De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 11 april pagina 2

11 april 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 April '15. No. 1972 l sedert den aanvang van den oorlog niet uitgelaten. Uitspraken als de bovenvermelde over België's .blijvende annexatie zijn haar . allerminst aangenaam. Ligt hierin een geruststelling of integendeel het bewijs, dat zij zich zeer wel bewust is, dat de belangen van een andere natie, die niet tot hare vijan den behoort, door uitvoering van de ten opzichte van België bestaande plannen ernstig zullen worden bedreigd ? Is zij zich hare verklaring van 4 Augustus gedachtig; dat zij niet met voordeel Belgisch grond gebied zou kunnen annexeeren zonder tege lijk grondgebied te verwerven ten koste van Nederland en maakt deze herinnering haar huiverig, openlijk van hare voornemens kond te doen? Wij zullen geen antwoord trachten te geven op deze vraag, maar wij stellen er deze andere vraag naast: Kan Nederland, gezien de Duitsche verklaring van 4 Augustus, in onzekerheid blijven verkeeten omtrent Duitschlands plannen ten aanzien van België? De vraag is ernstige overweging ten volle waard. Zwolle Mr. E. VAN KETWICH VERSCHUUR - 1) Engelsch Witboek No 157. 2) Brief van Richard Zoozmann in De Amsterdammer". Van alle oorlogsgebeurtenissen der laatste weken blijven die in de Karpathen het meest de aandacht trekken. Niet alleen om de reus achtige afmetingen van den strijd, maar .vooral om de mogelijkheid, dat hier eindelijk een beslissing zal vallen, die van groot ge wicht kan zijn voor den uitslag van den geheelen oorlog. Mislukt de poging der Russen om over het gebergte te komen, dan behoeft dit nog niet tot noodzakelijk gevolg te hebben een volledige overwinning der tegenpartij; de Russen hebben zich reeds maandenlang op de noordelijke hellingen staande gehouden. Slagen zij er echter in, voort te rukken langs de dalen, die naar Hongarije voeren, dan is er groote kans, dat Oostenrijk-Hongarije den oorlog niet lang meer vol zal kunnen houden. Op het oogenblik valt er met zekerheid nog niets over den uitslag te zeggen. De Russische berichten gewagen van langzamen voortgang; uit den toon der Oostenrijksche zou men willen afleiden, dat men daar niet geheel gerust is over den afloop. Aan beide zijden schijnt er alles op te worden gezet, om tot de overwinning te geraken; de Rus sische troepen, die vroeger rondom Przemysl lagen, moeten nu alle reeds deel nemen aan de gevechten in de Karpathen; maar ook de Oostenrijkers hebben versterking gekregen. Zelfs is er bericht, dat niet minder dan 160.000 Duitschers aan de Oostenrijksche legers in de Karpathen zijn toegevoerd; maar dergelijke getalsopgaven zijn altijd verdacht; vast staat alleen, dat er Duitsche hulptroe pen zijn gekomen; maar de officieele Ops tenrijksche berichten, die deze mededeeling inhielden, maken natuurlijk geen gewag van het aantal. Ook wanneer het hier tot een beslissing komt, zal die vermoedelijk nog niet in de eerstvolgende dagen vallen. De terreinsge'steldheid brengt mede, dat de groote veld slag, die hier wordt geleverd, uit een reeks van afzonderlijke gevechten bestaat, die wel met elkaar verband houden, maar niet op hetzelfde oogenblik plaats hebhen. Herhaal delijk stokt de strijd op een of ander punt, omdat van een behaald voordeel eerst partij kan worden getrokken, wanneer ook op naburig terrein de op den tegenstander uit geoefende druk sterk genoeg is geworden om een vooruitgang over een bepaalden sector van den geheelen veldslag te ver zekeren ; bovendien is de uitslag der afzon derlijke gevechten niet steeds voordezelfde partij gunstig. De Russen schijnen bij hunne voorwaartsche beweging zeer voorzichtig en stelselmatig te werk te gaan en de vroe ger gemaakte fout te vermijden, nl. dat zij niet gezorgd hadden voor de verbinding tusschen hunne reeds in Hongarije binnenGEDACHTEN OVER DEN OORLOG UI (De voorgaande artikelen werden opgenomen in de nummers van 21 Febr. en 14 Maart) De legerziekten In de legers dienen gezonde mannen van de krachtigste leeftijdsklasse. Van 20 tot 40 jaren is het sterftecijfer op ongeveer 