De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 11 april pagina 10

11 april 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 April '15. No. 1972 gesticht. Ich habe einen fteflex jener Abtrennang Niederlands von uns in seiner ganzen Gesinnangauch beim Volke gefunden.Wahien unser Volk wie ich gesehen lm Grunde fiberall Belgien gewogen ist, und sich in den niedersten Kreisen eine Sehnsucht ausspricht, lsass wieder bei Deutschland zu sehen, und wo mögltch auch Belgien als Bundesstaat oder doch als Zollvereinsstaat, ist gegen Niederland der UnwiUe (und nicht bloss aus merkantilen Gründen) unbeschreibllch. Ich bin f est berzeugt kein Krieg ware in diesem Augenblick popularer (selbst gegtn das gehasste Frankreich nicht) als elner gegen Holland, und diesen Antipathieën liegt lediglich das Gefiihl zu Grunde, dass man bei ursprünglichster Verwandtschaft doch im religiösen, politischen, bürgerlichen Denken sich so ganz entfremdet worden ist. Hass zwischen Verwandten ist immer der grimmste." Dat zou kunnen worden opgevat als een niet geheel onwaarschijnlijke voorspelling, waarin de waarschuwing Blijf waakzaam, Neder land !" haar krachtigen steun terugvindt. H. VAN MALSEN, Onder-bibliothecaris van het Kon. Archief 1) Zie mr. H. J. Koenen: De vroegere en latere Nederlandsche Handelspolitiek", Haarlem 1857, p. 122 v.v. 2) Zie Onze Eeuw" Hen Jg. IV, p. 423. 3) Brief van H. Leo aan Gr. v. Pr. dd. 10 Dec. 1841. 4) Koenen a.v.: ... tene inlijving in Duitschland, zooals door de duitsche vrij zinnigen in 1848 begeerd werd, ware niet dan door de verzaking van eeuwen van roem en welvaart te verkrijgen!" 5) La Prusse et les Pays-Bas" par Groen van Prinsterer, Amsterdam 1867. Een bezoek van Frits Smit Kleine Geb. 1845 Een triestige zooveelste Maart. Alles grauw en zwart. De tranen biggelen langs de ruiten. Het is of de dag niet wil wakker worden en je zit te huiveren bij de kachel. Kortom, je hebt spijt dat je geboren bent. Een tik op de huisschel. Neen, drie tikken. Iemand die haast heeft of het zijn kinderen, die er op dezen lammen dag toch hun pleziertje van willen hebben. De meid, die ook al niet in haar humeur is, met dit miezerige weer, denkt: loop naar de pomp en blijft in de keuken. Weer gebel, f urioso! Het maakt je een oogenblik wrevelig, maar wie weet: het brengt misschien iets dat de eentonigheid verdrijft en je spitst gretig de ooren. Nu, je hoeft niet te vragen! De levensvreugd treedt niet op' haar teenen, maar stapt met alle macht het huis in. Maartje neemt de druipende pa raplu af, maar de bezoeker druipt zelf niet minder. Maartje ontlast hem van zijn jas, die door en door is. Maar ze helpt hem in alles met liefde. Ze weet dat hij altoos wel kom is, omdat hij warmte brengt. En ze opent al de deur om er de zon in te laten. Smit Kleine staat voor je, de gedrongen, nog krachtige zeventiger, met zijn blankblopzend, stevig behaard gelaat en hij steekt je zijn poezele hand toe om de jouwe niet meer poezele ferm te drukken, 't Is of het wat ' milder om je wordt, wat lichter, als Kleine bij je op bezoek komt en hij wekt dadelijk je slapende belangstelling, door te vertellen van menschen, die hij pas heeft ontmoet, altijd menschen waar wat aan is, want alleen met dezulken staat hij in connectie; van nieuwe boeken die hij heeft gelezen, en nieuwe auteurs meest uit den vreemde met wie hij brieven wisselt, of die hem hebben bezocht, van nieuwe vonden op de Kon. Bibliotheek enz. enz. Want het is bij hem gewoonte, altoos een groot werk onderhanden te hebben, waarvoor hij bezig is materiaal bijeen te §aren of een nieuwen schrijver te bestu eeren : laatst den in zijn land hooggeschatten wijsgeer Seillière, dien hier zoowat niemand kent, in wiens werken hij maanden en maanden, ja, jaren zich heeft begraven, zonder er een groot werk voor zich en ons uit op te delven en dien hij ten lange leste, na er veel uit te hebben opgedaan voor louter privaat bezit, weer op de boekenOnze Tooneelspeelsters MlEN DUYMAER VAN TWIST Ik heb met haar zitten praten in haar hotel, na afloop van een voorstelling van De Duivel, die ik niet bijwoonde, omdat er geen plaats meer te krijgen was, noch voor geld noch voor goede woorden. Om half twaalf begon ons gesprek, en om twee uur precies maakte ik er een eind aan. Ik zag, dat ze moe was en dat slaap haar goed zou doen. Het speet me, dat de tijd zósnel was omgevlogen In die twee en half uur heb ik haar goed beluisterd. Misschien zult ge haar karakteristiek kunnen beelden uit wat ik thans uit dit gesprek u meedeel. Ik vroeg haar hoe oud ze wel was, toen ik haar in Geuren van Marcellus Emants voor het eerst zag. Toen was ik zestien, of zeventien, ik weet het niet zoo heel precies meer. Ik ben nu drie en twintig, en den juisten datum herinner ik me niet zoo goed," was haar kalm antwoord. Ik stond beduusd. Ik ver trouwde mijn ooren niet. Was dat een meisje van zeventien geweest, toen, dien gedenkwaardigen avond van den Kunstkring? Was dat een Hollandsche vrouw in den bakvisschenleeftij l geweest, die met zulk een superbe zelfbeheersching, met zulk een felle kracht en zulk een koele overwogenheid trillend leven had geschonken aan die wel meesterlijk-geteekende Becky Sharp figuur in het sterke, hoewel zeer onevenwichtige stuk van Emants? Een prachtige avond was dat geweest, prachtig om het spel van Elsa Mauhs enden ouden Paassen,allerprachtigst om de creatie van Mien Duyrnaer. Hoe plas tisch beeldde ze .het gerafh'neerd-coquette, het koel-berekenende, en ook wel het gezondbruutte in die rol. En dat was dus een Hoilandsch me;sje van zeventien geweest, die monumentale, zelfzuchtige vrouw-meteen-wil, die meedoogenlooze levenskenster? Eenvoudig ongelooflijk. En dat in Holland! In Holland, waar de meisjes van zeventien op het tooneel, behoudens een enkele uit zondering, toonbeelden zijn van onbeholpen stijfheid of te wel van stijve onbeholpenheid. Denk maar eens aan de Tooneelschoolexamens. Kan het akeliger? Welk een ge brek aan bevalligheid! Welk een gemis aan zelfbeheersching, aan overleg, aan hartstocht, .aan gevoel. Alleen maar onbeholpenheid en plank zet. Zoo heeft hij ook in de Kon. Bibliotheek te 's-Hage maanden en maanden de minne brieven doorgesnuffeld en geëxerpeerd van een 18e eeuwsche jonkvrouw aan een 18e eeuwschen filosoof, met het doel de corres pondentie uittegeven. Rössing, die hem op zijn reizen van Doorn naar den Haag wel eens ontmoette, sprak dan van Kleine die uit vrijen ging of een snoepreisje deed naar zijn meisje op de bibliotheek. En nu het vreemde: van de vele boeken, die hij in zijn hoofd tot stand bracht, is voor de buitenstaanders heel weinig terecht gekomen. Zijn schriften met aanteekeningen zwellen en ook de schriften, waarin die aanteekeningen worden verwerkt, ver veel vuldigen zich, maar dat het werk afkomt, gebeurt niet vaak. Het blijft doorgaans tot een paar feuilletons, die zijn vrienden ten leste uit het werk waarmede hij hen en zichzelf zoo lang heeft beziggehouden, in een of andere courant zien opduiken. Zou dit misschien hierdoor komen, dat Frits Smit Kleine, in de eerste perioden van zijn leven in de gunstige omstandigheid verkeerd heeft van en grand seigneur te kunnen werken, voor eigen leering en genoegen ? Een eigen schap die hem nooit verlaten heeft: hij kiest zijn onderwerp, omdat het hem aantrekt, vraagt niet of het actueel is of interes sant genoeg voor het kleine publiek, dat in een klein land aanwezig is te achten voor stof van zeker gehalte, zoodat een uit gever in het succes weinig vertrouwen heeft dingen, die bij hem opkomen, als het te laat is... en er bij hem zelf de aar digheid van het sujet wel wat af is. Na dan een dag met opgewondenheid te hebben gebulderd over de achterlijkheid zijner medemenschen, schudt hij als een poedel het nat der ellende van zich en zet met haast weer sterker optimisme een nieuwe studie op touw. Frits Smit Kleine is wat men noemt een onpractisch man. Zijn beste vrienden getuigen het en geven er hem te meer hun genegenheid om. Telkens ontglippen hem idealen, want dat onpractische ontspruit bij hem uitonergdenkendheid", maar hij blijft er steeds nieuwe kweeken. Het kan bij hem niet op.. Dat idealistische, is het romantische in zijn wezen. Wie zich vroolijk maken om zijn goed ver trouwen, om zijn geloof in de menschen, maar wel eens boos over zijn vrijgevig heid vergeten, dat dit alles bij hem zich laat verklaren uit zijn persoon. Zijn levens blijheid is de grond van gansch zijn wezen. Hij ziet de werkelijkheid in een schoener schijn dan anderen. Hij rekent op de ridder lijkheid der menschen, omdat hij zelf van een zoo ridderlijke natuur is. Daarom wordt hij door hen, die hem kennen, volkomen in ernst aanvaard, al geeft hij wel eens toe aan zekere neiging tot rhetoriek en spoedig op kookhitte gestegen geestdrift. Hij is niet anders, dan hij is. Hij doet zoo, omdat het werkelijk in hem bruist en vlamt. In den aanvang van zijn schrijversloopbaan heeft hij met zijn vriend Marcellus Emants een maandschrift uitgegeven, waarvan ik haast zeker weet dat door hém de titel bedacht is: De Banier.'Ds Banierrrr, zooals hij den cynischen Emants zal hebben toe geroepen. En toen hij op zijn ouden dag zich waagde aan een treurspel in verzen, gaf hij het den naam van De Lelievaan f Ook een schallende naam in onzen nuchteren tijd. Toch, in weerwil van zijn naar 't groote en hooge neigenden geest, heeft hij over zijn talent met bescheidenheid, te veel beschei denheid gedacht, getuige den pseudoniem, waaronder hij zich bij het publiek heeft aangemeld, dien van Piet Vluchtig. Onder dien naam heeft hij zijn beste novelle ge schreven. Als zij een scherper pointe had, zou ik durven zeggen: een model, en van al onze novellen, die tot heden zijn ver schenen, het sterkst doortrokken van den humor van Hildebrand; de echt-Hollandsche! Trouwens, zijn stijl stond onder den in vloed van Hildebrand, maar ook somtijds onder dien van Potgieter, hoewel hij daarbij zich wist te vrijwaren van het te ingewik kelde en voor ons te gezochte. Ik zeg voor ons: omdat bij Potgieter dat gezochte niet gemaakt was, maar voortkwam uit zijn naakelig-precieus, mallooterig, quasi-beschaafd gedoe. Bent u op de Tooneelschool ge weest?" vroeg ik. Jawel, n jaar," zei ze; Jan C. ried me aan dadelijk in de praktijk te gaan; ik had van mezelve wel, wat ze op de school je trachten te leeren," vulde ze aan. Jan C. heeft goed gezien: Een meisje van zeventien, dat zóde Alice in Geuren spelen kon, behoefde geen Tooneelschool. Het allereerste wat mij trof, was haar eenvoud, eenvoud niet alleen in kleeding en doening, maar vooral ook in het spreken. Dat bevestigde al dadelijk den zeer hoogen dunk, dien ik van deze actrice heb. Er zijn mij weinig dingen zoo benauwend-antipathiek als de pose van den acteur in het priv leven. Als een tooneelspeler of -speelster in het alledaagsch-leven, in een caféof bij je thuis, mooi spreekt, mooi gebaart, mooi doet, kortom, den indruk wekt of hij of zij op de planken staat, dan kun je er zeker van zijn, dat het een prul is. Den tijd, waarin de sentimenteele romantiekerigheid van het fraaie tooneel-gebaar en de gezwollen tooneeltaal, buiten dienst", als attribuut werd gewaardeerd, zijn wij nu toch wel te boven, zou ik zoo denken. Bij juffrouw Duymaer van Twist is natuurlijk niets van dit alles te bespeuren. Als je haar zoo in klein lenue ziet, zou je niet dadelijk vermoeden, dat dit nu een vorstelijke vrouw is, de eenige Neder landsche actrice, die gedurende de laatste jaren op onze planken als een zeldzaambekoorlijke, ideale grande coquette en charmeuse de romantiek van het moderne leven belichaamt. Het begon met een klacht. En die klacht bleek na eenig nadenken mij zeer begrijpelijk. Ik heb zoo menigmaal lust om Nederland voor goed vaarwel te zeggen. Dan wil ik weg, om nooit meer terug te komen! Naar Parijs wil ik, een Fransche actrice zou ik willen worden," klonk het gemeend uit haar mond. Doch spoedig zag zij de dwaasheid hiervan in. Alsof haar zuiver en ongekunsteld natuur talent zich in Frankrijk beter ontwikkelen zou dan hier! Alsof de Fransche tooneeltoestanden zooveel gunstiger zijn dan de onze! Alsof de hedendaagsche Fransche dramatische letterkunde zoover uitstijgt boven de onze l Dat dit land haar te eng lijkt, laat zich tuur en opvatting. Moge zijn stijl door den tijd minder panache hebben behouden, hij kon ook wel een veertje missen, hij is altoos verzorgd en voornaam gebleven, ook bezonkener gewor den. Nooit heeft hij zijn pen onteerd in on ridderlijk steekspel. Hij is steeds een heer" geweest, ook als acteur, wat ik hier met nadruk constateer, omdat dit niet te willen erkennen, het ergste zou wezen, wat men hem zou kunnen aandoen, Hij heeft veel gecritiseerd en van zijn essai's zijn meerdere deelen. Ook hier geeft hij steeds blijk van ridderlijkheid in zijn wijze van voorstellen, van eerlijkheid van oordeel en verder valt te roemen de gedegen kennis van de dingen, waarover hij handelt. Ik geloof niet dat in den lande velen zijn aan te wijzen, bekwaam en in staat tot het schrijven van een essai over Dr. J. H. Gun ning,-gelijk in 1905 De Tijdspiegel van hem opnam. Trouwens, terwijl ik dit schrijf ont vang ik van de uitgevers: H. D. Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem onder den naam van Dietsche Doolhof, een verzameling reeds elders verschenen essai's over o. m. Thomas a Kempis, Bakhuizen van den Brink, Pot gieter en Bakhuizen, Frans Erens, Jacob van Lennep, Prof. Pater de Groot, Mr. Quack, Joan Röell. Daaronder zijn er, die wat inhoud en omlijsting betreft, de vergelijking meer dan kunnen doorstaan met wat, op het gebied van critiek of aankondiging van boeken, in onze meest gerenommeerde tijdschriften pleegt te worden geleverd. Ik geloof, dat F. Smit Kleine geroepen is de geschiedenis onzer letteren met een zeer belangwekkend boek te verrijken, name lijk met zijn Mémoires. Hij heeft in zijn leven vele personen van beteekenis gekend en is hen nagetreden; onnoemelijk veel van wat in boeken steekt, is in zijn hoofd gevaren; hij mocht menige evolutie en revolutie op kunstgebied mee maken; hij beschikt over een puntigen, geestigen stijl. Niet zonder nut voor de vorming van zijn smaak en stijl, heeft hij den tijd meege maakt, dat mannen, als de reeds genoemde Hildebrand en Potgieter, en voorts Lod. Mulder, A. Pierson, Busken Huet, Vosmaer en nog zoo veel anderen, de schrijvers van renommée waren. Met den humor, hem eigen, moeten zijn gedenkschriften iets ongemeen boeiends worden in weerwil, daL zij fatsoenlijk zullen zijn. Men leze uit zijn laatst ver schenen bundel alleen maar zijn essai over Quack, naar aanleiding van Quack's eigen boek, maar wiens persoon hij gekend heeft en in wiens omgeving uit den eersten tijd, hij heeft verkeerd, om tot de stellige over tuiging te komen, dat Smit Kleine voor onze litterateur en onze maatschappelijke geschie denis der laatste halve eeuw, eene der inte ressantste boeken in het hoofd heeft; een boek dat veel zou recht zetten, waarvan thans reeds de legende in opgesmukten vorm zich meester wist te maken en met veel nieuws, dat een verrassend licht zou werpen pp veel, waarvan de beteekenis ons alreeds is voorbijgegaan. Op dit boek, dat een goed en eerlijk boek zal zijn, wachten wij met groote belang stelling. H. L. BERCKENHOFF J. H. Speenhoff aan J. Louis Pisuisse Geëerde Heer Hoofd-leider, Vergun mij mijn kameraad, den heer Pisuisse, te antwoorden op de vele vragen die hij mij stelt in zijn opstel over mijn feest in den Stadsschouwburg van Amsterdam. Mijn waarde. Stel je gerust. Ik kom heusch wel tot mijn recht en vind dat ik werkelijk wel hoor in een entourage als die van den Stadsschouw burg. Ik gevoel me daar net zoo op mijn gemak als in een van de honderd forten die ik bezocht en op den l Mei dag van de S. D. A. P. in het Paleis, en in het Armhuis te Rotterdam en op een weldadigheidsfeest van H. M. de Koningin Moeder. Ja, ik ben een echte Hollander, een roodwit-blauw oranje patriot die 't een buiten gewone eer hadfgevonden als onze Koningin Mien Duymaer van Twist. echter goed begrijpen. Ten eerste heeft Nederland een zeer gebrekkigen kijk op de grootte van zijn kunstenaars. Neem nu deze Nederlandsche tooneelspeelster. Waardeeren wij het voldoende, dat deze jonge vrouw in zes, zeven jaar tijds geworden is een van onze allereerste actrices ? Zijn onze groote tooneelspeelsters zoo menigvuldig, dat wij het feit van zulk een zeldzaam-snellen en zeldzaam-volledigen groei onopgemerkt kun nen voorbijgaan? Ons land bezit in het voor ons zoo zeld zame genre van de grande coquette op dit oogenblik geen betere vertegenwoor digster dan Mien Duymaer van Twist. Doch behalve door het tekoit aan algemeene en warme nationale waardeering, slechts Johan de Meester heeft haar belangrijkheid bij voortduring erkend, lijdt zij onder andere nadeelen, die kunstenaars in kleine dien feestavond in Hare loge had plaats genomen en op mijn dichtersjas een lintje had laten hechten. Ik had 't heusch niet onderdanig geweigerd, wat ik je brom. Al is mijn hoofd van buiten revolutionnair, van binnen is 't behoudend in alles waar 't de grootheid, de welvaart, het geluk van ons volk betreft. Dus ook de deftige kunst begunstigers, dus ook den besmuikt weggestopten minderen man". Ik heb verder de verrassingen die mijn volkslied nog mee kunnen brengen voorzien en stel me voor dat velen zullen zingsn: Die daar taai voor zullen waken ) ,. God-verd. ons, dat zijn wij. ) Dat jij 't lichtelijk bespottelijk vindt als ik mijn landgenooten aanraad hun leven te derven" voor hun vaderland laat ik aan jou over. Dat het heele publiek was opgekomen om mijn ontroerende ouwe" dingen te hooren, wist ik niet. Ik mocht ondervinden dat men de nieuwe dingen ook wel hooren wil. Jammer dat menschen, die in 't verguld en roodfluweel zitten, mijn levensdroeve, levensware en levenslustige dingen niet snappen. Ik dank je (aan 't slot van je opstel) voor je wensch dat ik nog lang mag jubelen en dat ik een intiem theater voor mijn eenige" kunst zal krijgen, maar zoolang 't Concert gebouw en de Stadsschouwburg er nog zij n, hoop ik de zorg van een eigen theater niet op me te nemen. Jij weet ook wel wat er toe behoort om zoo iets te bouwen en voordeel af te doen werpen! J. H. SPEENHOFF * * * Pisuisse's kritiek op Speenhoff Geachte Redactie, In Uw vorig nummer huldigde Pisuisse den dichter-zanger Speenhoff, door hem te verwijten, dat hij nu liedjes zingt in nationalen geest. Ik acht dit hoogst onbillijk en heb er juist een uitnemend bewijs in ge vonden, hoe nauw Speenhoff met ons, met zijn volk, meeleeft, dat hij in dezen tijd ook over de vaderlandsche idealen, zingt. Hij, de toch waarlijk niet bijzantynsch"gezinde kunstenaar, doet dit nu vanzelf, omdat de stemmingen onder de menschen, in hem opklinken! Pisuisse schijnt het wel goed te vinden, ons buitenlandsch patriotisme te doen gevoelen, zooals hij bijv. zelf doet met zijn prachtig Serrez les rangs"; en hij doet mij daardoor wat denken aan de socia listische voormannen die, zeer typisch! bij Speenhoffs jubileum wél klapten, toen deze over vorst en vaderland der Belgen zong, maar zich angstvallig terugtrokken, als er over onze eigen koningin en Neder land in voorkwam. Dan is Speenhoff's opvatting toch natuur lijker, gezonder en populairder, omdat hij als dichter ook alles voelt van zijn eigen land. Met dank voor de plaatsing achtend, L. P. J. VAN DER STOK Engelsch-Vlaamsche taaiverbroedering De Engelsch-Vlaamsche taalverbrpedering wordt steeds fijngevoeliger. Ziehier eene finesse in den Engelsch-Vlaamschen Mili tairen Gids voor den tegenwoordigen veld tocht," door het Legerbestuur uitgegeven. Hij tracht den Engelschman duidelijk te maken, hoe de Nederlandsche '?ui" klank moet worden uitgesproken. En doet dit nu door te zeggen : o m d e ui" uit te spreken, moet de En gelschman aan de eerste e van eye" de klank geven van a in pluck." Wie 't een paar maal probeert en zijn tong borstwaartsom laat maken, zal het kunstje begrijpen maar waarschijnlijk alleen, als hij, zooals wij, reeds van te voren weet hoe de ui eigenlijk wordt uit gesproken. Voor de Engelschen lijkt het niet zeer uiïg, en men zegt dan ook, dat dit voorschrift de verklaring is, waarom vele Engelschen in Vlaanderen zulke vreeselijke landen te verduren hebben. Zij wil meer zijn dan genre-speelster alleen. En zij is meer. Ik begin er nu genoeg van te krijgen om eeuwig en altijd de charmeuse te moeten spelen, ook al zijn er op dat gebied nog heel wat virtuose rollen, die mij aantrekken," vertelde zij met schit terende oogen. En die begeerte, die oprecht-gemeende, geestdriftige begeerte, die ik in haar als een waarachtigheid voelde, bewijst, dat zij in de toekomst worden zal wat ik stellig geloof,dat zij worden kan: n.l. de grootste actrice van Nederland. Wij moeten ons bij haar beoordeeling vooral niet laten meeslepen door haar be koorlijk uiterlijk: Schoonheid is voor elke vrouw, en zeker voor een kunstenares een handicap. Omdat deze jonge tooneelspeel ster nu van de natuur zoo heel veel heeft ontvangen van wat haar behulp zaam kan zijn bij het spelen van veroveraarsters-rollen, moeten wij ons niet laten verblinden door die schoonheid en gelooven, dat zij niet anders herscheppen kan dan juist de hartelooze coquette. De karakteristiek van Mien Duymaer is zeker niet: coquetterie. Haar wezen is passie. Zij is in ons land de zeldzame figuur van de passie vrouw, die haar hartstocht in kunst laat uitleven. Ik dank God zoo, dat ik tooneelspelen mag," vertelde ze. Dat isdeeenigste manier voor mij om in evenwicht te komen, dat is het eenigste waardoor ik verlost wordt van mijn hevige emoties," lichtte zij toe. Zij gaf zich thans over in groote intimiteit. Zoo verhaalde ze : Van mijn vader, een bizonder artistiek man, heb ik mijn heftig temperament. En altijd, mijn heele leven lang, heb ik ernaar gehunkerd tooneel te spelen. Toen ik nog maar een kind van vier jaar was voerde ik al heele stukken op met mijn poppen." Dit is toch wel het ware, breede artiesten temperament, nietwaar? Deze haar vurige wensch om niet alleen haar eigen genre te blijven spelen doch om gansch ander werk te beproeven, is een verblijdende waarborg, vind ik, voor haar veel omvattenden aanleg. Juist dit naar alles-grijpen typeert het genie. Ons nationaal tooneel lijdt immers al genoeg door de te groote specialiseering der corypheeën. Daarom is het voor onze dramatische kunst zoo te wenschen, dat Mien Duymaer spoedig R. baron Von Kühlmann, de nieuwe Duitsche gezant te 's-Gravenhage. mMINIIMIIIMIIMIIIlllINHIIimilllllllllllllllllllllNIIMimilJINIIHIIlllimi taal" hebben uitgeslagen en zure gezichten gezet. Wij wisten niet, dat er in onze goede, oude Hollandsche ui zooveel zat! De Sterrenhemel in de Provisiekast Een Engelsche sterrenkundige heeft een eenvoudig middel gevonden om het leekenpubliek eenig idee te doen krijgen van de afmetingen en afstanden in ons zonnestelsel. Hij gebruikt daarvoor de inventaris der provisiekast en met behulp daarvan kan men aldus te werk gaan voor een erg huishou delijk planetarium. Men neemt in de eerste plaats een glazen stolp met een middellijn van 60 centimeter. Dat stelt de zon voor. Op 18.60 M. legt men een mosterdzaadje: Mercurius; op 32.60 M. een erwt: Venus; op 64.60 M. weer een erwt: onze aarde; op 90.10 M. de kop van een speld: Mars. Tusschen 150 en 180 M. afstand strooit men wat zandkorrels, die de Asteroïden moeten verbeelden. Dan komt op 402.25 M. een oranjeappel van middelmatige grootte: Jupiter; op 643/60 M. een mandarijntje: Saturnus; op 1206.75 M. een groote kers: Uranus en op 2011.25 M.; eindelijk nog een dikke kers: Neptunus. En het wonderbaarlijke in dit systeem is, dat de dikke kersen wentelen om de stolp, alsof ze met een touwtje er aan vast zaten! Ingekomen Boekwerken RENÉCHAMBRY, De Waarheid over Leuven. Met een voorwoord van E. GIRAN, 26 pag. Prijs f 0.25. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. JUST HAVELAAR, Strijdende onzijdigheid, 70 pag. Haarlem, De Erven Bohn. Prof. dr. A. PULLE, Naar het sneeuwgebergtc van Nieuw-Guinea, 205 pag., f 0.75. Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Dr. C. J. WIJNAENDS FRANCKEN, Door West-Indic, 232 pag. Prijs ing. f3.25, geb. f 3.75. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zn. C. A. J. M. DE GIER, De teelt der land bouwgewassen, 320 pag. Prijs ing. f 2.50, geb. f 3. Zwolle, W. E. J Tjeenk Willink. Dr. G. W. KERN KAMP, De Europeesche oorlog, V. Een oorlog van hoogere orde", 156 pag., f 0.40. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zn. J. v. BOMMEL, Niet Christus maar de Staat, 32 pag., f 0.15. Schiedam, drukkerij de Toekomst." DAAN y. D. ZEE. Het militaire vraagstuk en de socialistische beweging, 16 pag., f 0.7Ji. Schiedam, drukkerij de Toekomst.'' Gij zult niet doodslaan! Een woord van opwekking aan allen die wenschen te leven naar de wet van Christus, door J. B. TH. HUOENHOLTZ, met een voorwoord van HILBRANDT BOSCHMA, 24 pag., f 0.10. Schiedam, drukkerij de Toekomst." de wieken zal kunnen uitslaan en kunnen toonen wat zij vermag. O, ik zou zoo graag realistisch werk spelen," praatte ze, in stukken van Heijermans bijvoorbeeld." Ik noemde Hanna in Voerman Henschel. Zij juichte bij de gedachte. Ook in het klassieke genre koester ik van haar de grootste verwachting, omdat ik in haar voel een heel breed talent. U moet vooral spelen wat u vooruit weet, dat erg moeilijk voor u is," zoo ried ik haar. Het talent van Mien Duymaer is te groot om onder te gaan in de eenzijdige paraderollen van het Sarah Bernhardt tooneel. Zij is daarvoor te Hoilandsch, te weinig ge kunsteld. En hoewel zij intellectueel werk als in stukken van Schnitzler en Speenhoff speelt met wonderlijke virtuositeit, toch is zij al weer veel meer dan alleen de hartelooze, pervers-zinnelijke verstandsvrouw uit de hyper-geestige, wrang-moderne tooneelliteratuur. Als ik zeg, dat Mien Duymaer Hoilandsch is, dan bedoel ik daarmee niet alleen haar uiterlijk, dat ongetwijfeld als een staal van volbloeid Hoilandsch vrouwenschoon mag gelden, doch dan denk ik in de eerste plaats aan wat door dit fraaie uiterlijk heen van haar innerlijk on misken baar naar bui ten straalt. Deze vrouw is kloek, en zielsgezord, en op recht.Dit zijn allemaal prachtige, Hollandsche, eigenschappen. Goddank is zij niet deftig. Van het phariseesch fatsoen, dat voor alle kunst de dood is omdat het alleen in onbeJangrijke zielen huizen kan, bespeurt men bij haar niets. Zij is geen Haagsche dame uit de kringen." En zij begeert dat niet te zijn. Eerder zou zij misschien ietwat bur gerlijk kunnen schijnen. Maar dat is zij toch in wezen evenmin. Summa summarum is zij een frissche, leuke, ronde, echt Hollandsche meid, die tevens is een kunstenares bij de gratie Gods. Want je vodt, hoe daar binnen bij haar ie»s bruist en borrelt, dat haar heele ziel en lichaam als een slaaf dwingt tot die ne handeling: te spelen op een tooneel. Mien Duymaer van Twist is een dier weinige vrouwen voor wie men tooneelstukken schrijft. SIMON B. STOKVIS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl