
een entourage als die van den Stadsschouw
burg. Ik gevoel me daar net zoo op mijn
gemak als in een van de honderd forten die
ik bezocht en op den l Mei dag van de
S. D. A. P. in het Paleis, en in het Armhuis
te Rotterdam en op een weldadigheidsfeest
van H. M. de Koningin Moeder.
Ja, ik ben een echte Hollander, een
roodwit-blauw oranje patriot die 't een buiten
gewone eer hadfgevonden als onze Koningin
Mien Duymaer van Twist.
echter goed begrijpen. Ten eerste heeft
Nederland een zeer gebrekkigen kijk op de
grootte van zijn kunstenaars. Neem nu deze
Nederlandsche tooneelspeelster. Waardeeren
wij het voldoende, dat deze jonge vrouw
in zes, zeven jaar tijds geworden is een van
onze allereerste actrices ? Zijn onze groote
tooneelspeelsters zoo menigvuldig, dat wij
het feit van zulk een zeldzaam-snellen en
zeldzaam-volledigen groei onopgemerkt kun
nen voorbijgaan?
Ons land bezit in het voor ons zoo zeld
zame genre van de grande coquette op
dit oogenblik geen betere vertegenwoor
digster dan Mien Duymaer van Twist. Doch
behalve door het tekoit aan algemeene en
warme nationale waardeering, slechts
Johan de Meester heeft haar belangrijkheid
bij voortduring erkend, lijdt zij onder
andere nadeelen, die kunstenaars in kleine
dien feestavond in Hare loge had plaats
genomen en op mijn dichtersjas een lintje
had laten hechten. Ik had 't heusch niet
onderdanig geweigerd, wat ik je brom.
Al is mijn hoofd van buiten revolutionnair,
van binnen is 't behoudend in alles waar
't de grootheid, de welvaart, het geluk van
ons volk betreft. Dus ook de deftige kunst
begunstigers, dus ook den besmuikt
weggestopten minderen man".
Ik heb verder de verrassingen die mijn
volkslied nog mee kunnen brengen voorzien
en stel me voor dat velen zullen zingsn:
Die daar taai voor zullen waken ) ,.
God-verd. ons, dat zijn wij. )
Dat jij 't lichtelijk bespottelijk vindt als
ik mijn landgenooten aanraad hun leven te
derven" voor hun vaderland laat ik aan jou
over.
Dat het heele publiek was opgekomen om
mijn ontroerende ouwe" dingen te hooren,
wist ik niet. Ik mocht ondervinden dat men
de nieuwe dingen ook wel hooren wil.
Jammer dat menschen, die in 't verguld
en roodfluweel zitten, mijn levensdroeve,
levensware en levenslustige dingen niet
snappen.
Ik dank je (aan 't slot van je opstel) voor
je wensch dat ik nog lang mag jubelen en
dat ik een intiem theater voor mijn eenige"
kunst zal krijgen, maar zoolang 't Concert
gebouw en de Stadsschouwburg er nog zij n,
hoop ik de zorg van een eigen theater niet
op me te nemen.
Jij weet ook wel wat er toe behoort om
zoo iets te bouwen en voordeel af te doen
werpen!
J. H. SPEENHOFF
* * *
Pisuisse's kritiek op Speenhoff
Geachte Redactie,
In Uw vorig nummer huldigde Pisuisse
den dichter-zanger Speenhoff, door hem te
verwijten, dat hij nu liedjes zingt in
nationalen geest. Ik acht dit hoogst onbillijk en
heb er juist een uitnemend bewijs in ge
vonden, hoe nauw Speenhoff met ons,
met zijn volk, meeleeft, dat hij in dezen tijd
ook over de vaderlandsche idealen, zingt.
Hij, de toch waarlijk niet
bijzantynsch"gezinde kunstenaar, doet dit nu vanzelf,
omdat de stemmingen onder de menschen,
in hem opklinken! Pisuisse schijnt het wel
goed te vinden, ons buitenlandsch patriotisme
te doen gevoelen, zooals hij bijv. zelf doet
met zijn prachtig Serrez les rangs"; en hij
doet mij daardoor wat denken aan de socia
listische voormannen die, zeer typisch!
bij Speenhoffs jubileum wél klapten, toen
deze over vorst en vaderland der Belgen
zong, maar zich angstvallig terugtrokken,
als er over onze eigen koningin en Neder
land in voorkwam.
Dan is Speenhoff's opvatting toch natuur
lijker, gezonder en populairder, omdat hij
als dichter ook alles voelt van zijn eigen land.
Met dank voor de plaatsing
achtend,
L. P. J. VAN DER STOK
Engelsch-Vlaamsche
taaiverbroedering
De Engelsch-Vlaamsche taalverbrpedering
wordt steeds fijngevoeliger. Ziehier eene
finesse in den Engelsch-Vlaamschen Mili
tairen Gids voor den tegenwoordigen veld
tocht," door het Legerbestuur uitgegeven.
Hij tracht den Engelschman duidelijk te
maken, hoe de Nederlandsche '?ui" klank
moet worden uitgesproken.
En doet dit nu door te zeggen : o m d e
ui" uit te spreken, moet de En
gelschman aan de eerste e van
eye" de klank geven van a in
pluck."
Wie 't een paar maal probeert en zijn
tong borstwaartsom laat maken, zal het
kunstje begrijpen maar waarschijnlijk
alleen, als hij, zooals wij, reeds van te
voren weet hoe de ui eigenlijk wordt uit
gesproken. Voor de Engelschen lijkt het niet
zeer uiïg, en men zegt dan ook, dat dit
voorschrift de verklaring is, waarom vele
Engelschen in Vlaanderen zulke vreeselijke
landen te verduren hebben. Zij wil meer
zijn dan genre-speelster alleen. En zij is
meer. Ik begin er nu genoeg van te
krijgen om eeuwig en altijd de charmeuse
te moeten spelen, ook al zijn er op dat
gebied nog heel wat virtuose rollen, die
mij aantrekken," vertelde zij met schit
terende oogen.
En die begeerte, die oprecht-gemeende,
geestdriftige begeerte, die ik in haar als een
waarachtigheid voelde, bewijst, dat zij in
de toekomst worden zal wat ik stellig
geloof,dat zij worden kan: n.l. de grootste
actrice van Nederland.
Wij moeten ons bij haar beoordeeling
vooral niet laten meeslepen door haar be
koorlijk uiterlijk: Schoonheid is voor elke
vrouw, en zeker voor een kunstenares een
handicap. Omdat deze jonge tooneelspeel
ster nu van de natuur zoo heel veel
heeft ontvangen van wat haar behulp
zaam kan zijn bij het spelen van
veroveraarsters-rollen, moeten wij ons niet laten
verblinden door die schoonheid en gelooven,
dat zij niet anders herscheppen kan dan
juist de hartelooze coquette. De karakteristiek
van Mien Duymaer is zeker niet:
coquetterie. Haar wezen is passie. Zij is in ons
land de zeldzame figuur van de passie
vrouw, die haar hartstocht in kunst laat
uitleven. Ik dank God zoo, dat ik
tooneelspelen mag," vertelde ze. Dat isdeeenigste
manier voor mij om in evenwicht te komen,
dat is het eenigste waardoor ik verlost wordt
van mijn hevige emoties," lichtte zij toe. Zij
gaf zich thans over in groote intimiteit. Zoo
verhaalde ze : Van mijn vader, een bizonder
artistiek man, heb ik mijn heftig temperament.
En altijd, mijn heele leven lang, heb ik ernaar
gehunkerd tooneel te spelen. Toen ik nog
maar een kind van vier jaar was voerde
ik al heele stukken op met mijn poppen."
Dit is toch wel het ware, breede artiesten
temperament, nietwaar?
Deze haar vurige wensch om niet alleen
haar eigen genre te blijven spelen doch om
gansch ander werk te beproeven, is een
verblijdende waarborg, vind ik, voor haar
veel omvattenden aanleg. Juist dit naar
alles-grijpen typeert het genie. Ons nationaal
tooneel lijdt immers al genoeg door de
te groote specialiseering der corypheeën.
Daarom is het voor onze dramatische kunst
zoo te wenschen, dat Mien Duymaer spoedig
R. baron Von Kühlmann,
de nieuwe Duitsche gezant te 's-Gravenhage.
mMINIIMIIIMIIMIIIlllINHIIimilllllllllllllllllllllNIIMimilJINIIHIIlllimi
taal" hebben uitgeslagen en zure gezichten
gezet.
Wij wisten niet, dat er in onze goede,
oude Hollandsche ui zooveel zat!
De Sterrenhemel in de Provisiekast
Een Engelsche sterrenkundige heeft een
eenvoudig middel gevonden om het
leekenpubliek eenig idee te doen krijgen van de
afmetingen en afstanden in ons zonnestelsel.
Hij gebruikt daarvoor de inventaris der
provisiekast en met behulp daarvan kan men
aldus te werk gaan voor een erg huishou
delijk planetarium.
Men neemt in de eerste plaats een glazen
stolp met een middellijn van 60 centimeter.
Dat stelt de zon voor.
Op 18.60 M. legt men een mosterdzaadje:
Mercurius; op 32.60 M. een erwt: Venus;
op 64.60 M. weer een erwt: onze aarde;
op 90.10 M. de kop van een speld: Mars.
Tusschen 150 en 180 M. afstand strooit men
wat zandkorrels, die de Asteroïden moeten
verbeelden. Dan komt op 402.25 M. een
oranjeappel van middelmatige grootte: Jupiter;
op 643/60 M. een mandarijntje: Saturnus;
op 1206.75 M. een groote kers: Uranus en
op 2011.25 M.; eindelijk nog een dikke kers:
Neptunus. En het wonderbaarlijke in dit
systeem is, dat de dikke kersen wentelen
om de stolp, alsof ze met een touwtje er
aan vast zaten!
Ingekomen Boekwerken
RENÉCHAMBRY, De Waarheid over Leuven.
Met een voorwoord van E. GIRAN, 26 pag.
Prijs f 0.25. Amsterdam, Van Holkema &
Warendorf.
JUST HAVELAAR, Strijdende onzijdigheid,
70 pag. Haarlem, De Erven Bohn.
Prof. dr. A. PULLE, Naar het
sneeuwgebergtc van Nieuw-Guinea, 205 pag., f 0.75.
Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope
Lectuur.
Dr. C. J. WIJNAENDS FRANCKEN, Door
West-Indic, 232 pag. Prijs ing. f3.25, geb.
f 3.75. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zn.
C. A. J. M. DE GIER, De teelt der land
bouwgewassen, 320 pag. Prijs ing. f 2.50,
geb. f 3. Zwolle, W. E. J Tjeenk Willink.
Dr. G. W. KERN KAMP, De Europeesche
oorlog, V. Een oorlog van hoogere orde",
156 pag., f 0.40. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink & Zn.
J. v. BOMMEL, Niet Christus maar de
Staat, 32 pag., f 0.15. Schiedam, drukkerij
de Toekomst."
DAAN y. D. ZEE. Het militaire vraagstuk
en de socialistische beweging, 16 pag., f 0.7Ji.
Schiedam, drukkerij de Toekomst.''
Gij zult niet doodslaan! Een woord van
opwekking aan allen die wenschen te leven
naar de wet van Christus, door J. B. TH.
HUOENHOLTZ, met een voorwoord van
HILBRANDT BOSCHMA, 24 pag., f 0.10. Schiedam,
drukkerij de Toekomst."
de wieken zal kunnen uitslaan en kunnen
toonen wat zij vermag. O, ik zou zoo
graag realistisch werk spelen," praatte ze,
in stukken van Heijermans bijvoorbeeld."
Ik noemde Hanna in Voerman Henschel.
Zij juichte bij de gedachte. Ook in het
klassieke genre koester ik van haar de
grootste verwachting, omdat ik in haar voel
een heel breed talent. U moet vooral spelen
wat u vooruit weet, dat erg moeilijk voor
u is," zoo ried ik haar.
Het talent van Mien Duymaer is te groot
om onder te gaan in de eenzijdige
paraderollen van het Sarah Bernhardt tooneel. Zij
is daarvoor te Hoilandsch, te weinig ge
kunsteld. En hoewel zij intellectueel werk
als in stukken van Schnitzler en Speenhoff
speelt met wonderlijke virtuositeit, toch is zij
al weer veel meer dan alleen de hartelooze,
pervers-zinnelijke verstandsvrouw uit de
hyper-geestige, wrang-moderne
tooneelliteratuur.
Als ik zeg, dat Mien Duymaer Hoilandsch
is, dan bedoel ik daarmee niet alleen haar
uiterlijk, dat ongetwijfeld als een staal van
volbloeid Hoilandsch vrouwenschoon mag
gelden, doch dan denk ik in de eerste plaats
aan wat door dit fraaie uiterlijk heen van
haar innerlijk on misken baar naar bui ten straalt.
Deze vrouw is kloek, en zielsgezord, en op
recht.Dit zijn allemaal prachtige, Hollandsche,
eigenschappen. Goddank is zij niet deftig.
Van het phariseesch fatsoen, dat voor alle
kunst de dood is omdat het alleen in
onbeJangrijke zielen huizen kan, bespeurt men
bij haar niets. Zij is geen Haagsche dame
uit de kringen." En zij begeert dat niet te
zijn. Eerder zou zij misschien ietwat bur
gerlijk kunnen schijnen. Maar dat is zij toch
in wezen evenmin. Summa summarum is zij
een frissche, leuke, ronde, echt Hollandsche
meid, die tevens is een kunstenares bij de
gratie Gods. Want je vodt, hoe daar binnen
bij haar ie»s bruist en borrelt, dat haar heele
ziel en lichaam als een slaaf dwingt tot die
ne handeling: te spelen op een tooneel.
Mien Duymaer van Twist is een dier
weinige vrouwen voor wie men
tooneelstukken schrijft.
SIMON B. STOKVIS