6 per duizend, per jaar te schatten, tegenover 15 of 16 voor de bevolking als een geheel be schouwd: en dan worden de hartlijders, de tuberculeuzen en de nierlijders nog ge weerd, zoodat in vredestijd de sterfte aan ziekte in de legers bijna op O kan gesteld worden. De statistiek laat Ons wel is waar soms in den steek, omdat zieke militairen dikwijls ontslagen worden en dan later t'huis sterven. In landen, waar de gezondheids toestand gunstig is, zooals in Duitschland, Engeland en Nederland, zal ook het verlies aan soldatenlevens geringer zijn dan in on gezonde landen, zooals Frankrijk, waar de sterfte aan longtuberculose en hartgebreken ongeveer het dubbele bereikt van de Nederlandsche cijfers. In vredestijd leest men dan ook in de Fransche literatuur klachten over de geringe zorgvuldigheid der geneeskundigeikeuring, zeker grootendeels veroorzaakt door de begeerte der politici, om niettegen staande den relatieven achteruitgang der bevolking een even groot leger op de been te brengen als Duitschland. Veel kan echter m.i. dit nadeel niet wegen in oorlogstijd, als men het beschouwt in verband met de groote sterfte aan besmettelijke ziekten. Deze, in vredestijd thans onbeteekenende.oorzaken van den dood, treden in oorlogstijd op zeer merkbare wijze op den voorgrond en dat is ook niet te verwonderen. De soldaat te velde is te beschouwen als een mensen, die onder geheel vreemde levensvoorwaarden is geplaatst. Lang niet geregeld heeft hij een dak boven zijn hoofd; zijn maaltijden worden hem geleverd, hij heeft niet te kiezen; weer en wind treffen hem zonder geheel voldoende beschutting; de afvoer van faecaliën in kampen en loop graven laat dikwijls veel te wenschen over; kleeren- en hoofdluizen doet hij op in de gedrongen troepen en de nog in het gebergte staande kern van hun leger. Overal elders op het Oostelijk oorlogs terrein heerscht er stilstand pf wordt er althans geen strijd gevoerd, die tot groote veranderingen kan leiden. Het offensief van de Russen ten W. van de Njemen en in Polen ten N. van den Weichsel heeft de Duitschers nog altijd niet over de grens terug kunnen drijven. In Polen ten Z. van den Weichsel is er nu al maandenlang geen beweging in het front gekomen. In Z. O. Gallicië en het N. van de Boekowina hebben de Oostenrijken nog het meeste succes be haald; zelfs brachten zij den oorlog over op Russisch gebied, in Bessarabië; maar vol gens Russische berichten is deze inval reeds gestuit en zijn de Oostenrijkers terug moe ten gaan over de grens. Men mag ook be twijfelen of de Oostenrijkers hier een groote macht kunnen ontwikkelen, nu de strijd in de Karpathen zulk een groote krachtsinspan ning van hen eischt. Voor den oorlog tegen de Serviërs be hoeven zij intusschen geen aanmerkelijk deel hunner troepen te missen; die ligt nu al bijna vier maanden stil; zoo men in de laatste weken niet een enkele maal had ge hoord van artilleriegevechten bij Belgrado, zou men bijna gaan vergeten, dat Oosten rijk ook met Servië nog oorlog heeft te voeren. Dat Oostenrijk den reeds langaangekondigden nieuwen inval in Servië nog altijd uitstelt, is te verklaren; het heeft elders de handen vol. Maar dat ook de Serviërs hun vijand met rust laten, zou on begrijpelijk zijn, wanneer men niet had ver nomen, welke ontzettende verwoestingen de vlektyphus onder dit volk heeft aangericht en nog altijd aanricht. Zoo zullen zij al blijde zijn geweest, dat Oostenrijk hen niet dwong tot een nieuwen veldtocht, en zich er mede tevreden hebben gesteld, dat zij den vijand buiten hun land konden houden. Bovendien blijft het mogelijk, dat Servie's verdere oorlogsplannen wachten op de af wikkeling der gebeurtenissen op het Balkan schiereiland en dat zij zich met name hebben te richten naar de houding van Bulgarije. Of deze Staat, en verder ook Roemenië en Griekenland nog in den oorlog zullen worden betrokken, blijft nog altijd onzeker: even onzeker als wat Italië zal doen. Een paar weken geleden scheen het, alsof Italië eiken dag aan Oostenrijk den oorlog zou kunnen verklaren; maar op eens zijn deze geruchten verstomd en tast men weer geheel in den blinde bij een poging om achter het geheim der Italiaansche diplomatie te komen. Indien de poging van de Engelsch-Fransche vloot om de Dardanellen te forceeren in de eerste plaats de bedoeling heeft gehad, om Italië en de tot dusver onzijdig gebleven Balkanmogendheden tot partijkiezen te noodzaken, dan mag nu worden geconstateerd, dat dit doel niet is bereikt. De geallieerden zullen in de Dardanellen eerst een militair succes moeten behalen, voordat zij ook politieke winst kunnen boeken. Voor dat militair succes schijnen nu ernstiger toebereidselen te worden gemaakt, dan bij den eersten aanloop het geval was; maar verder dan tot het stadium van voorbereiding is de onder neming tegen de Dardanellen nog niet ge komen en het is nu toch al zeven weken geleden, dat de forten aan den ingang er van voor het eerst werden beschoten! Het geduld van de Franschen en Engelschen en hun vertrouwen op de overwinning wordt op een zware proef gesteld, nu op het westelijk oorlogsterrein de toestand nog steeds dezelfde blijft. Uit de berichten van de allerlaatste dagen zou men afleiden, dat de Franschen een poging doen om de Duitschers uit hunne stellingen ten O. van de Maas terug te drijven; maar gesteld al dat hier werkelijk een krachtige poging tot doorbraak wordt gedaan, dan is het succes daarvan nog geheel onzeker. Het jaargetijde is nu aangebroken, waarin, naar reeds lang werd verzekerd, de opmarsch van de ge allieerden zou beginnen. De eerstvolgende weken zullen moeten aantoonen, of zij daartoe ook werkelijk in staat zijn. En ondertusschen gaat de duikbooten oorlog geregeld voort! Geen dag schier, of hfj brengt het bericht, dat een Engelsch koopvaardijschip werd getorpedeerd. Veer tien dagen geleden ging een schok door Nederland, toen de Medea in den grond werd geboord vlak na het opbrengen van de Zaanstropm en de Batavier V, vlak nadat uit een Duitsch vliegtuig bommen waren verblijfplaatsen, waarin hij overnacht en die parasieten blijven hem bij tot dat hij ergens rust verkrijgt en zich kan baden en zijn kleeren kan reinigen, hetgeen dikwijls pas na het einde van den veldtocht zijn deel wordt. In een streek, waar ziekten heerschen, wordt het leger zeker besmet en de zieke soldaten, verspreid over steden en dorpen achter het front, kunnen wederom epidemieën onder de bevolking veroorzaken. Ik onderstel nu dat in dezen oorlog deze gelegenheid tot verspreiding van smetstoffen geringer zal blijken dan in vroeger tijden, toen men om trent het wezen der besmetting geen goed inzicht had. Eerst na 1880, vooral door Robert Koch en zijn leerlingen, is de geneeskundige wereld over de oorzaken van typheuse koorts, dysenterie en cholera goed ingelicht. Wij weten dat deze typische legerziekten door lage organismen van plantaardig karakter, bacteriën, worden veroorzaakt, die uit het darmkanaal van den zieken mensch naar de mondholte van den gezonde worden over gebracht. En als wij van zieke menschen spreken, dan bedoelen wij in dit verband, menschen, die de gevaarlijke smetstof in hun faeces pf urine uitscheiden; zij zelf zijn som tijds niet en somtijds slechts weinig onge steld. Bij de vervuiling van den veldsoldaat en zijn innige aanraking met zieken of bacillendragers" is hij in veel ernstiger gevaar dan in de burgermaatschappij. Vooral sedert 1900, door de ontdekking van Ronald Ross over de verspreiding der malaria door muggen en de daarop spoedig gevolgde onderzoekingen van Reed en andere Noord-Amerikanen over de gele koorts, hebben wij de insecten als overbrengers van ziekte leeren kennen en voor de belangrijke legerziekte, den vlektyphus, hebben in 1910 Nicolle en Conseil te Tunis ons geleerd, dat de kleeren- of lijfluis de smetstof van den lijder naar den gezonde transporteert. Reeds sedert 1796 door Jenner's vaccinatie zijn wij tegen de pokken gewapend. Het Duitsche leger, goed gevaccineerd, had in 1870/71 in het door pokken besmette Frank rijk slechts weinig van die ziekte te lijden. De groote verspreiding der pokken na dien oorlog, vooral onder de slecht gevaccineerde geworpen op een Nederlandsche stoomboot. Is het geval met de Medea verreweg het ernstigste nog altijd niet opgehelderd? Duurt het zoolang, eer de Duitsche regee ring de gevraagde opheldering geeft? Heeft zij zooveel tijd noodig om de juiste toedracht voor de feiten vast te stellen? Men moet dit aannemen; want onze eigen regeering zal zeer zeker niet lang wachten met alge meen bekendheid te geven, hetzij aan de redenen, waarmede de Duitsche regeering het gebeurde rechtvaardigt, hetzij aan de verontschuldigingen, die zij deswege heeft aangeboden. Evenmin als de Nederlandsche regeering naar men mag veronderstellen er mee zou dralen om het algemeen be kend te maken, indien haar de waarheid was gebleken van het gerucht, dat de Medea voor Engelsche rekening was gecharterd. Dit gerucht is misschien een puur verzinsel; maar het uitblijven van elke officieele mededeeling omtrent het geval van de Medea bevordert het ontstaan van dergelijke praatjes. De wijze, waarop Duitschland den duikbóotenoorlog voert, zal, meer dan iets anders, den haat van Engelschen tegen Duitschers verscherpen. Aan den anderen kant bewijst de algemeene instemming, die deze wijze van oorlogvoeren in Duitschland vindt, dat men daar elk middel, om Engeland te be strijden, geoorloofd acht. Gott strafe England!" dat is de leus, niet slechts van de fanatieken, maar van het geheele volk. Hoezeer ook de beste vertegenwoordigers van het intellect in Duitschland de kluts kwijt raken door hun haat tegen Engeland, blijkt uit een boekje, dat in de vorige maand uitkwam van Eduard Meyer, professor aan de universiteit te Berlijn, een historicus van grooten naam door zijne Geschichte des Altertums". Deze geleerde ziet de toekomst zó: internationale congressen zijn voortaan onmogelijk; die Aera der Internationalist ist begraben und wird nicht wiederkehren; statt ihrer werden noch weit starker und rücksichtsloser die nationalen Bestrebungen hervortreten, der Kampf der Völker gegen einander nicht mehr allein im friedlichen Wetteifer, sondern in weit gröszerem Masz mit den Waffen". Slechts n middel kan deze droevige toekomst afwenden: een vol komen overwinning van Duitschland, dat dan voortaan den vrede in de wereld zal bewaren. Maar hij zelf twijfelt, wel is waar niet aan de overwinning, maar toch aan de volkomen overwinning van Duitschland; en zoo deze laatste niet wordt behaald, dan zal statt des ewigen Friedens, eine Folge langer, blutiger Kriege die Signatur des neuen Jahrhunderts sein". Wij bevelen dit boekje het heet England, seine staatliche undpoütische Entwicklung und der Krieg gegen Deutschland" gaarne ter lezing aan, vooral aan de pro-Duitschers in Nederland; niet zoozeer om die staatliche und politische Entwicklung" van Engeland, als wel om de gees tesgesteldheid te leeren kennen, waarin een man als Eduard Meyer door dezen oorlog is geraakt. 7 April 1915. G. W. KERNKAMP l Norman Angell Het is ons een genoegen ditmaal onder de rubriek Internationale Tribune" een artikel te mogen opnemen, dat de bekende Engelsche publicist Norman Angell voor de Amsterdammer" bestemde. We behoe ven Angell (Ralf Norman Angel Lane) bij onze lezers niet meer in te leiden. Zijn ge schriften zijn ook buiten zijn land bekend en in het bijzonder heeft zijn Great Illusion" algemeene aandacht getrokken. Men zal zich tevens herinneren, hoe in het nummer van 7 Febr. Mr. C. D. Salomonson in ons week blad een belangwekkend overzicht gaf van het praeadvies, dat Norman Angell had op gesteld voor het te Amsterdam te houden vrijhandelcongres, hetwelk tengevolge van den oorlog niet is doorgegaan, waarin hij de vraag behandelde, in hoeverre door inter nationalen vrijhandel de oorzaken van iriterbevolkingen (Nederland, België, Oostenrijk), waardoor in ons land 20000 menschen stier ven, is nog goed in onze herinnering bewaard. Thans kunnen wij, zooals het Engelsche leger in Voor-Indië, het Noord-Amerikaansche leger en de Duitsche troepen in ZuidWest-Afrika tijdens den oorlog tegen de Herero's ons leerden, ook tegen den buik typhus een niet afdoende, maar toch lang niet onbeteekenende bescherming verkrijgen door voorafgaande inspuiting van een sus pensie van gedoode typhus-bacillen onder de huid; minder zeker maar toch wel aan bevelenswaardig is een dergelijke maatregel tegen de cholera. Ook tegen de dysenterie zijn wij niet machteloos. Door behandeling van paarden met de bacillen dezer ziekte kunnen wij een werkzaam serum verkrijgen, hetwelk misschien voorbehoedend werkt, maar zeker de kans van den lijder op gene zing belangrijk kan vergrooten. Met de tropische dysenterie, die door lage dieren veroorzaakt wordt, hebben wij in dezen oorlog niet te maken. De mpndklem, of tetanus, veroorzaakt door een in de aarde levenden bacil, over welke besmetting der gewonde soldaten in de pers nogal veel in den laatsten tijd is geschreven, kan door prophylactische inspuiting der gewonden met het specifieke serum, nagenoeg geheel onderdrukt worden en is ook in goede hos pitalen, zooals ook in Nederland bij de behandeling van gewonde Belgen is ge bleken, door inspuiting met magnesiumsulfaat-oplossing met bevredigende uitkomst te behandelen. Wij zijn derhalve goed gewapend tegen de verspreiding van ziekten in de legers en nog beter tegen hun nadeelige uitwerking op de burgerbevolking. Alles komt hier aan op een goede geneeskundige organisatie, waarbij het vervoer van zieken van het front naar de ziekenhuizen daarachter het voornaamste is. Daar weet men dan wel, wat er moet gedaan worden om de uitbreiding der epide mieën tegen te gaan. Prophylactische inen ting tegen buiktyphus en, zoqals van zelf spreekt, behoorlijke revaccinatie tegen de pokken zijn noodzakelijk. Het bevrijden van de zieke soldaten, vooral van de gevangenen uit het besmette Rusland, van ongedierte, nationale oneenlgheden kunnen worden uit den weg geruimd. Ook wat hij thans schrijft in verband met den wereldoorlog, dien we thans beleven, verdient ten volle de aandacht. War and Human Power I happen during the last year or twp to have subscribed to one of those curious organisations that cut out from the newspapers the references that they or the writers or public men they are reporting make to one's work. I suppose amongthecuttingsso sent I have seen at least a hundred times the statement that Norman Angell has been busy for some years prophesying the impossibility of war." When these criticisms first appeared I used to attempt to reply to them, but they ended by creating such an irritation that during the last year or two I have had no patience to do anything but ignore them. On looking back over the articles which I have written during the last few years I find several passages couched in terms like these: One learns with some surprise that the very simple facts to which I have now for some years been trying to draw the attention they deserve, teach that: (1) War is impossible. (2) War would ruin both the victor and the vanquished. (3) War would leave the victor worse off than the vanquished. May Isay with every possible emphasis that nothing I have ever written justifies any one of these conclusions. I have always, on the contrary, urged that: (1) War is unhappily quite possible, and, in the prevailing condition of ignorance concerning certain elementary politico-economic facts, even likely. (2) There is nothing to justify the cpnclusion that war would ruin' both victor and vanquished. Indeed, I do not know what the ruin" of a nation means. (3) While in the past the vanquished has often profited more by defeat than hècould possibly have done by victory, it is no necessary result, and we are safest in assuming that the vanquished will suffer most. And a little later, but long before the present war, I find the following: Thus the thesis which I have developed in The Great Illusion" has, I find, been variously represented as an attempt to show that: (1) War is impossible! (2) War does more damage to the victor than to the vanquished. (3) It does not matter whether you are invaded or not. (4) War' would spell instant ruin to everyone concerned. (5) Bourse panics would immediately stop war. (6) Bankers will stop war because they find it does not pay. hetgeen met petroleum, naphtaline en ontsmetting der kleeding gelukt, zal de herha ling van vroegere rampen, de epidemieën van vlektyphus, voorkomen. Er blijft nog genoeg nadeel voor de ge zondheid over, waartegen wij zooal niet machteloos dan toch niet zoo goed gewa pend zijn. Geslachtsziekten en trachoma, die bedenkelijke oogziekte, die ook thans nog bij de Amsterdamsche joden voorkomt, worden zeker door den oorlog bevorderd. Rusland is nog sterk met trachoom besmet. Maar een volksziekte zooals de syphilis na het eind der middeleeuwen was en het trachoma na Napoleon's tijd, zal noch de eene, noch de andere ongesteldheid worden. Onze geneeskundigen, althans in Midden-en West-Europa zijn op de bestrijding dezer kwalen goed voorbereid en er zijn ook genoeg dezer deskundigen over de landen verspreid om het ergste te keeren. Aan ontbrekend inzicht en aan gebrek aan waardeering leed de militair-geneeskundige dienst in vroeger tijd. In den Krim-oorlog hadden in het Fransche leger de genees kundigen niets te zeggen, zij vormden een onderdeel van de intendance. Zeker zou door goede afzondering en verpleging, ook zonder de bacteriologische kennis van heden, de cholera toen niet zooveel slachtoffers ge maakt hebben. Bij een eenigszins voldoende ziekenhuisverpleging zou in de oorlogen van Napoleon I het verlies door buiktyphus, vlektyphus en dysenterie misschien tot de helft zijn terug te brengen geweest. Maar de gruwelijke verhalen uit den ouden tijd van ziekenmagazijnen" met lijders aan ernstige ziekte, zonder verpleging, zelfs zonder voedsel en zonder geneeskundige hulp, waarbij in enkele gevallen kanibalisme optrad, zullen over den tegenwoordigen oorlog niet verspreid worden. Men moge over den vooruitgang der menschheid in braafheid en fatsoen meer of min optimistisch denken, technisch en wetenschappelijk is de winst kolossaal. In den Italiaanschen oorlog van 1859 stierven er 247 Franschen aan ziekte, tegenover 100 door. de vijandelijke wapenen; in denRussisch-Japanschenoorlog daarentegen van de Russen slechts 22 op 100 gesneuvelden en aan wonden overledenen. (7) Men being essentially avaricious and nothing else, will no longer go to war when they find it pecuniarily unprofitable. May I say with all the emphasis of which I am capable that I have never maintained any one of these propositions and should repudiate any one, of them. Even the proposition that War does not pay" is in reality a gross distortion of the spirit of The Great Illusion". I would repu diate as indignantly as anyone the idea that the great problems wrapped up with the conflicts of nations would ever be decided by a narrow money market or balance-sheet view: the war costs us so much, we shall get back so much, profit or loss so much, the balance-sheets hows a loss, therefore we shall not go in for it. I suppose this sprt of thing is permissible in debate: it amounts to gross distortion and misrepresentation nevertheless." And I find I began the article from which the above is taken with the following: The smoke from the engines of the first railroad train in England killed the horses and the cattle and the poultry and the sneep of the countryside through which the railroad passed. At least that is what many country gentlemen wrote to The Times" of that day. I mention this little fact in order to show that if in the domain of quite material things like the effect pf railroads on the countryside, it is impos sible to escape misrepresentation, how much more must we look for it in the domain of ideas." How has this misconception arisen ? I can only suppose that it has arisen because every pacifist is compelled to point out that war does not occur apart from man's volition, that it is not inevitable like an earthquake. Mankind has no free will with regard to the earthquake; hèdoes not make that. But hèdoes make war: it is the outcomeofhis passions, mistakes, errors, prejudices, illtemper, or what you will. But just as h has by discussion and by acquiring a new point of view by the effort of his mind in short elitninated certain other errors which originally marked human society cannibalism, wife-capture, judgment by ordeal, judical torture, slavery, the duel, etc so the correction of the errors underlying war would enable him to avpid it. And pacifists are compelled to point this out. I have attempted to analyse some of those errors. And I thought I saw, and still think, that the chief cause of war waB man's belief in the advantage and value of political power over other men. I attempted to show that the value which we thus attached tp political power over others was an illusion; that the citizen who belonged to a militarily powerful government or country was no better off morally or materially than the citizen of small possessing of political power. The subject of the State of Russia with its army of ten million men was in no way better, in any sane estimate of human values, than the citizen pf a state like Switzerland or Holland which has very little political or military power indeed. The thesis which I have attempted to demonstrate in The Great Illusion" and elsewhere can best be indicated by asking this question: Suppose Germany (if we assume her to be the guilty party) could accomplish all her objects and could conquer the whole of Europe, bringing it under her political sway, would that benefit morally or materially the individual German? I have answered that question with an emphatic negative. I have alleged that morally the possession of military power is mischievous and that materially it is futile. Now the trulh is that the possession of political and military power is defended on material and economie grounds: a country is said to want an outlet to the sea"; to need an ice-free port", to want colonies for expansion, to desire concessions in Asiatic countries, or to wield a world-wide power in the interests of its trade. No one who has discussed international politics for half an hour with a defender of the old point of view, no one who has read the classical works on international politics like those of Mahan, Stengel, Spenser Wilkinson, Clausewitz, whom you will, can ignore the very Ook de Duitschers verloren in de Deensche, Oostenrijksche en Fransche oorlogen slechts 43?56 soldaten aan ziekte, tegen 100 bloedige verliezen. Toen was de leer der besmetting nog in haar kindsheid, van bacteriologie wist men nog niet veel, maar de orga nisatie van den geneeskundigen dienst was al redelijk. Tegenover de gerechtvaardige schattingen der verliezen door ziekte in Napoleon's tijd op 600 tegenover 100 door de uitwerking der wapenen, is de vooruitgang zoo reusachtig, dat wij nu met betrekkelijke gerustheid het verloop der oorlogsepidemieën kunnen afwachten. Niet met volkomen kalmte evenwel. Hoe het verder zal gaan in onze beschaafde Europeesche samenleving, weten wij niet. Zal er genoeg voedsel zijn? Zal bij hooge prijzen der levensmiddelen de rust in de arbeiderswereld bewaard blijven ? Niemand kan hierop antwoorden en als wij daarbij nog denken aan de in dezen tijd veranderde wijze van oorlogvoeren, niet marcheerend maar in vochtige loopgraven liggend, dan zullen er misschien zeer talrijke gevallen van door rheumatisme invaliede soldaten, het economisch herstel na het sluiten van den vrede bemoeilijken. Als de maatschappij in stand blijft en hongeroproer en verwoesting ons gespaard worden, zullen wij echter de oorlogsepidemieën wel kunnen bedwingen. Als echter alles het onderste boven gaat, hetgeen ik niet verwacht, kun nen de geneeskundigen niet werken en dan is het ook niet uitgesloten, dat de pest op gevaarlijke wijze verspreid zal worden. Het is echter nog niet te vreezen dat deze rattenziekte als oorlogsepidemie zal optreden en daarom heb ik haar bespreking achterwege gelaten. De schaarste aan voedingsmiddelen zal in het voorjaar m i. het meest gevoeld worden. Op het verloop der ziekten in den aanstaanden zomer dient derhalve met ijver te worden toegezien en de voorbereiding daartoe is zeker ook in ons land niet ver zuimd. De oorlogvoerende mogenheden heb ben aan deze taak alle aandacht te wijden, want een epidemie in het leger is veel grooter nadeel dan een verloren veldslag. Prof. R. H. SALTET * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl